A. Inleiding
Het subsidie-instrument SRGR Partnerschap Fonds heeft een budget van EUR 315 miljoen en een looptijd van 5 jaar, startend op 1 januari 2021. Het SRGR Partnerschap Fonds
is bedoeld voor capaciteitsversterking op het gebied van pleiten en beïnvloeden ten
behoeve van het bevorderen van de universele verwezenlijking van seksuele en reproductieve
gezondheid en rechten (SRGR).
SRGR, inclusief hiv/aids, behoort al lange tijd tot de prioriteiten van Nederlands
buitenlands beleid. De International Conference on Population and Development (ICPD) uit 1994 – en de daarop volgende conferenties – vormen hiervoor een belangrijke
basis. Daarnaast is de door de Verenigde Naties gelanceerde 2030 Agenda met duurzame ontwikkelingsdoelen
inmiddels een belangrijk kader, in het bijzonder SDG 3 en SDG 5.
Het Nederlandse SRGR-beleid heeft goede resultaten geboekt. De Nederlandse inzet heeft
onder meer bijgedragen aan: verbetering van kennis over SRGR, met name onder jongeren;
grotere beschikbaarheid van moderne voorbehoedsmiddelen en SRGR-gerelateerde medicijnen,
zoals aidsremmers; toename in het gebruik van SRGR-diensten; en een daling in moedersterfte
en sterfte aan aids. Ook de Nederlandse inzet op harm reduction en het werken met key populations, en de expertise van Nederlandse organisaties op deze thema’s, heeft positief effect.
Nederland vervult hierin een voortrekkers- en aanjagersrol. Toch is er nog veel werk
te verrichten om bijvoorbeeld moedersterfte door onveilige abortus verder omlaag te
brengen, te voldoen aan de grote vraag naar moderne voorbehoedsmiddelen en het verder
tegengaan van kindhuwelijken. Dit alles vindt plaats binnen een context waarin de
rechten van vrouwen, meisjes en jongeren – met name hun seksuele en reproductieve
gezondheid en rechten – enerzijds nog niet zijn gerealiseerd en anderzijds onder druk
staan.
Het Nederlandse SRGR-beleid richt zich op vier samenhangende, maar ook op zichzelf
staande, resultaatgebieden, zoals ook vastgelegd in de Theory of Change SRGR van 8 november 2018. Deze is bijgevoegd in annex 8.
-
1. Jongeren hebben meer kennis van en zijn daardoor beter in staat gezondere keuzes te
maken over hun seksualiteit;
-
2. Meer mensen hebben toegang tot en kunnen gebruikmaken van voorbehoedsmiddelen, condooms,
aidsremmers en andere essentiële middelen voor seksuele en reproductieve gezondheid;
-
3. Publieke en private klinieken bieden kwalitatief goede seksuele en reproductieve gezondheidszorg
aan die door een stijgend aantal mensen wordt gebruikt;
-
4. Meer respect voor seksuele en reproductieve rechten van mensen aan wie deze rechten
wordt onthouden.
Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidieverstrekking in het kader van dit instrument
dient een aanvraag zich te richten op SDG 3, SDG 5 en ten minste één van deze SRGR-resultaatsgebieden.
Aanvragers worden gestimuleerd zich te richten op de focusregio’s, alsmede de landen
genoemd in de BHOS-nota, waar Nederland een OS-relatie mee heeft. Hiermee wordt meer synergie beoogd tussen de versterking van het maatschappelijk
middenveld ter plaatse en de uitvoering van het BHOS-beleid.
Het SRGR Partnerschap Fonds richt zich op de vier hierboven genoemde resultaatgebieden.
Daarbij is een gedeeltelijke inzet op service delivery niet per definitie uitgesloten van subsidie, mits deze ten dienste staat van de primaire
inzet op pleiten en beïnvloeden en ten gunste komt van de groepen genoemd onder resultaatgebieden
1 en/of 4 (jongeren en mensen wiens seksuele en reproductieve rechten worden onthouden).
De penvoerder dient in dat geval in de Theory of Change een extra toelichting te geven, waarin wordt uitgelegd hoe de voorgestelde inzet
op service delivery zich verhoudt tot de primaire inzet op pleiten en beïnvloeden. In de derde fase (zoals
beschreven onder B. Beoordelings- en selectieprocedure en criteria) zal de mate van
inzet op service delivery in gezamenlijkheid tussen de alliantie en het ministerie van Buitenlandse Zaken worden
afgestemd.
Wie kunnen in aanmerking komen als strategisch partner?
Alleen allianties van maatschappelijke organisaties komen in aanmerking om strategisch
partner te worden van de Minister in het kader van het SRGR Partnerschap Fonds. Een
alliantie bestaat uit alliantiepartners, waaronder één penvoerder en één of meerdere
andere alliantiepartners.
Alliantiepartners kunnen zijn:
-
• Maatschappelijke organisaties met een hoofdkantoor in lage-, lage-midden- en hoge-middeninkomenslanden,
al dan niet als penvoerder van een alliantie of als andere alliantiepartner, met bewezen
kwaliteit en aantoonbaar Track Record op het gebied van SRGR en/of pleiten en beïnvloeden op het gebied van SRGR;
-
• Nederlandse maatschappelijke organisaties, al dan niet als penvoerder van een alliantie
of als andere alliantiepartner, met bewezen kwaliteit en aantoonbaar Track Record op het gebied van SRGR en/of pleiten en beïnvloeden op het gebied van SRGR;
-
• Internationale non-gouvernementele organisaties (INGO’s) gevestigd in een hoge-inkomensland
anders dan Nederland, als alliantiepartner, niet zijnde penvoerder, met bewezen kwaliteit
en aantoonbaar Track Record op het gebied van SRGR en/of pleiten en beïnvloeden op het gebied van SRGR.
Elke alliantiepartner moet beschikken over rechtspersoonlijkheid.
Van elke alliantie dient ten minste één alliantiepartner uit een lage-, lage-midden-
of hoge-middeninkomensland en één Nederlandse partner deel uit te maken.
Aanvragen van een alliantie worden door de penvoerder namens de alliantie ingediend.
Zowel een Nederlandse alliantiepartner als een alliantiepartner uit een lage-, lage-midden-
of hoge-middeninkomensland kan de rol van penvoerder vervullen. In geval de aanvraag
van de alliantie in aanmerking komt voor subsidie, is de penvoerder de subsidieontvanger
en als zodanig geheel verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor
de subsidie wordt verleend en voor de naleving van de aan de subsidieverlening en
de partnerschapsovereenkomst verbonden verplichtingen.
Een maatschappelijke organisatie komt maximaal tweemaal in aanmerking voor een strategisch
partnerschap onder het SRGR Partnerschap Fonds, waarvan slechts éénmaal in de rol
van penvoerder. Indien meerdere aanvragen worden ingediend met dezelfde organisatie
als penvoerder, wordt enkel de eerst ontvangen aanvraag in behandeling genomen. De
later ontvangen aanvraag/aanvragen wordt/worden terzijde gelegd en afgewezen. Indien
een organisatie in geen enkele aanvraag als penvoerder optreedt, kan zij tweemaal
alliantiepartner zijn. In totaal kan een organisatie dus in twee allianties namens
welke aanvragen worden ingediend, deelnemen. Indien een organisatie in meer dan twee
allianties namens welke aanvragen worden ingediend, deelneemt, wordt enkel de eerste
twee ontvangen aanvragen in behandeling genomen en wordt/worden de later ingediende
aanvraag/aanvragen terzijde gelegd en afgewezen.
Deelname van een maatschappelijke organisatie aan een alliantie, hetzij als penvoerder,
hetzij als andere alliantiepartner, in een strategisch partnerschap onder het SRGR
Partnerschap Fonds beperkt niet de mogelijkheid tot deelname van deze maatschappelijke
organisatie in allianties, hetzij als penvoerder, hetzij als andere alliantiepartner
onder de overige subsidie-instrumenten onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk
Middenveld, mits voldaan wordt aan de daarvoor geldende vereisten onder deze subsidie- instrumenten.
Aanvragen voor deelname in een strategisch partnerschap onder het SRGR Partnerschap
Fonds worden uiterlijk 12 maart 2020 12.00 uur CET online gedaan, aan de hand van het daartoe door de Minister vastgestelde en beschikbaar
gestelde online aanvraagstramien en voorzien van de daarin vermelde bescheiden. Aanvragen die later dan 12 maart 2020 12.00 uur CET worden ontvangen, worden afgewezen en niet in behandeling genomen.
B. Beoordelings- en selectieprocedure en criteria
De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2016 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen in het kader van SRGR
Partnerschap Fonds. Aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving
en overeenkomstig de in dit subsidiebeleidskader opgenomen criteria.
De beoordeling van aanvragen voor een strategisch partnerschap, en daarmee een subsidie,
vindt plaats in drie fasen, resulterend in een besluit over de selectie van allianties
die in aanmerking komen voor het aangaan van een strategisch partnerschap en over
de toekenning van subsidie.
-
1. De eerste fase bestaat uit een toets op drempelcriteria;
-
2. De tweede fase bestaat uit de beoordeling van de kwaliteit van de Theory of Change van de alliantie, de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
in de landen waar de aanvraag zich op richt en de kwaliteit van het Track Record van de alliantie en alliantiepartners;
-
3. De derde fase bestaat uit de beoordeling van het volledige programmavoorstel en budget.
De aanvragen worden in fase 1 beoordeeld op de in de drempeltoets vermelde drempelcriteria.
De drempelcriteria zijn criteria waaraan een aanvraag in elk geval moet voldoen om
in aanmerking voor subsidie te kunnen komen.
Indien aan alle drempelcriteria wordt voldaan, wordt de aanvraag verder beoordeeld
op basis van de onder Criteria kwalitatieve toets fase 2 in dit hoofdstuk genoemde
kwaliteitscriteria. Indien aan één of meer van de drempelcriteria niet wordt voldaan,
wordt de aanvraag terzijde gelegd en afgewezen.
Voor de beoordeling van aanvragen in fase 1 en 2 worden de volgende vier onderdelen
gevraagd in de aanvraag:
-
1.
Theory of Change die voor de alliantie de basis vormt in het realiseren van het beoogde doel van de
alliantie in het beoogde strategische partnerschap. De Theory of Change bevat een (voorgestelde) landenkeuze en een onderbouwing hiervan;
-
2. Beschrijving van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
in de landen waar de aanvraag zich op richt, inclusief de wijze waarop zeggenschap
van deze lokale organisaties is geïntegreerd en gegarandeerd;
-
3.
Track Record waarin de alliantie de ervaring op het voorgestelde thema en in de landen waar de
aanvraag zich op richt, beschrijft;
-
4. Een getekende samenwerkingsovereenkomst tussen de penvoerder en alle andere alliantiepartners.
Aanvragen van allianties van maatschappelijke organisaties die in aanmerking willen
komen als partner voor een strategisch partnerschap met de Minister moeten (in voldoende
mate) voldoen (minimaal 650 punten) aan de volgende criteria:
-
1. Drempelcriteria;
-
2. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van de Theory of Change van de alliantie; voor de Theory of Change kunnen maximaal 550 punten behaald worden, de Theory of Change van een aanvraag wordt als voldoende beoordeeld vanaf 355 punten;
-
3. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van de visie van de alliantie op de samenwerking
met lokale organisaties in de landen waar de aanvraag zich op richt; voor de beschrijving
van de visie van de alliantie op samenwerking met lokale organisaties in de landen
waar de aanvraag zich op richt kunnen maximaal 175 punten behaald worden, de visie
op samenwerking met lokale organisaties van een aanvraag wordt als voldoende beoordeeld
vanaf 120 punten;
-
4. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van het Track Record van de alliantie; voor het Track Record kunnen maximaal 275 punten behaald worden), het Track Record van een aanvraag wordt als voldoende beoordeeld vanaf 175 punten.
Om in aanmerking te kunnen komen als strategisch partner, zal de kwaliteit van elk
van deze onderdelen, dus zowel de Theory of Change, als de visie van de alliantie ten aanzien van de samenwerking met lokale organisaties
in de landen waar de aanvraag zich op richt en het Track Record, minimaal als voldoende moeten zijn beoordeeld. Indien één of meer van de onderdelen
van onvoldoende kwaliteit blijkt te zijn, wordt het voorstel terzijde gelegd en afgewezen.
Ook indien een aanvraag in de kwalitatieve beoordeling in totaal minder dan 650 punten behaalt, zal het voorstel terzijde gelegd worden en afgewezen.
Op de aanvragen die in de kwalitatieve beoordeling minimaal 650 punten behaald hebben,
zullen na deze kwalitatieve beoordeling punten toegekend worden aan de inzet in landen
in de focusregio’s en de overige landen genoemd in de BHOS-nota waar een OS-relatie
mee bestaat. De toekenning zal plaatsvinden naar rato van de mate waarin een aanvraag zich richt
op landen in de focusregio’s en de overige landen genoemd in de BHOS-nota.
De eindscore van een aanvraag wordt bepaald door de score op de kwalitatieve beoordeling
en de punten op de geografische inzet.
Er zullen maximaal zeven aanvragen geselecteerd worden voor fase 3. Indien er minder
dan zeven aanvragen voldoen aan de kwaliteitscriteria, worden er dus minder dan zeven
aanvragen geselecteerd. Bij meer dan zeven aanvragen die voldoen aan de kwaliteitscriteria,
zullen de zeven hoogst scorende aanvragen worden geselecteerd. Hierbij wordt gelet
op het bepaalde in artikel 8, derde lid, onder c, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse
Zaken rekening gehouden met een evenwichtige spreiding van het aantal geselecteerde aanvragen
over de verschillende resultaatgebieden.
De aanvragen van niet-geselecteerde allianties worden afgewezen.
Een externe adviescommissie ziet toe op de kwaliteit, consistentie en objectiviteit
van de beoordelingsprocessen van vier van de onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk
Middenveld vallende subsidie-instrumenten.
Fase 1. Drempeltoets
De drempelcriteria zijn criteria waaraan een aanvraag in elk geval moet voldoen om
in aanmerking voor subsidie te kunnen komen. De toets op de drempelcriteria vindt
plaats door medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Indien er niet
aan alle drempelcriteria wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen en niet verder
beoordeeld.
Let op: statuten en/of jaarverslagen dienen in de Nederlandse, Engelse, Franse en/of
Spaanse taal ingeleverd te worden. Indien statuten en/of jaarverslagen niet in bovengenoemde
talen opgesteld zijn, dient de penvoerder zorg te dragen voor een gecertificeerde
vertaling.
D.1.a: De aanvraag wordt ingediend namens een alliantie door één penvoerder zijnde een maatschappelijke
organisatie gevestigd in Nederland of in een lage-, lage-midden-, of hoge-middeninkomensland
(zie de landenlijst in annex 3 bij deze beleidsregels).
Onder een maatschappelijke organisatie wordt verstaan: een niet op winst gerichte,
niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie met een
maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht,
die niet door een overheidsinstantie is opgericht, dan wel die na oprichting door
een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd is.
Onder een in Nederland gevestigde organisatie wordt verstaan: een organisatie opgericht
in Nederland volgens Nederlands recht en statutair minimaal drie jaar in Nederland
gevestigd, waarbij de peildatum 1 januari 2019 is.
Onder een in een lage-, lage midden- of hoge middeninkomensland gevestigde organisatie
wordt verstaan: een organisatie die statutair is gevestigd in een van de landen opgenomen
in annex 3 en daar is opgericht volgens het aldaar geldende recht.
Toelichting:
Dit blijkt uit de statuten van de penvoerder en een namens de penvoerder en alle andere
alliantiepartners getekende samenwerkingsovereenkomst die is gesloten met het oog
op het aangaan van een strategisch partnerschap met de Minister in het kader van het
SRGR Partnerschap Fonds en de met behulp van deze subsidie uit te voeren activiteiten.
D.1.b: De alliantie namens welke de penvoerder de aanvraag indient, bestaat uit maatschappelijke
organisaties waarvan ten minste één maatschappelijke organisatie gevestigd in een
lage-, lage midden- of hoge middeninkomensland, opgenomen op de landenlijst van annex
3 bij deze beleidsregels, en ten minste één in Nederlandse gevestigde maatschappelijke
organisatie deel uitmaken.
Toelichting:
Dit wordt aangetoond door overlegging van de statuten van de penvoerder en alle andere
alliantiepartners.
Internationale Non-Gouvernementele Organisaties (INGO’s) gevestigd in een hoge-inkomensland
anders dan Nederland, kunnen in een alliantie deelnemen als alliantiepartner, niet
zijnde de penvoerder.
D.1.c: Elke maatschappelijke organisatie participeert ten hoogste in twee allianties, namens
welke aanvragen voor een strategisch partnerschap in het kader van het SRGR Partnerschap
Fonds worden ingediend, waarvan ten hoogste eenmaal als penvoerder.
Toelichting:
Elke maatschappelijke organisatie kan ten hoogste eenmaal als penvoerder en eenmaal
als alliantiepartner, niet zijnde penvoerder, van een alliantie deel uitmaken namens
welke een aanvraag voor een strategisch partnerschap onder het SRGR Partnerschap Fonds
wordt ingediend óf tweemaal als alliantiepartner, niet zijnde penvoerder. Als een
organisatie als alliantiepartner participeert in meer dan twee allianties of meer
dan één keer als penvoerder, zal/zullen enkel de eerst(e) (twee) ingediende aanvraag/aanvragen
in behandeling worden genomen. De daarna ontvangen aanvraag/aanvragen wordt/worden
afgewezen.
D.2: De aanvraag omvat een namens de penvoerder en alle andere alliantiepartners getekende
samenwerkingsovereenkomst die is gesloten met het oog op het aangaan van een strategisch
partnerschap met de Minister in het kader van het SRGR Partnerschap Fonds en de met
behulp van deze subsidie uit te voeren activiteiten, waarin in ieder geval afspraken
zijn neergelegd over:
-
•
de wijze waarop elk van de alliantiepartners bijdraagt aan de werkzaamheden van de
alliantie (rollen, taken en verantwoordelijkheden);
-
•
de wijze waarop de besluitvorming in de alliantie plaatsvindt;
-
•
de wijze waarop de kosten en de risico’s worden verdeeld over de alliantiepartners;
-
•
de wijze waarop de alliantiepartners naleving door de penvoerder van de aan een subsidie
verbonden verplichtingen jegens de Minister waarborgen, inclusief de zorg voor gezamenlijke
geaggregeerde rapportages (inclusief IATI-rapportages).
Toelichting:
Dit wordt aangetoond door overlegging van een namens de penvoerder en alle andere
alliantiepartners getekende samenwerkingsovereenkomst die aan bovenstaande vereisten
voldoet.
D.3: Zowel de penvoerder als zijn alliantiepartners zetten zich in voor universele toegang
tot SRGR in lage-, lage midden- en/of hoge middeninkomenslanden (zie annex 3) in samenwerking
met de in die landen gevestigde maatschappelijk organisatie(s).
Toelichting:
Dit wordt aangetoond door overlegging van de doelstellingen van de penvoerder en alliantiepartners,
zoals vermeld in de statuten en/of jaarverslagen en/of jaarrapportages. Geef de passage/bladzijde
aan waarnaar wordt verwezen.
D.4: De penvoerder heeft binnen het onder D.3 genoemde werkterrein ten minste de afgelopen
drie jaar gewerkt aan capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties op
het gebied van pleiten en beïnvloeden in minimaal drie van de landen waar de aanvraag
zich op richt. Peildatum is 1 januari 2019.
Toelichting:
Dit wordt aangetoond door overlegging van de statuten en/of jaarverslagen en/of jaarrapportages
van de penvoerder. Geef de passage/bladzijde aan waarnaar wordt verwezen.
D.5: De penvoerder toont aan dat in de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 31 december
2018 jaarlijks ten minste 25% van de totale jaarlijkse inkomsten van de alliantie
afkomstig was uit bronnen anders dan directe subsidies en/of bijdragen van het ministerie
van Buitenlandse Zaken.
Toelichting:
Gedurende de periode 2016–2018 was jaarlijks ten minste 25% van de totale jaarlijkse
inkomsten van de alliantie afkomstig uit bronnen anders dan directe subsidies en/of
bijdragen van het ministerie van Buitenlandse Zaken (inclusief ambassades/posten).
Dit criterium geldt voor de gehele alliantie. Dat wil zeggen dat indien de penvoerder
of één van de andere alliantiepartners jaarlijks minder dan 25% van de totale jaarlijkse
inkomsten uit andere dan subsidies en/of bijdragen van het ministerie van Buitenlandse
Zaken verwierf, dit kan worden gecompenseerd door (een) andere partner(s) in de alliantie.
Dit wordt aangetoond door overlegging van de laatste drie jaarrekeningen (2016–2018)
van de alliantiepartners of verwijzing naar de relevante pagina’s uit de jaarverslagen
over deze jaren indien de jaarrekeningen in deze verslagen zijn opgenomen.
Jaarlijkse totale inkomsten in 2016: EUR......, waarvan niet afkomstig van BZ: EUR.........
Jaarlijkse totale inkomsten in 2017: EUR......, waarvan niet afkomstig van BZ: EUR.........
Jaarlijkse totale inkomsten in 2018: EUR......, waarvan niet afkomstig van BZ: EUR.........
D.6:
A. De maximale bezoldiging van de individuele leden van het management en bestuur
van een in Nederland gevestigde penvoerder of alliantiepartner (niet zijnde de penvoerder)
bedraagt, uiterlijk met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, per
kalenderjaar ten hoogste EUR 189.000 (bruto) bij een dienstverband van een 36-urige
werkweek.
Genoemd bedrag bestaat uit:
-
1.
de beloning (de som van de periodiek betaalde beloningen en winstdelingen en bonusbetalingen);
-
2.
de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen;
-
3.
beloningen betaalbaar op termijn, zoals vakantiegeld, 13e maand, werkgeversdeel pensioenbijdrage,
etc.
B. Deze eis is ook van toepassing voor alliantiepartners (niet zijnde de penvoerder)
die zijn gevestigd in een EU-lidstaat, waarbij voor alliantiepartners (niet zijnde
de penvoerder) uit EU-lidstaten die niet zijn aangesloten bij de euro geldt dat omrekening
van de lokale valuta naar de euro geschiedt op grond van de corporate rates (annex
4) die door het ministerie worden gehanteerd met ingang van 1 januari 2020. Voor de
toepassing van deze beleidsregels wordt het Verenigd Koninkrijk beschouwd als EU-lidstaat.
C. Gelet op de koopkrachtgegevens gepubliceerd door EUROSTAT (comparative price levels
2018) geldt voor alliantiepartners (niet zijnde de penvoerder) gevestigd in één van de
volgende landen een aangepaste norm, op grond van het algemene inkomensniveau in de
betreffende landen:
• Noorwegen
|
NOK 2.490.214;
|
• Zwitserland
|
CHF 278.675;
|
• Japan
|
YEN 20.617.531;
|
• VS/Canada
|
USD 205.350.
|
D. De maximale bezoldiging van de individuele leden van het management en bestuur
van een penvoerder of alliantiepartner (niet zijnde de penvoerder) gevestigd in overige
landen, staat met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd in redelijke
verhouding tot het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang en
complexiteit van de organisatie.
Toelichting:
Ad A/B/C/D
De penvoerder specificeert de hoogte van de bezoldiging (inclusief toeslagen) van
elk van de leden van het management (inclusief CEO) en bestuur van de eigen organisatie
en alle overige alliantiepartners per de datum van de ingang van het subsidietijdvak:
Functie
|
Beloning (de som van de periodiek betaalde beloningen en winstdelingen en bonusbetalingen)
|
Belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen
|
Beloningen betaalbaar op termijn, zoals vakantiegeld, 13e maand, werkgeversdeel pensioenbijdrage
e.a.
|
Omvang aanstelling (in uren per week)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Voor alliantiepartners (niet zijnde de penvoerder) uit EU-lidstaten die niet zijn
aangesloten bij de euro en voor penvoerders en overige alliantiepartners uit landen
buiten de EU, anders dan de landen onder C., geldt dat omrekening van de lokale valuta
naar de euro geschiedt op grond van de corporate rates (annex 4) die door het ministerie worden gehanteerd met ingang van 1 januari 2020.
Ad A/B/C
De penvoerder specificeert de hoogte van de bezoldiging (beloning, belastbare vaste
en variabele onkostenvergoedingen en beloningen betaalbaar op termijn) van de individuele
leden van het management en bestuur van de eigen organisatie en overige alliantiepartners
voor zover in de EU, Noorwegen, Zwitserland, Japan en/of VS/Canada gevestigd.
Geef daarbij ook de omvang van de aanstelling aan waaraan de bezoldiging is verbonden
(zie ook hieronder onder NB).
Voor Nederlandse organisaties die vallen onder de reikwijdte van de Wet normering topinkomens (WNT) hoeft geen specificatie te worden gegeven, maar volstaat een verwijzing naar
de jaarlijks op uiterlijk 1 juli openbaar gemaakte WNT-gegevens, tenzij deze informatie
per 1 januari 2019 in verband met een wijziging in de bezoldiging niet meer geldig
is. (De WNT-gegevens dienen op internet openbaar gemaakt te worden voor een periode
van tenminste zeven jaar. Deze moeten algemeen toegankelijk en eenvoudig te vinden
zijn.)
Ad D
De penvoerder specificeert de hoogte van de bezoldiging (beloning, belastbare vaste
en variabele onkostenvergoedingen en beloningen betaalbaar op termijn) van de individuele
leden van het management en bestuur van de eigen organisatie en overige alliantiepartners
voor zover buiten de EU en Noorwegen, Zwitserland, Japan en/of VS/Canada gevestigd.
De penvoerder licht de verhouding tussen deze hoogte en het niveau van de functie,
de geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie(s) toe.
NB:
Toelichting op criterium:
Het bezoldigingsmaximum is afgeleid van de bezoldiging van de Directeur-Generaal Internationale
Samenwerking (DGIS) van het ministerie van Buitenlandse Zaken. DGIS valt onder de
cao voor Rijksambtenaren waarin een 36-urige werkweek als voltijds dienstverband wordt
aangemerkt. Indien het dienstverband van een managementlid of bestuurder bij de betrokken
organisatie minder dan 36 uur per week betreft, wordt het bezoldigingsmaximum van EUR 189.000 pro-rato
verlaagd en gerelateerd aan de deeltijdfactor van het dienstverband (omvang aanstelling/36*EUR
189.000). Bij een dienstverband van meer dan 36 uur blijft het bezoldigingsmaximum EUR 189.000. Wanneer de organisatie de deeltijdfactor verstrekt
in de subsidieaanvraag, is dit het uitgangspunt voor de berekening van het verlaagde
bezoldigingsmaximum. Wanneer de deeltijdfactor niet wordt verstrekt, wordt uitgegaan
van een omvang van een voltijds dienstverband van 36 uur.
D.7.a: De penvoerder is in staat tot een adequaat financieel beheer en kan door ervaringsdeskundigheid
met betrekking tot activiteiten als waarvoor subsidie wordt gevraagd, een doelgerichte
en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.
Toelichting:
Dit blijkt uit:
-
○ Geldige PARTOS ISO-9001 certificering; of
-
○ In geval de organisatie een positief beoordeelde Organisational Risk and Integrity Assessment (ORIA) heeft: Ingevulde Vragenlijst Actualisering ORIA (annex 2c) met verwijzing
naar het activiteitennummer van de verkregen subsidie of naar de aanvraag afgekeurd
op andere gronden dan de organisatorische capaciteit; of
-
○ In geval de organisatie een geldige (vanaf 1 april 2017) positief beoordeelde COCA
heeft: een ingevulde Vragenlijst Actualisering ORIA (annex 2c) met verwijzing naar
het activiteitennummer van de verkregen subsidie of naar de aanvraag afgekeurd op
andere gronden dan de organisatorische capaciteit; of
-
○ Volledige ingevulde ORIA (annex 2a).
D.7.b: De penvoerder toont aan dat hij en alle andere alliantiepartners een integriteitsbeleid
hebben, en procedures om dit beleid te implementeren. Dit integriteitsbeleid en deze
procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen
seksuele misdragingen jegens medewerkers en derden, bij de uitvoering van de activiteiten
waarop de aanvraag betrekking heeft door de penvoerder, de alliantiepartners en de
door hen ingeschakelde partijen, zoveel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval
te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en
de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige
melding van incidenten aan de Minister is gewaarborgd.
Toelichting:
Dit blijkt uit:
-
○ De penvoerder en alliantiepartners die een positief beoordeelde ORIA hebben: verwijzing
naar het activiteitennummer van de verkregen subsidie of naar de aanvraag afgekeurd
op andere gronden dan de organisatorische capaciteit; of
-
○ De penvoerder en alliantiepartners zonder ORIA: een volledig ingevulde ORIA integrity update formulier (annex 2b), aan te leveren in de Engelse taal.
D.8: De aanvraag is gericht op SDG 3, SDG 5 en ten minste één van de SRGR-resultaatgebieden:
-
1.
Jongeren hebben meer kennis van en zijn daardoor beter in staat gezondere keuzes te
maken over hun seksualiteit;
-
2.
Meer mensen hebben toegang tot en kunnen gebruikmaken van voorbehoedsmiddelen, condooms,
aidsremmers en andere essentiële middelen voor seksuele en reproductieve gezondheid;
-
3.
Publieke en private klinieken bieden kwalitatief goede seksuele en reproductieve gezondheidszorg
aan die door een stijgend aantal mensen wordt gebruikt;
-
4.
Meer respect voor seksuele en reproductieve rechten van mensen aan wie deze rechten
wordt onthouden.
Toelichting:
Dit blijkt uit de Theory of Change.
Fase 2. Beoordeling van de kwaliteit van de ‘Theory of Change’, de visie van de alliantie
op de samenwerking met lokale organisaties in de landen waar de aanvraag zich op richt
en het Track Record
Strategische partners die door de drempelcriteria heen zijn, worden geselecteerd aan
de hand van de inhoudelijke criteria, zoals opgesteld in deze paragraaf, voor de beoordeling
van de kwaliteit van de Theory of Change, de visie van de alliantie ten aanzien van de samenwerking met lokale organisaties
in de landen waar de aanvraag zich op richt en het Track Record.
Deze beoordeling wordt uitgevoerd door een beoordelingscommissie bestaande uit medewerkers
van het ministerie van Buitenlandse Zaken en (een) externe expert(s).
Criteria kwalitatieve toets fase 2
De kwalitatieve toets in fase 2 bestaat uit drie onderdelen:
-
1. Criteria voor toetsing van de Theory of Change;
-
2. Criteria voor toetsing van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale
organisaties in de landen waar de aanvraag zich op richt;
-
3. Criteria voor toetsing van het Track Record.
1. Theory of Change
1.1. Theory of Change
Om de kwaliteit van de Theory of Change te kunnen beoordelen, dient de penvoerder met de andere alliantiepartner(s) een Theory of Change uit te werken die bestaat uit een grafische weergave en een narratief van maximaal
4.000 woorden in lettertype Verdana 9, regelafstand 1. De Theory of Change dient opgesteld en ingediend te worden in de Engelse of Nederlandse taal.
De Theory of Change laat overtuigend zien dat de alliantie een visie heeft op het wederzijds versterken
van maatschappelijke organisaties ten behoeve van pleiten en beïnvloeden, gerelateerd
aan SDG 3 en SDG 5 en ten minste één van de SRGR-resultaatgebieden.
De Theory of Change integreert de genoemde kernelementen en uitgangspunten uit hoofdstuk 2, de thematiek
rondom het SRGR Partnerschap Fonds, de Theory of Change Versterken Maatschappelijk Middenveld (annex 5) en de Theory of Change SRGR (annex 8), alsmede de internationale consensus, zoals verwoord in de betreffende
aandachtsgebieden uit het actieprogramma van de ICPD.
De Theory of Change bevat:
-
• Een heldere probleemanalyse die uitmondt in een strategische doelstelling voor het
programma, gericht op SDG 3 en SDG 5 en ten minste één van de SRGR-resultaatgebieden
genoemd in criterium D.8, en de verschillende tussenliggende stappen om dit doel te
bereiken vanuit een mensenrechtenbenadering;
-
• Een strategie van pleiten en beïnvloeden en de hiervoor noodzakelijke capaciteitsversterking
bij maatschappelijke organisaties om bovenstaande doelstelling te behalen, waarbij
er een link wordt gelegd met deze processen zoals omschreven in de executive summary
Theory of Change van Versterking Maatschappelijk Middenveld (annex 5);
-
• Een analyse van de achterliggende aannames die de tussenliggende stappen om de strategische
doelstelling voor het programma te bereiken met elkaar verbinden;
-
• Een beperkt aantal proces-, outcome- en impactindicatoren (kwantitatief) en/of omschrijvingen (kwalitatief);
-
• Een vanuit de probleemanalyse beredeneerde regio-, landen- of gebiedskeuze (minimaal
drie landen per aanvraag);
-
• Een dwarsdoorsnijdende gender- en inclusie-analyse;
-
• Een analyse van de beschikbare ruimte (civic space) voor het voorgestelde programma en de wijze waarop deze ruimte wordt bewaakt en/of
vergroot, hierbij rekening houdend met:
-
• Een analyse van de belangrijkste (partner)organisaties en groepen die voor het programma
van belang zijn;
-
• Een omschrijving van de wijze waarop de Nederlandse alliantiepartner de verbinding
met de Nederlandse samenleving vormgeeft;
-
• De hoogte van de subsidie die de penvoerder voor de alliantie vraagt om voorgestelde
interventies uit te voeren alsmede een onderbouwing;
-
• Indien gedeeltelijk wordt ingezet op service delivery: een toelichting hoe de voorgestelde gedeeltelijke inzet op service delivery zich verhoudt tot de primaire inzet op pleiten en beïnvloeden en ten gunste komt
van de groepen genoemd onder resultaatgebied 1 en/of 4 (jongeren en mensen wiens seksuele
en reproductieve rechten wordt onthouden).
1.2. Criteria
De kwaliteit van de Theory of Change wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
-
1.
-
a. De mate waarin er een heldere probleemanalyse is op het gebied van SDG 3 en SDG 5
en het/de gekozen resultaatgebied(en) (zie criterium D.8) die uitmondt in één strategische
doelstelling;
-
b. Indien de aanvraag zich richt op meerdere resultaatgebieden: de mate waarin er een
duidelijke en logische samenhang tussen de beoogde resultaten bestaat;
-
2. Indien ook wordt ingezet op service delivery: de mate waarin de voorgestelde gedeeltelijke inzet op service delivery bijdraagt aan de primaire inzet op pleiten en beïnvloeden en ten gunste komt van
de groepen genoemd onder resultaatgebied 1 en/of 4 (jongeren en mensen wiens seksuele
en reproductieve rechten wordt onthouden);
-
3. De mate waarin er een heldere uitwerking is van de strategie van pleiten en beïnvloeden
en de hiervoor noodzakelijke capaciteitsversterking bij maatschappelijke organisaties,
en de mate waarin hier een duidelijke link wordt gelegd met deze processen zoals omschreven
in de executive summary van de Theory of Change Versterking Maatschappelijk Middenveld (annex 5) en Theory of Change SRGR (zie annex 8);
-
4. De mate waarin een logisch en onderbouwd verband bestaat tussen de beoogde interventies,
de aannames en resultaten, en hoe deze bijdragen aan de strategische doelstelling;
-
5. De mate waarin de Theory of Change een bijdrage levert aan bewustwording ten aanzien van de rechten van de groepen waarop
zij zich richt en aan versterking van de stem van deze groepen, zodat zij voor hun
rechten kunnen opkomen;
-
6. De mate waarin het behalen van de beoogde resultaten realistisch is in de periode
van vijf jaar en de mate waarin duurzaamheid van deze resultaten wordt nagestreefd;
-
7. De mate waarin de keuze voor regio’s, landen of specifieke gebieden binnen deze landen
logisch voortvloeit uit de probleemanalyse;
-
8. De mate waarin de Theory of Change gendergelijkheid en inclusie integraal heeft opgenomen en specifieke aandacht heeft
voor benodigde interventies om barrières voor uitgesloten groepen, vrouwen en meisjes,
en jongeren in het algemeen weg te nemen;
-
9. De mate waarin er een heldere analyse is van de beschikbare ruimte (civic space) voor het voorgestelde programma en van de (innovatieve) wijze waarop deze ruimte
wordt bewaakt en/of vergroot, hierbij rekening houdend met:
-
10. De mate waarin de alliantie kennis heeft van de belangrijkste organisaties en groepen
die voor het programma van belang zijn en dit laat zien aan de hand van een actoranalyse;
-
11. De mate waarin er een heldere argumentatie is waarom er juist met deze organisaties
en groepen wordt samengewerkt om het strategisch doel te bereiken, reflecterend op:
-
a. legitimiteit;
-
b. meerwaarde;
-
c. complementariteit.
-
12. De mate waarin de Nederlandse alliantiepartner in staat is de thematiek waar het actief
op is binnen de Nederlandse samenleving onder de aandacht te brengen en op de politieke
en/of maatschappelijke agenda te krijgen en/of te behouden.
2. Visie alliantie op samenwerking met lokale organisaties
2.1. Visie
Om de kwaliteit van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
en groepen in de landen waar de aanvraag zich op richt te kunnen beoordelen, dient
de penvoerder met de andere alliantiepartner(s) de visie hierop uit te werken in de
vorm van een narratief van maximaal 1.200 woorden in lettertype Verdana 9, met regelafstand
1, en dit in te dienen. De visie dient opgesteld en ingediend te worden in de Engelse
of Nederlandse taal.
Deze visie bevat:
-
• Een analyse van de belangrijkste machtsrelaties op verschillende niveaus tussen alliantiepartners
en lokale partners en groepen, daarbij rekening houdend met gender en inclusie;
-
• Een beschrijving van de wijze waarop deze machtsrelaties worden geadresseerd, zodat
lokale partners en groepen uit de landen waar de aanvraag zich op richt zeggenschap
krijgen in het programmaontwerp en in de uitvoering;
-
• Een omschrijving van de wijze waarop gezamenlijk leren en innovatie onderdeel uitmaakt
van de samenwerking.
2.2. Criteria
De kwaliteit van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
en groepen in de landen waar de aanvraag zich op richt wordt beoordeeld aan de hand
van de volgende criteria:
-
1. De mate waarin er een heldere analyse is van de belangrijkste machtsrelaties op voor
het programma relevante niveaus tussen alliantiepartners en lokale partners en groepen;
-
2. De mate waarin gelijkwaardigheid en inbreng van de verschillende lokale partners en
doelgroepen is gewaarborgd in besluitvormingsprocessen over:
-
• rollen en verantwoordelijkheden;
-
• onderlinge rechten en plichten;
-
• selectie van partners;
-
• verdeling van budget;
-
• vormgeving van het programma (Theory of Change, Monitoring en Evaluatie);
-
• implementatie van het programma.
-
3. De mate waarin leren en innovatieve manieren van werken binnen de alliantie en met
de lokale partners een structureel onderdeel uitmaakt van de samenwerking.
3. Track Record
3.1. Track Record
Om de kwaliteit van het Track Record te kunnen beoordelen, dient de penvoerder met de andere alliantiepartner(s) een Track Record uit te werken in de vorm van een narratief van maximaal 3.500 woorden in lettertype
Verdana 9, regelafstand 1, en dit in te dienen. Het Track Record dient opgesteld en ingediend te worden in de Engelse of Nederlandse taal.
Het Track Record beschrijft kort twee casussen, met waar mogelijk verifieerbare bronnen toegevoegd,
uit de laatste drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019 van verschillende individuele
alliantiepartners, van de alliantie en/of van delen van de alliantie. Elke casus bevat:
-
• Aantoonbare resultaten die zijn geboekt op 1) keuzevrijheid rondom seksualiteit en
toegang tot informatie, middelen en diensten op het gebied van SRGR, en 2) (wederzijdse)
capaciteitsversterking op het terrein van pleiten en beïnvloeden rondom de thematiek
van keuzevrijheid en toegang tot informatie, middelen en diensten op het gebied van
SRGR in de afgelopen drie jaar (peildatum 1 januari 2019);
-
• De landen waarin de penvoerder en overige alliantiepartners actief waren die relevant
zijn voor de aanvraag;
-
• De kennis van de penvoerder en de overige alliantiepartners van de thematiek waarop
de Theory of Change van de alliantie betrekking heeft;
-
• De wijze waarop is samengewerkt met de relevante actoren;
-
• De wijze waarop de penvoerder en/of de alliantiepartners de Theory of Change of een ander planningsinstrument regelmatig hebben getoetst en hoe dit al dan niet
heeft geleid tot aanpassingen in het programma;
-
• Gendergelijkheid en inclusie als integraal onderdeel van de programma’s;
-
• De aandacht in de uitwerking van programma’s en gedurende de implementatie daarvan
voor de specifieke behoeften van voor de programma’s relevante (uitgesloten) groepen
en bij die behoeften behorende interventies;
-
• Het waarborgen van duurzaamheid van de resultaten van de programma’s;
-
• Het leren van lessen op het terrein van pleiten en beïnvloeden en het gebruiken daarvan.
3.2. Criteria
De kwaliteit van het Track Record wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
-
1. De mate waarin de alliantie en/of de alliantiepartners laat/laten zien dat zij beschikt/beschikken
over aantoonbare expertise op het gebied van de SRGR thematiek en de mate waarin de
alliantie en/of de alliantiepartners in staat is/zijn de beoogde resultaten te behalen;
-
2. De mate waarin de penvoerder laat zien dat zij beschikt over aantoonbare expertise
betreffende capaciteitsversterking op het terrein van pleiten en beïnvloeden rondom
de thematiek van het SRGR Partnerschap Fonds en de mate waarin de alliantie en/of
de alliantiepartners in staat is/zijn op effectieve wijze de beoogde resultaten te
behalen;
-
3. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners kennis heeft/hebben van relevante
actoren in de landen waarop de aanvraag zich richt (overheid, bedrijfsleven, maatschappelijke
organisaties en sociale bewegingen) en de mate waarin hij/zij daarmee effectief heeft/hebben
samengewerkt;
-
4. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners aandacht had(den) voor leren en
waarin hij/zij was/waren gericht op het uitwisselen van kennis en ervaringen met betrokkenen;
-
5. De mate waarin gendergelijkheid en inclusie op een effectieve wijze waren geïntegreerd
in de analyse, de implementatie en de beoogde resultaten en terugkomen in de inzet
van de financiële middelen;
-
6. De mate waarin uit de Track Record blijkt dat de werkwijze van alle alliantiepartners aansluit bij de internationale
consensus, zoals verwoord in de betreffende aandachtsgebieden uit het actieprogramma
van de ICPD;
-
7. De mate waarin uit de Track Record blijkt dat de definitie en aanbevelingen betreffende seksuele en reproductieve rechten,
zoals neergelegd in het Guttmacher-Lancet Commission rapport on SRHR d.d. 9 mei 2018, door alle alliantiepartners worden onderschreven;
-
8. De mate waarin barrières voor het optimaal kunnen participeren in de samenleving van
uitgesloten groepen en vrouwen en meisjes en jongeren in het algemeen in kaart zijn
gebracht, zijn geadresseerd en/of zijn weggenomen;
-
9. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners transparantie over het handelen
heeft/hebben gewaarborgd en de mate waarin verantwoording over het handelen aan lokale
partners, overheden, achterban, financiers en eventueel andere relevante actoren werd
afgelegd;
-
10. De mate waarin de duurzaamheid van de resultaten werd gewaarborgd;
-
11. Indien gedeeltelijke inzet op service delivery: de mate waarin de alliantie en/of de alliantiepartners ervaring en expertise heeft/hebben
op het gebied van service delivery op het gebied van SRGR.
Fase 3. Proces na selectie en uitwerking programmavoorstel
Uitwerking strategisch partnerschap en aansluiting bij MLS-en en resultaatkaders
Een overzicht van de allianties die zijn geselecteerd als potentiële strategische
partner zal met de bijbehorende landenkeuze direct na fase 2 gedeeld worden met de
regiodirecties van het ministerie van Buitenlandse Zaken en de betreffende ambassades.
Tegelijkertijd kunnen allianties de Meerjarige Landenstrategieën opvragen voor die
landen waarvoor zo’n strategie is opgesteld. Deze zullen via de regiodirecties beschikbaar
gesteld worden. Via deze informatiedeling kunnen verwachtingen ten aanzien van betrokkenheid
bij deze strategische partnerschappen in een zo vroeg mogelijk stadium in kaart worden
gebracht. Deze informatie is van belang voor het verder invulling geven aan de uitwerking
van de programmavoorstellen.
Tijdens de start van de derde fase zal de mate van inzet op service delivery in gezamenlijkheid tussen de alliantie en het ministerie van Buitenlandse Zaken worden
afgestemd. De activiteiten op het gebied van service delivery dienen altijd ter ondersteuning van het pleiten en beïnvloeden op het gebied van
SRGR te zijn en bij te dragen aan de lange termijn doelstelling, en kunnen niet enkel
een op zichzelf staande activiteit zijn. Daarbij dienen de begunstigden van de te
leveren diensten de in de resultaatgebieden beschreven doelgroepen zijn: jongeren
en/of mensen wiens seksuele en reproductieve rechten worden onthouden.
Allianties die zijn geselecteerd als potentiële strategische partner worden uitgenodigd
om in samenspraak met de Directie Sociale Ontwikkeling, regiodirectie en ambassades
nadere invulling te geven aan het strategische partnerschap, een gezamenlijk strategisch
doel te formuleren en afspraken te maken over rollen, verantwoordelijkheden, verwachtingen
en ambities. In gezamenlijk overleg zullen afspraken gemaakt worden over de aansluiting
van de verschillende Theories of Change, resultaatkaders en de inzet in de in de aanvraag voorgestelde landen. Het aanbrengen
van wijzigingen in deze voorgestelde landenlijst is in gezamenlijk overleg mogelijk.
De mate van intensiteit van samenwerking tussen de strategische partners en het ministerie
is afhankelijk van de actuele (beleids)agenda en wordt mede bepaald door pragmatische
overwegingen, zoals beschikbare capaciteit van de strategische partners en het ministerie
en het aantal partnerschappen per land.
Zo zal de betrokkenheid van ambassades en intensiteit van samenwerking per strategisch
partnerschap en per land worden gedefinieerd en zal deze onder andere afhankelijk
zijn van de aansluiting van de aanvraag bij de betreffende Meerjarige Landenstrategie
en/of de aanwezige capaciteit op de ambassade(s).
Daar waar de aanvraag beleidsmatig aansluit bij de Meerjarige Landenstrategie kan
de betrokkenheid van de ambassade tijdens de implementatie een meer strategisch karakter
krijgen. Daar waar geen of in mindere mate aansluiting is bij de prioriteiten van
de desbetreffende ambassade, zal de samenwerking met de ambassade minimaal zijn, maar
zal de ambassade wel geïnformeerd worden over de werkzaamheden van de alliantie.
Financiële middelen
Binnen een maand nadat de potentiële strategische partners zijn geselecteerd (zie
hierna onder C. Tijdpad) zal het definitieve totale subsidieplafond bekend worden
gemaakt en de wijze van verdeling van de middelen over de verschillende allianties.
Daaruit vloeit voort welk maximale budget elke alliantie krijgt toegewezen, uiteraard
onder voorbehoud van een positieve uitkomst van de beoordeling van het door de alliantie
uit te werken volledige programmavoorstel en begroting.
Bij de verdeling van de middelen zullen de kwaliteit van de aanvraag en de omzet die
de alliantie heeft gehad over de afgelopen drie jaar een rol spelen. Dit kan betekenen
dat de hoogst scorende aanvraag niet het hoogste budget toegewezen krijgt.
Het minimumbudget per alliantie is EUR 5 miljoen per jaar en het maximumbudget is
EUR 15 miljoen per jaar. De looptijd van de subsidies, en daarmee de programma’s,
is vijf jaar. De partners stellen op basis van het toegewezen budget een definitief
programmavoorstel en begroting op. Na fase 2 wordt met de potentiële strategische
partners een budgetformat en criteria voor de beoordeling van de kwaliteit van de
volledige programmavoorstellen gedeeld.
Programmavoorstel
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van het programmavoorstel en voor de implementatie
ligt in alle gevallen bij de geselecteerde alliantie. Het programmavoorstel wordt
uiterlijk ingediend op 16 oktober 2020 12.00 uur CEST. In het programmavoorstel dient een globaal eerste jaarplan te worden opgenomen,
inclusief budget en liquiditeitsprognose, een meerjarenplan en een meerjarenbegroting.
Indien van toepassing, kan de ingevulde vragenlijst achter de Partos ISO 9001 certificering
worden opgevraagd.
Selectie als potentieel strategisch partner biedt geen garantie op subsidie. Subsidie
wordt alleen toegekend indien het programmavoorstel van voldoende kwaliteit blijkt
te zijn (in voldoende mate voldoen aan de criteria voor de beoordeling van de kwaliteit
van deze voorstellen). De kwaliteit van het programmavoorstel wordt getoetst aan de
hand van nog vast te stellen criteria; in elk geval op het gebied van de uitwerking
van de in de aanvraag gepresenteerde Theory of Change, een adequate risicoanalyse en mitigerende maatregelen, een resultatenkader inclusief
IATI en het logische verband tussen resultaten en budget. Indien een uitgewerkt programmavoorstel
niet van voldoende kwaliteit blijkt te zijn, wordt deze afgewezen. Dit heeft overigens
geen gevolgen voor de in fase 2 reeds afgewezen aanvragen.