Instellingsbesluit Evaluatiecommissie Omgevingswet

Geraadpleegd op 01-06-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 15-05-2024.
Geldend van 01-01-2023 t/m heden

Besluit van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 23 december 2022 houdende instelling van de Commissie evaluatie Omgevingswet (Instellingsbesluit Evaluatiecommissie Omgevingswet)

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 23.9 van de Omgevingswet;

Besluit:

Artikel 1. (Begripsbepalingen)

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. minister: de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;

  • b. commissie: de commissie, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2. (Instelling en taak)

  • 1 Er is een Evaluatiecommissie Omgevingswet.

  • 2 De commissie heeft tot taak:

    • a. de doeltreffendheid en de effecten van de Omgevingswet in de praktijk te evalueren. In het evaluatieonderzoek wordt in ieder geval aandacht besteed aan de volgende onderwerpen:

      • i. in hoeverre de vier verbeterdoelen van de stelselherziening van het omgevingsrecht zijn gerealiseerd. De vier verbeterdoelen van de stelselherziening zijn:

        • 1°. het vergroten van de inzichtelijkheid, de voorspelbaarheid en het gebruiksgemak van het omgevingsrecht;

        • 2°. het bewerkstelligen van een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving;

        • 3°. het vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte door een actieve en flexibele aanpak mogelijk te maken voor het bereiken van doelen voor de fysieke leefomgeving; en

        • 4°. het versnellen en verbeteren van besluitvorming over projecten in de fysieke leefomgeving;

      • ii. of het wettelijke kader van de Omgevingswet een geschikt instrumentarium biedt om de maatschappelijke doelen, bedoeld in artikel 1.3 van de Omgevingswet, te realiseren;

      • iii. in hoeverre de zes kerninstrumenten van de Omgevingswet toereikend zijn voor de verschillende overheidslagen om hun verschillende taken uit te voeren;

      • iv. in hoeverre het wettelijke kader van de Omgevingswet bijdraagt aan een adequate uitvoeringspraktijk voor burgers, bedrijven, organisaties en overheden; en

      • v. op welke wijze wordt vormgegeven aan de nieuwe elementen van het stelsel van het omgevingsrecht en hoeverre dit volstaat.

    • b. te adviseren over de inrichting van de monitoring die onder de verantwoordelijkheid van de minister wordt uitgevoerd.

    • c. de eerste vier jaar na inwerkingtreding de Omgevingswet jaarlijks een reflectieverslag uit te brengen over de werking van het wettelijke stelsel van de Omgevingswet. Zij doet dit op basis van de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzamelde en ter beschikking gestelde monitoringsrapportage en op basis van eigen signalen uit de praktijk.

Artikel 3. (Samenstelling, benoeming, ontslag)

  • 1 De commissie bestaat uit een voorzitter en zeven andere leden.

  • 2 De voorzitter en de andere leden hebben zitting op persoonlijke titel.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden door de minister benoemd.

  • 4 Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

  • 5 De voorzitter en de andere leden kunnen op eigen aanvraag worden ontslagen door de minister. Zij kunnen voorts worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

Artikel 4. (Instellingsduur)

De commissie wordt opgeheven een jaar nadat het tweede evaluatierapport, bedoeld in artikel 9, tweede lid, is uitgebracht.

Artikel 5. (Secretariaat)

De commissie wordt bijgestaan door een externe secretaris. De secretaris is geen lid van de commissie.

Artikel 6. (Werkwijze)

  • 1 De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2 De commissie kan zich door externe deskundigen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 7. (Inwinnen van inlichtingen)

Ambtenaren werkzaam onder verantwoordelijkheid van de minister of andere ministers verlenen de leden van de commissie de verlangde medewerking, voor zover deze samenhangt met hun ambtelijke taak en redelijkerwijs van hen verlangd kan worden.

Artikel 8. (Kosten)

  • 1 De kosten van de commissie komen, voor zover door de minister goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning;

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek; en

    • c. de kosten voor het opleveren van rapporten, adviezen en reflectieverslagen, bedoeld in artikel 2.

  • 2 De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een meerjarige begroting ter goedkeuring aan de minister aan. De commissie biedt voorts een jaarlijkse raming ter goedkeuring aan de minister aan.

Artikel 9. (Uiterste datum voor oplevering rapporten en reflectieverslagen)

  • 4 De commissie brengt haar jaarlijkse reflectieverslag, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder c, uiterlijk een half jaar nadat de monitoringsrapportage aan haar ter beschikking is gesteld, uit aan de minister.

Artikel 10. (Openbaarmaking)

  • 1 Rapporten, notities, verslagen, adviezen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd of vergaard, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht of overgedragen.

  • 2 De minister stelt de beide kamers der Staten-Generaal binnen drie maanden na ontvangst in kennis van zijn standpunt over de uitgebrachte rapporten, adviezen en reflectieverslagen, bedoeld in artikel 2.

  • 3 Indien de vaststelling van het standpunt niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, plaatsvindt, stelt de minister de beide kamers der Staten-Generaal hiervan gemotiveerd in kennis.

Artikel 11. (Archiefbescheiden)

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden met betrekking tot die werkzaamheden over aan het archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 13. (Citeertitel)

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Evaluatiecommissie Omgevingswet.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

H.M. de Jonge

Naar boven