Besluit vaststelling beleidsregels en subsidieplafond subsidiëring Subsidieregeling [...] Zaken 2006 (Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid)

[Regeling vervalt per 01-01-2034.]
Geraadpleegd op 16-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 25-01-2023 t/m heden

Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 14 januari 2023, nr. Min-BuZa.2022.14764-36, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid)

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

Gelet op de artikelen 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 5.1. van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;

Besluit:

Artikel 1

Voor subsidieverlening op grond van artikel 5.1 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 op het terrein van voedselzekerheid in het kader van het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid, gelden voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2033 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 2

  • 1 Voor het in het artikel 1 genoemde tijdvak geldt een subsidieplafond van € 200 miljoen, onder het voorbehoud dat de begrotingswetgever voldoende middelen beschikbaar stelt.

  • 2 De middelen die beschikbaar zijn op grond van het in het eerste lid genoemde subsidieplafond zijn als volgt verdeeld over de volgende twee regio’s:

    • a. € 100.000.000 is beschikbaar voor subsidieverlening voor activiteiten in de Sahel/West Afrika;

    • b. € 100.000.000 is beschikbaar voor subsidieverlening voor activiteiten in Oost en Centraal Afrika.

Artikel 3

Uit oogpunt van doelmatigheid geldt dat niet meer dan één subsidieaanvrager voor subsidieverlening in aanmerking zal kunnen komen ten laste van elk van de artikel 2, tweede lid, bedoelde subsidieplafonds. Van alle aanvragen die zijn gericht op ofwel de regio genoemd in artikel 2, tweede lid, sub a, ofwel de regio genoemd in artikel 2, tweede lid, sub b, en die voldoen aan de criteria, neergelegd in de in artikel 1 genoemde beleidsregels, zal slechts de aanvraag die het beste aan die criteria voldoet voor subsidie in aanmerking kunnen komen.

Artikel 4

Aanvragen voor subsidie in het kader van het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid worden ingediend in de periode vanaf 25 januari 2023 tot en met 31 maart 2023, 17.00 uur CET, aan de hand van het daartoe door de minister vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden.1

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2034, met dien verstande dat het van toepassing blijft op de subsidie die voor die tijd is verleend.

Dit besluit zal met de bijlage, met uitzondering van de appendices bij de bijlage, in de Staatscourant worden geplaatst. Appendices bij de bijlage worden via internet bekend gemaakt.2

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

namens deze,

de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking,

K. van der Heijden

Subsidiebeleidskader subsidieprogramma bodemvruchtbaarheid

Dit subsidiebeleidskader vormt de leidraad voor de beoordeling van subsidieaanvragen in het kader van een subsidieprogramma gericht op bodemvruchtbaarheid, vanaf hier het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid genoemd. De specifieke eisen en criteria in dit subsidiebeleidskader vloeien voort uit de beleidskaders voor de inzet van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) in sub-Sahara Afrika op het gebied van voedselzekerheid, water en klimaat. Via internet is een Engelse vertaling van het subsidiebeleidskader beschikbaar.3

1. Achtergrond en probleemstelling

Gebaseerd op de Sustainable Development Goals (SDG’s), met name SDG 2 (Zero Hunger), en in lijn met de UN Food Systems Summit van 2021, beoogt het beleid voor BHOS voedselsystemen te verduurzamen en weerbaarder te maken op een wijze die bijdraagt aan het behoud van ecosystemen, weerbaarheid tegen klimaatverandering versterkt en land- en bodemkwaliteit verbetert. Zie de Kamerbrief Voedselzekerheid ‘Op weg naar een wereld zonder honger in 2030: de Nederlandse inzet’ (Kamerstuk 33 625-280)4.

In de uitvoering van dit beleid komt de aandacht voor bodemvruchtbaarheid vooralsnog onvoldoende uit de verf. Weliswaar vormt beheer van bodemvruchtbaarheid een integraal onderdeel van interventies gericht op duurzame ontwikkeling van voedselproductiesystemen, echter, uitkomsten op gebied van productiviteit en inkomen zijn daarbij leidend (en meetbaar) en niet bodemvruchtbaarheid. De resultaten op aantal hectare land onder duurzaam gebruik blijven daarom vooralsnog achter ten opzichte van de gestelde doelen. Dit terwijl duurzaam bodemvruchtbaarheidsbeheer op langere termijn cruciaal is voor duurzame landbouw, voedselzekerheid en rurale ontwikkeling. De Minister voor BHOS wil daarom aan de huidige voedselzekerheidsportefeuille nieuwe activiteiten op het gebied van bodemvruchtbaarheid toevoegen. Deze activiteiten zullen moeten bijdragen aan de Nederlandse inzet op SDG2: het realiseren van ecologisch houdbare voedselproductiesystemen en een significante bijdrage leveren aan de gestelde doelen voor 2030 (het verduurzamen van de productiviteit en het herstelvermogen van 8 miljoen hectare landbouwgrond).

Er is voor gekozen om een subsidieprogramma te richten op bodemvruchtbaarheid in twee regio’s in sub-Sahara Afrika: de West Afrikaanse (Sudano-)Sahel regio en de Oost Afrikaanse regio. In beide gebieden is sprake van bodemuitputting en is bodemvruchtbaarheid een van de belangrijkste limiterende factoren voor verhoging van de voedselproductie, terwijl honger en ondervoeding hoog zijn en toenemen. Het gaat hier om een samenhangende problematiek van armoede, conflict, instabiliteit, lage landbouwproductiviteit, degradatie van bodem en vegetatie, klimaatverandering, waterschaarste, bevolkingsgroei en (jeugd)werkloosheid. Daarbij zijn het overheidsbeleid en de wet- en regelgeving, en handhaving hiervan, rond land- en watergebruik en landbouwontwikkeling veelal zwak.

Met name klimaatverandering (droogte, hogere temperaturen en intensere regenval) heeft een directe weerslag op bodemvruchtbaarheid in een context waarin de productiviteit laag is, vruchtbaar land en water steeds schaarser worden en bodems degraderen als gevolg van onvoldoende/te eenzijdige bemesting, te weinig hersteltijd, te weinig gewasrotatie, erosie en overbegrazing. Tegelijkertijd kunnen juist investeringen in de landbouw en (nomadische en sedentaire) veehouderij, waarin 80–90% van de bevolking werkzaam is, een groot verschil maken met het oog op armoedebestrijding en ontwikkeling, vooral gezien de toegenomen koopkracht en afzetmogelijkheden in (klein)stedelijke centra5. Inzet op zowel weerbaarheid op korte termijn als adaptatie op de lange termijn is daarom van essentieel belang. De rol van vrouwen is hierbij cruciaal. Vrouwen spelen in de regio een sleutelrol op het gebied van beheer van natuurlijke hulpbronnen en in de voedselvoorziening en dus landbouw, te meer waar jonge mannen het platteland verlaten. Een betere toegang voor vrouwen tot, en controle over, productiemiddelen (land, mest, water, krediet, voorlichting) en kennis kan de voedselzekerheid aanzienlijk vergroten.

2. Afbakening

2.1. Doelstelling en aanpak

Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie in het kader van het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid dienen activiteiten uitvoering te geven aan een door de aanvrager ontwikkelde Theory of Change (ToC) gericht op de volgende doelstelling:

Realiseren van duurzaam bodemvruchtbaarheidsbeheer, dat bijdraagt aan een ecologisch houdbare voedselproductiviteitsverbetering en toegenomen weerbaarheid en schokbestendigheid van kleinschalige boeren en/of veehouders in de Sahel/West Afrika en Oost en Centraal Afrika.

2.2. Kader voor de Theory of Change

Om bovenstaand doel te bereiken dient een Theory of Change te worden uitgewerkt.

In de Theory of Change dient aangegeven te worden hoe de volgende duurzame impact gerealiseerd wordt:

  • Landbouwgrond is zodanig geconverteerd naar ecologisch houdbaar gebruik;

  • dat kleinschalige voedselproducenten, met name vrouwen, hun productiviteit duurzaam kunnen verbeteren;

  • en weerbaarder zijn tegen klimaatverandering en (klimaat)schokken;

Om deze impact te bewerkstellingen heeft het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid een looptijd van 10 jaar.

Aanpak

Bodemvruchtbaarheidsbeheer vormt de kern van aanpak en resultaatbereik. Ecologische houdbaarheid wordt daarbij context-specifiek ingevuld (geen one-size-fits-all oplossingen), met het oog op duurzame impact. Dat laatste vereist een brede benadering. Zie schematische weergave hieronder.

Bijlage 269981.png

Met als uitgangspunt bodemvruchtbaarheidsbeheer is het van belang dat relevante aspecten van het landbouw- en voedselsysteem in ogenschouw worden genomen, in zoverre ze noodzakelijk zijn om de duurzaamheid van verbeterde bodemvruchtbaarheid te garanderen. Omdat dit subsidieprogramma zich voornamelijk richt op bodemvruchtbaarheid, is het zaak dat wordt aangesloten bij andere programma’s/interventies die inzetten op de bovengenoemde relevante aspecten (landschap, randvoorwaarden).

Er dient nadrukkelijk te worden voortgebouwd op in de afgelopen decennia opgebouwde kennis en ervaring. De nadruk kan zowel liggen op het uitbreiden en opschalen van bewezen effectieve benaderingen en interventies als op innovaties, beide in aansluiting op grotere regionale initiatieven. Om schaal te bereiken is het bovendien belangrijk dat activiteiten goed ingebed zijn in de lokale context en een aanzienlijk bereik hebben. Aansluiting bij vigerende nationaal/lokaal beleid en strategieën evenals het betrekken van lokale actoren is essentieel, evenals een expliciete exit-strategie.

Voor het zo effectief en efficiënt mogelijk bijdragen aan de algemene doelstelling van het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid zijn voor de aanpak de volgende punten van belang:

  • 1) Focus op geïntegreerde benadering van bodemvruchtbaarheidsbeheer; combinatie van lokale agro-ecologische technieken, nature-based solutions en externe kennis en inputs (met name van meststoffen), met daarbij een sterke link met klimaatadaptatie, agrobiodiversiteit, waterbeheer, en ketenontwikkeling.

  • 2) Gender strategie; gerichte maatregelen die passen bij verbeterd bodemvruchtbaarheidsbeheer door vrouwelijke producenten, waarbij de belangen van deze producenten op regionaal, nationaal en lokaal niveau worden geborgd.

  • 3) Inbedding in lokale en nationale structuren en aansluiting bij vigerende beleids- en uitvoeringsplannen.

  • 4) Functionele en effectieve aansluiting bij één of meer bestaande initiatieven van regionale, bij voorkeur (inter)gouvernementele organisaties, gericht op het versterken van kleinschalige landbouwsystemen met aanzienlijk bereik in termen van geografie en doelgroep; het is hierbij essentieel dat die aansluiting institutioneel wordt verankerd.

Landen/geografische keuze

Bodemvruchtbaarheid wordt bepaald door een combinatie van algemene biofysische bodemeigenschappen en klimatologische omstandigheden en locatie-specifieke variaties in bodemgesteldheid, reliëf en waterhuishouding. Daarnaast is bodembeheer op lokaal niveau een belangrijke factor. Afhankelijk van de problematiek zal verbetering van bodemvruchtbaarheid dan ook lokale, nationale en/of regionale actie vereisen. Het uitgangspunt is hier de regionale insteek en aansluiting bij bestaande regionale initiatieven met een specifieke contextualisering naar nationale en lokale context, waarbij de wisselwerking tussen deze niveaus (lokaal-nationaal-regionaal) een belangrijke rol speelt. Het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid zal daarom gericht zijn op twee specifieke regio’s in sub Sahara Afrika waar het voedselzekerheidsbeleid van de Minister voor BHOS zich op richt:

  • a. Sahel/West Afrika;

  • b. Oost en Centraal Afrika.

Minimaal de helft van de door de aanvrager gekozen landen waarin hij de activiteiten waarvoor hij subsidie vraagt wil gaan uitvoeren moet een voedselzekerheid-focusland zijn van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking6. De landenkeuze dient gebaseerd te zijn op mogelijkheden voor regionale coherentie en synergie; versnippering over te veel landen dient te worden voorkomen.

2.3. Resultaten en indicatoren

Het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid beoogt activiteiten te subsidiëren waarmee direct en meetbaar wordt bijgedragen aan (tenminste) de volgende resultaatsgebieden van het Nederlandse voedselzekerheid-, water- en klimaatbeleid:

  • Land(bouwgrond) is geconverteerd naar ecologisch houdbaar gebruik;

  • Kleinschalige voedselproducenten (m/v) hebben hun productiviteit verhoogd;

  • Kleinschalige voedselproducenten (m/v) en hun agro-ecosystemen zijn minder kwetsbaar voor de huidige en te verwachten gevolgen van klimaatverandering en andere schokken door verhoogde weerbaarheid en/of verminderde blootstelling.

Om die bijdrage inzichtelijk te maken op output en outcome niveau, is het van belang dat in ieder geval de volgende standaardindicatoren uit het BZ-resultatenraamwerk op voedselzekerheid en water worden gehanteerd (Appendix 4), te meten volgens een internationaal gevalideerde methodologie (inclusief baselines en counterfactuals voor outcomes):

Output (jaarlijks bereik)

  • Aantal hectare land direct bereikt met activiteiten gericht op het verhogen van ecologische duurzaamheid/ duurzaam gebruik (technologieën, producten, diensten);

  • Aantal kleinschalige voedselproducenten (m/v/j7) direct bereikt met activiteiten gericht op het verhogen van productiviteit;

  • Aantal stroomgebieden met een plan voor geïntegreerd bodem- en waterbeheer.

Outcome (verandering ten opzichte van baseline)

Attribueerbaar te bemeten realisatie van:

  • Aantal hectare land dat onder (ecologisch) duurzame praktijken en efficiënt watergebruik is gebracht;

  • Aantal hectare land dat agro-ecologisch weerbaarder tegen (klimaat) schokken is geworden;

  • Aantal stroomgebieden/landschappen dat duurzamer beheerd wordt, inclusief eerlijke verdeling van water;

Attribueerbaar te bemeten en/of middels contributie analyse te bepalen bijdrage aan:

  • Aantal kleinschalige voedselproducenten (m/v/j) dat stappen naar verkleining van de yield gap heeft gezet;

  • Aantal kleinschalige voedselproducenten (m/v/j) dat weerbaarder tegen (klimaat)schokken is geworden;

  • Aantal vrouwelijke kleinschalige voedselproducenten dat stappen naar meer zeggenschap heeft gezet;

Aanvullend kunnen context-specifieke (kwantitatieve en kwalitatieve) indicatoren worden toegevoegd om ondersteunende- en procesresultaten te meten, bijvoorbeeld op gebied van wet- en regelgeving, capaciteitsopbouw, landrechten, klimaatadaptatie en/of mitigatie, energie, water, biodiversiteit, systeemverandering e.a.

Aanvragers laten de door hen te hanteren indicatoren zien in hun concept notitie. Indien zij worden geselecteerd voor fase 2 van de selectieprocedure van dit subsidieprogramma werken zij de indicatoren verder uit in een Monitoring, Evaluation & Learning Framework.

Ex ante kunnen geen precieze targets per indicator worden geformuleerd, aangezien de omvang van output/bereik samenhangt met de te verwachten impact. Als indicatie geldt dat het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid streeft naar een bereik (output) en gemeten verandering (outcome) van in totaal tussen de 1 en 5 miljoen kleinschalige voedselproducenten en tussen de 1 en 5 miljoen hectare landbouwgrond per regio, waarbij er een duidelijke link is tussen de omvang van het bereik en de grootte van het beoogde effect/impact.

3. Subsidieverstrekking Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid in hoofdlijnen

Voor subsidieverlening in het kader van het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid stelt de Minister € 200.000.000 beschikbaar voor een periode van tien jaar. De beschikbare middelen kwalificeren als ODA8 en worden als volgt verdeeld over de twee regio’s:

  • a. € 100.000.000 is beschikbaar voor subsidieverlening voor activiteiten in de Sahel/West Afrika;

  • b. € 100.000.000 is beschikbaar voor subsidieverlening voor activiteiten in Oost en Centraal Afrika.

De specifieke landenkeuze moet onderbouwd worden en gereflecteerd worden in een evenwichtige verdeling van beoogd bereik en budget.

Elke subsidieaanvraag dient zich te richten op een van beide regio’s. Voor elk van bovenstaande regio’s kan uit oogpunt van doelmatigheid maximaal één aanvraag worden gehonoreerd.

3.1. Activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt

De in het kader van het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid beschikbare subsidiemiddelen zijn bedoeld voor activiteiten die uitvoering geven aan een door de aanvrager ontwikkelde Theory of Change (ToC) gericht op de algemene doelstelling van het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid zoals benoemd onder hoofdstuk 2.1.

Voor subsidie komen niet in aanmerking die activiteiten genoemd onder drempelcriterium 13.

3.2. Wie kunnen voor subsidie in aanmerking komen?

Organisaties: soort en structuur

  • Organisaties zonder winstoogmerk met een rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht (bijvoorbeeld ngo’s9 of kennisinstellingen) en met een track record op het gebied van geïntegreerd bodemvruchtbaarheidsbeheer en ontwikkeling van kleinschalige landbouwsystemen.

  • Organisaties kunnen zelfstandig een aanvraag indienen of deel uitmaken van een alliantie van organisaties namens welke een penvoerder een aanvraag indient. Een alliantie is een samenwerkingsverband van twee of meer organisaties in bovenstaande zin die een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten met het oog op de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd.10 Alle in de alliantie participerende organisaties leveren een verifieerbare bijdrage aan de einddoelstellingen van de activiteiten van de alliantie.

  • Organisaties met een winstoogmerk kunnen niet als zelfstandige aanvrager of als penvoerder namens een alliantie in aanmerking komen voor een subsidie in het kader van dit subsidieprogrammma. Zij kunnen wel als mede-indiener participeren in een alliantie namens welke een organisatie als bovengenoemd een aanvraag indient. Het moet overigens ook bij dergelijke mede-indieners gaan om organisaties met een rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht met een track record op het gebied van geïntegreerd bodemvruchtbaarheidsbeheer en ontwikkeling van kleinschalige landbouwsystemen.

  • Een organisatie kan slechts één maal in aanmerking komen voor een subsidie in het kader van dit subsidieprogramma, hetzij in de rol van penvoerder van een alliantie, hetzij als zelfstandige aanvrager. Indien een organisatie meerdere aanvragen indient (hetzij als penvoerder, hetzij als zelfstandige aanvrager), wordt ongeacht de regio waarvoor is ingediend alleen de eerst ontvangen aanvraag in behandeling genomen en worden de later ontvangen aanvragen afgewezen.

  • Er geldt geen maximum voor het aantal allianties waarin een organisatie als mede-indiener participeert, ook niet in het geval de organisatie op een van de regio’s een aanvraag heeft ingediend als penvoerder van een alliantie, dan wel als zelfstandig aanvrager.

  • (Lokale) overheden, intergouvernementele organisaties en organisaties waarvan een overheid de enige aandeelhouder is (of een meerderheidsaandeel heeft), komen niet in aanmerking voor subsidie. Zij kunnen aanvrager, penvoerder noch mede-indiener zijn.

3.3. Looptijd activiteiten

De looptijd van de subsidie is van 1 november 2023 tot en met 31 december 2033. Per regio wordt het te verlenen bedrag in twee fases beschikbaar gesteld: periode 2023 t/m 2028 (fase 1) en 2029 t/m 31-12-2033 (fase 2). Het subsidiebedrag wordt in periodieke jaarlijkse voorschotten betaald op basis van liquiditeitsprognoses.

In het laatste jaar van fase 1, in Q2 van 2028, laat het Ministerie van Buitenlandse Zaken een externe evaluatie uitvoeren van de tot dan toe behaalde resultaten en een inschatting van de kans op succesvol resultaatbereik in de tweede fase.

Tegelijk met het jaarplan voor 2029 dient met het oog op die tweede fase een uitwerking van de in fase 2 van het selectieproces ingediende opschalings- en exit-strategie te worden ingediend, samen met een bijgewerkt/geactualiseerd overzicht van werkzaamheden, doelstellingen, resultaten, verwachte effecten en een liquiditeitsbehoefte voor de periode 2029 t/m 2033.

Bij een voldoende positieve evaluatie en voldoende positief oordeel van genoemde strategie worden de kosten verbonden aan de activiteiten uit te voeren in de tweede fase subsidiabel waarna het resterende subsidiebedrag via periodieke voorschotten wordt betaald. Ten behoeve van het laatste financieringsjaar wordt maximaal 90% van de voor dat jaar aangevraagde middelen als voorschot betaald. Na vaststelling van de subsidie vindt de finale verrekening plaats.

De rapportages aan de minister over de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en over de daarmee behaalde resultaten strekken zich uit tot en met 31 december 2033. Gedurende het genoemde subsidietijdvak (2023 t/m 2033) dient de subsidieontvanger aan de doelstellingen van de subsidie en verplichtingen van de subsidie te blijven voldoen en blijven de in dit subsidiebeleidskader neergelegde beleidsregels van toepassing. Nadere informatie over de aan de subsidies te verbinden verplichtingen is te vinden in hoofdstuk 5.

3.4. Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten worden genoemd en toegelicht in het budgetmodel dat verplicht moet worden gehanteerd voor de in fase 2 van het selectieproces in te dienen begroting (Appendix 5).

Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking komen bij het bepalen van de subsidie gelden de volgende uitgangspunten:

  • uitsluitend kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en die redelijkerwijs niet uit eigen middelen of op andere wijze kunnen worden bekostigd komen in aanmerking11;

  • uitsluitend kosten gemaakt vallend in de looptijd zoals aangegeven in de beschikking;

  • kosten voor materiaal en afschrijvingskosten van investeringen met betrekking tot het uitvoeren van deze activiteiten zijn subsidiabel;

  • kosten voor diensten van derden waarbij een externe partij wordt gecontracteerd en waarvoor achteraf wordt gefactureerd zijn subsidiabel;

  • kosten worden aan lokale maatstaven getoetst en op redelijkheid;

  • kosten voor de audit. Het door het Ministerie gehanteerde nieuwe accountantsprotocol 2022 stelt de eis om een rapport van bevindingen toe te voegen. Dit brengt hogere kosten voor de accountantscontrole met zich mee dan voor een controle zonder rapport van bevindingen. Hou hier rekening mee bij het opstellen van het activiteitenbudget.

In alle gevallen geldt dat de middelen zoveel mogelijk ten goede moeten komen aan en ingezet worden op de beoogde veranderingen voor de doelgroep. Indirecte kosten – zoals gedefinieerd in het budgetmodel – dienen tot een minimum te worden beperkt, waarbij een absoluut maximum geldt van 15% van het totaal aangevraagde subsidiebedrag. Dat laatste is, in geval er geen sprake is van aanvullende financiering van derden, gelijk aan het totaal van alle subsidiabele kosten van de aanvrager of van de gezamenlijke alliantiepartners voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten. Nadere informatie hierover is te vinden in het budgetmodel (Appendix 5).

Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:

  • kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere kosten die vóór ontvangst van de subsidieverleningsbeschikking zijn gemaakt;

  • omzetbelasting die door de aanvrager, penvoerder of mede-indiener kan worden verrekend;

  • kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen groter dan 5% van de totale subsidiabele kosten;

  • investeringskosten en afschrijvingen die niet zijn gelieerd aan activiteiten in het kader van het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid;

  • kosten van tenaamstelling en instandhouding van rechten van intellectueel eigendom;

  • dat deel van de totale indirecte kosten dat het toegestane maximum van 15% van het gevraagde subsidiebedrag overschrijdt (wanneer bijvoorbeeld de totale indirecte kosten uitkomen op 20%, wordt 5% daarvan aangemerkt als ‘niet-subsidiabel’).

Deze uitgangspunten moeten gehanteerd worden bij de in te dienen begroting, die wordt meegestuurd met het programmavoorstel in fase 2.

4. Selectieprocedure en verdeling van beschikbare middelen

De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen in het kader van het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid. Aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de in dit subsidiebeleidskader opgenomen criteria.

Een subsidieaanvrager vraagt minimaal EUR 98.000.000 en maximaal EUR 100.000.000 aan.

Het proces van selectie van de subsidieontvangers voor beide in hoofdstuk 3 genoemde regio’s verloopt in twee stappen:

  • 1. Fase 1 – A) Drempeltoets en B) Kwalitatieve beoordeling organisatie/track record en concept notitie: Alle tijdig ontvangen aanvragen worden beoordeeld op grond van de in paragraaf 4.1 neergelegde drempelcriteria en de in paragrafen 4.2.1 en 4.2.2 neergelegde kwalitatieve criteria:

    • A. Drempelcriteria zijn criteria waaraan in elk geval moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Indien aan één of meer van de drempelcriteria niet wordt voldaan, wordt de aanvraag terzijde gelegd en afgewezen. Indien aan alle drempelcriteria wordt voldaan, wordt de aanvraag verder beoordeeld in onderdeel B van fase 1, de kwalitatieve toets van organisatie/track record en concept notitie.

    • B. De organisatie/track record en concept notitie worden op kwaliteit beoordeeld aan de hand van kwalitatieve criteria. De aanvrager dient voor zowel de kwalitatieve toets van organisatie/track record, als voor de kwalitatieve toets van de concept notitie, een minimale score van 65% van het totaal aantal te behalen punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Van alle tijdig voor een regio ingediende aanvragen die voldoen aan de drempeltoets én voornoemde 65%-scores worden maximaal drie aanvragen met de hoogste totaalscore uitgenodigd om hun concept notitie uit te werken in een volledig programmavoorstel. Bij een gelijke totaalscore op de twee onderdelen organisatie/track record en concept notitie, wordt de aanvraag met de hoogste score op het onderdeel organisatie/track record uitgenodigd voor Fase 2.

  • 2. Fase 2 – Kwalitatieve beoordeling programmavoorstel: De tijdig ingediende programmavoorstellen van de aanvragers die aan het eind van fase 1 zijn uitgenodigd om een volledig programmavoorstel in te dienen, worden in fase 2 van de selectieprocedure op kwaliteit beoordeeld aan de hand van de kwalitatieve criteria neergelegd in paragraaf 4.3. Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie moet een programmavoorstel ten minste 70% behalen van het totaal aantal voor een programmavoorstel te behalen punten. Per regio wordt het volledige programmavoorstel met de hoogste score boven 70% van het totaal aantal te behalen punten geselecteerd voor subsidieverlening.

4.1. Drempelcriteria (fase 1.A)

Voor de drempelcriteria geldt dat een aanvraag aan alle criteria moet voldoen (fase 1.A). Indien een aanvraag niet aan alle drempelcriteria voldoet, wordt zij afgewezen en niet verder beoordeeld.

  • 1.

    • a. De aanvrager/in geval van een aanvraag namens een alliantie de penvoerder is een niet op winst gerichte organisatie die in het bezit is van rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht.

    • b. In geval van een aanvraag namens een alliantie zijn alle mede-indieners organisaties die in het bezit zijn van rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht.

  • 2. De aanvrager/penvoerder heeft uitgaven die in de boekjaren 2017–2021 ten minste € 20 miljoen per jaar bedragen.

  • 3. Gedurende de periode 2017–2021 had de aanvrager, of in geval van een aanvraag namens een alliantie: de alliantie gezamenlijk, een gemiddelde uitgave van minimaal € 5.000.000 per jaar specifiek gericht op bodemvruchtbaarheid in totaal in de gekozen landen waarvoor de aanvraag wordt ingediend.

  • 4. Gedurende de periode 2017–2021 was gemiddeld ten minste 25% van de totale jaarlijkse inkomsten van de aanvrager, afkomstig uit bronnen anders dan directe subsidies en/of bijdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (inclusief ambassades). In geval van een aanvraag namens een alliantie geldt dit criterium voor de gehele alliantie. Dat wil zeggen dat indien één van de alliantieleden gemiddeld minder dan 25% van de totale jaarlijkse inkomsten uit andere dan BZ-subsidies of -bijdragen verwerft, dit kan worden gecompenseerd door een ander alliantie lid.

  • 5. De aanvrager is als organisatie geregistreerd in elk van de landen waar de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, worden uitgevoerd. In geval van een aanvraag namens een alliantie dienen één of meerdere alliantiepartners geregistreerd te staan.

  • 6. De aanvrager/penvoerder is in staat tot een adequaat financieel beheer en kan door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot de activiteiten als die waarvoor subsidie wordt gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.

  • 7. De aanvrager/penvoerder toont aan dat hij, en, in geval van een aanvraag namens een alliantie, ook de mede-indieners, een integriteitsbeleid heeft/hebben vastgesteld. De aanvrager/penvoerder toont aan dat hij, en, in geval van een aanvraag namens een alliantie, ook de mede-indieners, procedures heeft/hebben ingevoerd om aan dat beleid toepassing te kunnen geven. Dit integriteitsbeleid en deze procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen seksuele misdragingen en racisme, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft door de aanvrager/penvoerder, eventuele mede-indieners en de door hem/hen ingeschakelde partijen, zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan de minister is gewaarborgd.

  • 8.

    • A. De bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van Nederlandse aanvragers, penvoerders en mede-indieners, zijnde rechtspersonen of instellingen bedoeld in artikel 1.3 van de Wet Normering Topinkomens, voldoet uiterlijk met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd aan de voor hen krachtens die wet geldende maximale bezoldiging.

    • B. De maximale bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van andere dan de in criterium D.8.A bedoelde aanvragers, penvoerders en mede-indieners staat met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd in redelijke verhouding tot het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie.12

  • 9. In het geval van een aanvraag door een penvoerder namens een alliantie omvat de aanvraag een namens elk van de alliantieleden (penvoerder en mede-indiener(s)) getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin met het oog op het uitvoeren van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd in ieder geval afspraken zijn neergelegd over:

    • a. de wijze waarop elk van de alliantieleden bijdraagt aan de werkzaamheden van de alliantie;

    • b. de wijze waarop de besluitvorming in de alliantie plaatsvindt;

    • c. de wijze waarop de kosten en de risico’s worden gedeeld over de alliantieleden;

    • d. de wijze waarop de alliantieleden naleving door de penvoerder van de aan een subsidie verbonden verplichtingen jegens de minister waarborgen, inclusief de zorg voor gezamenlijke geaggregeerde rapportages (inclusief IATI-rapportages);

    • e. de wijze waarop de alliantieleden elkaar informeren, in het bijzonder over hun financiële gezondheid;

    • f. de wijze waarop de samenwerking kan worden aangepast;

    • g. de wijze waarop elk van de alliantieleden betrokken is bij het monitoren en evalueren van de voortgang van de gesubsidieerde activiteiten.

  • 10. De aanvrager/penvoerder heeft niet eerder als aanvrager/penvoerder een aanvraag ingediend voor een subsidie in het kader van het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid.

  • 11. De aanvraag betreft activiteiten die worden uitgevoerd in en/of gericht zijn op:

    • a. Landen in de Sahel/West Afrika, waarbij minimaal de helft van de gekozen landen voedselzekerheid-focuslanden van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in de Sahel/West Afrika moeten zijn, namelijk Burkina Faso, Mali, Niger, Benin; OF:

    • b. Landen in Oost en Centraal Afrika, waarbij minimaal de helft van de gekozen landen voedselzekerheid-focuslanden van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in Oost Afrika moeten zijn, namelijk: Ethiopië, Soedan, Zuid Soedan, Kenia, Oeganda, Burundi, Mozambique.

  • 12. De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn gebaseerd op een door de aanvrager ontwikkelde Theory of Change gericht op de algemene doelstelling van het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid, namelijk het realiseren van duurzaam bodemvruchtbaarheidsbeheer, dat bijdraagt aan een duurzame voedselproductiviteitsverbetering en toegenomen weerbaarheid en schokbestendigheid van kleinschalige boeren en/of veehouders in de onder D.11 genoemde regio’s en landen.

  • 13. Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a. activiteiten die proselitisme (mede) beogen;

    • b. activiteiten die op winst gericht zijn;

    • c. activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks of middellijk een subsidie of bijdrage van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt ontvangen;

    • d. activiteiten van organisaties die reeds ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een instellingssubsidie ontvangen waarvan de werkingsduur zich uitstrekt tot in het subsidietijdvak van het Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid.

  • 14. De activiteiten starten 01 november 2023, en worden uiterlijk op 31 december 2033 afgerond.

  • 15. De aanvrager/penvoerder vraagt minimaal EUR 98.000.000 en maximaal EUR 100.000.000 aan.

4.2. Kwalitatieve criteria organisatie/track record en concept notitie (fase 1.B)

Fase 1.B van het selectieproces bevat een kwalitatieve toets van organisatie/track record en van concept notitie aan de hand van de criteria genoemd onder 4.2.1 respectievelijk 4.2.2. Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie zal voor beide onderdelen van fase 1.B in elk geval 65% van het maximaal aantal per onderdeel te behalen punten moeten worden gescoord.

4.2.1. Organisatie- en track recordtoets: kwalitatieve criteria ten aanzien van de organisatie en track record van de aanvrager of, in geval van een alliantie, de alliantie

Via onderstaande criteria wordt de kwaliteit van organisatie en track record van de aanvrager, dan wel alliantie als geheel, beoordeeld.13

  • 1. De mate waarin de aanvrager/alliantie succesvolle en relevante ervaring heeft met het uitvoeren van projecten op schaal op het gebied van duurzaam bodemvruchtbaarheidsbeheer dat bijdraagt aan een duurzame voedselproductiviteitsverbetering en toegenomen weerbaarheid en schokbestendigheid van kleinschalige boeren en/of veehouders in de landen/regio waar de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd zullen worden uitgevoerd.

  • 2. De mate waarin de aanvrager/alliantie succesvolle en relevante ervaring heeft met:

    • a. het bereiken (op schaal) van kleinschalige voedselproducenten (smallholders), en vrouwen;

    • b. het integreren van lokale agro-ecologische technieken en externe kennis en inputs (met name van meststoffen);

    • c. het werken in conflictcontexten.

  • 3. De mate waarin de aanvrager/alliantie beschikt over netwerken en samenwerkingservaring met lokale/regionale (intergouvernementele) organisaties, overheidsinstanties, kennisinstellingen en private sector in de landen waar de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd zullen worden uitgevoerd.

4.2.2. Concept notitie-toets: Kwalitatieve criteria ten aanzien van de concept notitie

  • 4. De mate waarin de Theory of Change (ToC) bijdraagt aan de algemene doelstellingen en beoogde resultaatgebieden van het subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid en dit meet aan de hand van standaardindicatoren zoals geformuleerd in dit subsidiebeleidskader.

  • 5. De mate waarin de ToC inzet op een geïntegreerde benadering van bodemvruchtbaarheidsbeheer: combinatie van lokale agro-ecologische technieken, nature-based solutions en externe kennis en inputs (met name van meststoffen), met daarbij een sterke link met klimaatadaptatie, agrobiodiversiteit, waterbeheer, en ketenontwikkeling.

  • 6. De mate waarin de concept notitie voortbouwt op de vele interventies, ervaringen en kennis in combinatie met (lokale) innovaties op gebied van bodemvruchtbaarheidsbeheer en duurzaam landgebruik in de landen/regio waar de activiteiten waarvoor voor de subsidie wordt aangevraagd betrekking op hebben.

  • 7. De mate waarin de concept notitie inzet op het functioneel en effectief aansluiten bij een of meerdere regionale, d.w.z. landen-overstijgende initiatieven gericht op het versterken van kleinschalige landbouwsystemen.

  • 8. De mate waarin de concept notitie aansluiting/inbedding zoekt bij/in lokale/nationale/regionale beleids- en uitvoeringsplannen en instituties.

  • 9. De mate waarin:

    • a. de landenkeuze is gebaseerd op mogelijkheden voor het versterken van regionale coherentie en synergie;

    • b. versnippering over te veel landen wordt tegengegaan;

    • c. er sprake is van een evenwichtige verdeling van het beoogde resultaatbereik over de gekozen landen.

4.3. Kwalitatieve criteria programmavoorstel (fase 2)

In fase 2 vindt een kwalitatieve toets plaats van de tijdig ingediende volledige programmavoorstellen (programmavoorstel toets). Ten einde in aanmerking te kunnen komen voor subsidie dient in elk geval 70% van het maximaal aantal te behalen punten te worden gescoord. De kwaliteit van de programmavoorstellen wordt beoordeeld via de volgende criteria:

  • 1. De mate waarin overtuigend en methodologisch consistent is uitgewerkt:

    • a. op welke wijze de voorgestelde activiteiten leiden tot de te bereiken outputs (bereik: aantal hectare, aantal kleinschalige voedselproducenten, aantal stroomgebieden), en outcomes (effect op duurzaamheid van landgebruik en -beheer, efficiëntie van watergebruik, weerbaarheid, productiviteit en zeggenschap van vrouwen);

    • b. de samenhang tussen deze resultaten (link tussen omvang van bereik (output) en de grootte van het beoogde effect (outcome).

  • 2. De mate waarin er sprake is van:

    • a. een evenwichtige verdeling van budget over de gekozen landen en regionale, landen-overstijgende inzet.

    • b. ‘value for money’ per land en regionaal (landen overstijgend). ‘Value for money’ is een combinatie van efficiëntie en effectiviteit.

  • 3.

    • a) De mate waarin een contextanalyse is uitgevoerd met aandacht voor:

      • het institutionele landschap;

      • nationale/lokale/regionale beleids- en uitvoeringsplannen;

      • lokale belangen, machtsverhoudingen en representatie/organisatie;

    • b) de mate waarin die analyse is doorvertaald in de interventiestrategie.

  • 4.

    • a) De mate waarin effecten en trends van klimaatverandering zijn geanalyseerd en b) de mate waarin die analyse is door vertaald in de interventiestrategie.

  • 5.

    • a) De mate waarin genderaspecten zijn geanalyseerd en b) de mate waarin die analyse is door vertaald in de interventiestrategie.

  • 6. De mate waarin het uitgewerkte programmavoorstel erop inzet om:

    • a. met de voorgestelde activiteiten een blijvend, duurzaam effect te hebben op de beoogde doelgroepen;

    • b. de interventie-strategie institutioneel en lokaal in te bedden.

  • 7. De mate waarin de aanvrager/alliantie een Monitoring, Evaluation & Learning framework heeft uitwerkt met kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren en methodologieën voor resultaatmeting die corresponderen met:

    • a. de in dit subsidiebeleidskader genoemde indicatoren;

    • b. de door de aanvrager/alliantie ontwikkelde Theory of Change.

  • 8. De mate waarin is uitgewerkt hoe in de loop van de tijd meer nadruk wordt gelegd op het uitbreiden en opschalen van bewezen effectieve benaderingen en interventies.

  • 9. De mate waarin wordt ingezet op samenwerking met lokale/regionale (intergouvernementele) organisaties, overheden, kennisinstellingen en private sector in de landen waar de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd zullen worden uitgevoerd.

  • 10. De mate waarin per land, regionaal en in totaliteit voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd de relevante context-risico’s en programma-risico’s zijn beschreven, geanalyseerd en geadresseerd in een adequaat risicomanagement-systeem.

  • 11. De mate waarin suggesties en aanbevelingen die in de uitnodiging voor fase 2 van het selectieproces zijn gedaan op basis van de uitkomsten van de beoordeling van de aanvraag in fase 1.B zijn opgevolgd.

5. Rapportage- en andere aan de subsidieverlening te verbinden verplichtingen

Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking. Deze verplichtingen hebben onder andere betrekking op een meldingsplicht ten aanzien van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de subsidie, zoals het niet (geheel of tijdig) kunnen uitvoeren van de gesubsidieerde activiteiten, en op verplichtingen over verantwoordingsrapportages, zoals inhoudelijke en financiële tussen- en eindrapportages. Specifiek hierin opgenomen is de eis dat de subsidieontvanger aan het eind van het subsidietijdvak een (externe) impact-evaluatie laat uitvoeren om de impact van de gesubsidieerde activiteiten te bepalen.

Indien na de looptijd van de beschikking bij de vaststelling van de subsidie blijkt dat er middelen over zijn van de verleende subsidie, zullen deze terugvloeien naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierover zal een verplichting worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking.

6. Aanvraagprocedure

Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 25 januari 2023 tot en met uiterlijk 31 maart 2023 om 17.00 uur CET. Aanvragen die later dan genoemde datum en tijd worden ingediend, worden afgewezen. Als moment van indiening geldt het moment waarop de aanvraag door het Ministerie is ontvangen (zie ook hierna). De aanvragende organisatie is de enige verantwoordelijke voor een tijdige en volledige indiening van een aanvraag.

Voor aanvragen voor subsidie (Fase 1 (zie Hst. 4.1 en 4.2)) geldt het volgende:

  • Aanvragen worden gedaan aan de hand van het door de minister daartoe vastgestelde aanvraagformulier (Appendix 1 bij dit subsidiebeleidskader).14

  • Het aanvraagformulier is voorzien van alle op het formulier vermelde bescheiden en annexen. Onderdeel van de annexen bij het aanvraagformulier vormt sowieso een concept notitie (inclusief een Theory of Change) die inhoudelijk in ieder geval ingaat op de op de kwalitatieve criteria 4, 5, 6, 7, 8 en 9 genoemd in paragraaf 4.2.2. Hierbij geldt als richtlijn een maximum van 10 A4-pagina's (met lettertype rijksoverheid of Calibri, 10 pt., met marges van 2,3 cm).

Voor het programmavoorstel (Fase 2 (zie hst. 4.3)) geldt het volgende. Enkel daartoe geselecteerde aanvragers worden aan het eind van Fase 1 uitgenodigd om een volledig programmavoorstel in te dienen voor Fase 2 (Zie Hst. 4). Het programmavoorstel bevat:

  • Voor de eerste twaalf maanden van de eerste periode van 5 jaar: een activiteitenplan met daarin een overzicht van activiteiten, naar aard, omvang, fasering en onderling verband, in relatie tot de daarmee beoogde doelstellingen en resultaten en verwachte effecten voor de eerstvolgende twaalf maanden van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd. (Doelstellingen, resultaten en effecten worden waar mogelijk uitgedrukt in meetbare grootheden.)

  • Voor de vier volgende jaren van de eerste periode van 5 jaar een globaal overzicht van doelstellingen, werkzaamheden, resultaten en verwachte effecten.

  • Voor de resterende periode van 5 jaar wordt aangegeven hoe, en in welke mate, bouwend op tijdens de eerste 5 jaar bewezen benaderingen, werkende interventies en functionerende instituties, zal worden uitgebreid en opgeschaald en hoe beklijfbaarheid zal worden geborgd (opschalings- en exit-strategie).

  • Een gedetailleerde begroting, op te stellen volgens een verplicht te hanteren format (zie Appendix 5 bij deze beleidsregels). Het betreft een nadere uitwerking van de uitgaven per jaar, land en resultaat.

  • Een liquiditeitsbehoefte voor de periode 2023–2028.

Nadere informatie over de vorm van het programmavoorstel volgt met de uitnodiging voor Fase 2.

Aanvragen dienen volledig en zonder voorbehoud te worden ingediend, rechtsgeldig ondertekend door de daartoe namens de aanvragende organisatie bevoegde persoon met vermelding van naam en functie. Het is niet mogelijk om een voorlopige aanvraag in te dienen.

In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag niet voldoen aan de formele vereisten die op grond van dit subsidiebeleidskader aan aanvragen worden gesteld, dan kan de minister vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum en tijd waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen. Hoe korter voor het verstrijken van de deadline voor het indienen van aanvragen een aanvraag wordt ingediend, hoe groter het risico dat de minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te vragen; dit in verband met de tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen op volledigheid en de tijd die nodig is om een aanvulling te vragen en in te dienen. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend. Dit kan leiden tot een lagere rangschikking of zelfs afwijzing van de subsidieaanvraag.

Ook op artikel 9 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt in het bijzonder gewezen. Een aanvraag die betrekking heeft op activiteiten die reeds zijn gestart op het moment waarop de subsidie wordt aangevraagd, wordt afgewezen.

Bij het opstellen van de subsidieaanvraag is het kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag of annexen niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van het aanvraagformulier – met inbegrip van annexen – niet worden ingevuld, loopt de aanvrager het risico op afwijzing van de aanvraag.

De aanvraag dient te worden opgesteld in de Engelse taal. Annexen die zijn opgesteld in een andere taal dan het Engels dienen voorzien te zijn van een vertaling in het Engels. Additionele informatie (zoals illustratieve boekwerken, CD-roms, USB-sticks of dvd’s van een organisatie) worden niet meegenomen in de beoordeling van een aanvraag.

Het heeft de uitdrukkelijke voorkeur dat aanvragen per e-mail in .pdf-formaat worden ingediend. Aanvragen per e-mail worden ingediend door deze te sturen naar het e-mailadres: IGG@minbuza.nl onder vermelding van ‘Subsidieaanvraag Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid’.

Als moment van indiening geldt het tijdstip waarop de e-mail door het systeem voor gegevensverwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen. Houd er rekening mee dat bestanden groter dan 14MB niet kunnen worden ontvangen. E-mails groter dan 14MB dienen in kleinere e-mails te worden verdeeld. Hierbij geldt dat het moment waarop de gehele aanvraag, inclusief de laatste e-mail, is ontvangen geldt als tijdstip waarop de aanvraag is ingediend. Daarbij dienen de e-mails genummerd te worden in de onderwerp-regel, waarbij duidelijk is hoeveel e-mails de aanvraag in totaal behelst.15

Eventuele (technische) problemen bij verzending komen voor rekening en risico van aanvrager.

Indiening van aanvragen per post wordt afgeraden16. Indien u daar niettemin voor kiest, of voor indienen in persoon of koerier, neemt u dan contact op met het ministerie via het e-mailadres: IGG@minbuza.nl onder vermelding van ‘Subsidieaanvraag Subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid’.

Vragen naar aanleiding van dit document of andere zaken kunt u uitsluitend per e-mail en uiterlijk tot en met 15 maart 2023 richten aan IGG@minbuza.nl onder vermelding van ‘subsidieaanvraag Bodemvruchtbaarheid programma’. Waar nodig samengevoegd met andere vragen vindt geanonimiseerde beantwoording hiervan elke 14 dagen plaats op locatie van de Q&A’s.17

7. Tijdspad

De relevante data:

Fase 1

Indienen subsidieaanvraag

Vanaf 25-01-2023

T/m 31-03-2023 – 17.00 uur CET

Beslissing over uitkomst fase 1 voor tijdig ingediende aanvragen

Uiterlijk 15-05-2023

Bij selectie voor Fase 2

Fase 2

Uitnodiging tot het indienen van een uitgewerkt programmavoorstel

Uiterlijk 16-05-2023

Indienen uitgewerkt programmavoorstel

Tot 31-07-2023 – 17.00 uur CET

Beslissing op tijdige ingediende uitgewerkte programmavoorstellen

Uiterlijk 2-10-2023

Nb. De aanvragers van wie de concept notitie uit fase 1 is geselecteerd voor fase 2, ontvangen een uitnodiging om een uitgewerkt programmavoorstel in te dienen. De overige aanvragen worden afgewezen.

8. Administratieve lasten

De administratieve lasten voor de uitvoering van dit subsidiebeleidskader bedragen € 645.300 voor de totale subsidieperiode. Administratieve lasten zijn de lasten die gepaard gaan met informatieverplichtingen in verband met het doen van de aanvraag en in geval subsidie wordt verstrekt het voldoen aan de daaraan verbonden verantwoordingsverplichtingen. Het bedrag van € 645.300 komt neer op 0,3 procent van het totale subsidiebudget. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat maximaal 9 aanvragers/allianties interesse hebben voor het subsidiebeleidskader en een aanvraag zullen indienen die kan worden gehonoreerd.

Bij de totstandkoming van het subsidiebeleidskader is kritisch bezien dat ten eerste de criteria voor de subsidieaanvragers en de beoogde resultaten helder zijn geformuleerd en ten tweede duidelijkheid bestaat over de wijze waarop de financiering en verantwoording van de toegekende subsidies plaatsvindt. Hiermee moet een aanvrager de afweging kunnen maken of met de indiening van een subsidieaanvraag kans bestaat op een toekenning. Het ministerie beoogt op deze wijze de administratieve lasten voor de subsidieaanvragers tot een minimum te beperken. Mede om deze reden heeft het ministerie gekozen voor een subsidietender waarbij in de eerste fase enkel wordt gewerkt met concept notitie.

9. Appendices

Voor Fase 1 van de subsidieaanvraag (drempeltoets en concept notitie):

  • 1. Aanvraagformulier

  • 2. Indicative Amounts for Remuneration

  • 3. Corporate Rates 2023

  • 4. BZ Resultatenkaders voor Voedselzekerheid en Water

Voor Fase 2 van de subsidieaanvraag (volledig uitgewerkt programmavoorstel):

  • 5. Begrotingsformat/Budgetmodel

  1. Het aanvraagformulier wordt geplaatst op https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-buitenlandse-zaken/documenten/publicaties/2023/01/17/subsidieprogramma-bodemvruchtbaarheid. Een overzicht van welke informatie in welke fase van de selectieprocedure moet worden aangeleverd is te vinden in Hoofdstuk 6 van de bijlage bij dit besluit. ^ [1]
  2. https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-buitenlandse-zaken/documenten/publicaties/2023/01/17/subsidieprogramma-bodemvruchtbaarheid ^ [2]
  3. https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-buitenlandse-zaken/documenten/publicaties/2023/01/17/subsidieprogramma-bodemvruchtbaarheid ^ [3]
  4. Platform open overheidsinformatie ^ [4]
  5. Cilliers et al. 2019: Prospects for the G5 Sahel countries. ^ [5]
  6. De voedselzekerheid focuslanden van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zijn voor Sahel/West Afrika: Burkina Faso, Mali, Niger en Benin. En voor Oost/Centraal Afrika: Ethiopië, Soedan, Zuid Soedan, Kenia, Oeganda, Burundi en Mozambique. ^ [6]
  7. Gedisaggregeerd naar sekse (man/vrouw) en leeftijd (onder/boven 35 jaar). ^ [7]
  8. Official development assistance – definition and coverage – OECD ^ [8]
  9. Onder ngo wordt verstaan een niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht, die niet door een overheidsinstantie is opgericht, dan wel die na oprichting door een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd is. ^ [9]
  10. In geval de aanvraag wordt gehonoreerd is de penvoerder de subsidieontvanger en als zodanig geheel verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend en voor de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen. ^ [10]
  11. Artikel 14, eerste lid, Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. NB: Dit artikel brengt met zich mee (in het algemeen relevant en met name in geval een op winst gerichte organisatie als mede-indiener participeert in een alliantie namens welke een penvoerder een subsidie aanvraagt), dat eventuele met behulp van de subsidie gemaakte winst in mindering wordt gebracht op het verleende subsidiebedrag en moet worden aangewend ten behoeve van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend. ^ [11]
  12. Voor een nadere toelichting op dit criterium wordt verwezen naar het aanvraagformulier en de appendices 2 en 3 bij dit subsidiebeleidskader. ^ [12]
  13. Ten aanzien van het aantonen en beoordelen van de aanwezige ervaring geldt dat de aanvrager, dan wel de penvoerder en mede-indieners gezamenlijk, ook die ervaring mogen opvoeren die door personeel van aanvrager, penvoerder of mede-indieners is opgedaan in dienst van een andere organisatie dan de organisatie waar het betreffende personeelslid op het moment van indienen in dienst is. ^ [13]
  14. Het aanvraagformulier wordt geplaatst op https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-buitenlandse-zaken/documenten/publicaties/2023/01/17/subsidieprogramma-bodemvruchtbaarheid. ^ [14]
  15. Bijvoorbeeld: e-mail 1 van 5, e-mail van 2 van 5 etc. ^ [15]
  16. Indien u daar niettemin voor kiest dient de aanvraag per aangetekende post gestuurd worden naar: Ministerie van Buitenlandse Zaken, Secretariaat IGG o.v.v. subsidieprogramma Bodemvruchtbaarheid, Postbus 20061, 2500 EB Den Haag. Indien de aanvraag niet aangetekend wordt verzonden berust het risico dat de aanvraag niet of te laat wordt ontvangen door het ministerie geheel bij de aanvrager. Indien de aanvraag per post wordt ingediend (anders dan met de aanduiding ‘port betaald’) wordt de aanvraag nog als tijdig ingediend beschouwd, als de aanvraag voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, waarbij het datumstempel van de post doorslaggevend is, en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Bij gebruikmaking van een envelop met de aanduiding ‘port betaald’ is de datum van ontvangst bepalend bij het vaststellen of de aanvraag tijdig, d.w.z. uiterlijk 31-03-2023 – 17.00 uur CET, is ingediend. Houdt hierbij rekening met de omstandigheid dat de datum van ontvangst wordt vastgesteld aan de hand van het tijdstip van inschrijving en dat ’s avonds en op zaterdag en zondag geen post wordt ingeschreven. ^ [16]
  17. https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-buitenlandse-zaken/documenten/publicaties/2023/01/17/subsidieprogramma-bodemvruchtbaarheid ^ [17]
Naar boven