Besluit vaststelling beleidsregels en subsidieplafond Subsidieregeling Ministerie [...] European Partnership for Responsible Minerals 2023 – 2028)

[Regeling vervalt per 01-01-2029.]
Geraadpleegd op 17-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 10-08-2023 t/m heden

Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 28 juli 2023, Min-BuZa.2023.15696-9 tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Subsidieprogramma European Partnership for Responsible Minerals 2023 – 2028)

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op artikel 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken,

Gelet op artikel 5.1 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006,

Besluit:

Artikel 1

Voor subsidieverlening op grond van artikel 5.1 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op subsidiëring van activiteiten die bijdragen aan verantwoorde en duurzame toeleveringsketens voor mineralen, gelden voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2028 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 2

  • 1 Aanvragen voor subsidie in het kader van het Subsidieprogramma European Partnership for Responsible Minerals 2023–2028 kunnen worden ingediend vanaf 1 september 2023 tot en met 30 november 2023, 14.00 uur Nederlandse tijd.

  • 2 Aanvragen voor subsidie in het kader van het Subsidieprogramma European Partnership for Responsible Minerals 2023–2028 worden ingediend aan de hand van een door de Minister vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier en de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden.1

Artikel 3

Voor subsidieverlening in het kader van het Subsidieprogramma European Partnership for Responsible Minerals 2023–2028 geldt voor aanvragen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, een subsidieplafond van € 2.000.000.

Artikel 4

De verdeling van het subsidieplafond, bedoeld in artikel 3, vindt plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven, de aanvraag die het beste voldoet aan die maatstaven het eerst voor subsidieverlening in aanmerking komt, waarbij uit doelmatig oogpunt ingezet wordt op een evenwichtige spreiding van aanvragen als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2029, met dien verstande dat het besluit van toepassing blijft op aanvragen die voor die datum zijn ingediend en subsidies die voor die datum zijn verleend.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

namens deze,

de directeur-generaal Internationale Samenwerking,

P.M.M. Grotenhuis

Bijlage

1. Achtergrond

1.1. Achtergrond bij verantwoorde toeleveringsketens voor mineralen

Toegang tot mineralen is van cruciaal belang voor ondernemingen en consumenten. Mineralen zoals tin, tantaal, wolfraam en goud (3TG) kennen een breed palet aan toepassingen in economische sectoren zoals de hoogwaardige maakindustrie, de micro-elektronica en de sieradenbranche. Belangrijke mineralen voor batterijen zijn kobalt, lithium, nikkel, natuurlijk grafiet en koper. Een aantal regio’s waar dergelijke mineralen kunnen worden gevonden, heeft te kampen met langdurige gewelddadige conflicten, politieke instabiliteit, zwakke instituties, wijdverbreide ernstige mensenrechtenschendingen en milieuschade. De winning van en handel in mineralen kan een significante rol spelen in het financieren en voortduren van geweld en mensenrechtenschendingen in dergelijke gebieden. Indien dit op een verantwoorde wijze geschiedt, kunnen de winning van en de handel in mineralen een belangrijke rol spelen in de economische en sociale ontwikkeling van mijnbouwgemeenschappen en landen.

De OESO-richtlijnen2 zijn bedoeld om ondernemingen te helpen bij de aanpak van maatschappelijke en milieurisico’s in hun leverings- en productieketen, met een focus op grondstoffen en het verantwoorder maken van grondstoffenketens uit conflict- en hoogrisicogebieden. De OESO-richtlijnen inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden3, de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen4, de VN-richtlijnen voor bedrijfsleven en mensenrechten5 en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen6, vormen een belangrijk referentiepunt voor het European Partnership for Responsible Minerals (hierna EPRM).

Naast en deels onderliggend aan de OESO-richtlijnen voor due diligence is in april 2017 Europese wetgeving inzake verantwoorde productieketens van mineralen aangenomen. De verordening verantwoorde mineralen 2017/821 van de Europese Unie stelt due diligence verplicht voor ondernemingen als smelterijen en grote importeurs die actief zijn op belangrijke punten in de toeleveringsketen.7 De nieuwe EU batterijenverordening zal zorgvuldigheidseisen met betrekking tot batterijmineralen bevatten voor actoren die batterijen op de Europese markt brengen.

1.2. Over het EPRM

Het EPRM is een internationaal multi-stakeholder partnerschap dat tot doel heeft verantwoorde mijnbouw en handel in mineralen te bevorderen, met name in artisanale en kleinschalige mijnbouw, in overeenstemming met internationale kaders en normen, in het bijzonder de EU verordening verantwoorde mineralen en de OESO-richtlijnen, om uiteindelijk bij te dragen aan de lokale ontwikkeling in producerende landen.

Het EPRM is bovendien bedoeld als begeleidende maatregel bij de EU verordening verantwoorde mineralen, die op 1 januari 2021 in werking is getreden. Die verordening is weliswaar een belangrijke mijlpaal, maar op zichzelf niet voldoende om de omstandigheden in en rond de mijnen – met name in de artisanale en kleinschalige mijnbouw – te verbeteren en zo bij te dragen aan de inclusieve ontwikkeling van de lokale economie. Precies om die reden is het EPRM in het leven geroepen als begeleidende maatregel bij deze wetgeving.

Het EPRM richt zich op 3TG en heeft een wereldwijd bereik. De missie van EPRM is het verbeteren van lokale mijnbouwpraktijken, vooral in artisanale en kleinschalige mijnbouw, om betere sociale, milieu en economische omstandigheden te creëren voor mijnwerkers en lokale mijnbouwgemeenschappen. De actoren in de toeleveringsketen profiteren van de nodige kennis en hulpmiddelen voor het implementeren van due diligence praktijken in overeenstemming met internationale normen. Bovendien fungeert het EPRM als kennisplatform waar organisaties in de hele toeleveringsketen toegang kunnen krijgen tot kennis over de praktijk van due diligence en deze kunnen delen.

Het EPRM zal samen met zijn partners de vraag naar verantwoorde 3TG-mineralen stimuleren en doen toenemen. Het zal inkoopkanalen voor verantwoorde mineralen een steun in de rug geven waardoor leveranciers de risico’s in de toeleveringsketen kunnen herkennen en verminderen. Verder moedigt het EPRM actoren in de toeleveringsketen en andere partners aan om artisanale en kleinschalige mijnen en lokale mijnbouwgemeenschappen te ondersteunen bij het verbeteren van hun methodes voor verantwoorde productie en om toegang tot de markten te creëren.

De ambities van het EPRM zijn:

A – Verantwoord produceren

Artisanale en kleinschalige mijnwerkers produceren op een meer verantwoorde manier en zijn beter uitgerust om hun toegang tot lokale en internationale formele markten te beheren.

B – Verantwoord inkopen

Verbeterde gepaste zorgvuldigheid praktijken van ‘mid- en downstream’ actoren om tin, tantalum, wolfraam en goud op verantwoorde wijze in te kopen.

C – Link productie & inkopen

Gevestigde uitwisselingen en koppelingen tussen actoren langs de toeleveringsketens van mineralen stimuleren de totstandkoming van verantwoorde toeleveringsketens.

1.3. Over het Subsidieprogramma European Partnership for Responsible Minerals 2023–2028

Het Subsidieprogramma European Partnership for Responsible Minerals 2023–2028 (hierna subsidieprogramma) draagt bij aan de hiervoor genoemde EPRM-ambities.

De voor het subsidieprogramma beschikbaar gestelde middelen zijn bestemd om subsidie te verlenen aan samenwerkingsverbanden van ondernemingen en maatschappelijke organisaties. Met behulp van deze subsidie kunnen zij activiteiten uitvoeren die bijdragen aan de EPRM-doelstellingen.

Informatie over eerdere soortgelijke gefinancierde projecten staat op de EPRM-website.8

2. Uitvoerder

De Minister heeft de uitvoering van het subsidieprogramma opgedragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), agentschap van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. RVO zal het subsidieprogramma uitvoeren namens de Minister op grond van een aan RVO verleend mandaat.

3. Begrippen

In het subsidieprogramma wordt verstaan onder:

  • Actor in de toeleveringsketen: een onderneming die rechtstreeks en duurzaam is verbonden (via productie/gebruik/transactie enzovoorts) met of binnen de toeleveringsketen. Dit kan upstream, midstream en/of downstream in de keten zijn. Ondernemingen die bijvoorbeeld hoofdzakelijk adviesdiensten verlenen, behoren volgens deze definitie dus niet tot de toeleveringsketen;

  • Artisanale en kleinschalige mijnbouw: formele of niet-formele mijnbouwactiviteiten waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van vereenvoudigde exploratie-, winnings-, verwerkings- en transportmethoden. Artisanale en kleinschalige mijnbouw is normaal gesproken weinig kapitaalintensief en maakt gebruik van arbeidsintensieve technologieën. In deze sector werken mensen – zowel mannen als vrouwen – op individuele basis, maar ook in familieverband, in samenwerkingsverbanden of als leden van coöperaties of andersoortige verenigingen en ondernemingen waarbij honderden of mogelijk zelfs duizenden mijnwerkers zijn aangesloten;

  • Conflict-affected and high-risk area; CAHRA: volgens de definitie van de OESO-richtlijnen worden deze geïdentificeerd door de aanwezigheid van gewapende conflicten, wijdverspreid geweld of andere risico's op schade aan mensen. De Europese Unie definieert het concept als volgt: gebieden met een gewapend conflict of een onstabiele situatie in de nasleep van een conflict, evenals gebieden zonder of met een zwak bestuur en zonder of met beperkte veiligheid, zoals falende staten, en met wijdverspreide en systematische schendingen van het internationaal recht, met inbegrip van schendingen van de mensenrechten;

  • Kennisinstelling: een onderwijs- of onderzoeksorganisatie die bijdraagt aan kennisuitwisseling. Om als kennisinstelling te kwalificeren moeten de kerntaken van de kennisinstelling onafhankelijk onderzoek en/of kennisoverdracht zijn, ongeacht of de kennisinstelling ook economische activiteiten uitvoert of behoort tot de overheid;

  • Maatschappelijke organisatie: een niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie, met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid, en is ook als zodanig geregistreerd. De organisatie is niet door een overheidsorganisatie opgericht, dan wel na oprichting door een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd;

  • Minister: de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

  • Onderneming: een rechtspersoon die economische activiteiten uitvoert, niet zijnde een kennisinstelling of maatschappelijke organisatie; een economische activiteit is iedere activiteit waarbij goederen of diensten op een markt worden aangeboden;

  • OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen: algemene beginselen voor internationaal ondernemen die het uitgangspunt zijn voor het IMVO-beleid van de Nederlandse regering. De rode draad is het in acht nemen van de 'regels' van het land waar een onderneming actief is en verantwoord ketenbeheer. De OESO-richtlijnen bieden handvatten voor ondernemingen voor zaken zoals ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten, kinderarbeid, milieu en corruptie. In de OESO-richtlijnen worden deze en andere begrippen nader gedefinieerd en uitgewerkt9;

  • Overheidsorganisatie: een organisatie die deel uitmaakt van het geheel van centrale en decentrale overheidspartijen (Rijk, provincie, gemeente of lokale variant daarvan). Ook semi-overheidspartijen kunnen als overheidsorganisatie deelnemen aan het partnerschap. Het gaat om instanties die wettelijke taken uitvoeren of het publieke belang dienen en gefinancierd worden uit publieke middelen;

  • Penvoerder: de partner in een samenwerkingsverband die namens het samenwerkingsverband de subsidie aanvraagt. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd, is de penvoerder de subsidieontvanger en als zodanig volledig aanspreekbaar en verantwoordelijk jegens de Minister voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen;

4. Subsidieprogramma European Partnership for Responsible Minerals 2023–2028

4.1. Doel

Het subsidieprogramma heeft als doel bij te dragen aan de visie, missie en ambities van het EPRM.

Om voor subsidie in het kader van het subsidieprogramma in aanmerking te komen, moeten de activiteiten daarom gericht zijn op het verbeteren van het vermogen van artisanale en kleinschalige mijnwerkers om verantwoorde mijnbouwpraktijken toe te passen en zo de winning, verwerking en handel van verantwoorde mineralen in CAHRA’s te stimuleren.

4.2. Wie kunnen in aanmerking komen voor een subsidie

Subsidies in het kader van het subsidieprogramma zijn bedoeld voor samenwerkingsverbanden, namens welke een penvoerder een subsidie voor een project aanvraagt.

Aan (de partners van) het samenwerkingsverband worden de volgende eisen gesteld:

  • Het samenwerkingsverband moet bestaan uit in elk geval één actor uit de toeleveringsketen.

  • Elke partner in het samenwerkingsverband moet beschikken over rechtspersoonlijkheid.

  • Een partnerschap dient evenwichtig te zijn samengesteld, wat inhoudt dat alle partners nodig zijn om de doelstelling van het project waarvoor een subsidie wordt aangevraagd te bereiken. De penvoerder heeft minimaal drie werknemers en de gemiddelde jaaromzet over de laatste drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, bedraagt ten minste € 200.000.

  • Het samenwerkingsverband moet gevormd zijn voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

De partners van het samenwerkingsverband moeten een integriteitsbeleid hebben vastgesteld. De partners moeten tevens procedures hebben ingevoerd om aan dat beleid invulling te kunnen geven binnen de eigen organisatie. Dit integriteitsbeleid en deze procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft, door de partners en de door hen ingeschakelde partijen, zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan RVO is gewaarborgd.

4.3. Adviestraject

Als een penvoerder overweegt namens een samenwerkingsverband een aanvraag voor subsidie in te dienen, dan geldt een verplicht adviestraject aan de hand van een daartoe ingediende ‘quick scan’ (mag ook in de Franse en Spaanse taal). Het adviestraject eindigt met een advies van een RVO-adviseur. De uitkomst van het adviestraject is niet bindend. Het staat de penvoerder vrij om na het advies wel of niet een subsidieaanvraag in te dienen. Als de penvoerder vervolgens besluit om een aanvraag in te dienen is en blijft het altijd de verantwoordelijkheid van de penvoerder om aan te tonen dat aan de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan.

Aangezien met de verwerking van een verzoek om een quick scan twee weken is gemoeid, kunnen quick scans niet later worden ingediend dan twee weken voor sluiting van de aanvraagtermijn van een openstelling.

4.4. Subsidiabele activiteiten

Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van het subsidieprogramma moet het gaan om een planmatige meerjarige integrale aanpak van activiteiten (ook wel te noemen ‘project’) gericht op het bereiken van het doel in paragraaf 4.1 en gericht op activiteiten die betrekking hebben op (een combinatie van) productie en handel van tin, tantaal, wolfraam, lithium, natuurlijk grafiet, kobalt, koper en nikkel.

Bijvoorbeeld door gericht te zijn op:

  • verbeterde arbeidsomstandigheden en levensstandaard voor artisanale en kleinschalige mijnwerkers in CAHRA's of regio's met kenmerken zoals vermeld door de OESO/Europese Unie;

  • bevordering van een billijke vergoeding;

  • verbetering van de gendergelijkheid;

  • het voorkomen en/of uitbannen van kinderarbeid;

  • vermindering van negatieve milieueffecten;

  • het verminderen van het gebruik van giftige stoffen;

  • de formalisatie van artisanale en kleinschalige mijnbouwactiviteiten;

  • het stimuleren van handelsstromen van verantwoorde mineralen afkomstig van CAHRA’s;

  • ondersteuning van due diligence implementatie in de ‘upstream’ toeleveringsketen;

  • het aanpakken van schendingen van de mensenrechten, conflictfinanciering en/of financiële criminaliteit.

Daarbij gaat de voorkeur uit naar activiteiten die gericht zijn op:

  • een sterke en duurzame band creëren met formele toeleveringsketen en/of meerdere actoren uit de toeleveringsketen betrekken bij het project (up-, mid- en downstream-ondernemingen) en/of verbanden tussen actoren in de toeleveringsketen aanmoedigen door actoren te betrekken;

  • potentieel een langdurige positieve impact hebben op en rond de mijnen en mijnbouwgemeenschappen en op de gewenste schaal kunnen worden uitgevoerd;

  • laten zien hoe de kosten van verantwoorde inkoop en due diligence eerlijk gedeeld kunnen worden tussen actoren upstream, midstream en downstream;

  • gendergelijkheid verbeteren, bijdragen aan het verminderen van negatieve impact van mijnbouwactiviteiten op de leef- en werkomgeving van vrouwen, de omstandigheden voor vrouwelijke mijnwerkers en specifiek vrouwen in mijngemeenschappen bevorderen en bijdragen aan het bereiken van gendergelijkheid in de mijnen en mijngemeenschappen;

  • aanpakken van milieuaspecten, bijdragen aan het verminderen of mitigeren van negatieve impact van mijnbouwactiviteiten op de leef- en werkomgeving van mijnwerkers, aandacht voor milieurisico's en effecten van mijnbouw in bredere zin en/of ‘gepaste zorgvuldigheid’ op het gebied van milieu.

In ieder geval niet subsidiabel zijn activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks een subsidie of bijdrage ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt ontvangen.

4.5. Looptijd van de activiteiten

De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd moeten een minimale looptijd van 1 jaar en een maximale looptijd van 3 jaar hebben.

4.6. Omvang van de subsidie

De subsidie bedraagt per aanvraag maximaal € 320.000.

Het deel van de totale subsidiabele kosten waarvoor geen subsidie wordt verstrekt moet door de partners zelf worden gefinancierd, dit wordt ook wel de eigen bijdrage genoemd. Dit mag niet worden gefinancierd met middelen die verkregen zijn door middel van een directe of indirecte subsidie of bijdrage ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

4.7. Staatssteun

De subsidies die worden verstrekt in het kader van het subsidieprogramma vormen geen staatssteun in de zin van het EU-Werkingsverdrag. De subsidies zorgen immers niet voor een verstoring van het handelsverkeer binnen de Europese interne markt, omdat de gesubsidieerde activiteiten hoofdzakelijk buiten de Europese Unie (op derde landen markten) worden uitgevoerd en volledig aan lokale ondernemingen op die derde landen markten ten goede komen. Er wordt daarmee niet voldaan aan alle factoren die maken dat steun kwalificeert als staatssteun in de zin van bovengenoemd Verdrag.

5. Subsidiabele kosten

5.1. Uitgangspunten

Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de te verlenen subsidie gelden de volgende uitgangspunten:

  • kosten moeten redelijk, logisch en noodzakelijk zijn, voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd, die naar hun aard passend zijn bij de betreffende partner die de kosten maakt;

  • kosten moeten direct gerelateerd zijn aan de uitvoering van de activiteiten;

  • kosten moeten worden gemaakt na de indiening van de aanvraag;

  • de interne kosten worden zonder winstopslag in aanmerking genomen;

  • kosten worden aan lokale maatstaven en op redelijkheid getoetst;

  • uit de activiteiten verkregen opbrengsten worden in mindering gebracht op de subsidie, bijvoorbeeld inkomsten uit training en advies;

  • voor kosten van projectmanagement en coördinatie geldt een maximum van 10% dat kan worden gedekt met behulp van de subsidie.

5.2. Subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten zijn de volgende door de partners van het samenwerkingsverband zelf te maken kosten:

  • a. Personeelskosten: het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van de activiteiten hebben gemaakt vermenigvuldigd met € 87,50 waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen. In afwijking van dit vaste uurtarief wordt het uurtarief voor personeel van partners in het buitenland naar lokale maatstaven vastgesteld tot het maximale uurtarief.

  • b. Afschrijvingskosten van activa (kapitaalgoederen die worden ingezet in het productieproces, zoals machines, installaties en gebouwen), gedurende de looptijd van de activiteiten. De grondslag voor het bepalen van de afschrijvingskosten is de aanschafprijs, rekening houdend met de eventuele restwaarde en vermeerderd met eventuele aanpassingskosten.

  • c. Kosten derden: op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten, bijvoorbeeld door uitbesteding van een deel van de subsidiabele activiteit en kosten van voor de subsidiabele activiteit geleverde goederen en diensten. Voor auditkosten geldt een maximum van € 5.000.

  • d. Reiskosten: internationale reiskosten en interlokale reiskosten buiten Nederland op basis van economy class.

  • e. Verblijfkosten: de maximale vergoeding voor verblijfkosten is het aantal overnachtingen maal de logies- en overige kosten conform de Daily Subsistence Allowance Rates van de Verenigde Naties10, geldend op de startdatum van de activiteiten.

5.3. Niet-subsidiabele kosten

Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:

  • kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;

  • omzetbelasting (btw) voor zover dit geen kostenpost is;

  • financieringskosten en rentevergoedingen;

  • kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen;

  • kosten voor productontwikkeling;

  • kosten van tenaamstelling en instandhouding van rechten van intellectueel eigendom;

  • kosten voor aankoop van gebouwen;

  • kosten voor aankoop, pachten of huren van grond;

  • kosten gerelateerd aan promotionele of verkoopactiviteiten of promotiemateriaal;

  • vertaalkosten.

6. Aanvraag

6.1. Vereisten

Voordat een penvoerder een aanvraag voor subsidie voor een project in het kader van het subsidieprogramma doet, dient hij een advies van RVO te hebben verkregen zoals beschreven in paragraaf 4.3 (advies naar aanleiding van ‘quick scan’).

De aanvraag wordt ingediend in de Engelse taal met gebruikmaking van een daartoe door RVO beschikbaar gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar worden gesteld door RVO11.

De aanvraag bevat in ieder geval:

  • Referentienummer van het ontvangen RVO-advies;

  • Aanvraagformulier inclusief partnerverklaringen, mag ook in de Franse of Spaanse taal;

  • Projectplan, inclusief een resultatenoverzicht, in lijn met wat hiervoor is opgenomen in paragraaf 4 (met uitzondering van paragraaf 4.3), mag ook in de Franse of Spaanse taal;

  • Begroting van de totale subsidiabele kosten per partner, inclusief een liquiditeitsprognose;

  • Ondertekende samenwerkingsovereenkomst die de medewerking van de partners aan de uitvoering van de activiteiten en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt, evenals de naleving van de aan een subsidieverlening te verbinden verplichtingen.

Tevens moeten de partners verklaren op de hoogte te zijn en te zullen handelen naar de OESO richtlijnen12. Ook dienen de partners op de hoogte te zijn van de FMO-uitsluitingslijst en geen activiteiten uit te voeren die op deze lijst benoemd staan13. In aanvulling hierop gelden ook de IFC Performance Standards. De partners dienen te verklaren van deze richtlijnen op de hoogte te zijn en deze te onderschrijven. De partners dienen feiten of omstandigheden die wijzen op het schenden van deze richtlijnen onverwijld te melden bij RVO. Partners moeten open staan voor verbetering als dat wordt geïdentificeerd.

6.2. Herstelperiode

In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister (met gebruikmaking van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen; na de deadline voor het indienen van aanvragen is een aanvulling niet meer mogelijk. Daarnaast geldt in het algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende onderbouwen van (onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan aanvragen gestelde vereisten en criteria.

Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten niet worden ingevuld loopt de penvoerder het risico op afwijzing van de aanvraag.

7. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen

De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking in het kader van het subsidieprogramma. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in het subsidieprogramma zijn neergelegd.

Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de hiervoor, in het bijzonder in paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Slechts de aanvragen die daaraan voldoen worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de hand van de hierna volgende criteria, waaraan eveneens in voldoende mate moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. De aanvragen die het beste voldoen aan de criteria komen als eerste voor subsidie in aanmerking. De Minister besluit tot subsidieverlening overeenkomstig deze rangorde, totdat het beschikbare budget is uitgeput. Hierbij wordt op grond van het bepaalde in artikel 8, derde lid, onderdeel d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken ernaar gestreefd dat de beschikbare middelen evenwichtig worden verspreid over projecten die zich richten op de productie van en handel in de verschillende mineralen genoemd in paragraaf 4.4 en de producerende landen.

Bij de beoordeling van aanvragen op grond van de criteria wordt gewerkt met een systeem van puntentoekenning. Indien er voor een criterium bonuspunten te verdienen zijn, dan wordt dit bij het desbetreffende criterium vermeld. De volgende criteria zijn van toepassing:

Relevantie van het project

  • De mate waarin het project bijdraagt aan EPRM’s missie en visie en de EPRM-Theory of Change: het versterken van het vermogen van artisanale en kleinschalige mijnen om op verantwoorde wijze te produceren en/of het vergroten van de hoeveelheid verantwoord geproduceerde mineralen en het verschaffen van toegang tot de markt.

  • De mate waarin het project aantoont hoe het de bevordering en implementatie van de OESO-richtlijnen inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit conflict- en hoogrisicogebieden ondersteunt, en/of de doelgroep ondersteunt bij het inspelen op de EU Verordening Verantwoorde Mineralen en de aanstaande EU Batterijen Verordening waar van toepassing.

  • De mate waarin het project contextuele factoren en ontwikkelingen (politieke, sociaaleconomische en technische ontwikkelingen) beschrijft en er betrekking op heeft.

  • De mate waarin het project voldoet aan de eisen en behoeften van de doelgroep(en) en oplossingen biedt voor een probleem of specifieke vraag van de doelgroep(en), met inachtneming van verschillen in dit verband tussen mannen en vrouwen.

  • De mate waarin er sprake is van een stimulerende omgeving en stakeholders die het project steunen (bijvoorbeeld de mate waarin het project draagvlak heeft vanuit de overheid of het project een probleem adresseert wat lokaal wordt onderschreven).

  • De mate waarin het project aansluit bij en samenwerking bevordert met bestaande activiteiten en (lokale) initiatieven.

Projectontwerp

  • De kwaliteit van de contextanalyse, probleemanalyse, genderanalyse en stakeholderanalyse en de manier waarop het projectontwerp voortbouwt op de uitkomsten van deze analyses.

  • De mate waarin de interventiestrategie zal leiden tot de projectdoelstellingen (kwalitatieve Theory of Change).

  • De mate waarin het project een link legt met de toeleveringsketen door markttoegang te creëren (bijvoorbeeld door toegang tot formele markten, due diligence en/of traceerbaarheid te bieden of te vergroten) en/of meerdere actoren in de toeleveringsketen bij het project te betrekken (upstream, midstream- en downstream ondernemingen). Stimuleert koppelingen tussen actoren in de toeleveringsketen door die actoren bij de projectactiviteiten te betrekken (bijvoorbeeld door middel van partnerschappen, financiële bijdragen, afnameovereenkomsten, co-financieringsovereenkomsten en joint ventures) (voor dit criterium kunnen bonuspunten worden toegekend).

  • De mate waarin het project bijdraagt aan een eerlijke verdeling van de kosten van due diligence in de toeleveringsketen tussen de actoren in die keten (voor dit criterium kunnen bonuspunten worden toegekend).

  • De mate waarin de activiteiten rekening houden met milieuaspecten, bijdragen aan het verminderen of mitigeren van negatieve impact van mijnbouwactiviteiten op de leef- en werkomgeving van mijnwerkers, focus op milieurisico’s en effecten van mijnbouw in bredere zin en/of ‘gepaste zorgvuldigheid’ op het gebied van milieu(voor dit criterium kunnen bonuspunten worden toegekend).

  • De mate waarin de activiteiten sensitief zijn voor genderaspecten bij de uitvoering van en het toezicht op het project, en de mate waarin zij bijdragen aan een vermindering van negatieve impact van mijnbouw op de leef- en werkomgeving van vrouwen, de omstandigheden voor vrouwelijke mijnwerkers en specifiek vrouwen in mijngemeenschappen verbeteren en bijdragen aan het bereiken van gendergelijkheid in de mijnen en mijngemeenschappen (voor dit criterium kunnen bonuspunten worden toegekend).

  • De mate waarin de activiteiten worden uitgevoerd in een CAHRA of een regio met kenmerken zoals vermeld door de OESO/Europese Unie en het project de conflict-/hoog risico aspecten bij aankoop van mineralen duidelijk maakt.

  • De mate waarin het project een realistische risicoanalyse bevat die de risico's en adequate risicobeperkingsstrategieën aantoont.

Duurzaamheid

  • De mate waarin het project maatregelen bevat en ontwerpt om een concrete, realistische en haalbare duurzaamheidsstrategie uit te voeren waarmee het voortbouwen op de projectresultaten na afloop van de beoogde looptijd mogelijk wordt gemaakt (voor dit criterium kunnen bonuspunten worden toegekend).

  • De mate waarin de projectresultaten worden voortgezet door doelgroepen, in lokale structuren en/of verantwoordelijke organen.

  • De mate waarin het project ontworpen is om dupliceerbaar en schaalbaar te zijn (in andere regio's/landen en/of in omvang) (voor dit criterium kunnen bonuspunten worden toegekend).

Samenwerkingsverband / organisatie

  • De mate waarin de partners aantoonbaar ervaring hebben op het vlak van verantwoorde artisanale en kleinschalige mijnbouw en het creëren van een link met de markt, aanwezigheid van vaardigheden en goede governance structuren om het project uit te voeren.

  • De mate waarin de keuze van partners leidt tot een efficiënte uitvoering van het project.

Uitvoering van het project

  • De mate waarin de voorgestelde activiteiten technisch uitvoerbaar en haalbaar zijn in de geplande uitvoeringsperiode.

  • De mate waarin de begroting strookt met de activiteiten en accuraat is.

  • De mate waarin de begroting realistisch en aanvaardbaar is met betrekking tot de omvang van de beschreven impact/projectresultaten/activiteiten.

  • De mate waarin het monitoring- en evaluatiesysteem volstaat en doeltreffend is voor toezicht op de voortgang en corrigerende acties in termen van middelen, activiteiten, output, uitkomsten en de onderliggende uitgangspunten.

  • De mate waarin projectmedewerkers ervaren en in staat zijn om het project uit te voeren.

Ter ondersteuning van de beoordeling kan RVO verificatieactiviteiten uitvoeren ter controle van de in de aanvraag gemaakte aannames en stellingnames. Tevens kan door verificatie informatie die nodig is voor een goede beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag verzameld worden.

RVO kan tijdens de inhoudelijke beoordeling ook advies inwinnen bij externe experts.

8. Afwijzingsgronden

Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde in dit subsidieprogramma of indien het beschikbare subsidiebudget ontoereikend is.

9. Toezicht

RVO zal een steekproefsgewijze controle uitvoeren op het correcte gebruik van de subsidie waarbij op grond van de afgegeven beschikkingen wordt gecontroleerd op rechtmatigheid en doelmatigheid.

10. Verplichtingen

Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in de beschikking.

In de beschikking zal in ieder geval een meldingsplicht worden opgenomen. De subsidieontvanger heeft de plicht om aan RVO te melden wanneer hij niet (geheel) aan de verplichtingen van de subsidie kan voldoen en/of de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet (geheel) kan uitvoeren. Ook zal een verplichting worden opgenomen dat de subsidieontvanger en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid14. De subsidieontvanger dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder- of dwangarbeid bij deze organisaties eveneens onverwijld te melden bij RVO.

Tevens zal worden opgenomen dat de subsidieontvanger moet meewerken aan de monitoring- en evaluatieactiviteiten van het subsidieprogramma. Om de voortgang van een project te monitoren zal voor elk project een baselinestudie moeten worden verricht. Tevens dient de subsidieontvanger ieder jaar een of meerdere rapportages op te leveren, met daarin onder meer de voortgang ten opzichte van de beoogde uitkomsten en doelstelling(en). De projectresultaten dragen bij aan de EPRM-resultaatindicatoren zoals gespecificeerd in het EPRM Monitoring- en Evaluatiekader onder Ambitie A-Verantwoorde Productie.

Na afronding van de projectactiviteiten wordt de subsidieontvanger gevraagd medewerking te verlenen aan de verspreiding van de projectresultaten, onder andere door het organiseren van een webinar.

11. Administratieve lasten

Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de subsidieaanvrager te maken krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening gehouden met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling van de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare subsidiebudget 4,7% bedraagt.

  1. www.responsibleminerals.eu. ^ [1]
  2. www.oesorichtlijnen.nl ^ [2]
  3. http://www.oecd.org/corporate/mne/mining.htm ^ [3]
  4. https://www.oecd.org/investment/due-diligence-guidance-for-responsible-business-conduct.htm ^ [4]
  5. https://www.ohchr.org/sites/default/files/documents/publications/guidingprinciplesbusinesshr_en.pdf ^ [5]
  6. http://mneguidelines.oecd.org/ ^ [6]
  7. http://ec.europa.eu/trade/policy/in-focus/conflict-minerals-regulation/ ^ [7]
  8. www.responsibleminerals.eu ^ [8]
  9. Zie www.oesorichtlijnen.nl ^ [9]
  10. https://icsc.un.org/Home/DailySubsistence ^ [10]
  11. www.responsibleminerals.eu ^ [11]
  12. www.oesorichtlijnen.nl ^ [12]
  13. www.fmo.nl/exclusion-list ^ [13]
  14. elke vorm van arbeid die de Internationale Arbeidsorganisatie beoogt te verhinderen met het Verdrag betreffende den gedwongen of verplichten arbeid, 1930 (C29), het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (C 105), het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973. ^ [14]
Naar boven