Subsidiebeleidskader Contributing to Peaceful and Safe Societies 2024–2031
1. Inleiding
Dit subsidiebeleidskader hoort bij het Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking van 1 november 2023, nr. Min-BuZa.2023.20012-27 tot vaststelling
van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling
Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006. Dit subsidiebeleidskader bevat beleidsregels
voor het verstrekken van subsidie in het kader van Contributing to Peaceful and Safe Societies 2024–2031.
Nederlandse ontwikkelingssamenwerking is gericht op de West-Afrikaanse Sahel, de Hoorn
van Afrika, het Midden-Oosten en Noord-Afrika – regio’s waar zich momenteel enkele
van de meest fragiele en door conflict getroffen staten bevinden. Gewelddadige conflicten,
fragiliteit en instabiliteit hebben vaak desastreuze en zichzelf versterkende gevolgen.
Landen die kampen met ernstige problemen van fragiliteit en instabiliteit blijven
ver achter bij het bereiken van duurzame ontwikkeling. Data laat zien dat armoede
in toenemende mate geconcentreerd is in fragiele staten: in 2030 zou tot twee derde
van de extreem armen in fragiele staten kunnen leven, waarbij mensen in kwetsbare en gemarginaliseerde situaties – waaronder vrouwen en
jongeren – vaak het hardst worden getroffen. Om deze redenen heeft Nederland zich
ten doel gesteld in deze moeilijkste regio's en landen te werken, en bij te dragen
aan de opbouw van vreedzame, rechtvaardige en inclusieve samenlevingen in fragiele
staten via haar Veiligheid en Rechtsorde (V&R)-beleid en -programmering.
Gedurende de afgelopen jaren zijn er vele lessen geleerd met betrekking tot het werken
in fragiele staten en conflictgebieden, en het versterken van de impact van V&R-inzet
in deze complexe contexten. Hoe kan ontwikkelingssamenwerking effectiever bijdragen aan het voorkomen en oplossen
van conflict en instabiliteit? Het belangrijkste is dat evaluaties en studies de noodzaak
onderstrepen om realistisch en bescheiden te zijn over de invloedssfeer van Nederlandse
V&R-programmering in fragiele staten. Simpel gezegd is het niet realistisch om te
verwachten dat er alleen als gevolg van Nederlandse V&R-inspanningen een duurzame
vrede zal worden bereikt in bijvoorbeeld de Sahel regio. Duurzame vrede – of in ieder
geval het uitblijven van een verdere verslechtering van stabiliteit – is afhankelijk
van vele factoren, waarvan de meeste gerelateerd zijn aan internationale, regionale
en nationale politieke machtsverhoudingen en belangen die buiten de directe invloedssfeer
van het Nederlandse V&R-portfolio liggen. Nederland is een van de vele actoren die
zich bezighouden met V&R in dit soort contexten en om die reden is beleidsbeïnvloeding
gericht op nationale, regionale en internationale belanghebbenden een integraal onderdeel
van het bereiken van de Nederlandse V&R-doelstellingen.
Evaluaties onderstrepen dat de manier waarop V&R-activiteiten zijn opgezet in veel
gevallen te top-down en te weinig flexibel is geweest om goed te kunnen inspelen op
de complexe en snel veranderende contexten van fragiele staten. V&R-activiteiten –
met inbegrip van beleidsbeïnvloeding – zijn in deze situaties het meest relevant en
effectief als ze lokaal geleid en adaptief zijn. Bovendien kan de manier waarop beleid
en programmering elkaar aanvullen worden verbeterd. Dit kan door versterken van de
learning loop waarbij lessen die geleerd worden tijdens de uitvoering van programma’s
worden gebruikt voor verdere beleidsontwikkeling, en beleidsveranderingen worden vertaald
in programma aanpassingen.
Verder blijkt uit evaluaties dat de financiering van V&R-activiteiten in veel gevallen
te gefragmenteerd is geweest: middelen waren te veel versnipperd over een groot aantal
kleine en geografisch verspreide activiteiten. Zowel de budgetten als de periode waarin
projecten werden uitgevoerd waren te beperkt en sloten niet aan bij de hoge ambities
van het V&R-beleid en bij de complexe en dynamische omgevingen waarin ze werden uitgevoerd.
Concreet betekent dit dat er scherpere en realistischere doelstellingen moeten worden
geformuleerd en dat er meer ruimte moet komen voor lange termijn inzet, waarin leren
en tussentijds bijsturen van de inzet een meer prominente rol krijgt.
Wat het beheer van het V&R-portfolio betreft heeft Nederland er bewust voor gekozen
om een onderscheid te maken tussen gecentraliseerde en gedecentraliseerde programmering.
Om te komen tot betere en meer contextgevoelige resultaten, is diepgaande en grondige
landen-specifieke kennis van fragiele staten en conflictgebieden nodig. Daarom heeft
Nederland zich ten doel gesteld om ten minste twee derde van het beschikbare V&R-budget
naar de Nederlandse ambassades in V&R-focuslanden te delegeren. De ambassades ondersteunen
de programmering van dit budget, dat leidt tot landen-specifieke resultaten. Het resterende
V&R-budget wordt gebruikt om programma's te ondersteunen die het individuele landenniveau
overstijgen. Deze programma’s worden centraal beheerd (vanuit Den Haag) en zijn bij
voorkeur meerjarig, hebben een groter budget en leiden tot uitkomsten met een sterke
regionale en/of internationale beleidsbeïnvloedende component. Dit zijn programma's
die de tijd hebben om effecten te sorteren op het bredere thematische gebied, waardoor
de kennis van thematische kwesties en van uitvoeringsmethoden in fragiele staten en
conflictgebieden wordt vergroot. Het voorliggende Contributing to Peaceful and Safe
Societies subsidieprogramma wordt gefinancierd uit het centrale V&R-budget. De toegevoegde
waarde van de toekomstige activiteiten die met behulp van dit subsidieprogramma worden
uitgevoerd wordt dan ook gezocht in resultaten die de op landenniveau behaalde resultaten
overstijgen, en (in de toekomst) breder toepasbaar zijn (i.e., ook in andere landen).
Het subsidieprogramma is ontwikkeld met de hierboven genoemde lessen in gedachten.
Hierin zijn de volgende elementen vernieuwend ten opzichte van eerdere subsidieprogramma’s op het terrein van V&R:
• Gericht op het langduriger ondersteunen van organisaties die gespecialiseerd zijn op de relevante beleidsthema’s, waarbij vertrouwen in de kennis en kunde van de organisaties voorop staat (sturing op outcome niveau);
• Nadruk op inzet waarin leren en het tussentijds bijsturen van de inzet centraal
staat (adaptief programmeren);
• Nadruk op lokaal geleide inzet, zowel qua ontwikkeling van de inzet (design) als qua uitvoering;
• Nadruk op het versterken van beleidsbeïnvloeding gebaseerd op inzichten die voortkomen
uit de uitvoering van activiteiten op landenniveau (learning loop tussen beleid en resultaten van programmering);
• Nadruk op resultaten die het landenniveau overstijgen (geen sturing op landenniveau);
• Nadruk op resultaten die binnen de span of control van de aanvragers ligt (bescheidenheid en realisme).
|
Deze elementen worden verder uitgewerkt in de volgende hoofdstukken.
2. Beleidsachtergrond en doelstelling van het subsidieprogramma
2.1. Beleidsachtergrond
Veiligheid en Rechtsorde (V&R) is een van de speerpunten van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
Het is een belangrijke bouwsteen voor het bereiken van de hoofddoelen van het Nederlandse
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid zoals uiteengezet in de Beleidsnota ‘Doen waar Nederland
goed in is’ (2022) van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
(BHOS). Deze hoofdoelen zijn het aanpakken van grondoorzaken van armoede, terrorisme,
irreguliere migratie en klimaatverandering, en het bereiken van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen
(SDG's)van de VN. In lijn met SDG 16 is de overkoepelende doelstelling van het Nederlandse V&R-beleid
om bij te dragen aan vreedzame, rechtvaardige en inclusieve samenlevingen door mensen,
en groepen in staat te stellen hieraan zelf te werken. De perspectieven en behoeften
van mensen, evenals hun empowerment en veerkracht, staan centraal in de V&R-aanpak. Nederland werkt hierbij in de gehele conflictcyclus (voor, tijdens en na gewelddadige
conflicten) en in situaties van langdurige fragiliteit.
In de beleidsnota ‘Doen waar Nederland goed in is’ wordt een aantal manieren van werken
geïdentificeerd waarmee de impact van ontwikkelingsprogramma's kan worden gemaximaliseerd,
met name wanneer deze plaatsvinden in fragiele staten en conflictgebieden. Voor het
Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma wordt de nadruk gelegd
op twee van deze manieren van werken: lokaal geleide ontwikkeling en adaptieve programmering.
Ten aanzien van lokaal geleide ontwikkeling stelt de beleidsnota dat Nederland streeft
naar partnerschappen op basis van gelijkwaardigheid, met meer invloed van zuidelijke
organisaties in de opzet en uitvoering van ontwikkelingssamenwerking. Nederland heeft
zich internationaal gecommitteerd aan deze agenda. De V&R Theory of Change (ToC) onderstreept dit verder door te stellen dat het identificeren
en aanpakken van de onderliggende oorzaken van conflicten het beste kan worden geleid
door mensen en gemeenschappen zelf. De behoeften, ervaringen en ideeën voor het oplossen
van problemen van mensen moeten centraal staan in V&R-programmering om de relevantie
en effectiviteit van deze inspanningen te versterken.
De beleidsnota stelt ook dat Nederland kiest voor een adaptieve aanpak van werken
in fragiele gebieden. Om maximale flexibiliteit te bereiken, zullen programma's modulair
worden opgezet, zodat onderdelen snel kunnen worden op- of afgeschaald als de omstandigheden
dat vereisen. De V&R ToC stelt op zijn beurt dat uitvoerende organisaties in de snel veranderende
contexten van fragiele staten en conflictgebieden er tijdens de uitvoering achter
kunnen komen dat de gekozen aanpak niet meer (voldoende) effectief is en aanpassing
vergt. Om aanpassing van strategieën en tactieken mogelijk te maken moet V&R-programmering
zorgen voor flexibiliteit, terwijl de focus op de gestelde doelen blijft.
2.2. Doel, thema’s en manier van werken
2.2.1. Doel en beleidsthema’s
Het Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma beoogt bij te dragen
aan het versterken van het bredere beleid en de programmering op het gebied van de
volgende twee beleidsthema’s:
A. Veiligheid voor mensen en gemeenschappen
: Binnen dit beleidsthema richt Nederland zich op het werken met mensen en gemeenschappen
die te maken hebben met onveiligheid (veroorzaakt door individuele of georganiseerde,
gewapende en ongewapende, statelijke- of niet-statelijke actoren), door hen te ondersteunen
bij het toepassen van geweldloze benaderingen van conflictpreventie en -oplossing.
Het Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma heeft binnen het thema veiligheid voor mensen en gemeenschappen
als doel: bij te dragen aan programma’s die de inspanningen van mensen en gemeenschappen ondersteunen
om gewelddadige conflictcycli te doorbreken en zo de mate van geweld en angst voor
geweld te verminderen. Het gaat bij deze programma’s om:
-
− veiligheidsprogramma's voor de gemeenschap, met inbegrip van inspanningen ter verbetering
van de interactie tussen vraag naar, en aanbod van, veiligheid (bijvoorbeeld door
versterking van het beleid en de praktijk op het gebied van de bescherming van burgers);
-
− programma’s gericht op versterking van gedrag en mechanismen voor conflictbeheersing
op persoonlijk- en gemeenschapsniveau (bijvoorbeeld door ongewapende bescherming van
burgers).
Voor beide soorten programma’s hecht Nederland aan gender-responsieve en inclusieve
veiligheidsmechanismen, geestelijke gezondheid en psychosociale ondersteuning, en
de promotie van niet-gewelddadige conflictresolutie-trajecten en -infrastructuren.
B. Vredesopbouw en conflictbemiddeling
: De inzet onder dit beleidsthema stelt belanghebbenden in staat bij te dragen aan
het handhaven van vrede, zodat het uitbreken, voortduren, escaleren en opnieuw uitbreken
van gewelddadige conflicten wordt voorkomen. Het onderwerp geestelijke gezondheid
en psychosociale ondersteuning krijgt speciale aandacht in de inspanningen van Nederland
op het gebied van vredesopbouw. Deze thematiek is belangrijk voor vertrouwen en sociale
cohesie in samenlevingen, welke essentieel zijn voor duurzame vrede.
Het Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma heeft binnen het thema vredesopbouw en conflictbemiddeling als
doel: programma’s te ondersteunen die belanghebbenden in staat stellen om bij te dragen
aan conflictpreventie en vredesopbouw, teneinde gewelddadige conflicten te voorkomen
en de vrede over het hele vredescontinuüm te ondersteunen. Het gaat bij deze programma’s
om:
-
− Vredesopbouw:
-
° versterking van de sociale cohesie, het vertrouwen en de veerkracht van mensen en
gemeenschappen;
-
° verbetering van de kwaliteit, samenhang, doeltreffendheid en conflictgevoeligheid
van de internationale steun aan kwetsbare en door conflicten getroffen landen, teneinde
duurzame vrede te bewerkstelligen.
-
− Conflictbemiddeling:
2.2.2. Manier van werken
Het ontwerp van het Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma
neemt lokaal geleide ontwikkeling en adaptief programmeren als startpunt voor de manier
van werken in fragiele staten en conflictgebieden:
-
•
Adaptief programmeren wordt opgevat als programmeren waarin continue leer- en feedback-lussen zijn ingebouwd
om doelgericht leren mogelijk te maken en de programmering aan te passen op basis
van dat leren. Hierbij gaat het niet alleen om het aanpassen van programmering in
het licht van eventuele veranderingen in de context waarin het programma uitgevoerd
wordt, maar ook om het aanpassen van programmering in het licht van opgedane inzichten
over de effectiviteit van de programmering.
-
•
Lokaal geleide ontwikkeling wordt opgevat als het proces waarin lokale actoren – waaronder individuen, gemeenschappen,
netwerken, organisaties, particuliere entiteiten en overheden – hun eigen agenda bepalen,
oplossingen ontwikkelen en de capaciteit, het leiderschap en de middelen inbrengen
om deze oplossingen te realiseren. Dit omvat zowel de wijze waarop aanvragers lokale
gemeenschappen betrekken bij hun activiteiten, als de wijze waarop aanvragers invulling
geven aan hun partnerschap met lokale organisaties.
Het subsidieprogramma is gericht op het ondersteunen van activiteiten die deze beide manieren van werken toepassen (en verder ontwikkelen) op de onder paragraaf 2.2.1
genoemde beleidsthema’s.
2.2.3. Samenvatting doel
Samengevat zal het Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma:
-
1) internationaal opererende maatschappelijke organisaties ondersteunen die tot doel
hebben bij te dragen aan het beleidsthema veiligheid voor mensen en gemeenschappen,
en/of vredesopbouw en conflictbemiddeling;
-
2) hen hierdoor in staat stellen invloed uit te oefenen op het beleid van lokale, nationale,
regionale en internationale belanghebbenden die aan deze beleidsthema’s werken;
-
3) hen tegelijkertijd stimuleren hun kennis van en ervaring met programmering op een
van deze beleidsthema’s in fragiele staten en conflictgebieden te vergroten;
-
4) gebaseerd op inzichten en bewijzen die zijn opgedaan bij de toepassing van een adaptieve,
lokaal geleide aanpak voor ontwikkelingsprogrammering.
Visueel weergegeven ziet de aanpak om bij te dragen aan het doel er als volgt uit:
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken benadrukt het belang van leren en innoveren
in dit verband. Het is daarom de bedoeling dat aanvragers de subsidie mede gebruiken
om: (i) hun methoden voor het aanpakken van de beleidsthema’s veiligheid voor mensen
en gemeenschappen, of vredesopbouw en conflictbemiddeling, verder te ontwikkelen;
(ii) hun methoden voor het implementeren van een learning loop zowel binnen als tussen
beleidsbeïnvloeding en programmeringsactiviteiten op landenniveau (adaptieve programmering)
verder te ontwikkelen; en (iii) de mate waarin hun werk (programmering en beleidsbeïnvloeding)
lokaal wordt geleid verder te verdiepen.
3. Wat komt voor subsidie in aanmerking
3.1. Subsidiabele activiteiten
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van het Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma moeten aanvragen zich richten op één van de twee beleidsthema’s zoals beschreven in paragraaf 2.2.1. Aanvragen die zich richten op beide beleidsthema’s worden afgewezen.
Aanvragen moeten daarnaast beide in paragraaf 2.2.2 genoemde manieren van werken toepassen in de voorgestelde activiteiten.
Ook dient het voorgestelde programma (in lijn met de figuur in paragraaf 2.2) te bestaan
uit twee componenten van activiteiten, die aan elkaar gekoppeld worden door middel van
het integreren van een learning loop:
A. Empirisch onderbouwde beleidsbeïnvloeding
Minimaal 25% en maximaal 40% van de gevraagde subsidie is bestemd voor empirisch onderbouwde
beleidsbeïnvloedingsactiviteiten.
De voorgestelde empirisch onderbouwde beleidsbeïnvloedingsactiviteiten dienen betrekking
te hebben op:
-
a. lokale, nationale, regionale en internationale beleidsbeïnvloeding op het gebied van
veiligheid voor mensen en gemeenschappen, of op het gebied van vredesopbouw en conflictbemiddeling.
Beleidsbeïnvloeding wordt gericht op relevante belanghebbenden op lokaal, nationaal,
regionaal en internationaal niveau – waaronder regeringen, multilaterale organisaties
(zoals de VN en de Wereldbank), discussiefora (zoals de G-20, COP, en de World Summit)
en supranationale organen (zoals de EU, OESO, NAVO, en de Afrikaanse Unie); en
-
b. het versterken van de learning loop tussen lokale, nationale, regionale en internationale
beleidsbeïnvloeding en de uitvoering van adaptieve lokaal geleide programma’s om zo
de empirische basis voor beleidsbeïnvloeding op het gebied van veiligheid voor mensen
en gemeenschappen, of op het gebied van vredesopbouw en conflictbemiddeling, te versterken.
Dit omvat ook benodigde capaciteitsversterkende activiteiten, zowel binnen de eigen
organisatie van de aanvrager als onder de partners van de aanvrager.
B. Adaptieve, lokaal geleide programmering op landenniveau
Minimaal 60% en maximaal 75% van de gevraagde subsidie is bestemd voor adaptieve,
lokaal geleide programmering op landenniveau (inclusief institutionele capaciteitsversterking
van lokale partners) met betrekking tot veiligheid voor mensen en gemeenschappen,
of met betrekking tot vredesopbouw en conflictbemiddeling.
De voorgestelde adaptieve, lokaal geleide programmering activiteiten op landenniveau
dienen te worden uitgevoerd in V&R-focuslanden (zie paragraaf 3.2). De voorgestelde
activiteiten dienen voort te bouwen op bestaande programmering en netwerken van de
aanvrager in die landen. Activiteiten in landen waar hiervan geen sprake is, komen niet in aanmerking voor
subsidie.
Omdat het Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma gefinancierd wordt uit centrale V&R-middelen, wordt de toegevoegde
waarde van de voorgestelde activiteiten gezocht in resultaten die de behaalde resultaten
op landenniveau overstijgen, en (in de toekomst) breder toepasbaar zijn (i.e., ook
in andere landen). Beoogd wordt dat de resultaten van de voorgestelde adaptieve, lokaal
geleide programmering op landenniveau specifiek worden ingezet om de empirische basis
van effectief beleid en programmering te vergroten (i.e., kennis en ervaring met betrekking
tot het relevante beleidsthema en manieren van werken in fragiele staten en conflictgebieden),
zodat de learning loop als basis voor effectieve beleidsbeïnvloeding en effectievere programmering wordt
versterkt. Om deze reden vraagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen landen-specifieke
activiteitenplannen uit. In plaats daarvan moeten aanvragers per V&R focusland een
korte contextanalyse en hun daaruit volgende geplande interventiestrategie (incl.
budget) indienen.
NB. Uitgangspunten bij bovenstaande verdeling over de twee componenten van activiteiten
zijn:
-
a. dat het totaal van de aangevraagde subsidiebedragen verdeeld over empirisch onderbouwde
beleidsbeïnvloeding en adaptieve, lokaal geleide programmering op landenniveau 100%
moet zijn;
-
b. dat indirecte kosten conform het verplichte budgetmodel (zie Appendix 4.vi bij dit
subsidiebeleidskader) als vast percentage over het totaal van de directe kosten van
het gevraagde subsidiebedrag worden berekend.
3.2. Focuslanden
Het Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma is gericht op de Nederlandse V&R-focuslanden: Afghanistan, Burkina
Faso, Burundi, Democratische Republiek Congo (Oost-Congo), Irak, Jemen, Mali, Niger,
Oeganda, Palestijnse Gebieden, Soedan, Somalië, Tunesië, en Zuid-Soedan.
Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie in het kader van dit subsidieprogramma
zijn de voorgestelde lokale, nationale en regionale beleidsbeïnvloeding activiteiten gericht op de V&R-focuslanden. Internationale beleidsbeïnvloeding activiteiten bouwen
zoveel als mogelijk voort op inzichten opgedaan in V&R-focuslanden.
De voorgestelde adaptieve, lokaal geleide programmering activiteiten dienen te worden uitgevoerd in
minimaal twee en maximaal vier V&R-focuslanden.
Uitzondering op de eis van maximaal vier V&R-focuslanden voor adaptieve, lokaal geleide
programmering activiteiten: Voor aanvragen die volledig (i.e., 100% van de aangevraagde
subsidie) gericht zijn op activiteiten op het gebied van conflictbemiddeling onder
het beleidsthema vredesopbouw en conflictbemiddeling is geen maximum aantal focuslanden
van toepassing. Wel blijft ook daar het minimum van twee V&R-focuslanden gelden. Deze
uitzondering is gemaakt omdat het moeilijk te voorspellen is waar en wanneer behoefte
aan conflictbemiddeling zal ontstaan.
3.3. Richtlijnen voor activiteiten
Bij het ontwerp en de uitvoering van de activiteiten die in het kader van dit subsidieprogramma
worden voorgesteld, moet rekening worden gehouden met de volgende richtlijnen voor
de uitvoering van V&R-activiteiten in fragiele staten en conflictgebieden:
Inclusiviteit: De activiteiten dragen bij aan het gelijkwaardig verdelen van sociale en materiële
voordelen over sociale groepen en categorieën, en op het aanpakken van de structurele
factoren die uitsluiting en marginalisatie van mensen in kwetsbare situaties in de
samenleving veroorzaken en in stand houden. Inclusieve besluitvorming, gelijke toegang
tot macht en middelen en een participatieve aanpak staan centraal. Activiteiten moeten
gender- en jeugdresponsief zijn: i.e., bijdragen aan het voorkomen van toenemende
gender- en jeugdongelijkheid, en bijdragen aan gender- en jeugdgelijkheid. Dit vergt
een gender- en jeugdgevoelige lens in programmering, door vrouwen en jongeren consequent
te raadplegen en te betrekken bij programmering en beleidsbeïnvloedende beslissingen,
en door barrières weg te nemen die hun zinvolle deelname aan activiteiten kunnen belemmeren.
Conflict sensitiviteit: Activiteiten zijn dusdanig ontwikkeld dat bewust negatieve effecten en onbedoelde
bijdragen aan conflicten worden vermeden of geminimaliseerd, en dat even bewust positieve
effecten op de conflictdynamiek worden gecreëerd en kansen voor vrede en inclusie
worden versterkt. Dit vereist het vermogen (i) om de operationele context waarin activiteiten
plaatsvinden te analyseren en te begrijpen; (ii) om dat begrip te vertalen naar consequenties
voor interventies en interacties met die context; en (iii) om conflict sensitiviteit
in de hele activiteiten cyclus te integreren en te actualiseren. Gelet op het belang
dat Nederland hecht aan het onderwerp geestelijke gezondheid en psychosociale ondersteuning
als onderdeel van inzet in fragiele staten en conflictgebieden, is het van belang
om als onderdeel van conflict sensitiviteit ook psychosociale dimensies en dynamiek
mee te nemen in het analyseren en begrijpen van de contexten waarin activiteiten plaatsvinden.
Afstemming en coördinatie: In veel V&R-focuslanden, en fragiele staten in het algemeen, wordt de V&R-agenda uitgevoerd
en geïmplementeerd door een diverse groep actoren die zich met soortgelijke kwesties
bezighouden. Om overlapping te voorkomen en complementair te werken, is het essentieel
dat de activiteiten worden afgestemd op bredere nationale en internationale ontwikkelingsstrategieën
en -programma's, zodat de resultaten van de activiteiten eerder zullen worden ingebed
in een bredere reeks relevante activiteiten en de kans groter wordt dat een katalysatoreffect
wordt gecreëerd en duurzamere resultaten op langere termijn worden bereikt (meer dan
de som van de delen).
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal succesvolle aanvragers vragen om in hun
jaarrapportages verslag uit te brengen over hoe zij deze richtlijnen in hun programma-uitvoering
hebben opgenomen. Ook zal dit onderdeel uitmaken van de regelmatige beleidsdialogen
die tussen het ministerie en de succesvolle aanvragers zullen plaatsvinden, evenals
van voorgenomen evaluaties.
4. Looptijd activiteiten en omvang gevraagde subsidie
De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd hebben een minimale looptijd van
91 maanden en een maximale looptijd van 96 maanden. De activiteiten dienen niet eerder
te beginnen dan 1 januari 2024 en niet later dan 1 juni 2024, en moeten uiterlijk
31 december 2031 zijn afgerond.
De aanvraag betreft ten minste 10 miljoen euro en ten hoogste 25 miljoen euro.
5. Wie kunnen voor subsidie in aanmerking komen
5.1. Type organisatie
Voor een subsidie in het kader van het Contributing to Peaceful and Safe Societies
subsidieprogramma kunnen organisaties in aanmerking komen die voldoen aan de volgende
kenmerken:
-
• De aanvrager is een internationaal opererende (i.e., voert activiteiten uit in meerdere
landen) maatschappelijke organisatie (CSO/NGO).
-
• De activiteiten van de organisatie richten zich expliciet op de beleidsthema’s die
centraal staan in dit subsidieprogramma: veiligheid voor mensen en gemeenschappen,
en/of vredesopbouw en conflictbemiddeling. Dit blijkt ook uit de aangeleverde jaarrekeningen
en/of overzicht van de financiële situatie van de aanvrager.
-
• De organisatie heeft ten minste tien jaar aantoonbare ervaring met het implementeren
van activiteiten (inclusief beleidsbeïnvloeding) gericht op het beleidsthema waarvoor
de aanvrager subsidie aanvraagt (veiligheid voor mensen en gemeenschappen, of vredesopbouw
en conflictbemiddeling), in fragiele staten en conflictgebieden (inclusief V&R-focuslanden).
Niet in aanmerking voor een subsidie onder het Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma komen:
-
° Aanvragen namens een alliantie;
-
° Organisaties wiens activiteiten niet expliciet gericht zijn op veiligheid voor mensen
en gemeenschappen, en/of vredesopbouw en conflictbemiddeling. Organisaties waarvan
het merendeel van de activiteiten gericht is op ontwikkelingssamenwerking in bredere
zin, zoals armoedebestrijding of het bevorderen van basisvoorzieningen zoals gezondheidszorg,
onderwijs, huisvesting of water, evenals organisaties waarvan het merendeel van de
activiteiten gericht is op humanitaire hulp, komen dus niet in aanmerking voor een
subsidie in het kader van dit subsidieprogramma;
-
° Organisaties met een winstoogmerk;
-
° Lokale en andere overheden, intergouvernementele organisaties en organisaties waarbij
de overheid de enige of meerderheidsaandeelhouder is.
5.2. Aantal aanvragen per organisatie
Een aanvrager kan hoogstens één maal in aanmerking komen voor subsidie onder het Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma, ongeacht het gekozen beleidsthema (veiligheid voor mensen en gemeenschappen,
of vredesopbouw en conflictbemiddeling). Indien een aanvrager meer dan één aanvraag
indient, wordt alleen de aanvraag die als eerste is ontvangen beoordeeld. De later
ontvangen aanvragen worden afgewezen.
6. Beschikbare middelen en verdeling
Voor subsidieverlening in het kader van het Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma is 200 miljoen euro (subsidieplafond) beschikbaar voor een periode
van acht jaar (2024–2031). Deze middelen gelden als ODA.
De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats via een tender. Aanvragen die
binnen de deadline worden ontvangen en voldoen aan de drempelcriteria worden beoordeeld
op hun kwaliteit op grond van de inhoudelijke criteria die in paragraaf 10.3 van dit
subsidiebeleidskader zijn vermeld. Dit zal resulteren in een rangschikking van de
aanvragen: hoe beter de aanvraag aan de criteria voldoet, hoe hoger de score en de
plek in de rangschikking zal zijn. De minister besluit tot subsidieverlening overeenkomstig
deze rangschikking (van hoog naar laag), totdat het beschikbare budget is uitgeput.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal maximaal tien subsidies toekennen (voor
zover er voldoende aanvragen zijn die kwalificeren voor een subsidie). Deze subsidies
zullen als volgt verdeeld worden over de beleidsthema’s veiligheid voor mensen en
gemeenschappen, en vredesopbouw en conflictbemiddeling:
-
• Maximaal vier subsidies zullen worden verleend op het gebied van het beleidsthema
veiligheid voor mensen en gemeenschappen, waarvan ten minste twee subsidies specifiek
gericht zijn op de bescherming van burgers.
-
• Maximaal zes subsidies zullen worden verleend op het gebied van het beleidsthema vredesopbouw
en conflictbemiddeling, waarvan ten hoogste vier subsidies specifiek gericht zijn
op vredesopbouw en ten hoogste twee subsidies specifiek gericht zijn op conflictbemiddeling.
Hierbij geldt dat van deze zes subsidies ten minste één subsidie wordt verleend aan
een koepel- of netwerkorganisatie.
Bij het verdelen van de middelen zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken rekening
houden met een evenwichtige spreiding van de middelen over de verschillende focuslanden
zoals die zijn gespecificeerd in hoofdstuk 3 van dit subsidiebeleidskader.
Indien de in deze maximaal tien aanvragen gevraagde subsidies meer bedragen dan het
totaal van de middelen dat voor subsidieverlening in het kader van het Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma beschikbaar is, zal van elke aanvraag een gelijk percentage van
het gevraagde bedrag worden afgewezen.
7. Subsidiabele kosten
Slechts de kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor
subsidie wordt gevraagd en die redelijkerwijs niet uit eigen middelen of op andere
wijze kunnen worden bekostigd zijn subsidiabel. Activiteiten die reeds zijn gestart voor het moment van indienen van de aanvraag
en/of voor 1 januari 2024 zijn niet subsidiabel. De daarmee gemoeide kosten zijn dus ook niet subsidiabel.
8. Vereisten subsidieaanvraag
Voor het indienen van een subsidieaanvraag moet gebruik worden gemaakt van het door
de minister daartoe vastgestelde aanvraagformulier (zie Appendix 1 bij dit subsidiebeleidskader).
Het aanvraagformulier dient volledig ingevuld te zijn en te zijn voorzien van de op
het formulier vermelde bescheiden.
Het aanvraagformulier behorende bij de subsidieaanvraag bevat de volgende verplichte
bijlagen:
-
i. De statuten van de aanvrager.
-
ii. De jaarrekeningen en/of een overzicht van de financiële situatie van de subsidieaanvrager
van de afgelopen drie jaar (2020, 2021, 2022).
-
iii. Een track record opgesteld volgens het verplichte format bij het aanvraagstramien
(zie Appendix 4.i bij dit subsidiebeleidskader), waarin de aanvrager aantoont minimaal
10 jaar (in ieder geval de periode 2013–2022) ervaring te hebben met het implementeren
van activiteiten (inclusief beleidsbeïnvloeding) gericht op het beleidsthema waarvoor
de aanvrager subsidie aanvraagt (veiligheid voor mensen en gemeenschappen, of vredesopbouw
en conflictbemiddeling) in fragiele staten en conflictgebieden (inclusief V&R-focuslanden).
-
iv. Twee showcases opgesteld volgens het verplichte format bij het aanvraagstramien (zie
Appendix 4.ii bij dit subsidiebeleidskader), van elk maximaal 1.500 woorden. In de
showcases licht de aanvrager zijn ervaring toe met beleidsbeïnvloedende activiteiten
op het gebied van het beleidsthema waarvoor de aanvrager subsidie aanvraagt (veiligheid
voor mensen en gemeenschappen, of vredesopbouw en conflictbemiddeling). Deze ervaring
is gebaseerd op inzichten die zijn opgedaan bij de uitvoering van adaptieve en lokaal
geleide ontwikkelingsprogrammering in fragiele staten en conflictgebieden (bij voorkeur
in de V&R focuslanden). De aanvrager licht hiermee ook zijn ervaring met het toepassen
van een learning loop toe, en illustreert zijn belangrijkste behaalde resultaten en
geleerde lessen op dit gebied. De showcases hebben betrekking op activiteiten die
zijn uitgevoerd in de periode 2013–2022, en waarvan de outcome/impact behaald is in
de periode 2020–2022.
-
v. Een programmavoorstel opgesteld volgens het verplichte format bij het aanvraagstramien
(zie Appendix 4.iii bij dit subsidiebeleidskader) bestaande uit de volgende onderdelen:
-
a. Een overkoepelende Theory of Change (ToC), bestaande uit een narratief van maximaal
1.000 woorden en een visualisering van de ToC. De ToC moet gebaseerd zijn op de kernelementen
die in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 zijn uitgewerkt en moet het volgende bevatten:
-
a. Een duidelijke probleemanalyse resulterend in een strategische programmadoelstelling
die past binnen één van de doelstellingen van het Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma (bijdragen aan het versterken van het bredere beleid en de programmering
op het gebied van veiligheid voor mensen en gemeenschappen, of vredesopbouw en conflictbemiddeling);
en
-
b. Een uiteenzetting van de verschillende stappen die gezet zullen worden om de strategische
programmadoelstelling te behalen, inclusief een analyse van de onderliggende assumpties
die deze verschillende stappen verbinden.
-
b. Een presentatie van maximaal 3.000 woorden van de geplande interventiestrategieën,
inclusief een overzicht van de daarbij behorende soorten activiteiten, die de aanvrager
verwacht toe te passen om de resultaten te bereiken, onderverdeeld in:
-
1. Empirisch onderbouwde beleidsbeïnvloeding, met vermelding van de beoogde doelgroepen.
De aanvrager toont aan hoe de te ondernemen interventiestrategie en de daarbij behorende
soorten activiteiten gebaseerd zijn op de inzichten die zijn opgedaan bij de uitvoering
van adaptieve, lokaal geleide programmering in fragiele staten en conflictgebieden;
en
-
2. Adaptieve, lokaal geleide programmering op landenniveau, met vermelding van waar naar
verwachting de activiteiten zullen plaatsvinden. Er worden geen volledige outputvoorstellen
op landenniveau verwacht. In plaats daarvan worden aanvragers verzocht hun interventiestrategie
en de daarbij behorende soorten activiteiten per voorgesteld V&R-focusland te specificeren,
en om aan te tonen hoe deze voortbouwen op bestaande programmering en netwerken van
de aanvrager en samenhangen met de geplande beleidsbeïnvloeding interventiestrategie.
-
c. Een beknopte contextanalyse van maximaal 1.500 woorden per voorgesteld V&R-focusland,
waarin wordt uitgelegd (i) hoe de geplande interventiestrategieën verband houden met
geïdentificeerde problemen op het gebied van het gekozen beleidsthema in het voorgestelde
V&R-focusland; (ii) hoe de geplande interventiestrategieën in het voorgestelde programma
zullen worden toegepast; en (iii) hoe deze toepassing zal bijdragen aan het behalen
van resultaten in het voorgestelde V&R focusland, alsmede het behalen van de strategische
programmadoelstelling. Gelet op het belang dat Nederland hecht aan het onderwerp geestelijke
gezondheid en psychosociale ondersteuning als onderdeel van inzet in fragiele staten
en conflictgebieden, is het van belang om ook psychosociale dimensies en dynamiek
mee te nemen in het analyseren en begrijpen van de contexten waarin activiteiten plaatsvinden.
-
d. Een MEL-strategie van maximaal 1.500 woorden (uitgezonderd de indicatoren) die past
bij de manieren van werken zoals omschreven in paragraaf 2.2.2, en die aansluit op
de institutionele MEL-strategie van de aanvrager. Daar waar elementen van de voorgestelde
MEL-strategie nog geen deel uitmaken van de institutionele MEL-strategie, licht de
aanvrager toe hoe deze zullen worden opgenomen in de institutionele MEL-strategie.
De MEL-strategie omvat:
-
1. Een toelichting op wat het doel van MEL is in verhouding tot het voorgestelde programma,
waarin aanvragers specificeren hoe de learning loop tussen lokale, nationale, regionale
en internationale beleidsbeïnvloeding en adaptieve, lokaal geleide programmering op
landenniveau in praktijk zal worden gebracht, en hoe ze dit verder willen ontwikkelen
en versterken (i.e., aanvragers definiëren hun eigen leerambities voor het programma);
-
2. Een beschrijving (in algemene termen) van welke methodologieën zullen worden toegepast
om MEL uit te voeren, en wat het doel is van iedere stap daarin;
-
3. Een reflectie op de vereiste vaardigheden (en eventuele benodigde capaciteitsversterking)
en taakverdelingen binnen het programmateam van de aanvrager en de partners die zullen
worden betrokken bij de voorgestelde activiteiten, in het licht van de twee manieren
van werken die centraal staan in het subsidieprogramma: adaptief programmeren en lokaal
geleide ontwikkeling;
-
4. Een kader met een gelimiteerd aantal kwalitatieve en/of kwantitatieve resultaten (outcomes)
en indicatoren die relevant zijn voor de ToC van het programma en voor de V&R ToC
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De mate van verandering waarop de uitkomsten
betrekking hebben moet realistisch zijn binnen de tijdsperiode en de invloedssfeer
van het programma, en de voorgestelde indicatoren moeten geschikt zijn voor de beoordeling
van de voortgang op de voorgestelde beleidsbeïnvloeding- en adaptieve, lokaal geleide
programmeringsactiviteiten.
-
vi. Een viertal visiedocumenten van elk maximaal 750 woorden opgesteld volgens het verplichte
format bij het aanvraagstramien (zie Appendix 4.iv bij dit subsidiebeleidskader),
gericht op de manieren van werken die worden toegepast om de voorgestelde interventiestrategieën
te implementeren. De visiedocumenten presenteren beknopt welke lessen de aanvrager
tot nu toe heeft geleerd met het toepassen van de manieren van werken, en welke ambities
de aanvrager heeft om deze verder te ontwikkelen. De visiedocumenten moeten zich richten
op:
-
a. De algemene wijze waarop de aanvrager werkt aan het bereiken van voortgang op het
beleidsthema waarvoor de aanvrager subsidie aanvraagt (veiligheid voor mensen en gemeenschappen,
of vredesopbouw en conflictbemiddeling);
-
b. Adaptief programmeren, met nadruk op het in praktijk brengen van een learning loop
binnen en tussen beleidsbeïnvloeding en programmering op landenniveau;
-
c. Lokaal geleide ontwikkeling, uitgesplitst naar 1) de betrokkenheid van lokale gemeenschappen
(inclusief vrouwen en jongeren), en 2) de invulling van partnerschappen met lokale
organisaties;
-
d. De algemene wijze (institutioneel beleid) waarop de aanvrager werkt in fragiele staten
en conflictgebieden, rekening houdend met de richtlijnen voor de uitvoering van V&R
activiteiten in deze contexten zoals aangegeven in paragraaf 3.3.
-
vii. Een risicoanalyse en risicostrategie die relevant zijn voor het voorgestelde programma,
opgesteld volgens het verplichte format bij het aanvraagstramien (zie Appendix 4.v
bij dit subsidiebeleidskader). De risicostrategie moet logisch voortvloeien uit de
gepresenteerde risicoanalyse, probleemanalyse en contextanalyses, en daarnaast passen
bij adaptieve, lokaal geleide programmering.
-
viii. Een begroting voor de eerste 12 maanden, opgesteld volgens het verplichte (Excel)
format bij het aanvraagstramien (zie Appendix 4.vi bij dit subsidiebeleidskader).
De begroting geeft inzicht in de inkomsten, daaronder begrepen bijdragen van derden,
en uitgaven gerelateerd aan de voorgenomen activiteiten en is voorzien van een postgewijze
toelichting. De begroting gaat vergezeld van een financiële raming voor het resterende
deel van de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. In de subsidieverleningsbeschikking
zal worden bepaald in welke mate er ruimte is om gedurende het subsidietijdvak aanpassingen
te doen binnen het budget om de adaptieve programmering te faciliteren. Dit stelt
de partnerorganisatie in staat om gemakkelijk en snel hun programmering aan te passen
in het geval van onvoorziene obstakels en mogelijkheden tijdens de achtjarige uitvoeringsperiode.
9. Aanvraag procedure
Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit
tot en met 21 december 2023 om 11:59 uur a.m. CET. Aanvragen die later dan genoemde
datum en tijd worden ingediend, worden afgewezen. Als moment van indiening geldt het
moment waarop de aanvraag door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen
(zie ook hierna). De aanvragende organisatie is de enige verantwoordelijke voor een
tijdige en volledige indiening van een aanvraag.
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag niet voldoen aan de formele vereisten die op grond van dit subsidiebeleidskader
aan aanvragen worden gesteld, dan kan de Minister vragen om een aanvulling. Als datum
en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum en tijd waarop
de aangevulde aanvraag is ontvangen. Hoe korter voor het verstrijken van de deadline
voor het indienen van aanvragen een aanvraag wordt ingediend, hoe groter het risico
dat de Minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te
vragen; dit in verband met de tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen
op volledigheid en de tijd die nodig is om een aanvulling te vragen en in te dienen.
In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal
deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend. Dit kan leiden tot een lagere
rangschikking of zelfs afwijzing van de subsidieaanvraag.
Aanvragen dienen volledig en zonder voorbehoud te worden ingediend, rechtsgeldig ondertekend
door de daartoe namens de aanvragende organisatie bevoegde persoon met vermelding
van naam en functie. Het is niet mogelijk om een voorlopige aanvraag in te dienen.
Bij het opstellen van de subsidieaanvraag is het kortheidshalve verwijzen naar andere
onderdelen van de aanvraag of bijlagen niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten
uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan.
Indien onderdelen van het aanvraagformulier – met inbegrip van bijlages – niet worden
ingevuld c.q. aangeleverd, loopt de aanvrager het risico op afwijzing van de aanvraag.
De aanvraag dient te worden opgesteld in de Engelse taal. Bijlagen die zijn opgesteld
in een andere taal dienen voorzien te zijn van een vertaling in het Engels. Additionele
informatie (zoals USB-sticks of links naar achtergrondinformatie over een organisatie)
wordt niet meegenomen in de beoordeling van een aanvraag.
Het heeft de uitdrukkelijke voorkeur dat aanvragen per e-mail in.pdf formaat worden
ingediend. Aanvragen per e-mail worden ingediend door deze te sturen naar het e-mailadres:
DSH-VR-subsidies@minbuza.nl onder vermelding van ‘Contributing to Peaceful and Safe Societies 2024–2031’.
Als moment van indiening geldt het tijdstip waarop de e-mail door het systeem voor
gegevensverwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen. Houd er
rekening mee dat bestanden groter dan 14MB niet kunnen worden ontvangen. E-mails groter
dan 14MB dienen in kleinere e-mails te worden verdeeld. Hierbij geldt dat het moment
waarop de gehele aanvraag, inclusief de laatste e-mail, is ontvangen geldt als tijdstip
waarop de aanvraag is ingediend. Daarbij dienen de e-mails genummerd te worden in
de onderwerp-regel, waarbij duidelijk is hoeveel e-mails de aanvraag in totaal behelst.
Eventuele (technische) problemen bij verzending komen voor rekening en risico van
de aanvrager.
Indiening van aanvragen per post wordt afgeraden. Indien u daar alsnog voor kiest, of voor indienen in persoon of koerier, neemt u
dan contact op met het Ministerie van Buitenlandse Zaken via het e-mailadres: DSH-VR-subsidies@minbuza.nl
onder vermelding van ‘Contributing to Peaceful and Safe Societies 2024–2031’.
10. Beoordelingsprocedure
10.1. Beoordeling
De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen in het kader van dit
subsidiebeleidskader. Aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving
en overeenkomstig de in dit subsidiebeleidskader opgenomen criteria.
De aanvrager en de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, dienen allereerst
te voldoen aan de drempelcriteria, zoals genoemd in paragraaf 10.2. Bij het niet voldoen aan één (of meer) van de drempelcriteria wordt de aanvraag afgewezen
en niet verder beoordeeld.
Dit betekent dat enkel aanvragen die aan de drempelcriteria voldoen, doorgaan naar
de twee volgende onderdelen van de beoordelingsprocedure:
-
(1) De aanvragers van deze aanvragen worden beoordeeld op het voldoen aan het vereiste
van artikel 4, eerste lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken: voor subsidie komen alleen in aanmerking rechtspersonen die in staat zijn tot een
adequaat financieel beheer en die door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot de
activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering
van de activiteiten kunnen waarborgen.
Tevens geldt dat de aanvrager dient aan te tonen dat hij een integriteitsbeleid heeft
vastgesteld. Hij toont aan dat hij procedures heeft ingevoerd om aan dat beleid toepassing
te kunnen geven. Het screenen van personeel bij werving vormt onderdeel van dit integriteitsbeleid
en de procedures om er toepassing aan te kunnen geven. Dit integriteitsbeleid en deze
procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen
seksuele misdragingen en racisme, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van
de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft door de aanvrager en de door hem/hen
ingeschakelde partijen, zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken,
met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan
te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten
aan de minister is gewaarborgd.
Om aan te tonen dat zij aan deze eisen voldoen, worden enkel de aanvragers die voldoen
aan alle drempelcriteria door het Ministerie uitgenodigd om eenOrganisational Risk and Integrity Assessment (ORIA), dan wel een ORIA update form, dan wel een ORIA light form aan te leveren.
In de uitnodiging zal worden toegelicht welke organisatie welke informatie moet aanleveren.
Indien de ORIA niet tijdig wordt aangeleverd en/of de ORIA niet wordt goedgekeurd,
wordt de aanvraag afgewezen en niet verder beoordeeld.
-
(2) Ook wordt van de aanvragen die door de drempeltoets zijn gekomen de kwaliteit beoordeeld
op basis van de inhoudelijke beoordelingscriteria (zie paragraaf 10.3). Om in aanmerking
te kunnen komen voor een subsidie dient een aanvraag van voldoende kwaliteit te zijn.
De selectie vindt uiteindelijk plaats volgens de verdeelsystematiek zoals neergelegd
in hoofdstuk 6.
10.2. Drempelcriteria
Alle tijdig ontvangen aanvragen worden als eerste beoordeeld op grond van onderstaande
drempelcriteria. Aan alle drempelcriteria moet worden voldaan teneinde in aanmerking
te kunnen komen voor een subsidie.
10.2.1. Drempelcriteria over de aanvrager
-
D1. De aanvrager is een internationaal opererende (i.e., voert activiteiten uit in meerdere
landen) maatschappelijke organisatie (CSO/NGO).
-
D2. De aanvrager dient de aanvraag in als zelfstandige aanvrager, niet namens een alliantie.
-
D3. Minimaal 60% van de jaarlijkse gemiddelde uitgaven van de aanvrager in de periode
2020–2022 richt zich op de beleidsthema’s die centraal staan in dit subsidieprogramma:
veiligheid voor mensen en gemeenschappen, en/of vredesopbouw en conflictbemiddeling.
-
D4. De aanvrager heeft minimaal 10 jaar (in ieder geval de periode 2013–2022) ervaring
met het implementeren van activiteiten (inclusief beleidsbeïnvloeding) gericht op
het beleidsthema waarvoor de aanvrager subsidie aanvraagt (veiligheid voor mensen
en gemeenschappen, of vredesopbouw en conflictbemiddeling) in fragiele staten en conflictgebieden
(inclusief V&R-focuslanden).
-
D5. In de periode 2020–2022 was gemiddeld ten minste 25% van het totale jaarinkomen van
de aanvrager afkomstig uit andere bronnen dan directe subsidies en/of bijdragen van
het Ministerie van Buitenlandse Zaken (inclusief ambassades).
-
D6.
-
a) De bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van statutair in
Nederland of overige EU-lidstaten gevestigde aanvragers bedraagt, uiterlijk met ingang
van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, per kalenderjaar ten hoogste 205.000
euro (bruto).
Voor aanvragers statutair gevestigd in een EU-lidstaat die niet is aangesloten bij
de euro geldt dat omrekening van de lokale valuta naar de euro geschiedt op grond
van de corporate rates (zie Appendix 2 bij dit subsidiebeleidskader) die door het
Ministerie van Buitenlandse Zaken worden gehanteerd met ingang van 1 januari 2023.
-
b) De bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van statutair in
Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Zwitserland, Japan, VS/Canada gevestigde aanvragers
bedraagt, uiterlijk met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, per
kalenderjaar ten hoogste:
• Verenigd Koninkrijk
|
GBP 177,136
|
• Noorwegen
|
NOK 2,427,977
|
• Zwitserland
|
CHF 313,392
|
• Japan
|
YEN 28,500,537
|
• VS/Canada
|
USD 243,013
|
-
c) De bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van statutair in
overige landen gevestigde aanvragers bedraagt, uiterlijk met ingang van het tijdvak
waarvoor subsidie wordt gevraagd, per kalenderjaar ten hoogste het bedrag dat voor
het land van vestiging is vermeld in de Appendix 3 bij dit subsidiebeleidskader.
-
D7. De aanvrager heeft niet eerder in het kader van Contributing to Peaceful and Safe Societies 2024–2031 subsidieprogramma een aanvraag ingediend.
10.2.2. Drempelcriteria over de activiteiten waar een subsidie voor wordt aangevraagd
-
D8. De activiteiten waarvoor een subsidie wordt aangevraagd richten zich expliciet op
één van de volgende twee V&R beleidsthema’s: ofwel veiligheid voor mensen en gemeenschappen,
ofwel vredesopbouw en conflictbemiddeling.
-
D9.
-
D10. Het aangevraagde subsidiebedrag is:
-
D11. De activiteiten waarvoor een subsidie wordt aangevraagd hebben een minimum looptijd
van 91 maanden en een maximale looptijd van 96 maanden.
-
D12. De activiteiten waarvoor een subsidie wordt aangevraagd beginnen niet eerder dan
1 januari 2024, en niet later dan 1 juni 2024, en worden op uiterlijk 31 december
2031 beëindigd.
-
D13. De begroting is als volgt verdeeld over de in drempelcriterium D9 genoemde componenten
van activiteiten:
-
a) Een minimum van 25% en een maximum van 40% van de gevraagde subsidie is gepland voor
empirisch onderbouwde beleidsbeïnvloeding (inclusief benodigde capaciteitsversterkende
activiteiten, zowel binnen de eigen organisatie van de aanvrager als onder de partners
van de aanvrager).
-
b) Een minimum van 60% en een maximum van 75% van de gevraagde subsidie is gepland voor
adaptieve, lokaal geleide programmering op landenniveau (inclusief institutionele
capaciteitsversterking van lokale partners).
-
D14. De voorgestelde lokale, nationale en regionale beleidsbeïnvloeding activiteiten zijn
gericht op de V&R-focuslanden: Afghanistan, Burkina Faso, Burundi, Democratische Republiek
Congo (Oost-Congo), Irak, Jemen, Mali, Niger, Oeganda, Palestijnse Gebieden, Soedan,
Somalië, Tunesië, en Zuid-Soedan.
-
D15. De adaptieve, lokaal geleide programmering op landenniveau moet plaatsvinden in minimaal
twee en maximaal vier van de in D14 genoemde V&R-focuslanden. Het maximum van vier
V&R-focuslanden is niet van toepassing indien de gehele subsidie aanvraag betrekking
heeft op activiteiten op het gebied van conflictbemiddeling onder het beleidsthema
vredesopbouw en conflictbemiddeling.
-
D16. De adaptieve, lokaal geleide programmering op landenniveau bouwt voort op bestaande
programmering en netwerken van de aanvrager in de voorgestelde V&R-focuslanden.
-
D17. De aanvraag heeft geen betrekking op:
10.3. Inhoudelijke criteria
De aanvragen die voldoen aan de drempelcriteria worden beoordeeld op kwaliteit. Hieronder
wordt aangegeven op basis van welke criteria deze beoordeling zal worden gedaan, aan
de hand van de bij de aanvraag in te dienen documenten zoals beschreven in hoofdstuk
8 (show cases, programmavoorstel, visiedocumenten, risicoanalyse en risicostrategie,
en begroting).
-
Q1. De mate waarin de strategische lange termijn programmadoelstelling logisch voortvloeit
uit de probleemanalyse en probleemstelling.
-
Q2.
-
a) De mate waarin de strategische lange termijn programmadoelstelling geoperationaliseerd
wordt in duurzame kwalitatieve en/of kwantitatieve resultaten (met bijbehorende succescriteria
en/of indicatoren), inclusief onderliggende aannames en risico’s; b) de mate waarin
deze resultaten relevant zijn voor de programma ToC en realistisch binnen de tijdspanne
en invloedssfeer van het programma.
-
Q3. De mate waarin de voorgestelde Monitoring, Evaluatie en Leren (MEL) strategie, inclusief
de gepresenteerde methodologieën en rolverdeling, de aanvrager in staat zal stellen
om de voortgang te monitoren en aanpassingen te maken aan middelen, activiteiten,
uitkomsten en onderliggende aannames.
-
Q4. De mate waarin de voorgestelde activiteiten zijn afgestemd op (a) de operationele
context waarin zij plaatsvinden, met aandacht voor de politiek-economische en psychosociale
dimensies en dynamiek, en (b) bredere nationale en internationale ontwikkelingsstrategieën
en -programma's.
-
Q5.
-
Q6.
-
a) De mate waarin het voorgestelde programma inclusief is in het ontwerp en de voorgestelde
wijze van uitvoering, met in het bijzonder aandacht voor (i) de wijze waarop lokale
gemeenschappen zullen worden betrokken bij de activiteiten, en (ii) de situatie en
positie van vrouwen en jongeren in de samenleving; en b) de mate waarin de aanvrager
dit overtuigend onderbouwt aan de hand van de show cases en de visiedocumenten.
-
Q7.
-
a) De mate waarin de aanvrager binnen het voorgestelde programma gelijkwaardige partnerschappen
aan zal gaan met lokale organisaties, waarbij de gelijkwaardigheid wordt afgemeten
aan (i) het eigenaarschap en de zeggenschap van de lokale actoren bij de ontwikkeling
van, besluitvorming over en implementatie van activiteiten; (ii) de mate waarin er
sprake is van een wederkerig verantwoordingsmechanisme; en (iii) de mate waarin risico’s
worden gedeeld, inclusief hoe de aanvrager de risicodeling verder wil versterken en
ontwikkelen; en b) de mate waarin de aanvrager dit overtuigend onderbouwt aan de hand
van de show cases en de visiedocumenten.
-
Q8.
-
a) De mate waarin het voorgestelde programma een learning loop tussen lokale, nationale,
regionale en internationale beleidsbeïnvloeding enerzijds, en adaptieve, lokaal geleide
programmering anderzijds, in praktijk zal brengen, inclusief hoe de aanvrager dit
verder wil versterken en ontwikkelen; en b) de mate waarin de aanvrager dit overtuigend
onderbouwt aan de hand van de show cases en de visiedocumenten.
-
Q9.
-
a) De mate waarin de aanvrager effectieve invloed zal hebben op de agendabepaling en/of
uitkomst van beleidsprocessen (op lokaal, nationaal, regionaal en/of internationaal
niveau) die relevant zijn voor het gekozen beleidsthema (veiligheid voor mensen en
gemeenschappen, of vredesopbouw en conflictbemiddeling); en b) de mate waarin de aanvrager
dit overtuigend onderbouwt aan de hand van de show cases en de visiedocumenten.
-
Q10.
-
a) De mate waarin de aanvrager aantoont dat de institutionele manier van werken in fragiele
staten en conflictgebieden zal bijdragen aan het bereiken van resultaten die relevant
zijn voor het gekozen beleidsthema (veiligheid voor mensen en gemeenschappen, of vredesopbouw
en conflictbemiddeling),inclusief hoe de aanvrager dit verder wil versterken en ontwikkelen;
en b) de mate waarin de aanvrager dit overtuigend onderbouwt aan de hand van de show
cases en de visiedocumenten.
-
Q11. De mate waarin a) de risico's voor de voorgestelde interventiestrategieën zijn geïdentificeerd;
b) de risico’s worden beheerst met adequate risicobeperkende maatregelen die passen
bij een adaptieve, lokaal geleide ontwikkelingsaanpak; c) er sprake is van een realistische
analyse van de mogelijkheden van risicomitigatie; en d) risico’s worden gemitigeerd
gegeven de contexten waarin geopereerd zal worden.
-
Q12. De mate waarin de benodigde middelen -opgenomen in de begroting- in verhouding staan
tot de uit te voeren activiteiten en de te realiseren resultaten.
11. Tijdspad
Uiterlijk op 1 mei 2024 zal op de aanvragen worden besloten. Concreet betekent dit
het volgende:
Indienen subsidieaanvraag
|
Vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit
|
Tot 21 december 2023, 11.59 uur a.m. CET
|
Beslissing op tijdig ingediende subsidieaanvragen
|
Uiterlijk op 1 mei 2024
|
12. Subsidieverplichtingen en uitbetaling
12.1. Subsidieverplichtingen
Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in
de subsidieverleningsbeschikking. Deze verplichtingen hebben onder andere betrekking
op een meldingsplicht ten aanzien van feiten en omstandigheden die van belang kunnen
zijn voor de subsidie, zoals het niet (geheel of tijdig) kunnen uitvoeren van de gesubsidieerde
activiteiten, en op verplichtingen over verantwoordingsrapportages, zoals inhoudelijke
en financiële tussen- en eindrapportages in IATI. Ook zullen verplichtingen worden
opgenomen over:
-
– Het uitvoeren van een baseline studie in lijn met de IOB kwaliteitscriteria, die de
basiswaardes bevat voor de kwantitatieve en kwalitatieve outcome indicatoren die gebruikt
zullen worden;
-
– Het uitvoeren van een externe tussentijdse evaluatie (in 2028) en externe eindevaluatie
(in 2031) in lijn met de IOB kwaliteitscriteria.
12.2. Uitbetaling subsidie
De subsidie zal op basis van een jaarlijkse actualisering van de liquiditeitsprognose
in jaarlijkse termijnen vooruit worden betaald, tot een maximum van 95% van het totaal
verleende subsidiebedrag.
Indien na de looptijd van het subsidietijdvak bij de vaststelling van de subsidie
blijkt dat verleende middelen over zijn, zullen deze, indien zij niettemin reeds waren
uitbetaald, terugvloeien naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook hierover
zal een verplichting worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking.
12.3. BZ leerpartner
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) zal afzonderlijk (d.w.z. buiten dit subsidieprogramma
om) een leerpartner contracteren om het Ministerie te ondersteunen bij zijn eigen
monitoring-, evaluatie- en leerdoelstellingen voor dit subsidieprogramma. De MEL doelstellingen van BZ zullen gericht zijn op het leren op overkoepelende subsidieprogramma-niveau
door lessen te trekken uit elk van de te subsidiëren programma’s zoals die zullen
worden uitgevoerd door de geselecteerde organisaties.
Van de leerpartner wordt verwacht dat hij gebruik maakt van de inzichten die voortkomen
uit de MEL inspanningen die zijn uitgevoerd in het kader van de programma’s waarvoor
een subsidie zal zijn verleend. De leerpartner zal daarom een reguliere reeks leerevenementen
opzetten en faciliteren die gericht zullen zijn op het bij elkaar brengen van de geselecteerde
organisaties, om gezamenlijk inzichten en ervaringen uit te wisselen. Het wordt zeer
op prijs gesteld als geselecteerde organisaties deelnemen aan deze leerevenementen.
Aanvragers die deelnemen mogen een vast budget van 30.000 euro per jaar reserveren
om de kosten van deze deelname te dekken.
De leerpartner zal de eerste zes tot negen maanden van 2024 gebruiken om (i) in overleg
met het Ministerie en de geselecteerde organisaties leervragen te identificeren op
overkoepelende subsidieprogramma-niveau; (ii) een concreet werkplan te ontwikkelen
voor de operationalisering van deze vragen en de reguliere reeks leerevenementen;
(iii) met de geselecteerde organisaties overeen te komen welke van hun indicatoren
aansluiten bij de indicatoren in het BZ V&R resultatenkader; en (iv) om de indicatoren
binnen het BZ V&R resultatenkader te identificeren die relevant zijn voor het monitoren
en vastleggen van inzichten in de leervragen van het ministerie.
Daarnaast wordt van de leerpartner verwacht dat hij een tussentijdse evaluatie en
een eindevaluatie uitvoert van het Contributing to Peaceful and Safe Societies subsidieprogramma als geheel, evenals andere noodzakelijke MEL initiatieven die relevant
zijn voor het ministerie.
13. Administratieve lasten
De administratieve lasten voor de uitvoering van dit subsidiebeleidskader bedragen
3.858.000 euro voor de totale subsidieperiode. Administratieve lasten zijn de lasten
die gepaard gaan met informatieverplichtingen in verband met het doen van de aanvraag
en, in geval subsidie wordt verstrekt, het voldoen aan de daaraan verbonden verantwoordingsverplichtingen.
Het bedrag van 3.850.000 euro komt neer op 1,8% procent van het totale subsidiebudget.
De berekening is gebaseerd op de inschatting dat maximaal 50 organisaties interesse
hebben voor het subsidiebeleidskader en een aanvraag zullen indienen die kan worden
gehonoreerd.
Bij de totstandkoming van het subsidiebeleidskader is kritisch bezien dat ten eerste
de criteria voor de subsidieaanvragers en de beoogde resultaten helder zijn geformuleerd
en ten tweede duidelijkheid bestaat over de wijze waarop de financiering en verantwoording
van de toegekende subsidies plaatsvindt. Hiermee moet een aanvrager de afweging kunnen
maken of met de indiening van een subsidieaanvraag kans bestaat op een toekenning.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beoogt op deze wijze de administratieve lasten
voor de subsidieaanvragers tot een minimum te beperken.