Beleidsregel nadeelcompensatie verleggen kabels en leidingen vanwege rijkswaterstaatswerken, rijkswegen en hoofdspoorwegen 2024

Geraadpleegd op 15-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Besluit van 20 december 2023, nr. IENW/BSK-2023/377178, tot vaststelling van de Beleidsregel nadeelcompensatie verleggen kabels en leidingen vanwege rijkswaterstaatswerken, rijkswegen en hoofdspoorwegen 2024

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 4:126 en 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen en toepassingsbereik

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • beperkingengebied: het gebied, bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, onder A, voor een rijkswaterstaatswerk, rijksweg en hoofdspoorweg;

  • buitenleiding: een kabel of leiding die buiten het beperkingengebied ligt en valt onder één van de werken van algemeen belang als bedoeld in hoofdstuk 10 van de Omgevingswet;

  • droge infrastructuur: een rijksweg en hoofdspoorweg;

  • hoofdspoorweg: een door de minister op grond van artikel 2 van de Spoorwegwet als zodanig aangewezen of aan te wijzen spoorweg;

  • kabel: een sterke, buigzame, verbinding, bestaande uit een of meer geleiders welke zijn samengesteld uit draden van metaal of glasvezel en geschikt voor het transport van elektrische energie of elektrische signalen of optische signalen;

  • kruisende leiding: een leiding of kabel die, krachtens vergunning of melding, kruisend door, op, boven, onder of in een rijkswaterstaatswerk, rijksweg of hoofdspoorweg;

  • langsleiding: een leiding of kabel die, krachtens vergunning of melding, parallel is gelegd aan, boven, onder op of in een rijkswaterstaatswerk, rijksweg of hoofdspoorweg is gelegd;

  • leiding: een buis, vervaardigd van een duurzaam materiaal zoals staal, beton of kunststof en geschikt voor het transport van vloeistoffen en gassen;

  • maatwerkvoorschrift: maatwerkvoorschrift als bedoeld in de Bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • melding: een melding als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving voor zover betrekking hebbend op kabels en leidingen binnen het beperkingengebied;

  • minister: Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

  • natte infrastructuur: waterwegen en dijken als waterkeringswerk, voor zover deze dijken worden aangelegd of gewijzigd;

  • overeenkomst: Overeenkomst inzake verleggingen van kabels en leidingen buiten beheersgebied van 10 februari 1999, Staatscourant 1999, nr. 97.

  • rijkswaterstaatswerk: waterstaatswerk als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, onder A, in beheer bij het Rijk;

  • rijksweg: een weg als bedoeld de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, onder A, in beheer bij het Rijk;

  • vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, onder A, voor zover betrekking hebbend op kabels en leidingen binnen het beperkingengebied;

  • verlegplichtmededeling: een schriftelijke mededeling waarin het bevoegd gezag een beroep doet op de verlegplicht als bedoeld in artikelen 6.15, 8.14, 7.15 of 9.17 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • wet: de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Toepassingsbereik

  • 1 Deze beleidsregel heeft betrekking op een aanvraag als bedoeld in artikel 4:126 van de wet om vergoeding van schade voor zover de minister ten gevolge van verruiming of wijziging van een rijkswaterstaatswerk, rijksweg of hoofdspoorweg een vergunning intrekt of wijzigt, of een verlegplichtmededeling doet met als gevolg dat een langsleiding of kruisende leiding verlegd of aangepast moet worden.

  • 2 Deze beleidsregel heeft tevens betrekking op een aanvraag als bedoeld in artikel 4:126 van de wet om vergoeding van schade als gevolg van verlegging of aanpassing van een buitenleiding.

Hoofdstuk 2. Procedurebepalingen

Artikel 3. Aanvraag

  • 1 De aanvrager maakt gebruik van een door de minister vastgesteld formulier.

  • 3 De minister bevestigt de ontvangst van de aanvraag.

Artikel 4. Omvang van de schade

De omvang van de schade wordt berekend overeenkomstig de bij deze beleidsregel behorende bijlage 1.

Artikel 5. Normaal maatschappelijk risico

De vergoeding van de schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de wet bestaat bij:

  • a. een langsleiding uit een percentage van de berekende schade, welk percentage lineair gerelateerd is aan de tijdsduur die is verstreken:

    • i. vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit tot verlening van de vergunning tot en met de dag van de toezending of uitreiking van het besluit tot wijziging of intrekking van de vergunning, of

    • ii. vanaf de datum van ontvangst van de melding tot en met de dag van de toezending of uitreiking van de verlegplichtmededeling

    zulks overeenkomstig hetgeen terzake is weergegeven ten behoeve van respectievelijk de droge en natte infrastructuur in de schema’s uit de bij deze beleidsregel behorende bijlage 2;

  • b. een kruisende leiding uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding alsmede uitvoeringskosten van de werkelijke verleggingskosten.

  • c. een buitenleiding uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding alsmede uitvoeringskosten van de werkelijke verleggingskosten.

Artikel 6. Risicoaanvaarding

Van risicoaanvaarding als bedoeld in artikel 4:126, tweede lid, sub a, van de wet is in ieder geval sprake indien:

  • a. in het besluit tot verlening van de vergunning een bepaling is opgenomen dat binnen een periode van vijf jaren, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de betrokken vergunning, een wijziging of intrekking van die vergunning te voorzien is in verband met binnen die periode uit te voeren werkzaamheden aan en ten behoeve van het desbetreffende rijkswaterstaatswerk, de rijksweg of hoofdspoorweg en binnen de genoemde periode van vijf jaar daadwerkelijk een besluit tot wijziging of intrekking van de vergunning wordt toegezonden dan wel uitgereikt, of

  • b. in een maatwerkvoorschrift een bepaling is opgenomen dat binnen een periode van vijf jaren, te rekenen vanaf de datum van de bekendmaking van het hiervoor bedoelde maatwerkvoorschrift, een verlegplichtmededeling te voorzien is in verband met binnen die periode uit te voeren werkzaamheden aan en ten behoeve van het desbetreffende rijkswaterstaatswerk, de rijksweg of hoofdspoorweg en binnen de genoemde periode van vijf jaar daadwerkelijk een verlegplichtmededeling wordt toegezonden dan wel uitgereikt.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 7. Voorschot

De minister kan de aanvrager die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 4:126 van de wet en wiens belang naar het oordeel van de minister vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend, op aanvraag een voorschot toekennen.

Artikel 10. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel nadeelcompensatie verleggen kabels en leidingen vanwege rijkswaterstaatswerken, rijkswegen en hoofdspoorwegen 2024.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De minister van Infrastructuur en Waterstaat,

M.G.J. Harbers

Bijlage 1. behorende bij artikel 4 van de Beleidsregel nadeelcompensatie verleggen kabels en leidingen vanwege rijkswaterstaatswerken, rijkswegen en hoofdspoorwegen 2024

Leidraad schadeberekening

Artikel 1 werkelijke verleggingskosten

  • 1. De hoogte van de kosten voor het verleggen van een kabel of leiding wordt vastgesteld volgens de hierna volgende berekeningsmethodiek.

  • 2. Bij deze berekeningsmethodiek worden de componenten vermogensschade en inkomensschade niet als uitgangspunt genomen.

  • 3. Bij deze berekeningsmethodiek worden de kosten vastgesteld aan de hand van de werkelijke verleggingskosten.

  • 4. De werkelijke verleggingskosten bestaan uit:

    • materiaalkosten,

    • kosten van het uit en in bedrijfstellen,

    • kosten van ontwerp en begeleiding, en

    • uitvoeringskosten.

  • 5. De hoogte van de kosten wordt gecorrigeerd indien zich door de verlegging of aanpassing van de kabel of leiding een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet (zoals bijvoorbeeld een capaciteitstoename van een leiding of het voordeel dat ontstaat indien er een nieuwe leiding in de plaats komt van een technisch versleten leiding).

Artikel 2 materiaalkosten

Onder materiaalkosten worden verstaan:

kosten van bedrijfseigen materialen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen kabel of leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies. Hieronder worden in elk geval verstaan kosten van kabel- en of leidingcomponenten, kosten van elektrotechnische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen, alsmede kosten van bouwmaterialen, alsmede kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht.

Artikel 3 kosten van in- en uit bedrijf stellen

Onder de kosten van het uit en in bedrijf stellen worden verstaan:

  • kosten van het spannings- of produktloos maken van de kabel en leiding alsmede de kosten van het weer in bedrijf stellen van de kabel of leiding,

  • kosten samenhangend met tijdelijke voorzieningen van operationele aard. Tijdelijke voorzieningen van operationele aard zijn voorzieningen die benodigd zijn om de levering tijdens de uitvoering van een verlegging te waarborgen.

Artikel 4 uitvoeringskosten

Onder uitvoeringskosten worden onder meer verstaan:

  • kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden (zoals werkputten en ondersteuningen),

  • kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van verlaten kabels of leidingen. De ter plaatse vrijgekomen materialen zijn, of worden het eigendom van de kabel- of leidingbeheerder,

  • kosten van constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk (zoals overkluizingen en mantelbuizen),

  • kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard, zoals extra kabel- en leidingvoorzieningen die worden opgeheven zodra de definitieve verlegging is gerealiseerd in samenhang met de voortgang van het infrastructuurproject.

Artikel 5 voordeeltoerekening

Een aftrek nieuw voor oud wordt alleen toegepast indien sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen. Onder technisch versleten wordt verstaan kabels of leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van 5 jaar verstreken zal zijn.

Een aftrek nieuw voor oud vindt plaats op basis van een contante waardeberekening waarbij wordt uitgegaan van de technische levensduur van de betreffende kabel of leiding. Indien delen van een zelfstandige eenheid vervangen moeten worden, wordt voor de berekening uitgegaan van de integrale kosten van de vervanging van de gehele zelfstandige eenheid onder toerekening van een evenredig deel van de kosten aan het te vervangen onderdeel. De technische levensduur van een aantal soorten kabels of leidingen wordt bepaald aan de hand van het overzicht dat in onderstaande toelichting is opgenomen. De technische levensduur van soorten kabels of leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen wordt naar redelijkheid bepaald.

Toelichting op de leidraad schadeberekening

Voor de te verleggen kabel of leiding geldt dat allereerst de kosten van een verlegging bepaald dienen te worden. Van deze kosten worden de voordelen afgetrokken die voortvloeien uit een verlegging. Het aldus berekende bedrag is de schade die een kabel- of leidingbeheerder lijdt door een verlegging. De wijze van schadeberekening is in deze bijlage vastgelegd.

In de bovenstaande artikelen is uiteengezet welke uitgangspunten en berekeningsmethode worden gehanteerd bij het vaststellen van de omvang van de schade bij een verlegging van een kabel of leiding. Schade wordt gedefinieerd als de kosten die gemaakt moeten worden om de verlegging uit te voeren minus de uit de verlegging voortvloeiende voordelen.

Uitgangspunt bij de bepaling van de omvang van de schade bij een verlegging van een kabel of leiding zijn de werkelijke verleggingskosten. De verleggingskosten omvatten alle directe kosten die de aanvrager moet maken om de kabel of leiding te verleggen.

In concreto betreft het de volgende kostencomponenten:

  • materiaalkosten;

  • kosten van het uit en in bedrijf stellen;

  • kosten van ontwerp en begeleiding;

  • uitvoeringskosten.

De berekeningswijze van de kosten van een verlegging is ontleend aan de Overeenkomst. De volgende uitgangspunten van de Overeenkomst liggen ten grondslag aan de berekeningswijze:

  • kabels en leidingen zijn incourante objecten, ze kunnen immers niet meer op de markt verhandeld worden nadat ze zijn gelegd en hun functie zijn gaan vervullen, wat tot gevolg heeft dat bij de berekening van schade en de vergoeding de werkelijke verleggingskosten als uitgangspunt worden genomen;

  • verleggingen dienen te worden gerealiseerd op basis van een technisch adequaat alternatief dat tegen de maatschappelijke laagste kosten gerealiseerd kan worden. Dit houdt in dat gestreefd dient te worden naar optimalisatie, hetgeen betekent dat bij een verlegging gekozen zal worden voor het meest aantrekkelijke alternatief onder de voorwaarde dat zulks geen nadelen oplevert voor de verlegger en de minister ten opzichte van de meest voor de hand liggende variant. De meest voor de hand liggende variant is een verlegging ter plaatse van de oorspronkelijke ligging van de te verleggen kabel of leiding.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Kosten van ontwerp en begeleiding

Voor de bepaling van de kosten van ontwerp en begeleiding als bedoeld in lid 4 wordt aansluiting gezocht bij artikel 26 van de Regeling van de verhouding tussen opdrachtgever en adviserend ingenieursbureau (RVOI 1998). Ingevolge artikel 26 van die regeling kunnen de volgende werkzaamheden worden onderscheiden:

  • onderzoek,

  • voorontwerp,

  • definitief ontwerp,

  • bestek,

  • aanbesteding en gunning,

  • detaillering ten behoeve van de uitvoering,

  • directievoering,

  • opleveringonderhoud- en garantietermijn.

Voor de hoogte van de hier opgesomde kosten zijn de werkelijke kosten het uitgangspunt. Indien deze afwijken van het in de RVOI 1998 aangegeven niveau, dan dient onderbouwing van de afwijking te worden gegeven. Zonodig kan een beroep op de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de wet gedaan worden.

Het vijfde 5 impliceert dat, wanneer sprake is van een capaciteitstoename van een leiding of een vervanging van een technisch versleten leiding of kabel, het hierdoor ontstane voordeel wordt afgetrokken van het schadebedrag dat wordt vastgesteld. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor opstallen indien er sprake is van kwantificeerbare voordelen.

Artikel 2 materiaalkosten

Ook de kosten van het transport van materialen naar de bouwplaats vallen onder het begrip ’materiaalkosten’. Een sluitende opsomming van wat onder het begrip materiaalkosten dient te vallen is niet goed mogelijk zodat in de praktijk van geval tot geval beoordeeld dient te worden welke kosten als materiaalkosten aangemerkt dienen te worden. Als richtsnoer kan daarbij wellicht de interpretatie die in de praktijk gegeven wordt aan artikel 4 van de Overeenkomst dienen.

Artikel 3 kosten van uit- en in bedrijf stellen

Onder kosten van uit- en in bedrijf stellen vallen kosten van tijdelijke voorzieningen van operationele aard, zoals extra kosten van personele aard ten behoeve van bedrijfsvoering en hulpmiddelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten.

Artikel 4 uitvoeringskosten

Onder uitvoeringskosten vallen de kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard. Hieronder wordt verstaan alle tijdelijke fysieke kabel- en leidingverbindingen verstaan, die de leidingbeheerder moet aanleggen en later buiten bedrijf stellen in het kader van de door de minister gevraagde verlegging. Deze kosten houden nauw verband met de noodzakelijke continuïteit van het bedrijfsproces van de betrokken kabel- of leidingbeheerder. Als richtsnoer kan daarbij wellicht de interpretatie die in de praktijk gegeven wordt aan artikel 6 van de Overeenkomst dienen.

De kosten van een CAR-verzekering vallen ook onder het begrip uitvoeringskosten.

Onder uitvoeringskosten worden tevens de eenmalige kosten verbonden aan het vestigen van zakelijke rechten begrepen. Uitgangspunt hierbij is echter wel dat deze kosten redelijk zijn. Bij de beantwoording van de vraag wat redelijk is kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de regeling terzake zoals die door de Gasunie en LTO Nederland is overeengekomen.

Artikel 5 voordeeltoerekening

Leidingen met een technische levensduur van 100 jaar en ouder worden niet geacht aan veroudering onderhevig te zijn. Dit leidt ertoe dat een korting ‘nieuw voor oud’ niet toegepast kan worden bij het bepalen van de kosten voor het verleggen van een dergelijke leiding. De hoogte van de kosten van een verlegging kan echter wel gecorrigeerd worden indien zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet. Dit is o.a. het geval als:

  • de capaciteit van de leiding toeneemt;

  • de leiding meer druk kan verdragen (verhoging van de drukklasse);

  • opheffen van een evident verkeerde ligging;

  • opheffen van constructiefouten of een foutieve keuze van leidingmaterialen voorzover deze de technische levensduur significant zouden kunnen beïnvloeden;

  • achterstallig onderhoud eveneens gepaard gaande met een significante verkorting van de technische levensduur, en

  • een noodzakelijke reconstructie van oudere opstallen.

Bij een reconstructie van oudere opstallen kan afhankelijk van de situatie een correctie nieuw voor oud worden toegepast conform de regels van het onteigeningsrecht waarbij dan een eventuele vergroting van de functionaliteit eveneens in mindering gebracht kan worden op de vergoeding.

Een aftrek nieuw voor oud bij leidingen is gecompliceerd, omdat in bijna alle aanpassings- en verleggingssituaties een zelfstandige eenheid (een onderdeel van de technische werken in het leidingencomplex, dat bij vervanging van een (deel van) dit leidingencomplex, zowel uit technisch als uit bedrijfseconomisch oogpunt naar redelijke verwachting in stand zal blijven) ontbreekt. Bij een verlegging van een deel van een zelfstandige eenheid is het pas zinvol om een correctie nieuw voor oud toe te passen, indien die partiële verlegging dicht tegen het moment aan zit, waarop de technische levensduur van de gehele leiding verstreken is. Van dat laatste is sprake indien de periode tussen partiële verlegging en een verstrijken van de technische levensduur 5 jaar of korter is.

Een voorbeeld:

  • leiding aangelegd in 1979

  • technische levensduur: 45 jaar

  • totale leiding met een lengte van 800 m zou naar objectieve maatstaven aldus in 2024 moeten worden vernieuwd infrastructureel project maakt verlegging van 100 m leiding noodzakelijk in 2021 kosten ‘partiële verlegging’: € 300.000 – geschatte kosten gehele verlegging in 2024: € 1.500.000

  • evenredig deel van het in 2021 te verleggen deel ten opzichte van de in 2024 geplande totale verlegging is:(100) / (800) x € 1.500.000= € 187.500

  • bij een rekenrente van 4% (dit is tweederde van het gemiddelde percentage dat de grootste banken van Nederland als rente hanteren voor standaard-hypotheken zonder gemeentegarantie op basis van een tienjarige annuïteit) is dit bedrag naar het jaar 2021 contant te maken met de rekensom € 187.500: (1,04)3= € 166.687

  • de schadeloosstelling is nu gelijk aan € 300.000 (kosten partiële verlegging in 2021) minus € 166.687 (de contant gemaakte evenredige besparing in 2024) = € 133.313

Overzicht technische levensduur

Het onderstaande overzicht is samengesteld op grond van artikel 9 lid 2 van de Overeenkomst. Dit overzicht is niet uitputtend zodat de technische levensduur van een kabel of leiding die niet in dit overzicht is opgenomen naar redelijkheid en billijkheid bepaald dient te worden.

Waterleidingen

Materiaal

Diameterrange [mm]

Verwachte technische levensduur (jaar)

Transportleidingen

Staal

>300

> 100

Beton

>300

> 100

Asbestcement

>300

70

Nodulair GIJ

>300

> 100

Laminair GIJ

>300

> 100

PVC vòòr 1975

>315

40

PVC van en na 1975

>315

70

PE

>300

70

GVK

>300

> 100

Distributieleidingen

Asbestcement

50-300

70

Nodulair GIJ

80-300

> 100

Laminair GIJ

80-300

80

PVC vòòr 1975

32-315

40

PVC van en na 1975

32-315

70

PE

60-300

70

Staal

60-300

80

Aansluitleidingen

Kleinere leidingen (tot 50 mm) niet relevant, grotere conform de distributieleidingen.

Gasleidingen

Materiaal

Verwachte technische levensduur (jaar)

Transportleidingen (8, 4 en 1 bar)

Staal

> 100

Nodulair GIJ

> 100

PE 1 e en 2e generatie

70

PE 3e generatie

> 100

Distributieleidingen (100 en 30 mbar)

Asbestcement

70

Staal

80

Nodulair GIJ

> 100

Laminair GIJ

> 100

PE 1 e en 2e generatie

70

PE 3e generatie

> 100

Slv PVC

> 100

HPVC

70

Electriciteitskabels

Materiaal

Verwachte technische levensduur [jaar]

Hoogspanningsmasten

Stalen masten

> 100

Transportkabels (>30 kV)

Oliedruk kabel < 1970

55

Oliedruk kabel >1970

70

Gasdrukpijpkabel

70

Gepantserd papier lood kabel

(GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboom-bestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboom-bestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien 70

van waterboombestendige isolatie

70

Distributiekabel middenspanning (tot 30 kV)

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet 70

waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet 40

waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van 70

waterboombestendige isolatie

70

Distributiekabels laagspanning (0,4 kV)

GPLK

100

PVC

100

Aardgas Kl, K2 EN K3 transportleidingen (> 8 bar)

Materiaal

Diameter [mm]

Verwachte technische levensduur [jaar]

Staal

>100

> 100

Bijlage 2. behorende bij artikel 5, onderdeel a, onder ii, van de Beleidsregel nadeelcompensatie verleggen kabels en leidingen vanwege rijkswaterstaatswerken, rijkswegen en hoofdspoorwegen 2024

De schadevergoeding bij een verlegging van een langsleiding wordt, afhankelijk van de tijdsduur, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, conform Bijlage 1 bepaald aan de hand van de in deze bijlage opgenomen tabellen. De tabellen concretiseren een aftrek ‘normaal maatschappelijk risico’. Dit betekent dat bij een verlegging van een langsleiding vanwege een droog of nat infrastructuurwerk de vergoeding bij de leeftijd van de vergunning- of melding hoger dan vijftien, respectievelijk dertig jaar, nihil is.

Een voorbeeld:

Verlegging van een langsleiding gelegen in droge infrastructuur in 2018 waarvoor de vergunning om langs te mogen liggen in 2010 is verleend.

De schade voor de kabel- of leidingbeheerder bedraagt €. 1.000.000,–

De vergoeding bedraagt 56% van € 1.000.000,– = € 560.000,–

Bijlage 271234.png
Vergoedingspercentage Droge Infrastructuur na verloop van genoemd jaar:

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

100

100

100

100

80

72

64

56

48

40

32

24

16

8

0

Bijlage 271235.png
Vergoedingspercentage Natte Infrastructuur na verloop van genoemd jaar:

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

100

100

100

100

80

76,8

73,6

70,4

67,2

64

60,8

57,6

54,4

51,2

48

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

44,8

41,6

38,4

35,2

32

28,8

25,6

22,4

19,2

16

12,8

9,6

6,4

3,2

0

Naar boven