Regeling politieonderwijs

[Regeling treedt (deels) in werking per 24-04-2024 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2023.]
Geraadpleegd op 18-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 05-05-2024.
Geldend van 01-01-2023 t/m 23-04-2024

Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 29 februari 2024, nr. 5202197, houdende de vaststelling van de kwalificatiestructuur en de aanwijzing van politieopleidingen en overige opleidingen (Regeling politieonderwijs)

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 86, tweede lid, en artikel 87, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012;

Besluit:

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze aanhef. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 1. Kwalificatiestructuur politieonderwijs

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Het stelsel van kwalificatiedossiers is vastgesteld en de kwalificatiedossiers zijn in bijlage I bij deze regeling opgenomen.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 2. Politieopleidingen met een diploma

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De politieopleidingen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, subonderdeel 1°, van de Politiewet 2012, worden als volgt aangewezen:

    • a. De opleiding ter verkrijging van het diploma Politieagent GGP (niveau 4);

    • b. De opleiding ter verkrijging van het diploma Politieagent VVC (niveau 4);

    • c. De opleidingen ter verkrijging van het diploma Bachelor of Policing (niveau 6);

    • d. De opleiding ter verkrijging van het diploma Rechercheur (niveau 6);

    • e. De opleiding ter verkrijging van het diploma Politieagent (niveau 6);

    • f. De opleiding ter verkrijging van het diploma Wijkagent (niveau 6);

    • g. De opleiding ter verkrijging van het diploma Politieleider (niveau 6);

    • h. De combinatie van de opleiding pre-master recherchekunde en de opleiding ter verkrijging van het diploma Master of Criminal Investigation (niveau 7).

  • 2 De vereisten waaraan voldaan moet worden om het diploma te behalen voor een opleiding als bedoeld in het eerste lid, zijn neergelegd in het bijbehorende kwalificatiedossier in bijlage I bij deze regeling.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 3. Politieopleiding die leidt tot een deeldiploma

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 De vereisten waaraan voldaan moet worden om het deeldiploma te behalen, zijn neergelegd in het bijbehorende kwalificatiedossier in bijlage I bij deze regeling.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 4. Politieopleidingen die leiden tot een certificaat

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 De vereisten waaraan voldaan moet worden om het certificaat te behalen zijn neergelegd in het bijbehorende kwalificatiedossier in bijlage I bij deze regeling.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 5. Overige opleidingen

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De overige opleidingen, bedoeld in artikel 74, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2°, van de Politiewet 2012, worden aangewezen in bijlage III bij deze regeling.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 6. Intrekking Regeling landelijke politieopleidingen PO2002

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De Regeling landelijke politieopleidingen PO2002 wordt ingetrokken.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2023.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 8. Citeertitel

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling politieonderwijs.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

D. Yeşilgöz-Zegerius

Bijlage I. Kwalificatiedossiers behorende bij de Regeling politieonderwijs

Terugwerkende kracht

Voor deze bijlage is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
 

Naam kwalificatie

1

Aanrijdingsselecteur

2

Adviseur bewaken en beveiligen

3

Afname celmateriaal t.b.v. DNA-onderzoek

4

Algemeen commandant

5

AVIM Hulpofficier van Justitie

6

AVIM Aangewezen Ambtenaar

7

Bachelor Politiekunde

8

Basis motorsurveillant

9

Basis PD-onderzoek forensische opsporing

10

Basis ruiter bereden politie

11

Basis Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel (AVIM)

12

Hulpofficier van Justitie

13

Basis rijvaardigheid auto

14

Bedienaar Radar

15

Bedienaar meetmiddelen verkeer

16

Besturen van een VRT-voertuig

17

Bloedspoorpatroonanalyse (BPA)

18

Bloodstain pattern analysis advanced (BPA Advanced)

19

Brand advanced

20

Brand basis

21

Chauffeur binnen een ME-inzet

22

Chauffeur waterwerper

23

Controleren van voertuigen

24

Coördinatie Plaats Delict unit

25

Forensische opsporing dactyloscopie

26

Dossiervorming verdieping

27

Dreigingsinschatting

28

Eerste hulp door politie

29

Familieagent

30

Familierechercheur

31

Financieel-administratieve waarheidsvinding

32

Forensic Network Exploration

33

Forensic Scripting

34

Forensisch coördinator

35

Forensische opsporing – schietincidenten

36

Forensisch onderzoek aan besturingssystemen

37

Forensische opsporing zeden

38

Forensische opsporing, Opsporen, Bergen en Identificeren

39

Forensische opsporing, Overlijdensonderzoek

40

Forensisch-digitaal opsporen in complexe situaties

41

Forensisch-digitaal opsporen in eenvoudige situaties

42

Forensische analyse verkeer – Rekenmodellen 2

43

Fotoconfrontatie organiseren, coördineren, uitvoeren en schrijven

44

Fysiek-motorische vaardigheid

45

Gebruik van traangas in ME-verband

46

Gebruiken van computersimulatie bij verkeersongevalsanalyse

47

Generalist operationeel centrum

48

Groepscommandant in het CCB-domein

49

Hacking Investigation

50

Handelen in zaken omtrent kinderpornografie en kindersekstoerisme (HZKK)

51

Handelen in zedenzaken

52

Herkennen en beschrijven van wapens en munitie (HBWM)

53

Hoofd Communicatie (HCOM) in SGBO

54

Hoofd taakorganisatie

55

Informatiecoördinatie

56

Integraal opsporen in meeromvattende zaken

57

Intelligence Zaaks Analyse

58

Internet en opsporing (specialist)

59

Leidinggeven aan een AE-sectie

60

Leidinggeven aan een groep hondengeleiders ME

61

Leidinggeven aan een ME-sectie

62

Leidinggeven aan een peloton ME

63

Lid Aanhoudingseenheid

64

Lid Ondersteuningsgroep

65

Live Data Forensics

66

Master of Crisis and Public Order Management

67

Master Politiekunde

68

Master Recherchekunde

69

Master Tactisch Leidinggeven (MTL)

70

Medewerker Real-Time Intelligence Center

71

Meewerken aan een financieel recherche onderzoek

72

Milieuagent

73

Motorrijder AOT

74

Motorrijder DKDB

75

Officier van Dienst Intelligence

76

Officier van Dienst Operationeel Centrum

77

Officier van Dienst Politie

78

Onderzoek explosies en explosieven

79

Onopvallend en veilig motorrijden OT (Rijdeel)

80

Operationele sturing

81

Opsporing en handhaving in het kader van dieren

82

Opsporing mensenhandel en migratiecriminaliteit

83

Opstellen van vermogensvergelijking, kasopstelling en financieel verslag

84

Optreden als beredene ME

85

Optreden als hondengeleider

86

Optreden als ME-lid

87

Optreden als verkenner bij CBRN-explosieven veiligheid

88

Optreden bij handel, gebruik en bezit van illegale wapens en munitie

89

Optreden lid verkenningseenheid

90

Optreden op en nabij water: groepslid

91

Optreden op en nabij water: leidinggeven aan een groep

92

Optreden op en nabij water: leidinggeven aan een sectie

93

PD onderzoek verkeer

94

Pedagogisch-didactische aantekening Vaardigheidsdocenten (PDA-V)

95

Pedagogisch-didactische aantekening Vaardigheidsdocenten (PDA-V) fase 1

96

Politieagent (niveau 6)

97

Politieagent GGP (niveau 4)

98

Politieagent VVC (niveau 4)

100

Politieleider (niveau 6)

101

Politiemedewerker specifieke inzet

102

Politierijinstructeur

103

Professioneel Verhoor

104

Rechercheur (niveau 6)

105

Rijvaardigheid voor het OG-team (Ondersteuningsgroep)

106

Rijvaardigheid Dienst Infrastructuur

107

Rijvaardigheid Politieonderhandelaar

108

Signaleren en adviseren binnen verkeersinfrastructuur

109

Slachtofferidentificatie (RIT)

110

Specialist onderwijs geweldsbeheersing

111

Specialist wapens, munitie en explosieven

112

Specifieke inzet – digitaal

113

Specifieke inzet – financieel

114

Tactisch Data Onderzoek

115

Teamleider bij CBRN-explosieven veiligheid

116

Toepassen van Sociale Wetenschappen in sociale netwerkanalyse

117

Toetser RTGP

118

Toezicht houden op beroepsgoederenvervoer

119

Toezicht houden op beroepspersonenvervoer

120

Uitlezen Communicatiemiddelen voor de Opsporing (UCO)

121

Uitvoeren Drugstesten

122

Uitvoeren van een videobewijs en Osloconfrontatie

123

Vaste Kern Leidinggeven (VKL) – TGO

124

Vastlegging verdiepend

125

Verdachtenverhoor in kinderpornozaken

126

Verhoor Complex

127

Verhoren van kwetsbare getuigen in zedenzaken

128

Verhoren van kwetsbare verdachten

129

Verkeerstechnisch begeleiden met een motor

130

Vervolg PD-onderzoek forensische opsporing generiek

131

Verzorgen van verbindingsverkeer

132

Vorming en toetsing van scenario’s

133

Voortgezette Rijvaardigheid Motor (VRM)

134

Wijkagent

135

Wijkagent (niveau 6)

136

Wijkagent-senior

1. Kwalificatiedossier Aanrijdingsselecteur

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De verkeersspecialist selecteert de juiste informatie bij een ernstig verkeersongeval; hij wint informatie in over het ongeval en geeft advies/instructie met betrekking tot de behandeling van het ongeval aan een BPZ collega ter plaatse. Ook coördineert de verkeersspecialist ernstige verkeersongevallen op de PD. Hierbij controleert/beoordeelt hij het dossier van een ernstig verkeersongeval op kwaliteit en volledigheid voor behandeling door het OM. Dit gebeurt binnen een context van menselijk leed (zwaar gewonden of doden) waarbij snel beslissingen genomen moeten worden en emoties een rol kunnen spelen.

Kerntaken

  • Selecteren

  • Coördineren

  • Afhandelen

Resultaat

  • Selectie van verkeersongevallen uitgevoerd volgens aanwijzing Verkeersongevallen

  • Controle op proces ongevalsonderzoek uitgevoerd

  • Ondersteuning BPZ bij dossiersamenstelling geboden

  • Kwalitatief goed en compleet PV ingestuurd naar OM

  • Adequate informatievoorziening externen1

II. Examenvereisten

  • Verzamelt en deelt informatie om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van het incident en de aangetroffen situatie

  • Toetst situatie aan Aanwijzing Verkeersongevallen en onderbouwt in welke categorie het ongeval waarschijnlijk valt

  • Adviseert snel, doortastend, daadkrachtig en vasthoudend over afhandeling op de plaats delict en houdt hierbij rekening met de belangen van alle betrokkenen

  • Verantwoordt zijn advies ten opzichte van de Aanwijzing Verkeersongevallen, netwerkpartners en ondersteunende diensten

  • Heeft overzicht over het ongeval: situatie, mogelijke oorzaak, mogelijke toedracht, getroffen maatregelen, uitgevoerd onderzoek

  • Beoordeelt het dossier op volledigheid, kwaliteit van onderzoeksproces, rapportage en of het voldoet aan de Aanwijzing Verkeersongevallen

  • Onderbouwt het belang van vervolgstappen op het gebied van vervolgonderzoek en nazorg

2. Kwalificatiedossier Adviseur Bewaken en beveiligen

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijhorende gedragsindicatoren.

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. Voor de Adviseur bewaken en beveiligen is er één kerntaak: Adviseren van bevoegd gezag.

Bij een kerntaak zijn diverse werkprocessen benoemd. Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. Voor de Adviseur bewaken en beveiligen kunnen bij de kerntaak de volgende werkprocessen worden onderscheiden:

Kerntaken

Werkprocessen

1. Adviseren van het bevoegd gezag

1.1 Inzichtelijk maken van de situatie

1.2 Opstellen en indienen maatregelenadvies

1.3 Regie uitvoeren op de geadviseerde maatregelen

1.4 Evalueren genomen maatregelen

Werkproces 1.1: Inzichtelijk maken van de situatie

Omschrijving

Competenties

De Adviseur Bewaken en Beveiligen achterhaalt informatie over de melding door open vragen te stellen en door te vragen bij relevante derden. Hij bundelt en interpreteert de schriftelijke of mondelinge informatie en beoordeelt of dit aan de eisen voor een risicoproduct voldoet. Als dit het geval is, verzoekt hij de DRIO om een risicoproduct te maken.

• Probleemanalyse

• Flexibel gedrag

• Netwerkvaardigheid

• Creativiteit

• Besluitvaardigheid

• Integriteit

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid

Gedrag

De Adviseur Bewaken en Beveiligen:

• Analyseert de situatie op zorgvuldige en accurate wijze.

• Maakt een reële inschatting van de dreiging op basis van de verkregen informatie of melding van relevante derden en kan op basis hiervan, aan de hand van BLOOS/IRS, scenario’s opstellen.

• Schakelt tussen verschillende niveaus van ketenpartners en brengt gedachten vlot en duidelijk onder woorden.

• Bundelt en weegt informatie door gebruik te maken van verschillende aangeleerde ondersteunende hulpmiddelen en technieken.

• Stelt op voorhand maatregelen op wanneer de situatie dat vraagt (onvoorziene of spoedzaken) in afwachting van definitieve besluitvorming.

• Communiceert op het juiste moment effectief met relevante personen en organisaties bij het in kaart brengen van de situatie.

• Werkt veilig met afgeschermde middelen en financiële stromingen.

• Gedraagt zich onopvallend in het publiek domein.

• Stemt (voorgenomen) maatregelen af met beleidsmedewerker BB&C.

• Doorgrondt de informatieproducten en onderscheidt hierin hoofd- en bijzaken.

• Logt belangrijke informatie in Summ-IT.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving.

• Hanteert een logische en begrijpelijke structuur in het inzetconcept.

Werkproces 1.2: Opstellen en indienen maatregelenadvies

Omschrijving

Competenties

De Adviseur Bewaken en Beveiligen neemt bij het formuleren van het advies de verschillende informatiebronnen en informatieproducten tot zich. Hij combineert dit tot één geheel waarbij hij nagaat welke interne en externe informatie relevant is voor het opstellen van het maatregeladvies. Daarnaast denkt hij vooruit en schat de gevolgen in. In het onafhankelijke maatregelenadvies beschrijft de adviseur bewaken en beveiligen welke dreiging en risico’s moeten worden beheerst. Hierin zijn de belangen van betrokken netwerkpartners voor de uitvoering van

beveiligingsmaatregelen meegenomen. De besluitvorming kan hierdoor plaatsvinden op verantwoordelijkheidsverdeling,

werkwijze en de daarbij behorende kwantitatieve en kwalitatieve inzet van mensen en middelen.

Vervolgens informeert hij de BB&C’er over het opgestelde maatregelenadvies en legt hij verantwoording af aan het hoofd RCCB/hoofd DROS inzake zijn maatregeladvies.

• Creativiteit

• Probleemanalyse

• Besluitvaardigheid

• Politiek-bestuurlijke sensitiviteit

• Inlevingsvermogen

• Stressbestendigheid

• Maatschappelijke oriëntatie

• Schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid

Gedrag

De Adviseur Bewaken en Beveiligen:

• Formuleert maatregelen en procedures passend bij de gegevens uit de informatieproducten en randvoorwaarden.

• Maakt onderscheid tussen persoon, werkgever en overheid betreffende de te nemen maatregelen en houdt daarbij rekening, voor zover mogelijk, met een zo ongestoord mogelijk verloop van het privé leven van de bedreigde persoon.

• Beargumenteert waarom bepaalde typen maatregelen worden aangeraden of juist ontraden op basis van proportionaliteit en potentiele dreiging.

• Durft buiten kaders te denken en te gaan maar verplaatst zich daarbij in de positie van de ketenpartners.

• Gebruikt nieuwe invalshoeken en meerdere ideeën bij de formulering van het maatregelenadvies.

• Verwerkt veel en complexe informatie in korte tijd.

• Houdt rekening met politiek-bestuurlijke sensitiviteit van onderwerpen.

• Hakt knopen door, naar gelang de situatie of de tijd daarom vraagt

• Legt verantwoording af aan het hoofd CCB/hoofd DROS inzake zijn maatregeladvies.

Werkproces 3: Regie uitvoeren op de geadviseerde maatregelen

Omschrijving

Competenties

De Adviseur Bewaken en Beveiligen monitort of de gemaakte afspraken met de betreffende ketenpartners worden nageleefd en bekijkt de voortgang. Indien noodzakelijk stuurt hij hier op bij, in de vorm van aanpassingen of uitbreidingen, waarbij de politiek-bestuurlijke context niet uit het oog wordt verloren.

• Samenwerken

• Organisatievermogen

• Overtuigingskracht

• Politiek-bestuurlijke sensitiviteit

Gedrag

De Adviseur Bewaken en Beveiligen:

• Maakt concrete afspraken over de uit te voeren werkzaamheden en laat de uitvoering daarna over aan de betrokken ketenpartner.

• Zoekt samenwerking en overleg met de beleidsmedewerker BB&C en DRIO over de lopende casus en zet zijn argumenten extra kracht bij door stelligheid.

• Controleert de voortang van de genomen maatregelen en stuurt bij waar nodig

• Liaison-functie bij TBP bezoeken.

• Gaat kritisch na of de benodigde mensen, middelen en randvoorwaarden (efficiënt) worden ingezet.

• Bekijkt of (nieuwe) maatregelen moeten worden opgesteld, aangepast en/of beëindigd.

• Anticipeert op en onderkent de relevantie van gebeurtenissen in de politiek-bestuurlijke context.

Werkproces 4: Evalueren genomen maatregelen

Omschrijving

Competenties

De Adviseur Bewaken en Beveiligen evalueert zowel tijdens als na de uitvoering van de maatregelen. Hierbij houdt hij rekening met de belangen van de ketenpartners. Daarnaast reflecteert hij zowel op zijn eigen handelen als het handelen van de ketenpartners.

• Zelfreflectie

• Samenwerken

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Overtuigingskracht

Gedrag

De Adviseur Bewaken en Beveiligen:

• Evalueert tussentijds bij nieuwe informatie of na een afgesproken periode en controleert of boodschap goed overkomt.

• Staat open voor feedback en opbouwende kritiek en geeft zelf op een constructieve, tactvolle manier feedback aan betrokken ketenpartners.

• Stelt het gezamenlijke belang boven het eigenbelang en zet zich in voor het gemeenschappelijke doel.

• Draagt binnen de juridische kaders verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden en hanteert daarbij argumenten die anderen aanspreken.

• Reflecteert op persoonlijke acties en ervaringen, formuleert verbeterpunten en vertaalt dit naar nieuw gedrag.

• Evalueert na beëindiging van de maatregelen met de betrokken ketenpartners.

3. Kwalificatiedossier Afname celmateriaal tbv DNA onderzoek

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De functionaris neemt zelfstandig celmateriaal (wangslijm en hoofdhaar) van een vrijwillige donor af en verpakt dit zonder dat hierbij contaminatie optreed. Hij werkt volgens de FT normen en draagt hierbij zelf de verantwoordelijkheid voor alle benodigde hulpmiddelen. De functionaris vult de documentstroom in en relateert deze aan de afname van het celmateriaal.

Kerntaken

  • Afname wangslijm

  • Afname hoofdhaar

Resultaat

  • Volgens FT-norm 250.07 correct afgenomen wangslijmvlies dat op de juiste wijze is verpakt en verzendklaar gemaakt

  • Volgens FT-norm 250.09 correct afgenomen hoofdharen die op de juiste wijze zijn verpakt en verzendklaar gemaakt

II. Examenvereisten

  • Stelt de identiteit van de donor vast

  • Voorkomt contaminatie

  • Draagt zorg voor de veiligheid

  • Past DNA wetgeving toe

  • Toont een professionele beroepshouding: kan de procedure uitleggen, kan omgaan met emotioneel gedrag, kan zich inleven in andere mensen en culturen

  • Kan zelfstandig een wangslijm bemonstering voorbereiden, uitvoeren en verpakken conform bijlage 1 van FT-norm 250.07

  • Kan zelfstandig een hoofdhaar bemonstering voorbereiden, uitvoeren en verpakken conform bijlage 1 van FT-norm 250.09

  • Kan toelichten waarom hij formulieren voorafgaand en na afloop van de afname moet invullen en waar deze voor dienen

  • Toont inzicht in de kwaliteit van het werkproces van de afname van celmateriaal

  • Werkt samen met andere recherchemedewerkers binnen en buiten de politie

4. Kwalificatiedossier Algemeen Commandant

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid. De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de Algemeen Commandant (hierna: AC) is er één kerntaak: Zorgdragen voor de preparatie van en leiding geven aan een expliciet SGBO.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak van de AC kent drie werkprocessen.

Kerntaken

Werkprocessen

1. Zorgdragen voor de preparatie van en leiding geven aan een expliciet SGBO.

1.1 Voorbereiden van de inzet

1.2 Sturing geven aan de inzet

1.3 Afronden van de inzet

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe de AC wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de AC uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 1.1: Voorbereiden van de inzet

Omschrijving

Competenties

De AC is in staat om relevante informatie voor het grootschalig en bijzonder optreden te beoordelen en de situatie of verkregen opdracht in te schatten. Op basis van deze informatie bepaalt de AC in welke mate de taakorganisatie op functioneel niveau uitgerold dient te worden door de benodigde hoofden en activeert hun ondersteuning, en stelt daarmee zijn SGBO samen. De AC draagt zorg voor de afstemming met en tussen de hoofden in de taakorganisatie, de eigen staf-AC, bevoegd gezag (eenheidsleiding, burgemeester en hoofdofficier van justitie, danwel afgevaardigden hiervan) en (multi) partners.

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Organisatievermogen

• Probleemanalyse

Gedrag

De AC:

• Laat zich informeren door de Eenheidsleiding over de opdracht en stelt indien nodig vragen ter verduidelijking.

• Analyseert de beschikbare informatie op volledigheid, betrouwbaarheid en relevantie, en ziet verbanden.

• Stelt kaders vast waarbinnen geopereerd kan worden en stelt op basis hiervan zijn SGBO samen.

• Houdt rekening bij het inrichten van de SGBO met mogelijke problemen of kritische situaties.

• Stemt af met het bevoegd gezag en (multi) partners over de te behalen prestaties, het beleid en de opdracht en vertaalt dit naar een passend handelingskader.

• Organiseert de benodigde middelen en randvoorwaarden aansluitend bij de verkregen opdracht.

• Creëert en onderhoudt een veilige werkomgeving in de SGBO.

Werkproces 1.2: Sturing geven aan de inzet

Omschrijving

Competenties

Op basis van de verkregen opdracht laat de AC de hoofden taakorganisatie relevante informatie verzamelen voor de inzet van de SGBO en stuurt aan op het vormen van een algemeen beeld van de situatie. De AC draagt zorg voor het vaststellen van eenduidig beeld en vult informatie aan waar nodig. Voor het vormen van een oordeel van de situatie laat de AC de hoofden taakorganisatie potentiële risico’s en scenario’s uitwerken, gevolgd door mogelijk in te zetten maatregelen. De AC houdt rekening met de mogelijke effecten van de voorgestelde maatregelen in relatie tot de verkregen opdracht en de kaders en bepaalt de prioritering van de maatregelen. Vervolgens geeft de AC de opdracht aan de hoofden taakorganisatie om de geprioriteerde maatregelen uit te voeren. De AC laat zich continu informeren over het effect van de ingezette maatregelen.

• Besluitvaardigheid

• Oordeelvorming

• Politiek-bestuurlijke sensitiviteit

• Resultaatgerichtheid

• Samenbindend leidinggeven

Gedrag

De AC:

• Laat een beeld van de situatie schetsen, geeft hier betekenis aan en bepaalt of aanvullende informatie noodzakelijk is.

• Anticipeert op en onderkent de relevantie van het algemeen beeld in de politieke en/of maatschappelijke context en houdt hierbij rekening met de positionering van de politie.

• Vertaalt de verkregen opdracht in een strategie en operationele doelen, verwerkt dit in een handelingskader en houdt daarbij rekening met de politieke en bestuurlijke context.

• Laat risico’s en scenario’s uitwerken met meerdere strategieën en monitort of rekening gehouden wordt met het draagvlak, praktische uitvoerbaarheid, beleidsuitgangspunten en de verkregen opdracht.

• Schat de aangedragen risico’s in op kans en effect, zowel voor de processen binnen de taakorganisatie, die van de (keten)partners als van andere belanghebbenden.

• Stuurt aan op een eenduidige afstemming met de hoofden taakorganisatie en eventuele (keten)partners om te waarborgen dat strategieën op elkaar aansluiten.

• Laat tijdig gerichte maatregelen uitwerken door de taakorganisatie, doorgrondt ad hoc situaties, houdt overzicht in kritische situaties en voorziet zelf in passende maatregelen waar nodig.

• Stuurt aan op de uitvoering van de geprioriteerde maatregelen door de hoofden taakorganisatie en stemt het advies voor de maatregelen af met de opdrachtgever.

• Zorgt continu voor eenduidige beeldvorming, oordeelsvorming en besluitvorming in een SGBO.

Werkproces 1.3: Afronden van de inzet

Omschrijving

Competenties

De AC verstrekt aan diens opvolger (AC) eenduidige informatie over het verloop van de tot dan toe uitgevoerde opdracht, maatregelen en adviezen. De AC stelt zich kritisch op ten aanzien van het team functioneren en zijn eigen functioneren. Op basis van zijn ervaringen doet hij, indien nodig en gewenst, verbeteringsgerichte suggesties.

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Zelfreflectie

Gedrag

De AC:

• Weet op een duidelijke en zakelijke manier te communiceren over de werkzaamheden die hij heeft uitgevoerd tijdens de inzet, bespreekt hoe de opdracht tot dan toe is verlopen en controleert of zijn boodschap is overgekomen.

• Bespreekt welke maatregelen tot dan toe zijn genomen, licht toe waarom deze maatregelen zijn ingezet en benoemt welke partners betrokken waren.

• Benoemt welke maatregelen nog genomen dienen te worden op basis van de tot dan toe beschikbare informatie.

• Draagt zorg dat de relevante details met betrekking tot verloop van de inzet beschikbaar zijn.

• Reflecteert op eigen gedrag, op de eigen rol en op het eigen persoonlijk functioneren, formuleert verbeterpunten en vertaalt dit naar nieuw gedrag.

• Staat open voor feedback en kan constructief en tactvol feedback geven aan collega’s binnen een SGBO.

5. Kwalificatiedossier AVIM Hulpofficier van Justitie

Examenvereisten

  • De AVIM hulpofficier van justitie kan in verschillende situaties juist handelen of beslissen op grond van wettelijke bevoegdheden en een juiste belangenafweging maken.

  • Formuleert prioriteitsvragen, doet dit gemotiveerd en voorzien van relevante wetsartikelen en jurisprudentie uitgewerkt tot een juridisch verantwoorde conclusie en/of belangenafweging.

  • Betrekt in de analyse alle voorwaarden die het resultaat van de handeling beïnvloeden en deze rechtmatig of onrechtmatig kunnen maken.

  • Betrekt in de analyse ook het betreden van plaatsen, de vormvoorschriften en de rechtsbeginselen.

6. Kwalificatiedossier AVIM Aangewezen Ambtenaar

Examenvereisten

  • De AVIM Aangewezen Ambtenaar kan in verschillende situaties juist handelen of beslissen op grond van wettelijke bevoegdheden en een juiste belangenafweging maken.

  • Formuleert prioriteitsvragen, doet dit gemotiveerd en voorzien van relevante wetsartikelen en jurisprudentie uitgewerkt tot een juridisch verantwoorde conclusie en/of belangenafweging.

  • Betrekt in de analyse alle voorwaarden die het resultaat van de handeling beïnvloeden en deze rechtmatig of onrechtmatig kunnen maken.

7. Kwalificatiedossier Bachelor Politiekunde

Inhoudsopgave

Inleiding

Deel A. Beroep en beroepsprofiel

 

A.1 Beroep

 

A.2 Beroepsprofiel

Deel B. Kwalificaties

 

B.1 Diploma’s

 

B.2 Deeldiploma’s

 

B.3 Certificaten van na- en bijscholing

Deel C. Examenvereisten

 

C.1 Examenvereisten diploma’s

 

C.2 Examenvereisten deeldiploma’s

 

C.3 Examenvereisten certificaten van na- en bijscholing

Deel D. Verantwoording en Ontwikkelpunten

 

D.1 Verantwoording

 

D.2 Ontwikkelpunten

Begrippenlijst

Descriptoren NLQF 6

Inleiding

Het politieonderwijs leidt in grote lijnen op voor drie soorten beroepen, de Politieman/ -vrouw, de Rechercheur en de Politiechef. Dit kwalificatiedossier (KD) betreft het politieberoep Politieman/-vrouw. Dit beroep wordt uitgeoefend op meerdere kwalificatieniveaus. De kwalificatie waar het in dit dossier om gaat, bevindt zich op kwalificatieniveau 6, conform het NLQF.

In deel A wordt onder A.1 het politieberoep Politieman/-vrouw op NLQF-niveau 6 beschreven. Onder A.2 wordt ingegaan op de herijkte competenties van de vakbekwame Politieman/ -vrouw op hbo-niveau, zoals geformuleerd in Schakelen in Verantwoordelijkheid (februari 2011)2 en vastgesteld door de Minister van Veiligheid en Justitie (juni, 2011). Daarbij wordt de verbinding gemaakt met het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP).

In deel B is onder deel B.1 het ongedeelde diploma Bachelor Politiekunde vermeld en het bijbehorende kwalificatieprofiel. Daarbinnen bestaan differentiatiemogelijkheden. Onder andere is er de differentiatie Recherchekunde (30C). Door het onderscheiden van een eigenstandig beroep Rechercheur vindt hieromtrent heroverweging plaats (zie deel D.2 van dit KD en het KD Bachelor Recherchekunde). Onder deel B.2 is het deeldiploma Algemene Opsporingsbekwaamheid en Politiële Vorming (AOPV) vermeld. Onder deel B.3 zijn ook geen certificaten van na- en bijscholing vermeld.

In deel C zijn de examenvereisten beschreven van het diploma Bachelor Politiekunde. Deze examenvereisten zijn gereconstrueerd vanuit de bestaande examineringspraktijk. Examenvereisten zoals beoogd onder deel C dienen een aanmerkelijke concretisering van de kwalificatieprofielen in te houden. Formulering dient zodanig te gebeuren dat leerwegneutrale examinering mogelijk wordt. Deel C is onderwerp van ontwikkelwerk (zie deel D.2 van dit KD).

In deel D volgt de verantwoording van hetgeen is vermeld onder de delen A, B en C. Daarbij worden criteria van onderbouwing, navolgbaarheid, samenhang en doelmatigheid gehanteerd (deel D.1). In deel D.2 zijn ontwikkelpunten met betrekking tot dit KD vermeld. De gehanteerde begrippen zijn toegelicht in bijlage 1 bij dit KD.

Deel A. Beroep en beroepsprofiel

A.1. Beroep

De beroepskolom Politieman/ -vrouw heeft betrekking op meerdere vakgebieden en werkterreinen in het LFNP. Het beroep van Politieman/-vrouw wordt uitgeoefend in dikwijls sterk verschillende en wisselende omstandigheden en in uiteenlopende functies. In Schakelen (2011) heeft de Politieonderwijsraad een balans opgemaakt van veranderingen in het werk van de politie en de (benodigde) doorwerking daarvan in de beroepsprofielen van de politie. Het centrale thema bleek het toenemend belang van intelligence. De samenleving wordt complexer en minder kenbaar door globalisering, digitalisering en toenemende sociaal-culturele diversiteit. De aard en afbakening van het beroep van Politieman/ -vrouw wordt beïnvloed door een verschuiving van politietaken naar andere publieke uitvoeringsdiensten (gemeentelijke bijvoorbeeld) en soms ook naar particuliere beveiligingsdiensten. Enerzijds leidde dit tot een inperking van de politietaak, anderzijds vergrootte het de noodzaak tot samenwerken en het belang van een functionele, nodale oriëntatie.

Vakbekwame Politiemannen en -vrouwen op NLQF-niveau 6 zijn algemeen opsporingsbekwaam, breed inzetbaar op diverse vakgebieden en werkterreinen binnen de politie en in meerdere rollen (zoals niveau 4), maar beschikken tevens over brede aanvullende politiekundige en organisatorische expertise op hoger onderwijsniveau. Zij kunnen presteren in een onbekende, wisselende leef- en werkomgeving, ook internationaal. Zij begrijpen hoe het politiewerk in de noodhulp, de handhaving en de opsporing samenhangt, bijvoorbeeld in wijken, bij evenementen en bij calamiteiten, en weten effectief en proportioneel te handelen. Een situatie kan zo ontwikkelen of escaleren, dat een ingezette actie niet afgemaakt kan worden en een andere actie vereist is. Het adequaat kunnen kiezen uit meerdere opties vraagt een goed ontwikkeld oordeelsvermogen, in politietermen gezegd, een groot vermogen ‘om te schakelen’. Zij zijn in staat zowel territoriaal, als nodaal te opereren (met oog voor de virtuele kanten van het politiewerk) en weten een adequate keuze te maken tussen correctie en preventie. In de veiligheidsregio dragen zij adequaat bij aan het publieke gezag en de samenwerking met de brandweer en de GHOR. Deels kan dit geleerd worden in een opleiding, deels vergt dit meerjarige werkervaring. Het gaat erom de dingen goed te doen, maar ook om de goede dingen te doen.

A.2. Beroepsprofiel

Het volledige beroepsprofiel van de vakbekwame Politieman/ -vrouw op NLQF-niveau 6 is na te lezen in Schakelen in Verantwoordelijkheid (2011: 70–72). De vermelde competenties zijn als gevolg van de herijking in belangrijke mate nieuw, deels geconcretiseerd en slechts nog in beperkte mate hetzelfde als het beroepsprofiel dat werd vastgesteld in het jaar 1999. Nieuw geformuleerde competenties betreffen onder andere actuele juridische kennis en vaardigheden (strafrecht, bestuursrecht, civiel recht, internationale wet- en regelgeving) en het adequaat opstellen van dossiers, rapportages en adviezen, niet alleen in het Nederlands maar ook in een vreemde taal. Verder zijn het gebruik van (digitale) informatiebronnen benadrukt en het vermogen daar trends uit af te leiden en het toenemende belang van het kunnen ‘schakelen’. Op het terrein van de opsporing zijn diverse nieuwe competenties verwoord, onder andere op het terrein van de digitale recherche, sociale media en in internationaal verband. Adequaat kunnen omgaan met een overvloed aan informatie blijkt onontbeerlijk, alsook het vermogen om intelligence-gestuurd te handelen.

Een citaat uit Schakelen op pg. 70 gaat als volgt: “De Bachelor Politiekunde is als allround operationeel expert en drager van het geweldsmonopolie volledig executief inzetbaar in zowel alle politiële kerntaken van handhaving tot en met opsporing als in het mobiliseren, organiseren of coördineren van de afstemming daarvan op de bevoegdheden van gelijksoortige ketenpartners. Hij/zij is in veranderlijke en hectische situaties verantwoordelijk voor het eigen brede handelen en een adequate doorverwijzing naar specialisten of effectieve samenwerking met ketenpartners. Op basis van het analyseren en evalueren van omgevingsontwikkelingen en scenario’s en de combinatie van lokale en nodale ‘intelligence’ zorgt hij/zij voor duurzame veiligheidsarrangementen en een proactieve aanpak van criminaliteit. Zowel het brede en tegelijkertijd gedifferentieerde taakgebied als de operationele positie in een bepaalde keten van handhaving of opsporing vraagt om cognitieve flexibiliteit, ofwel het vermogen om in het politiële handelen – zowel intern als extern – permanent te switchen tussen invalshoeken, opties, benaderingen, uitvoerders, rechtsgebieden. Politiewerk op dit niveau stelt hoge eisen aan balanceren tussen ‘street wise’ en ‘science wise’ handelen, het beantwoorden en realiseren van de verantwoordelijkheidsvraag en het winnen van gezag.”

Het beroepsprofiel is vertaald naar het niveau van startbekwaamheid in het kwalificatieprofiel dat vermeld is in deel B van dit kwalificatiedossier. Tevens werkt het herijkte beroepsprofiel door in de examenvereisten en het onderwijs dat daartoe opleidt. De startbekwame Politieman/ -vrouw, die opgeleid is als Bachelor Politiekunde, is breed inzetbaar op de functieniveaus Generalist en Senior, en bij verdere doorgroei als Operationeel Expert. Een gerichte vorm van na- en bijscholing kan nuttig of noodzakelijk zijn, zodra sprake is van inzet op specifieke werkterreinen, bijv. Milieu of Verkeer, of in bepaalde rollen, zoals de Mobiele Eenheden (ME). In voorkomende gevallen kan de Politieman/ vrouw die opgeleid is als Bachelor Politiekunde gebruik maken van het bij- en nascholingsaanbod op niveau 3–5 (zie het KD Politiemedewerker en het KD Associate Politiekunde). Ook na afronding van een opleiding als Bachelor Politiekunde vergt vakbekwaamheid meerdere jaren van werkervaring.

Deel B. Kwalificaties

B.1. Diploma’s

Code KD

Code KSP 2013

C

Titel diploma

FA

1.6.1

 

240

Bachelor Politiekunde

 

Kwalificatieprofiel

Een Politiekundige Bachelor kan:

Noodhulp

Vakmatig

  • 1. al dan niet in groepsverband als ‘troubleshooter’ opereren in de (veranderlijke) omgeving van veiligheidsregio’s, heftige en onverwachte incidenten, risicovolle calamiteiten en niet te plannen activiteiten

  • 2. zelfstandig beslissingen nemen op voorbereidend, uitvoerend en coördinerend niveau wat betreft de prioriteit van de inzet, omvang en aard van de middelen

  • 3. samen met partners beleid, modellen en strategieën ontwikkelen voor de organisatie en het monitoren van hulpverlening, noodhulp en de opschaling daarvan

  • 4. een integraal plan van aanpak van noodhulp en rampenbestrijding ontwerpen, uitvoeren en evalueren – op basis van het inschatten van potentiële risico’s

Contextueel

  • 5. in het netwerk van uitvoeringsorganisaties op het terrein van intake en noodhulp opereren, coördineren en partners activeren

  • 6. omgaan met technologische vernieuwingen in apparatuur (voor de meldkamer of van medische aard) en de juridische dimensie van noodhulpsituaties

  • 7. positie kiezen in de politiek-bestuurlijke en organisatorische ontwikkelingen met betrekking tot het meldkamerdomein en de voorbereiding op rampen en calamiteiten (veiligheidsregio’s, samenwerking met gemeente en provincie en de toenemende rol van de landelijke overheid)

  • 8. capaciteitsmanagement, het National Intelligence Model (NIM) of het Referentiemodel Bedrijfsprocessen Politie (RBP) 2008 benutten om omgevingsontwikkelingen te kanaliseren

Sociaal

  • 9. conflicten tussen verschillende partijen en stressvolle situaties evenwichtig hanteren en daarbij fysiek, mentaal en verbaal schakelen, ook bij grotere mensenmassa’s

  • 10. verwachtingen – wat kunnen/ mogen (ontevreden, lastige of bedreigde) burgers van politiehulp verwachten – vertrouwenwekkend managen

  • 11. bij noodhulpvragen van burgers gebruik maken van hun potentieel aan zelfredzaamheid

  • 12. in de interactie met bestuur, partners en publiek alert zijn op de kenmerken/ eigenschappen van elke partij, resp. formele positie, taakopvatting, diversiteit

Individueel

  • 13. adviseren over een adequate (her)inrichting van processen van intake en noodhulp

  • 14. de toepassing van protocollen en standaardprocessen combineren met actie-intelligent en situatie-intelligent optreden

  • 15. de wijze van informatievergaring optimaal afstemmen op die van samenwerkingspartners

  • 16. bijdragen aan de verbetering van het uitvoeren en monitoren van noodhulpvraagstukken

Handhaving

Vakmatig

  • 1. in (on)verwachte en kritische openbare orde situaties methodisch en systematisch het hoofd bieden aan hectiek en mediadruk

  • 2. discretionair omgaan met (inter)nationale wet- en regelgeving

  • 3. overtredingspatronen herkennen, daarin verbanden leggen en hypothesen voor een proactieve, preventieve of repressieve aanpak daarvan vormen en toetsen

  • 4. beleidsplannen, plannen van aanpak, draaiboeken en projecten aangaande risicosituaties op het gebied van bv. verkeer, milieu en evenementen formuleren, uitvoeren en evalueren

Contextueel

  • 5. bij het coördineren van gezamenlijke projecten voortgangsbeslissingen nemen tegen de achtergrond van uiteenlopende (criteria voor) besluitvormingsprocessen

  • 6. omgaan met diverse rechtsgebieden (staats- en bestuursrecht, strafrecht, civiel recht, internationaal recht)

  • 7. rekening houden met (inter)nationale veranderingen in de organisatie en het object van handhaving van de openbare orde (bv. afstoten van taken, nodale i.p.v. gebiedsoriëntatie)

  • 8. totstandkoming van (inter)nationale wettelijke kaders en jurisprudentie duiden en veranderingen daarin vertalen in beleidsvoorstellen en procesbewaking

Sociaal

  • 9. het eigen handelen en dat van collega’s toetsen op correctheid

  • 10. in het netwerken, onderhandelen en vergaderen met instanties rekening houden met verschillende protocollen, procedures en culturen

  • 11. extern schakelen en acties afstemmen in termen van gedragsbeïnvloeding en concrete activiteiten, rekening houdend met doelgroep en partners

  • 12. integer optreden, rekening houdend met de diversiteit aan medewerkers en betrokkenen

Individueel

  • 13. gedragsmodellen en handhavingsscenario’s ontwerpen en evalueren naar diverse vormen

  • 14. adviseren omtrent handhaving, zowel strategisch, tactisch en operationeel

  • 15. de effecten van multidisciplinair delen van informatie en het veredelen ervan afwegen en evalueren

  • 16. de impact van handhaving relateren aan het duurzame nut voor de organisatie, partners en de burger

Opsporing

Vakmatig

  • 1. omgaan met hectiek, (georganiseerde) criminaliteit, diverse actoren (media, raadslieden etc.) en diversiteit in rechercheprocessen

  • 2. bij het rechercheren rechtmatigheid en wetmatigheid inschatten alsmede rechtsbeginselen en rechtsmiddelen afwegen

  • 3. forensische en tactische informatie tot ‘intelligence’ verheffen, onderbrengen in een te formuleren opsporingsplan en de onderzoeksresultaten vastleggen in een dossier

  • 4. vanuit een breed politiekundig referentiekader en criminologische expertise een tactische aanpak van (georganiseerde) criminaliteit ontwerpen en het proces ervan bewaken

Contextueel

  • 5. in samenwerking met het OM, externe opsporingsinstanties en specialisten de reikwijdte van ieders bevoegdheden benutten en (internationale) rechtshulpverzoeken verwerken

  • 6. een ruim arsenaal aan opsporingsactiviteiten (waaronder digitaal/ financieel) overzien en (laten) inzetten

  • 7. bij een meer omvattend opsporingsonderzoek rekening houden met maatschappelijke, bestuurlijke, juridische en rechtspsychologische ontwikkelingen (trends in kapitale delicten, politiek-bestuurlijke prioriteiten, jurisprudentie, forensische vernieuwingen, EU-richtlijnen)

  • 8. een operationele en strategische criminaliteitsanalyse (laten) doen

Sociaal

  • 9. in opsporingsonderzoek relaties managen en medewerkers coachen

  • 10. in teamverband samenwerken met personen met verschillende culturele en vakmatige achtergronden en ervaringen (intern, extern, nationaal, internationaal)

  • 11. in PV’s, verhoren, zaaksoverleg en (de)briefings: informatie, instructies, conclusies of nazorg helder communiceren en – juridisch en taalkundig – accuraat rapporteren, waar van toepassing in een vreemde taal

  • 12. in de opsporing integer gebruik maken van kennis en vaardigheden

Individueel

  • 13. denken in opsporingsscenario’s

  • 14. het proces en de resultaten van een opsporingsonderzoek omzetten in een advies en aangeleverd advies benutten

  • 15. relevantie en gevoeligheid van (inter)nationaal gedeelde ‘intelligence’ inschatten, erop anticiperen en ervan leren

  • 16. recherche-ervaring omzetten in persoonlijke effectiviteit en kwaliteitsverbetering voor de organisatie

Gemeenschappelijke veiligheid

Vakmatig

  • 1. opereren in een versnipperd veld van heterogeen bestuurde en wisselende veiligheidsnetwerken en -instanties

  • 2. behalve in een functie ook verantwoordelijkheid en leiding nemen in een rol of positie, met inachtneming van proportionaliteit, subsidiariteit en opportuniteit

  • 3. onderzoek naar gebiedsgebonden informatiepatronen koppelen aan nodale informatiestromen

    (ook internationaal) en de bevindingen omzetten in ‘intelligence’

  • 4. samen met de ketenpartners integrale veiligheidsarrangementen opstellen, uitvoeren en evalueren in termen van resultaat, processen, organisatie en samenwerking

Contextueel

  • 5. de regie nemen in de samenwerking met publieke en private ketenpartners of burgers bij het bevorderen of realiseren van veiligheid en leefbaarheid in lokaal of regionaal verband

  • 6. geografisch of functioneel interventies plannen en plegen, gericht op het beïnvloeden van mechanismen en patronen

  • 7. zich vergewissen van het belang van het onderscheid tussen objectieve en subjectieve veiligheid en het effect daarvan op het verwachtingspatroon van de burger

  • 8. bovenlokale en internationale problemen, politiek-bestuurlijke en digitale ontwikkelingen vertalen in risico-inventarisaties en integraal veiligheidsbeleid

Sociaal

  • 9. collega’s, partners en burgers mobiliseren, motiveren, inspireren en waar nodig in een vreemde taal te woord staan

  • 10. netwerkrelaties initiëren en onderhouden met zowel gebiedsgebonden groeperingen als niet-gebiedsgebonden ‘communities’

  • 11. burgerparticipatie in het bestrijden van onveiligheid bevorderen

  • 12. rekening houden met de culturele verscheidenheid en andere vormen van diversiteit van burgers, maar objectief en zonder aanzien des persoons

Individueel

  • 13. de maatschappelijke en politieel-juridische omgeving adviseren en de media te woord staan over veiligheidsvraagstukken

  • 14. onorthodoxe veiligheidsoplossingen kiezen in variabele contexten

  • 15. binnen het kader van de National Intelligence Model (NIM) actief informatie delen over de aanpak van gemeenschappelijke veiligheid op alle niveaus (intern en extern)

  • 16. de eigen ervaringen m.b.t. (on)veiligheid productief maken voor anderen en de organisatie

Beroepstaken

De competenties in het kwalificatieprofiel hebben betrekking op de onderstaande positie, taken en te bereiken resultaten. In deel C zijn deze uitgewerkt in examenvereisten.

Context, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid

De Bachelor Politiekunde is een zelfstandig functionerende agent die in staat is een complexe situatie, in een veranderlijke omgeving, af te handelen. Hij/ zij overziet de situatie, signaleert, analyseert, adviseert en onderscheidt daarbij hoofd- en bijzaken. Bij het signaleren denkt de bachelor buiten traditionele kaders. Bij het adviseren, op diverse niveaus, draagt hij/ zij bij aan creatieve en wellicht onconventionele oplossingen. De bachelor kan systematisch, probleemoplossend optreden en hierbij snel schakelen. De bachelor kan de samenhang tussen verschillende domeinen van het politievak overzien. Hij bezit onderzoeksvaardigheden en kan wetenschappelijk onderzoek vertalen naar de beroepspraktijk. De bachelor werkt zelfstandig, regisseert grote projecten, coacht collega’s en adviseert het management. Hij/zij is in het korps de schakel tussen de collega-dienders op straat en de leidinggevenden. Hij heeft een groot maatschappelijk besef en kan de positie van de politie en andere actoren inschatten. Hij werkt (multidisciplinair) samen met cruciale netwerkpartners en kan hierbij het concept van gemeenschappelijke veiligheidszorg hanteren.

De politiekundige bachelor neemt beleidsinitiatieven, hij neemt zijn eigen standpunten in en verdedigt deze. De politiekundige bachelor heeft inzicht in zijn eigen functioneren en dat van anderen. Hij staat open voor, en geeft feedback. De bachelor politiekunde is een startbekwame beroepsbeoefenaar die in staat is om relevante actoren uit de omgeving (buitenwereld) te mobiliseren, te organiseren en operationeel te regisseren gericht op het tot stand brengen van veiligheidsarrangementen, waarin hij zelf ook een uitvoerende rol kan vervullen. Deze uitvoerende rol spitst zich toe op het managen van de context, met andere woorden, het creëren van duurzame condities voor een effectieve aanpak van vraagstukken. Dit zal veelal geografisch gericht zijn, maar kan ook een functionele oriëntatie hebben. Hij of zij doet zijn of haar werk op basis van een grondige analyse van de situatie, waarbij bestaande kennis op het vakgebied politiekunde wordt opgezocht, toegepast en geëvalueerd.

Beroepstaak Handhaving

  • Organisatie en coördinatie van verkeersveiligheid, milieuvergrijpen en evenementen

  • Risicoplekken inventariseren, analyseren en prioriteren

  • Handhavingsprojecten managen op het terrein van bijv. verkeer, milieu en evenementen

  • Mobiliseren van en overleggen met actoren in het handhavingsnetwerk

  • Briefing en debriefing (van informatie en werkproces) voorbereiden en uitvoeren

  • De openbare orde handhaven in onverwachte en verwachte situaties

  • Gebruiken van het NIM en het RBP

Beroepstaak Noodhulp

  • Organiserend optreden bij intake (meldingen) en noodhulp in situaties van geweld, ongevallen, overlast, asociaal gedrag en voorbereidende rechercheactiviteiten

  • Noodhulp aansturen, voorbereiden en verbeteren

  • Samenwerken met een netwerk van uitvoeringsorganisaties

  • Afstemmen met meldkamers van bestuurlijke en veiligheidspartners (regionaal en landelijk)

  • Opereren in de bestrijding, voorbereiding en evaluaties van rampen en calamiteiten

  • Hanteren van het NIM, capaciteitsmanagement en het RBP

Beroepstaak Opsporing

  • Tactische opsporingsactiviteiten en uitvoeren of uitbesteden

  • Alle elementen van opsporingsonderzoek uitvoeren in een veranderlijke omgeving

  • Briefing en debriefing (van informatie en werkproces) voorbereiden en uitvoeren

  • Coördineren van een meer omvattend opsporingsonderzoek

  • Integraal opsporingsplan opstellen

  • Samenwerken met opsporingsinstanties en het OM

  • Netwerk opbouwen en onderhouden

  • Coördineren van een Plaats Delict

  • Hanteren van het NIM, capaciteitsmanagement en het RBP

Beroepstaak Gemeenschappelijke veiligheidskunde

  • Samenwerken in veiligheidsnetwerken, met diverse veiligheidsinstanties (overheden, ketenpartners, private partijen) en met (groepen van) burgers

  • Systematisch onderzoeken van informatie en kennisbronnen

  • Definiëren van politieactiviteiten binnen een integrale aanpak

  • Creëren van effectieve samenwerkingsverbanden

  • Gemeenschappelijk veiligheidsbeleid ontwerpen en uitvoering ervan coördineren in regelmatig voorkomende gevallen van criminaliteit, overlast, allerlei vormen van geweld, discriminatie, asociaal gedrag etc.

  • Hanteren van het NIM, capaciteitsmanagement, programmasturing en het RBP

B.2. Deeldiploma’s

Code KD

Code

KSP 2013

C

Titel deeldiploma

FA

1.6.2

 

15

Algemene Opsporingsbekwaamheid en Politiële Vorming (AOPV)

 

Het deeldiploma Algemene Opsporingsbekwaamheid en Politiële vorming (AOPV), dat per 1 januari 2015 deel uitmaakt van alle kwalificatiedossiers politieonderwijs vanaf NLQF-niveau 2 t/m NLQF-niveau 6, is bedoeld als ‘vaste voet’ van het politieonderwijs en staat voor een algemene basis van kennis, inzicht, vaardigheden en houding met betrekking tot wat politiewerk in de Nederlandse democratie en rechtstaat inhoudt, hoe de politie is georganiseerd en wat politiewerk vereist van individuele beroepsbeoefenaren. Het deeldiploma sluit aan op het referentiekader generieke competenties dat verwoordt met welke bagage studenten vanuit het voortgezet onderwijs het politieonderwijs binnenkomen.

Het deeldiploma AOPV is opgebouwd uit vier thema’s:

  • 1) Democratie, Rechtsstaat en Politiefunctie (‘de politie staat niet op zichzelf’)

  • 2) Nederlandse Politie (‘dit is de politie’)

  • 3) Politiewerk (‘dit doet de politie’)

  • 4) Algemene Politiële Beroepsvorming (‘weten en geweten van de politie’).

Een toelichting op de vier thema’s van de AOPV is te vinden in de deelkwalificatie AOPV, waarvan de integrale tekst te vinden is op www.politieonderwijsraad.nl.

B.3. Certificaten van na- en bijscholing

Code KD

Code KSP 2013

C

Titel certificaat

FA

1.6.3

       

Er zijn geen certificaten van na- en bijscholing bij deze kwalificatie.

Instroomeisen

Minimaal: Havo-diploma of relevant mbo 4-diploma. Ook: vwo-diploma, propedeutisch bewijs hbo of wo, een met voorgaande kwalificaties vergelijkbaar buitenlands diploma. Voor aanvang van de opleiding kunnen op grond van eerder of elders verworven competenties mogelijke vrijstellingen worden verkregen voor onderdelen van de opleiding.

Deel C. Examenvereisten

Hieronder volgt een beschrijving van de examenvereisten zoals deze worden geëxamineerd door de Politieacademie.3 In de hieronder beschreven examenvereisten zijn soms gedragsaspecten of taken opgenomen waarbij de vaardigheden en/ of de kennis nog niet in alle gevallen concreet zijn uitgewerkt.

C.1. Examenvereisten diploma Bachelor Politiekunde

De examenvereisten moeten gelezen worden in het licht van onderstaande beroepstaken:

(1) Handhaving

(2) Noodhulp

(3) Opsporing

(4) Gemeenschappelijke veiligheid4

4 In de opleiding wordt de naam Gemeenschappelijke Veiligheidskunde gehanteerd.

Vakkennis

  • Beschikt over de vakkennis beschreven in het beroepsprofiel en de kwalificatieprofielen voor de Politiekundige bachelor.

  • Kent de werkprocessen rondom aangifte-, getuigen- en verdachtenverhoor en buurtonderzoek.

  • Kent de richtlijnen binnen het korps met betrekking tot de kerntaken intake, noodhulp, opsporing en handhaving.

  • Kent relevante wet- en regelgeving.

  • Kent de juridische criteria die het Wetboek van Strafvordering stelt aan processen-verbaal.

  • Heeft kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied.

  • Kan verbindingen tussen theorie en praktijk leggen.

Vakvaardigheden

Basisvaardigheden

  • Kan afstemmen, samenwerken, bemiddelen en onderhandelen met betrokken partijen.

  • Is breed inzetbaar

  • Bezit de leervaardigheden om taken die een hoog niveau van autonomie veronderstellen, succesvol af te ronden en een vervolgstudie op dit niveau aan te gaan.

Veiligheid

  • Borgt de veiligheid van zichzelf en anderen.

  • Rijdt, verantwoord en veilig naar een (ongeval)melding.

  • Past in onverwachte en hectische situaties de protocollen en standaardprocessen toe en combineert deze met actie-intelligent en situatie-intelligent optreden.

  • Beschikt over de fysieke conditie en vaardigheden om een slachtoffer op het land of in het water in veiligheid te brengen.

  • Verleent eerste hulp volgens de geldende richtlijnen.

  • Beheerst de kennis en vaardigheden zoals beschreven in artikel 1D, 1E en 1F van de Regeling Toetsing Geweldbeheersing Politie (RTGP).

Onderzoek uitvoeren

  • Verzamelt en analyseert relevante informatie, legt verbanden en herkent patronen, ontwikkelt bruikbare scenario’s.

  • Vormt een goed onderbouwd oordeel over de essentie van de problematiek.

  • Overziet welke opsporingsactiviteiten ingezet kunnen worden.

  • Formuleert een probleemstelling.

  • Vertaalt een analyse naar een relevant projectvoorstel of plan van aanpak.

  • Neemt een verhoor af en verwerkt dit systematisch.

  • Onderbouwt en beschrijft zijn handelingswijze en de toegepaste methoden.

  • Trekt op basis van onderzoek overtuigende, onderbouwde conclusies en vormt een oordeel.

  • Doet recht aan verschillende perspectieven, benoemt de meest relevante argumenten pro en contra.

  • Verwerkt informatie reproduceerbaar en controleerbaar in een proces-verbaal.

  • Kan de gevoeligheid van intelligence correct inschatten en resultaten in intelligence omzetten.

  • Breidt het proces-verbaal indien gewenst uit met een relaas.

  • Vertaalt onderzoeksresultaten op innovatieve wijze naar de beroepspraktijk.

Communiceren

  • Communiceert en presenteert professioneel, helder, boeiend, kernachtig, efficiënt, overzichtelijk en representatief, waar nodig in een vreemde taal.

  • Onderhoudt en initieert netwerkrelaties.

  • Gaat deskundig om met kritische vragen en kan zijn oordeel met inhoudelijke argumenten onderbouwen.

Praktijkrepertoire

Functie/rol

  • Heeft een professionele grondhouding, handelt: gemotiveerd, effectief, methodisch, discretionair, proportioneel, rechtmatig, zelfstandig, samen, stressbestendig, integer, slagvaardig, vernieuwend, flexibel, probleemgericht, vanuit professionele weerbaarheid en straalt gezag uit.

  • Toont weerbaarheid en reageert effectief en evenwichtig op heftige en onverwachte incidenten, risicovolle calamiteiten en conflicten.

  • Coördineert en regisseert activiteiten op daadkrachtige, betrouwbare en deskundige wijze.

  • Neemt zelfstandig beslissingen op voorbereidend, uitvoerend en coördinerend niveau wat betreft de prioriteit van de inzet, omvang en aard van middelen.

  • Neemt (beleids)initiatieven.

  • Toont bewustzijn van de omvang en reikwijdte van zijn rol binnen de politieorganisatie en kan de positie van politie, ketenpartners en andere actoren inschatten.

  • Overziet alle belanghebbenden in een opsporingssituatie en schakelt tussen uitvoeren en doorverwijzen naar specialist of ketenpartners.

  • Benut de reikwijdte van de bevoegdheden van partners optimaal en gaat zo creatief om met ieders rol in het opsporingsproces.

Begeleiden/coachen

  • Activeert, motiveert, enthousiasmeert, stemt af met in- en externe partners en spreekt hen aan op hun verantwoordelijkheid.

  • Coacht en begeleidt collega’s. Vervult een voorbeeldfunctie.

Kwaliteit

  • Handelt ten bate van de kwaliteitsverbetering voor de organisatie.

  • Onderbouwt wat het nut van een actie is voor korps, partners en burgers.

Rekening houden met belangen

  • Houdt rekening met de belangen van alle betrokkenen.

  • Managet verwachtingen van burgers.

  • Maakt op integere wijze gebruik van de ingewonnen informatie en schat de gevoeligheid van intelligence correct in.

Expertise

Handelen op basis van expertise

  • Handelt op deskundige en professionele wijze op basis van actuele theoretische kennis en kan zijn handelen verantwoorden.

  • Kan rechtmatigheid en wetmatigheid inschatten en rechtsbeginselen en -middelen afwegen.

  • Heeft de vereiste kennis en vaardigheden om een verhoor voor te bereiden.

  • Onderbouwt welke bevoegdheden hij toepast bij het constateren van een overtreding.

  • Evalueert de resultaten van een actie.

Eigen standpunt onderbouwen

  • Neemt eigen standpunten in en kan deze verdedigen.

  • Biedt tegenspraak ten opzichte van standpunten of conclusies van collega’s.

  • Staat open voor inzichten van anderen en is, indien nodig, bereid zijn standpunt te nuanceren of bij te stellen.

Adviseren

  • Geeft bevoegd gezag deskundig en overtuigend advies en beargumenteert zijn keuzes.

  • Adviseert de maatschappelijke en politieel-juridische omgeving en staat de media te woord over veiligheidsvraagstukken.

  • Maakt afwegingen met betrekking tot het technisch en moreel handelen en beargumenteert en verantwoordt die afwegingen.

Oordeelsvermogen

Omgevings- en organisatiebewustzijn tonen

  • Signaleert ontwikkelingen en vertaalt deze naar politieel handelen.

  • Toont bewustzijn van maatschappelijke verantwoordelijkheid.

  • Weegt en evalueert de effecten van multidisciplinair delen en veredelen van informatie.

  • Neemt een stimulerende en verbindende rol aan.

  • Beschouwt veiligheids- of leefbaarheidsproblemen vanuit een breed politiekundig referentiekader.

Situatie analyseren en oplossing genereren

  • Vormt een onderbouwd oordeel gebaseerd op steekhoudende argumenten waarin de wetenschappelijke, maatschappelijke en ethische overwegingen zijn meegenomen.

  • Genereert duurzame, efficiënte, effectieve, innovatieve en creatieve probleemoplossingen en toepassingen van methodieken die bijdragen aan het oplossen van een problematiek of het verbeteren van een situatie. Deze oplossingen en toepassingen zijn gebaseerd op een breed politiekundig referentiekader.

Veiligheid genereren

  • Vertaalt bovenlokale en internationale problemen, politiek-bestuurlijke en digitale ontwikkelingen in risico-inventarisaties en integraal veiligheidsbeleid.

  • Stelt samen met de ketenpartners integrale veiligheidsarrangementen op, voert deze uit en evalueert deze in termen van resultaat, processen, organisatie en samenwerking.

  • Plant en pleegt, geografisch of functioneel, interventies, gericht op het beïnvloeden van mechanismen en patronen.

  • Kiest onorthodoxe veiligheidsoplossingen in variabele contexten.

Reflecteren en evalueren

  • Reflecteert op de door hem gemaakte keuzes en het effect van zijn handelen.

  • Geeft kritische, maar opbouwende feedback, formuleert goed onderbouwde leerpunten en duurzame aanbevelingen.

  • Evalueert op systematische wijze het proces, product, de werkwijze, zijn eigen ontwikkeling en verbindt hieraan conclusies.

C.2. Examenvereisten deeldiploma Algemene Opsporingsbekwaamheid en Politiële Vorming (AOPV)

I. Democratie, Rechtsstaat en de Politiefunctie

Recht en veiligheid

  • Kan taken van de Nederlandse staat benoemen qua recht en veiligheid, alsmede de hoofdlijnen van het Nederlands recht en de voor de politie relevante wetten.

  • Heeft inzicht in de werking van de Nederlandse democratie en trias politica, in het bijzonder het onderscheid tussen rechtshandhaving en rechtspleging.

Uitvoerende overheidsorganen

  • Kan de voornaamste overheidsorganen benoemen die werkzaam zijn in de handhaving, opsporing en hulpverlening, waaronder de politie, en de relevante wettelijke kaders.

  • Toont inzicht in de taken van deze organen, de begrenzing van hun taakopdracht en hoe ze elkaar aanvullen.

Burger en politieambtenaar

  • Kan verschillen en overeenkomsten benoemen tussen burgers en politieambtenaren qua maatschappelijke positie (rechten, plichten, verantwoordelijkheden).

  • Kan de onderscheiden maatschappelijke posities van burgers en politieambtenaren toelichten aan de hand van gegeven casuïstiek.

II. Nederlandse Politie

Nederlandse politieorganisatie

  • Kent de formele positie en taakopdracht van de Nederlandse politie, de hoofdkenmerken van de organisatiestructuur en relevante overlegstructuren (lokaal, regionaal, landelijk).

  • Kent relevante ontwikkelingen uit het verleden en hoe deze doorwerken in de huidige politieorganisatie.

Taakopdracht in delen

  • Heeft kennis van algemene, veelvoorkomende politietaken en van specifieke taken van de politie.

  • Kan uitleggen dat onderscheiden taken onderdeel uitmaken van werkprocessen binnen de politie en in samenwerking met partnerorganisaties.

Bevoegdheid, ruimte en begrenzing

  • Kent de uit de aanstelling voortvloeiende bevoegdheden van de politieambtenaar en heeft inzicht in de begrenzing daarvan, waaronder het gebruik van geweld.

  • Kan aan de hand van gegeven casuïstiek uitleggen wat de betekenis is van de begrippen ‘professionele ruimte’ en ‘discretionaire bevoegdheid’.

III. Politiewerk

Vraagstukken en schaal

  • Heeft zicht op wat politiewerk omvat in termen van vraagstukken, in Nederland en in relatie tot het buitenland.

  • Kan uitleggen waardoor veranderingen in het politiewerk worden veroorzaakt en dat dit samenhangt met de informatiepositie en de informatievaardigheid van de politie zelf.

Werk en werkrelaties

  • Kan de organisatie van het politiewerk beschrijven qua inrichting en functioneren en uitleggen hoe dat verband houdt met wet- en regelgeving.

  • Weet dat gebiedsgebonden politiewerk andere eisen stelt aan onderlinge informatie en communicatie, dan specialismen die op (inter)nationaal niveau zijn georganiseerd.

Gebruik systemen, procedures, formats

  • Kan de voornaamste systemen, procedures en formats benoemen, zoals gehanteerd binnen de Nederlandse politie.

  • Heeft inzicht in de doelen, vormen en uitgangspunten van processen-verbaal en kan een proces-verbaal opstellen in het kader van gegeven casuïstiek.

IV. Algemene Politiële Beroepsvorming

Samenleving, veiligheid en politie

  • Kent de missie en de kernwaarden van de Nederlandse politie en kan deze verbinden met relevante wetgeving en het dienstverleningsconcept van de politie.

  • Kan met casuïstiek uitleggen hoe de missie en kernwaarden door (moeten) werken in de politiepraktijk met gebruik van de begrippen ‘rechtmatig’ en ‘rechtvaardig’.

Standaarden, ruimte en rekenschap

  • Kan het belang van gestandaardiseerde werkmethoden uitleggen en ook waarom er soms van afgeweken wordt.

  • Kan met voorbeelden uitleggen waarom de politie verantwoording aflegt over het eigen handelen,

resultaten en onvoorziene effecten.

Positie, gedrag en balans

  • Weet dat belangen en emoties van mensen verschillen, dat dit inlevingsvermogen en flexibiliteit vraagt van de politie, maar ook een gezaghebbende en weerbare positie.

  • Kan aan de hand van casuïstiek laten zien wat inleven in belangen en emoties van anderen betekent voor de politie en hoe tot een bevredigende balans gekomen kan worden.

C3. Examenvereisten certificaten van na- en bijscholing

Deel D. Verantwoording en Ontwikkelpunten

D.1. Verantwoording

Doelmatigheid

In het LFNP zijn de functielagen Medewerker, Generalist, Senior en Operationeel Expert onderscheiden. Functiebeschrijvingen zijn geformuleerd in termen van vakbekwaamheid. De kwalificatie Bachelor Politiekunde correspondeert met de functielagen Medewerker en Generalist (startbekwaam, breed inzetbaar, inclusief algemene opsporingsbekwaamheid en politiële vorming).

De kwalificatie Bachelor Politiekunde is qua breedte vergelijkbaar met de kwalificatie Allround Politiemedewerker, maar stelt qua examenvereisten hogere eisen aan inzicht, overzicht en ontwikkelend vermogen. In plaats van examenvereisten op het terrein van Intake & Service, zijn er examenvereisten geformuleerd op het terrein van Gemeenschappelijke Veiligheid.

Met de kwalificatie Bachelor Politiekunde is de basis tevens gelegd voor de functielagen Senior en Operationeel Expert in de vakgebieden die tot het beroep Politieman/ -vrouw gerekend worden (Beveiliging, GGP, Interventie, Meldkamer, Intake & Service). Voor wat betreft de vakgebieden en werkterreinen die tot het beroep Rechercheur gerekend worden (Tactische Opsporing, Forensische Opsporing, Observatie, Intelligence, Informantenrunner) biedt de kwalificatie Bachelor Politiekunde een beperktere startbekwaamheid (een differentiatie met de omvang van 30C). Verbreding en deels ook verdieping is mogelijk door middel van certificaten van na- en bijscholing die geordend zijn in het KD Recherchemedewerker. Ontwikkeling van een volwaardige Bachelor Recherchekunde kan hierin verandering brengen (zie het betreffende KD).

Navolgbaarheid

Het KD is gebaseerd op analyses in Schakelen en het herijkte beroepsprofiel Bachelor Politiekunde (pg. 70–72). Parallel aan de herijking vonden consultaties plaats in de kring van de RKC en werd het curriculum opnieuw gedefinieerd (betere aansluiting op de beroepspraktijk, minder grote nadruk op ‘beleid’). De examenvereisten zijn niet onderscheiden naar de differentiaties binnen de opleiding, waaronder de differentiatie Recherchekunde. Een verdere verheldering hiervan is van belang in verband de ontwikkeling van een volwaardige bachelor Recherchekunde. Wat geldt voor alle bachelors Politiekunde en wat geldt voor hen die de differentiatie Recherchekunde kiezen? Ook een nadere verheldering is nodig op het punt van de doorstroomkwalificatie richting de wo Master Politiekunde (pre-master), zie ook KD Master Politiekunde. De kwalificatie Bachelor Politiekunde behoort al sedert 2002 tot het stelsel van politieonderwijs.

Onderbouwing

In Schakelen is het belang van een kwalificatie Politieman/ -vrouw op hbo-niveau benadrukt. De toenemende complexiteit van de samenleving en het politiewerk vraagt om een hoger niveau van kwalificatie, zodanig dat ermee een substantiële basis gelegd wordt voor de functielagen van Senior en Operationeel Expert. Werkervaring in de functielagen Medewerker en/ of Generalist is echter mede een voorwaarde voor de uitoefening van functies op een hoger niveau.

Bronnen bij deel C:

• Examen behorende bij Oriëntatiefase B000030.001, versienummer: 2015.33.7

• Examen behorende bij Functioneringsfase- handhaving B000033.001, versienummer: 2017.05.3

• Examen behorende bij Functioneringsfase- noodhulp B000031.001, versienummer: 2017.05.3

• Examen behorende bij Functioneringsfase- opsporing B000032.001, versienummer: 2017.05.3

• Examen behorende bij Integratiefase 5601670, versienummer 2013.45.2

• Examen behorende bij Bachelorthesis 5601218, versienummer 2014.45.4

• Beoordelingscriteria minor

• Toetsmatrix Bachelor of Policing

Samenhang

Ontwikkeling van het KD Associate Politiekunde kan niet zonder inbreng vanuit het KD Bachelor Politiekunde. NLQF 5 betreft een kwalificatieniveau dat overlapt met NLQF 6. Een volledige Associate Degree (een nieuwe graad binnen het hoger beroepsonderwijs) telt 120 C van de 240 C van de Bachelor Degree. Een vergelijkbare afstemming is nodig voor de ontwikkeling van het KD Bachelor Recherchekunde. Een vervolg op de huidige Bachelor Politiekunde is mogelijk op NLQF niveau 5 (verbreding inzetbaarheid door middel van gerichte, specialistische na- en bijscholing) en op kwalificatieniveau 7 (Master Politiekunde; Master Recherchekunde). Zie D.2.

Historie van het kwalificatiedossier

De eerste versie van het kwalificatiedossier is vastgesteld in 2014. Conform de monitor- en onderhoudsagenda, die in het Voorjaarsadvies van 2016 is voorgesteld, heeft in september 2017 een actualisatie van het kwalificatiedossier plaatsgevonden. Dit is een lichte actualisatie geweest, mede met het oog op de herijking van de beroepsprofielen, die naar verwachting in 2018 gereed is. Er wordt voorzien dat deze herijking grondige doorwerking in het kwalificatiedossier vereist. In onderstaande tabel is weergegeven welke elementen van het dossier zijn gewijzigd.

Onderdeel van het kwalificatiedossier

Wijziging

Deel A

Beroepsprofiel

In dit deel is verduidelijkt dat de kwalificatie zich op NLQF-niveau 6 bevindt.

Deel B

Kwalificatieprofiel

Dit deel is niet gewijzigd.

Deel C.

Examenvereisten

De examenvereisten zijn geactualiseerd, door deze opnieuw naast de beoordelingscriteria te leggen. Wijzigingen in de beoordelingscriteria zijn verwerkt in de examenvereisten. Deze zijn overwegend tekstueel van aard.

Deel D

Verantwoording en ontwikkelpunten

Een aantal algemene ontwikkelpunten is beoordeeld en opgelost gebleken. Als specifieke ontwikkelpunten zijn punt 2, 3 en 4 toegevoegd. Punt 1 en 5 zijn naar aanleiding van de actualisatie verder aangevuld.

D.2. Ontwikkelpunten

Algemeen

In het Najaarsadvies 2013 van de Politieonderwijsraad zijn enkele algemene ontwikkelpunten benoemd, die mede betrekking hebben op het KD Bachelor Politiekunde. Een aantal hiervan heeft al doorwerking gehad in het kwalificatiedossier, zoals de integratie van de AOPV in het dossier. Van de indertijd geformuleerde ontwikkelpunten resteert het volgende:

  • 1. Er wordt gewerkt aan Referentiekader Generieke Competenties voor het gehele politieonderwijs, waarnaar verwezen wordt bij de examenvereisten in deel C vanaf een nader te bepalen jaar (gestreefd wordt naar 2016). Dit referentiekader wordt stapsgewijs ontwikkeld. Referenties hebben betrekking op Nederlands, Moderne Vreemde Talen, Rekenen/wiskunde, Democratie en Rechtstaat, Internationalisering, Digitalisering en Diversiteit en variëren naar drie niveaus van functionele kennis en vaardigheden.

    In 2015/2016 heeft de Politieacademie een uitvoeringstoets gedaan voor deze generieke competenties. Ook voorziet de AOPV, die inmiddels in het dossier geïntegreerd is, deels in een aantal generieke competenties. Nader onderzoek is wenselijk om vast te stellen welke generieke competenties, uit het genoemde Referentiekader Generieke Competenties, nog in de kwalificatie ontbreken.

Specifiek

  • 1. Met de komst van het LFNP, in het bijzonder de functielagen vanaf Senior, moet een nieuw evenwicht gevonden worden tussen kwalificatieniveau enerzijds en differentiatie/ specialisatie (naar vakgebied en/ of werkterrein) anderzijds. Daaraan gekoppeld zijn heroverwegingen aan de orde voor wat betreft operationele sturing en de regie van netwerken, en de samenwerking met ketenpartners. Ook kan naar verwachting, als doorwerking van de herijking van de beroepsprofielen, de oriëntatie van de Bachelor Politiekunde worden uitgebreid richting de functie Operationeel Specialist, naast de bestaande oriëntatie op de Senior GGP en de Operationeel Expert.

  • 2. Het blijft essentieel dat het verschil tussen de bachelor en de allround goed geduid wordt en op het juiste niveau. Het gaat bij de bachelor om het functioneren in de operatie en de basispolitievaardigheden moeten dus gewoon goed aangelegd zijn. De verdachte zou niet moeten merken of zijn aanhouding door een allrounder of een bachelor wordt uitgevoerd. Het zijn de hbo-competenties die de bachelor in staat stellen overstijgend te denken, door analytisch vermogen patronen te zien, enz.

  • 3. De roep om meer hogeropgeleiden binnen de politie klinkt vanuit diverse dossiers en portefeuilles (o.a. opsporing, GGP), tegelijkertijd is de integratie van hogeropgeleiden in de organisatie een punt dat aandacht verdient.

  • 4. De indeling in hoofdprocessen dient nader bekeken te worden op actualiteit.

  • 5. De Associate Degree Politiekunde vergt een overlap van 120C met de Bachelor Politiekunde. Dit dient tot uitdrukking te komen in de kwalificatieprofielen en de beroepstaken (deel B) en de examenvereisten (deel C) van beide kwalificaties.

    Inmiddels ligt een wetsvoorstel voor, om de Associate Degree zelfstandig te positioneren binnen het bekostigd onderwijsbestel. Hiermee wordt de strikte koppeling aan de verwante Bacheloropleiding losgelaten. Als de voorgestelde wet in werking treedt, kan worden bezien welke gevolgen dit heeft voor de Associate Degree Politiekunde.

  • 6. Schakelen heeft zowel op NLQF-niveau 5, als NLQF-niveau 6 een beroepsprofiel Rechercheur opgeleverd, dat verder vertaald is kwalificatieprofielen (zie de betreffende KD’s). De huidige differentiatie Recherchekunde binnen het KD Bachelor Politiekunde vormt een belangrijk vertrekpunt, zoals ook de huidige certificaten van na- en bijscholing op het terrein van de recherche (zie deel B.3 van het KD Associate Recherchekunde). Uitgezocht moet worden wat de doelmatigheid kan zijn van een volwaardige Bachelor Recherchekunde, met gebruikmaking van de relevante overlap tussen beide Bachelor Degrees.

Bijlage 1. Begrippenlijst

  • Beroepen bij de politie: Binnen de Nederlandse politie zijn drie brede beroepen onderscheiden, de Politieman/ -vrouw, de Rechercheur en de Politiechef. Deze beroepen worden beoefend op verschillende niveaus van complexiteit, expertise, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Om deze niveaus te duiden in relatie tot het politieonderwijs wordt aangesloten bij de kwalificatieniveaus van het NLQF. Er zijn 9 ministerieel vastgestelde beroepsprofielen.

  • Beroepskolom: Omdat het beroep (Politieman/ -vrouw, Rechercheur, Politiechef wordt uitgeoefend op meerdere functioneringsniveaus, kan gesproken worden van een beroepskolom.

  • Beroepsprofiel: Globale beschrijving van een beroep en wat er van een vakbekwame beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Wordt een beroepsprofiel uitgedrukt in een competentieprofiel, dan is sprake van beroepscompetentieprofiel. Een beroep dekt een categorie van functies af.

  • Beroepsspecifieke competenties: Competenties die nodig zijn om een beroepstaak adequaat uit te voeren, inclusief de daarin begrepen kennis, vaardigheden en expertise en de benodigde redzaamheid, teamroutine en praktijkrepertoire.

  • Beroepstaak: Een onderscheiden deel van de beroepsuitoefening. Beroepstaken zijn kenmerkende werkzaamheden waarop een kwalificatie is gericht. Beroepstaken kunnen meer of minder breed zijn geformuleerd en meer of minder deskundigheid vergen.

  • Certificaten van na- en bijscholing: Het politieonderwijs kent een groot aantal certificaten van na- en bijscholing, gericht op diverse beroepstaken en politiële rollen en handelingen. Een certificaat van na- en bijscholing wordt eenmaal vermeld binnen de kwalificatiestructuur in één bepaald KD. Met na- en bijscholing worden additionele deskundigheden en vaardigheden verworven op vakgebieden en werkterreinen die sinds kort gestandaardiseerd zijn onderscheiden in het LFNP. Ook kan het gaan om deskundigheden en vaardigheden die betrekking hebben op politiële rollen en handelingen die niet direct herkenbaar zijn in het LFNP. Na- en bijscholing impliceert niet altijd dat er ‘iets nieuws’ wordt geleerd, onderhoud van de vakbekwaamheid behoort er evenzeer toe.

  • Competentie: Een competentie betreft het vermogen om een taak op een juiste en verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren. Competentie blijkt uit oordeelsvermogen en handelingsbekwaamheid en veronderstelt kennis, inzicht, vaardigheden, houding en ervaring. Competenties zoals bedoeld binnen het politieonderwijs zijn ten eerste beroepsspecifieke competenties, geënt op onderscheiden beroepstaken en daarmee verbonden normen. Daarnaast worden bepaalde generieke competenties onderscheiden die voorondersteld en voorwaardelijk zijn voor de uitoefening van een politieberoep, dan wel daarin een eigenstandige relevantie hebben.

  • Competentiemodel: Het competentiemodel dat in de kwalificatieprofielen wordt gehanteerd bestaat uit vier categorieën: vakmatig, contextueel, sociaal en individueel. Het competentiemodel dat in de opleidingen en examens wordt gebruikt kent zeven velden: oordeelsvermogen, expertise, kennis, vaardigheden, praktijkrepertoire, redzaamheid en teamroutine.

  • Credits: Het politieonderwijs hanteert, zoals het regulier onderwijs, het European Credit Transfer System (ECTS). Gekoppeld aan het kwalificatieniveau levert dit de waarde van een kwalificatie (diploma, certificaat) op. Credits zijn tevens een belangrijke parameter in de bekostiging van opleidingen. Eén credit staat dan voor 28 studiebelastingsuren.

  • Diploma politieonderwijs: Door de Minister van Veiligheid en Justitie erkend document waarmee is aangetoond en vastgelegd dat de eigenaar de examenvereisten zoals beschreven in een kwalificatiedossier heeft behaald.

  • Deeldiploma politieonderwijs: Een politiediploma kan één of meerdere deeldiploma’s omvatten, mits sprake is van een eigenstandige arbeidsrelevantie van het betreffende deel en duidelijk afgebakende examentermen. Een deeldiploma maakt aanstelling in een afgebakend deel van het politieberoep mogelijk en nodigt uit tot het behalen van het volledige diploma. Een deeldiploma genereert een beperkte inzetbaarheid binnen de werkprocessen van de politie op het betreffende kwalificatieniveau.

  • Doelmatigheid: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. De aansluiting van een kwalificatie op de vraag vanuit de politieorganisatie, de samenleving en het vervolgonderwijs op het naast hoger gelegen kwalificatieniveau.

  • Examenvereisten: De examenvereisten van elk (deel)diploma en certificaat van na- en bijscholing zijn verwoord in toetsbare examentermen, deels beroepsspecifiek in relatie tot onderscheiden beroepstaken en deels generiek in relatie tot relevante, algemene kennis, vaardigheden en expertise.

  • Functie: De politie als werkorganisatie heeft het werk beschreven in termen van kerntaken, vakgebieden, functies, werkterreinen en rollen en meer of minder omvattende beschrijvingen van werkprocessen, verantwoordelijkheden en te bereiken resultaten. Functiebeschrijvingen verwoorden het werk in een bepaald vakgebied, eventueel verbijzonderd naar werkterrein op een bepaald niveau van complexiteit, expertise, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. In vergelijking met de beschrijving van beroepen zijn functiebeschrijvingen aanmerkelijk specifieker.

  • Generieke competenties: Breed toepasbare algemene kennis, vaardigheden en expertise. Voor wat betreft het politiewerk en het politieonderwijs gaat het om competenties die voorondersteld of voorwaardelijk zijn voor de uitoefening van een politieberoep, dan wel daarin een eigenstandige relevantie hebben.

  • Kerntaak: De Nederlandse politie heeft de eigen wettelijke taakopdracht, cf. artikel 3 van de Politiewet, onderscheiden in vijf kerntaken, te weten Intake & Service, Handhaving, Noodhulp, Opsporing en Signaleren & Adviseren. Het begrip kerntaak wordt alleen in deze betekenis gebruikt. Voor wat betreft de taken binnen het kader van een beroep, functie, werkterrein of rol waartoe het politieonderwijs opleidt, wordt gesproken van beroepstaken.

  • Kwalificatie: Een kwalificatie van het politieonderwijs is een waardepapier, erkend door de Minister van Veiligheid en Justitie, dat verworven competenties en daarin begrepen kennis, vaardigheden uitdrukt. Er zijn drie soorten kwalificaties: diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing. De waarde van een kwalificatie wordt uitgedrukt in termen van credits en kwalificatieniveau. Het aantal credits drukt tevens de nominale studieduur uit en is als zodanig een belangrijke parameter voor de bekostiging van opleidingen.

  • Kwalificatiedossier: Het kwalificatiedossier vormt een verzameling van direct met elkaar samenhangende kwalificaties, naar inhoud en niveau. Kwalificatiedossiers beschrijven de aansluiting op het afnemend werkveld en de uitwerking van kwalificaties naar beoogde leeropbrengsten en examentermen. Met ingang van 2013 gelden er binnen het politieonderwijs twaalf kwalificatiedossiers, verdeeld over drie brede politieberoepen (beroepskolommen) en zes kwalificatieniveaus. In een kwalificatiedossier staan de leeropbrengsten van het politieonderwijs centraal, verbijzonderd naar drie typen kwalificaties: diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing. Het geheel van alle erkende kwalificaties is opgenomen in een jaarlijks vast te stellen kwalificatiematrix.

  • Kwalificatiematrix: De kwalificatiestructuur als geheel is weergegeven in de vorm van een kwalificatiematrix. Hierin zijn alle door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing vermeld.

  • Kwalificatieniveau: Diploma’s en certificaten van na- en bijscholing zijn geordend naar niveau. Hierbij is aangesloten bij het NLQF, het Netherlands Qualifications Framework, de Nederlandse variant van het EQF, het European Qualifications Framework. De niveaus die voor wat betreft het Nederlandse politieonderwijs gebruikt worden, zijn de niveaus 2 tot en met 7. Zie verder bijlage 2.

  • Kwalificatieprofiel: Een kwalificatieprofiel betreft de competenties van startbekwaamheid die bewezen verworven zijn als een diploma, deeldiploma of certificaat van na- en bijscholing wordt uitgereikt.

  • Kwalificatiestructuur: Landelijk stelsel van alle vastgestelde kwalificatiedossiers en daarin besloten diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing.

  • LFNP: Het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en de daarin naar vakgebied beschreven functies, inclusief de verbijzondering naar werkterreinen, aandachtsgebieden, rollen en opleidingsprofielen.

  • Navolgbaarheid: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de wijze waarop voorstellen voor (wijziging van) kwalificaties tot stand komen. Daarbij is in ieder geval de relatie met de leiding van de nationale politie van belang, hoewel ook andere belanghebbenden relevante bijdrage verwacht mogen worden.

  • Nominale studieduur: De standaard studieduur die benodigd is voor het behalen van een kwalificatie, uitgaande van de wettelijke vooropleidingseisen en de gehanteerde standaard selectie-eisen, uitgedrukt in credits.

  • Onderbouwing: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de inhoudelijke onderbouwing van voorstellen voor (wijziging van) kwalificaties plaatsvindt (validiteit van argumenten, bronnen).

  • Ontwikkelagenda: De thema’s die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van een kwalificatiedossier, de kwalificatiestructuur in brede zin en het politieonderwijs.

  • Opleidingsdossier: Een opleidingsdossier bevat een verzameling van direct met elkaar samenhangende opleidingen en/ of leerwegen, zoals verzorgd door de Politieacademie. Opleidingsdossiers sluiten direct aan op kwalificatiedossiers, zoals door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld.

  • Referentiekader Nederlandse taal en rekenen: Wettelijke kader waarin referentieniveaus voor Nederlands en rekenen zijn aangegeven met betrekking tot het reguliere onderwijs dat valt onder de ministeries van OCW en ELI. In verband met de aansluiting van het politieonderwijs op het reguliere onderwijs, wordt dit kader ook toegepast in de kwalificatiedossiers van het politieonderwijs.

  • Samenhang: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de samenhang tussen kwalificaties onderling, waarbij ondoelmatige overlap is vermeden en doorlopende studielijnen zijn geborgd.

  • Startbekwaamheid: De bekwaamheid van een beginnend beroepsbeoefenaar en waartoe een politieopleiding opleidt.

  • Studie- en loopbaanperspectief: De gebruikelijke doorstroommogelijkheden van een gediplomeerde in de politieorganisatie en in het vervolgonderwijs (politieonderwijs of anderszins).

  • Vakbekwaamheid: De mate van bekwaamheid die ontwikkeld kan zijn op basis van meerjarige werkervaring.

  • Vakkennis en -vaardigheid: Het geheel van feiten, beginselen, theorieën en manier van werken dat nodig is voor een succesvolle uitoefening van de beroepstaak.

  • Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid: Eén van de descriptoren uit het NLQF. Betreft de mate van samenwerking en de mate waarin een startbekwame beroepsbeoefenaar aanspreekbaar is op het eigen handelen en/ of dat van anderen en de mate waarin verantwoordelijkheid gedragen kan worden voor de eigen werk- en studieresultaten en/ of dat van anderen.

  • Wettelijke beroepsvereisten: Wettelijke eisen die gesteld worden aan de uitoefening van het beroep en de beroepsbeoefenaar. In het geval van de politie hebben deze in algemene zin betrekking op het juridische kader waarbinnen het politiewerk wordt uigevoerd. Meer specifiek hebben wettelijke beroepsvereisten betrekking op bijv. op het gebruik van geweldsmiddelen en het ambtsedig opmaken van een proces verbaal. Wettelijke beroepsvereisten zijn vastgelegd in een nationale of internationale wet of verdrag.

Bijlage 2. Descriptoren NLQF

Niveau 6

Context: Een onbekende, wisselende leef- en werkomgeving, ook internationaal.

Kennis: Bezit een gevorderde gespecialiseerde kennis en kritisch inzicht in theorieën en beginselen van een beroep, kennisdomein en breed wetenschapsgebied. Bezit brede, geïntegreerde kennis en begrip van de omvang, de belangrijkste gebieden en grenzen van een beroep, kennisdomein en breed wetenschapsgebied. Bezit kennis en begrip van enkele belangrijke actuele onderwerpen en specialismen gerelateerd aan het beroep of kennisdomein en breed wetenschapsgebied. Gevorderde kennis van een werk- of studiegebied, die een kritisch inzicht in theorieën en beginselen impliceert.

Vaardigheden: Toepassen van kennis: Reproduceert en analyseert de kennis en past deze toe, ook in andere contexten zodanig dat dit een professionele en wetenschappelijke benadering in beroep en kennisdomein laat zien. Past complexe gespecialiseerde vaardigheden toe op de uitkomsten van onderzoek. Brengt met begeleiding op basis van methodologische kennis een praktijkgericht of fundamenteel onderzoek tot een goed einde. Stelt argumentaties op en verdiept die. Evalueert en combineert kennis en inzichten uit een specifiek domein kritisch.

Signaleert beperkingen van bestaande kennis in de beroepspraktijk en in het kennisdomein en onderneemt actie. Analyseert complexe beroeps- en wetenschappelijke taken en voert deze uit. Probleemoplossende vaardigheden: Onderkent en analyseert complexe problemen in de beroepspraktijk en in het kennisdomein en lost deze op tactische, strategische en creatieve wijze op door gegevens te identificeren en te gebruiken. Leer en ontwikkelvaardigheden: Ontwikkelt zich door zelfreflectie en zelf beoordeling van eigen(leer) resultaten. Informatievaardigheden: Verzamelt en analyseert op een verantwoorde, kritische manier brede, verdiepte en gedetailleerde aan het beroep gerelateerde of wetenschappelijke informatie over een beperkte reeks van basis theorieën, principes en concepten van en gerelateerd aan een beroep of kennisdomein, evenals beperkte informatie over enkele belangrijke actuele onderwerpen en specialismen gerelateerd aan het beroep en kennisdomein en geeft deze informatie weer. Communicatievaardigheden: Communiceert doelgericht op basis van in de context en beroepspraktijk geldende conventies met gelijken, specialisten en niet-specialisten, leidinggevenden en cliënten.

Competentie: Verantwoordelijkheid en Zelfstandigheid: Werkt samen met gelijken, specialisten en niet-specialisten, leidinggevenden en cliënten. Draagt verantwoordelijkheid voor resultaten van eigen werk en studie en het resultaat van het werk van anderen. Draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor het aansturen van processen en de professionele ontwikkeling van personen en groepen. Verzamelt en interpreteert relevante gegevens met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaalmaatschappelijke, beroepsmatige, wetenschappelijke of ethische aspecten.

8. Kwalificatiedossier Basis motorsurveillant

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

Een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden van de basis motorsurveillant is het houden van verkeerstoezicht, waarbij onder meer overtreders achterhaald en staande gehouden moeten worden. Hierbij wordt ingehaald en worden zo nodig overtredingen gepleegd, zoals het overschrijden van een doorgetrokken streep, het negeren van een inhaalverbod, het overschrijden van de maximum snelheid en het rijden door rood licht. Uiteraard wordt hierbij het proportionaliteitsbeginsel in acht genomen.

Daarnaast vervult de motorsurveillant allerlei politietaken zoals de behandeling van aanrijdingen, hulpverlening, spoedopdrachten, het gidsen van voertuigen, begeleidingen van wielerrondes, Sinterklaas e.d.

Resultaat4

II. Examenvereisten

  • Beheerst de algemene motorrijvaardigheden (ook bij het rijden bij duisternis)

    • Voert voertuigcontrole + motivering correct uit

    • Past voertuigbediening toe

    • Rijdt technisch

    • Past wettelijke bepalingen toe

    • Voert bochtentechniek correct uit

    • Voert inhaaltechniek correct uit, ook met hogere snelheden

    • Bedient het voertuig veilig en beheerst

  • Beheerst algemene politiële rijvaardigheid (ook bij het rijden bij duisternis)

    • Is in staat om te rijden met hogere snelheden, gebruikt bij duisternis grootlicht – dimlicht zodat verantwoord met hoge snelheid gereden kan worden

    • Past bevoegdheden en vrijstellingen toe

    • Benut de meerwaarde van het voertuig optimaal

    • Voert keermanoeuvres correct uit

  • Beheerst specifieke politiële rijvaardigheid (ook bij het rijden bij duisternis)

    • Voert zoekopdracht correct uit

    • Voert surveillancetaak correct uit (neemt eenvoudige overtredingen waar, signaleert gebrekkige wegsituaties, kan op juiste en veilige wijze stoptekens geven, en kan volgtechnieken toepassen)

    • Hanteert risicoperceptie, herkent gevaarszettingen en past het handelen daarop aan

  • Beheerst het totaalbeeld

    • Heeft verkeersinzicht / anticipeert

      • Schat weersomstandigheden, weg- en verkeerssituaties juist in

      • Neemt op basis van inschattingen tijdig logische beslissingen

      • Verantwoord beslissingen

      • Speelt tijdig in op gedragingen van andere weggebruikers

      • Herkent de beperkingen en mogelijkheden van het verkeer en maakt daar zo nodig effectief gebruik van

    • Leest de ‘taal van de weg’, maakt nuttig gebruik van de informatie die o.a. gehaald wordt uit de voor- en achterverlichting van overige verkeersdeelnemers

    • Past snelheid aan afhankelijk van de omstandigheden

    • Houdt voortdurend rekening met de voorbeeldfunctie

    • Waarborgt de veiligheid van zichzelf en van de omgeving

9. Kwalificatiedossier Basis PD-onderzoek Forensische Opsporing

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid en om het bijhorende certificaat te ontvangen.

Ten aanzien van de juridische basiskennis en het opmaken van een proces-verbaal kan de student:

  • bevoegdheden (bijv. over binnentreden en in beslag nemen) toepassen.

  • de juridische, tactische en beleidsmatige kaders toepassen op een standaard5 PD-onderzoek.

  • een proces-verbaal opmaken, daarover verantwoording afleggen en feedback vragen.

  • een proces-verbaal van een FO-deskundige bestuderen, interpreteren en feedback geven.

  • het sporenbeeld van een standaard PD-onderzoek vastleggen in een proces-verbaal.

  • de modus operandi beschrijven.

  • technische/ wetenschappelijke FO-informatie begrijpelijk weergeven.

  • de forensische bewijswaarde, waarde van eigen bevindingen en forensische onderzoeksresultaten voor een opsporingsonderzoek in de context van de zaak toelichten.

  • verbanden leggen tussen het strafbare feit, eigen bevindingen en de forensische onderzoeksresultaten en deze vertalen naar forensische bewijslast.

Ten aanzien van het werken op de PD kan de student:

  • zelfstandig een standaard PD-onderzoek uitvoeren aan de hand van het 4-fasenmodel.

  • PD-management toepassen en een PD ‘bevriezen’.

  • de juiste voorzorgsmaatregelen treffen en veilig werken voor mens, omgeving en spoor vooraf en tijdens het uitvoeren van een standaard PD-onderzoek.

  • voor standaard PD-onderzoeken hypotheses en scenario’s opstellen, verifiëren en/of falsificeren.

  • communiceren met betrokkenen.

  • tegenspreken.

  • multidisciplinair samenwerken en de juiste ketenpartners inschakelen.

  • handelen op basis van de grenzen en mogelijkheden van de eigen functie.

  • onderzoeksmogelijkheden voor vervolgonderzoeken herkennen en doorverwijzen.

  • professioneel en integer handelen met inachtneming van de kernwaarden van de Nationale Politie.

Ten aanzien van het veiligstellen van sporen (DNA-sporen, dactyloscopische sporen, werktuigsporen, schoen- en bandsporen, verf, vezels en glasbreuken) kan de student:

  • werken volgens de werkprocessen gericht op sporenbeheer op een standaard PD.

  • werken op een standaard PD met toepassing van de vastgestelde veiligheidseisen gerelateerd aan de werkplek.

  • contaminatie voorkomen en inschatten welke invloeden destructief zijn voor het PD-onderzoek.

  • de kwaliteit en plaats van aantreffen beoordelen van (mogelijk latent) aanwezige sporen.

  • de kansrijkheid van een spoor en de bewijswaarde inschatten.

  • de relevantie van de sporen en onderlinge samenhang bepalen.

  • op de juiste wijze prioriteren (relatie leggen tussen sporen onderling en een selectie maken) tijdens het veiligstellen van de verschillende sporen.

  • gereedschappen, (elektrische) apparatuur en materialen gebruiken, zowel als onderwerp van onderzoek als voor eigen gebruik ten behoeve van het PD-onderzoek.

  • sporen(dragers) veiligstellen op verschillende ondergronden.

  • onderzoek doen aan voertuigen als PD en/of als middel.

  • zelfstandig de chemische en mechanische basismethodes uitvoeren voor het zichtbaar maken van bijv. dactyloscopische en moddersporen en aan de hand hiervan een beoordeling doen.

  • hulpmiddelen (zoals bijv. fotografie en folies) gebruiken bij het beoordelen en vastleggen van bijv. dactyloscopische sporen.

  • een veelheid en diversiteit aan sporen herkennen en een beperkte verscheidenheid van (contact) sporen veiligstellen.

  • werken om de chain of custody en chain of evidence te bewaren.

  • sporen op de juiste wijze waarmerken.

  • vastleggen en uitleggen op welke wijze een spoor zichtbaar is gemaakt en wat het effect hiervan is op het spoor.

  • een sporenbeeld na vastlegging, analyseren en interpreteren.

Ten aanzien van digitale sporen kan de student:

  • digitale informatiedragers herkennen.

  • de basiskennis van beveiligingssystemen en de onderdelen hiervan toepassen tijdens het sporenonderzoek.

  • de basiskennis ten aanzien van digitale middelen toepassen op een standaard PD-onderzoek/voertuig.

Ten aanzien van beeldregistratie kan de student:

  • een beeldregistratie met de diensttelefoon maken van een standaard PD conform de eisen van de politiefotografie.

10. Kwalificatiedossier Basis Ruiter Bereden Politie

De Ruiter Bereden Politie:

Vakvaardigheden

Rijvaardigheid

Beheerst de volgende aspecten van rijvaardigheden te paard:

  • 1. kan de basisvaardigheden van dressuur rijden uitvoeren waarbij hij een logische opbouw in het werk van het paard laat zien.

  • 2. is in staat een eenvoudig parcours te springen.

  • 3. is in staat om met zijn paard op een gecontroleerde manier door het terrein te rijden en daarbij natuurlijke hindernissen te overwinnen in een tempo dat bij terreinrijden passend is.

Politiële vaardigheden

  • 4. kan politiële aanhouding- en zelfverdedigingsvaardigheden uitvoeren in combinatie met de hippische vaardigheden.

  • 5. is in staat groepsgewijs te rijden en daarbij adequaat in te spelen op onvoorspelbare en onverwachte situaties.

Overige werkzaamheden

  • 6. is in staat het paard, de stalling en materialen op correcte wijze te verzorgen.

  • 7. is in staat op een correcte wijze met het paard om te gaan.

  • 8. heeft relevante kennis rondom het paard en het dierenwelzijn.

  • 9. kan een paard zelfstandig longeren.

Ontwikkeling en houding

  • 10. past reflectie toe om zelfinzicht te vergroten.

  • 11. toont een passende beroepshouding.

11. Kwalificatiedossier Basis Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel (AVIM)

  • Heeft kennis van de opbouw en de structuur van het vreemdelingenrecht.

  • Heeft kennis van relevante nationale en internationale wet- en regelgeving voor AVIM en kan deze toepassen.

  • Heeft kennis van de relevante bevoegdheden en kan deze toepassen.

  • Kan de rol, positie en de doelstellingen van relevante ketenpartners van AVIM benoemen.

  • Heeft kennis van informatiesystemen die relevant zijn binnen de AVIM.

  • Kan signalen mensenhandel, mensensmokkel en migratiecriminaliteit gerelateerde strafbare feiten herkennen en hierop anticiperen.

  • Kan gedragingen van relevante culturele achtergronden herkennen en hierop anticiperen.

  • Is zich bewust van de invloed van zijn eigen handelen en gedragingen op de ander en kan hier sturing aan geven indien nodig.

  • Kan relevante identiteitsdocumenten herkennen en beoordelen op de criteria echt, eigen, geldig en gekwalificeerd.

  • Heeft kennis van de mogelijke middelen die kunnen worden ingezet voor identiteitsonderzoek.

  • Kan gespreksvaardigheden en -technieken toepassen.

  • Kan een gehoor in het kader van vaststelling identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie voorbereiden en uitvoeren.

  • Kan het doel en het proces van het gehoor in het kader van vaststelling identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie uitleggen aan de gesprekspartner.

12. Kwalificatiedossier Hulpofficier van Justitie

De hulpofficier van justitie:

Vakkennis

  • 1. Heeft kennis van de wet- en regelgeving die relevant is voor de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden;

    (niet alle wet- en regelgeving in de volle breedte, maar toegespitst op strafrecht, strafvordering en de bijzondere wetgeving waar de hulpofficier in zijn dagelijkse praktijk mee te maken heeft)

  • 2. Heeft kennis van de werkprocessen, procedures en protocollen die relevant zijn voor de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden;

    (omvat ook kennis van politiesystemen zoals bijv. BVH en het gebruik daarvan)

Vakvaardigheden

  • 3. Toetst in voorkomende situaties de wetmatigheid, rechtmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit van ingezette en in te zetten bevoegdheden;

    (juridisch analyseren, al dan niet met behulp van het JAM)

  • 4. Treedt op als aanspreekpunt voor interne en externe actoren;

    (omvat naast het OM ook bijv. de GGD, jeugdzorg, gemeente etc.; aanspreekpunt zijn is breder strafvorderlijke handelingen, denk bijv. aan toepassing BOPZ, Vreemdelingenwet)

  • 5. Past vakkennis toe;

    (zowel vanuit wet- en regelgeving als vanuit werkprocessen, procedures en protocollen; bijv. daadwerkelijk de juiste formulieren ophalen uit BVH en deze goed gebruiken)

Praktijkrepertoire / Expertise

  • 6. Neemt zelfstandig beslissingen v.w.b. prioritering, in te zetten bevoegdheden en afhandeling van zaken.

  • 7. Onderhoudt een functionele lijn met het OM;

  • 8. Werkt efficiënt en effectief samen met (keten)partners en andere instanties;

    (doelmatig en doeltreffend werken)

  • 9. Doet waar nodig een beroep op andere (externe) expertise;

  • 10. Treedt op als coach voor collega’s inzake (wijzigingen in) wetgeving, procedures en correct politieoptreden;

    (omvat begeleiding en feedback geven aan collega’s over houding en gedrag, niet vanuit een leidinggevende positie maar vanuit inhoudelijke verantwoordelijkheid het professionele gesprek voeren; geldt voor de periodieke hercertificering, niet van toepassing voor de basiscertificering)

Houding, oordeelsvermogen

  • 11. Maakt verantwoorde afwegingen tussen algemeen belang en individueel belang;

  • 12. Informeert en adviseert de leiding over correctheid van politieoptreden en naleving van protocollen;

    (actief knelpunten en gevoeligheden signaleren, proactief en alert zijn)

  • 13. Geeft collega’s gevraagd en ongevraagd feedback over de juridische standaard in producten;

    (let bijv. op de kwaliteit van processen-verbaal en geeft advies over verbeteringen)

Ontwikkeling

  • 14. Evalueert regelmatig het eigen optreden en de kwaliteit van eigen werkzaamheden;

    (regelmatig = ca. 1 keer per jaar als onderdeel van de vaste resultaat en ontwikkelcyclus; het gaat hier niet over het optreden van collega’s (zie punt 10), maar over het eigen handelen)

  • 15. Onderhoudt actief de eigen vakdeskundigheid.

    (toekomstgericht, met het oog op de periodieke hercertificering; niet van toepassing voor de basiscertificering)

13. Kwalificatiedossier Basis Rijvaardigheid Auto

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de Basis Rijvaardigheid Auto is er één kerntaak: Het vlot, veilig en verantwoord besturen van een politievoertuig conform de (basis-)rijtaak.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak van de Basis Rijvaardigheid Auto kent vijf werkprocessen.

Kerntaken

Werkprocessen

Het vlot, veilig en verantwoord besturen van een politievoertuig conform de (basis-) rijtaak.

1. Voorbereiden besturen politievoertuig

2. Zoekopdracht vinden

3. Toepassen voertuigbeheersing en rijtechniek

4. Risicoperceptie, anticiperen en wettelijke bevoegdheden toepassen

5. Professionele beroepshouding tonen

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe de politiemedewerker binnen de basis rijtaak wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de politiemedewerker uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 1: Voorbereiden besturen van een politievoertuig

Omschrijving

Competenties

De politiemedewerker kan zelfstandig het voertuig inzet gereed maken voor de rijtaak.

• Initiatief

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedrag

De politiemedewerker:

Voorbereidingshandelingen

• stelt het voertuig op de juiste wijze in en controleert deze op veiligheidsaspecten.

• kent de werking van de voertuigspecifieke apparatuur en gebruikt deze, binnen de rijtaak, op de juiste wijze.

Werkproces 2: Zoekopdracht vinden

Omschrijving

Competenties

De politiemedewerker kan, binnen zijn rijtaak, de juiste richting volgen en de gegeven zoekopdrachten op vlotte, veilige en verantwoorde wijze vinden.

• Initiatief

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedrag

Richting volgen en zoekopdrachten vinden

• kan binnen de rijtaak de opgegeven richting volgen.

• kan conform zoekopdracht het gevraagde doel bereiken.

• maakt binnen deze rijtaak gebruik van de taal van de weg.

Presteren onder psychische- en tijdsdruk

• is in staat om de rijtaak onder druk goed en veilig uit te voeren.

Werkproces 3: Toepassen voertuigbeheersing en rijtechniek

Omschrijving

Competenties

De politiemedewerker houdt gedurende zijn rijtaak het voertuig onder controle en past daarbij de juiste rijtechnieken toe.

• Initiatief

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

Gedrag

De politiemedewerker:

Uitvoeren rijtechnieken

• voert de onderstaande rijtechnieken op een veilige, functionele en technisch juiste wijze uit:

○ bochtentechniek

○ inhaaltechniek

○ stuurtechniek

○ berijden van auto (snel-)wegen

○ keertechniek

○ parkeertechniek

○ rood licht negatie.

Tonen voertuigbeheersing

• houdt het voertuig onder alle omstandigheden goed onder controle.

• is binnen de rijtaak in staat de voertuig specifieke eigenschappen te (her-)kennen en te beheersen.

• Is zich bewust van de passagiers in het voertuig en past zijn rijgedrag daar op aan

(geldt specifiek voor de ROI Arrestantentaken).

Werkproces 4: Risicoperceptie, anticiperen en wettelijke bevoegdheden toepassen

Omschrijving

Competenties

De politiemedewerker anticipeert tijdig op (on)voorspelbare gedragingen van het overige verkeer. Hierbij toont hij risicoperceptie en past hij, daar waar noodzakelijk, de wettelijke bevoegdheden op juiste wijze toe.

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedrag

De politiemedewerker:

Anticiperen en verkeersinzicht

• vermijdt voorspelbare gevaren tijdig en behoudt voldoende werkruimte en vlotheid.

• voorspelt het gedrag van andere weggebruikers en past het eigen rijgedrag daarop aan.

• maakt binnen de rijtaak gebruik van de taal van de weg.

Tonen beslissingsvaardigheid

• neemt vlotte en daadkrachtige beslissingen.

• rijdt binnen de specifieke rijtaak zo vlot als mogelijk.

Risicoperceptie /-acceptatie

• is alert op verdachte situaties en handelt daar, rij-technisch gezien, adequaat naar.

• zorgt dat zijn (rij-)gedrag in overeenstemming is met het te bereiken doel (proportioneel).

Wettelijke bepalingen toepassen

• waarborgt zowel de eigen veiligheid als de veiligheid van het overige verkeer.

• past de Vrijstelling en de Brancherichtlijn Verkeer Politie binnen de specifieke rijtaak toe.

• is binnen de specifieke rijtaak in staat om vlot en verantwoord met Optische- en Geluidssignalen te rijden.

Werkproces 5: Professionele beroepshouding tonen

Omschrijving

Competenties

De politiemedewerker laat tijdens zijn verkeersdeelneming en tijdens zijn reflectie zien dat hij professioneel en integer handelt. Hierbij is hij zich bewust zijn voorbeeldfunctie.

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedrag

De politiemedewerker:

Professionele beroepshouding tonen

• laat binnen de specifieke rijtaak zien zich bewust te zijn van de voorbeeldfunctie, gerelateerd aan de uit te voeren taak.

• toont aan professioneel en integer te handelen, overeenkomstig de waarden en missie van de Nationale Politie.

• beïnvloedt, daar waar mogelijk, de verkeersdeelneming van anderen en door de eigen verkeersdeelneming het beeld van de politie, op een positieve manier.

• reflecteert op zijn eigen handelen.

14. Kwalificatiedossier Bedienaar radar

De Bedienaar radar:

Vakvaardigheden

Vakinhoudelijk

  • 1. Kent de voor radarmetingen relevante artikelen van het RVV 1990 en kan deze vertalen naar correcte toepassing van radarapparatuur bij snelheidsmetingen.

  • 2. Kent de relevante regelingen, instructies en aanwijzingen die van belang zijn voor het uitvoeren van een snelheidsmeting met radarapparatuur en kan deze toepassen.

  • 3. Is in staat het radarsysteem op de juiste wijze te installeren en te bedienen, volgens de, door de fabrikant meegeleverde, meest recente handleiding(en).

  • 4. Is in staat storingen aan de radarapparatuur te herkennen en op te (laten) lossen.

  • 5. Kent de basisprincipes van de wet op de reflectie en kan deze toepassen bij snelheidsmetingen met radarapparatuur.

  • 6. Is een staat een kwalitatief goede radarfoto te produceren met toepassing van de daarbij behorende principes.

  • 7. Kent de belangrijkste kenmerken van de 2- en 3D radar en kan de toepassing hiervan toelichten.

  • 8. Kent de invloed van snelheid in relatie tot verkeersveiligheid en past deze toe in de uitvoering van een radarmeting.

Houding, oordeelsvermogen

  • 9. Zorgt voor een veilige werkwijze.

Ontwikkeling

  • 10. Evalueert regelmatig het eigen optreden en de kwaliteit van eigen werkzaamheden.

  • 11. Onderhoudt actief de eigen vakdeskundigheid.

15. Kwalificatiedossier Bedienaar Meetmiddelen Verkeer

Voor de bedienaars van meerdere typen meetmiddelen verkeer gelden onderstaande kwalificatievereisten:

Vakvaardigheden

De student:

  • Kent de voor het meten met het meetmiddel relevante artikelen uit wet- en regelgeving, instructies en aanwijzingen, en past deze correct toe.

  • Handelt een overtreding af volgens de geldende wet- en regelgeving.

  • Is in staat het meetmiddel op de juiste wijze te installeren en te bedienen volgens de door de fabrikant meegeleverde, meest recente handleiding(en).

  • Kent de invloed van de omgeving in relatie tot het meten met het meetmiddel en houdt hier rekening mee.

  • Herkent storingen van het meetmiddel en lost deze op (laat deze oplossen).

Houding, oordeelsvermogen

De student:

  • Zorgt voor een veilige werkwijze.

16. Kwalificatiedossier Besturen van een verscherpt rijdend toezicht (VRT)- voertuig

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

Een VRT-voertuig is een gepantserd voertuig dat wordt ingezet bij beveiligingstaken van bijvoorbeeld ambassades. De bestuurder is in staat om met een VRT-voertuig, gelet op de beperkingen die een dergelijk voertuig met zich mee brengt, op veilige en verantwoorde wijze ‘ter plaatse’ te gaan.

Het werk van de bestuurder is onvoorspelbaar en soms kortstondig van aard. Hij werkt in mogelijk dreigende situaties/conflictsituaties. Belangrijk aspect van het werk is het waarborgen van de veiligheid van zichzelf en anderen tijdens het rijden. Het werk heeft een afbreukrisico i.v.m. grote gevolgen en grote verantwoordelijkheid. De bestuurder heeft een voorbeeldfunctie en handelt conform wettelijke bevoegdheden en interne procedures.

Resultaat

  • Het VRT-voertuig is veilig aangekomen op de plaats van bestemming

II. Examenvereisten

  • Anticipeert en toont verkeersinzicht

    • Schat weersomstandigheden, weg- en verkeerssituaties juist in

    • Maakt gebruik van de taal van de weg en van de gedragingen van andere weggebruikers (er is een juist samenspel met die weggebruikers)

    • Past de snelheid aan aan de omstandigheden

  • Voert rijtechnieken correct uit

    • Voert op juiste wijze het doorrijden van bochten en het veranderen van richting uit

    • Voert vlot en veilig bijzondere verrichtingen en het gedrag bij/op bijzondere weggedeelten en op kruisingen en splitsingen van wegen uit

  • Toont risicoperceptie, gedrag is proportioneel ten opzichte van het te bereiken doel

  • Toont beslissingvaardigheid en kent juiste prioriteren toe aan uit te voeren rijtaken

    • Beslist bij elke verkeerssituatie zodanig dat de taak op veilige wijze, voor zichzelf en anderen, uitgevoerd kan worden

    • Is in staat om de rijtaken, o.a. de secundaire voertuigbediening en de communicatie met de bijrijder, onder alle omstandigheden juist en veilig uit te voeren

  • Is zich bewust van de voorbeeldfunctie

    • Toont positieve samenwerking met het overige verkeer

    • Gebruikt het voertuig op verantwoorde wijze

  • Toont voertuigbeheersing, houdt het voertuig onder alle omstandigheden onder controle

17. Kwalificatiedossier Besturen van een verscherpt rijdend toezicht (VRT)- voertuig

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

Een VRT-voertuig is een gepantserd voertuig dat wordt ingezet bij beveiligingstaken van bijvoorbeeld ambassades. De bestuurder is in staat om met een VRT-voertuig, gelet op de beperkingen die een dergelijk voertuig met zich mee brengt, op veilige en verantwoorde wijze ‘ter plaatse’ te gaan.

Het werk van de bestuurder is onvoorspelbaar en soms kortstondig van aard. Hij werkt in mogelijk dreigende situaties/conflictsituaties. Belangrijk aspect van het werk is het waarborgen van de veiligheid van zichzelf en anderen tijdens het rijden. Het werk heeft een afbreukrisico i.v.m. grote gevolgen en grote verantwoordelijkheid. De bestuurder heeft een voorbeeldfunctie en handelt conform wettelijke bevoegdheden en interne procedures.

Resultaat

  • Het VRT-voertuig is veilig aangekomen op de plaats van bestemming

II. Examenvereisten

  • Anticipeert en toont verkeersinzicht

    • Schat weersomstandigheden, weg- en verkeerssituaties juist in

    • Maakt gebruik van de taal van de weg en van de gedragingen van andere weggebruikers (er is een juist samenspel met die weggebruikers)

    • Past de snelheid aan aan de omstandigheden

  • Voert rijtechnieken correct uit

    • Voert op juiste wijze het doorrijden van bochten en het veranderen van richting uit

    • Voert vlot en veilig bijzondere verrichtingen en het gedrag bij/op bijzondere weggedeelten en op kruisingen en splitsingen van wegen uit

  • Toont risicoperceptie, gedrag is proportioneel ten opzichte van het te bereiken doel

  • Toont beslissingvaardigheid en kent juiste prioriteren toe aan uit te voeren rijtaken

    • Beslist bij elke verkeerssituatie zodanig dat de taak op veilige wijze, voor zichzelf en anderen, uitgevoerd kan worden

    • Is in staat om de rijtaken, o.a. de secundaire voertuigbediening en de communicatie met de bijrijder, onder alle omstandigheden juist en veilig uit te voeren

  • Is zich bewust van de voorbeeldfunctie

    • Toont positieve samenwerking met het overige verkeer

    • Gebruikt het voertuig op verantwoorde wijze

  • Toont voertuigbeheersing, houdt het voertuig onder alle omstandigheden onder controle

18. Kwalificatiedossier Bloedspoorpatroonanalyse (BPA)

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student kan eenvoudige en/of enkelvoudige bloedspoorpatronen herkennen, duiden, classificeren en visueel vastleggen.

  • De student kan eenvoudige en/of enkelvoudige bloedspoorpatronen op een pd betrekken bij het pd-onderzoek en hanteert daarbij de geldende werkinstructies.

  • De student kan de bevindingen op de juiste wijze vastleggen in een proces-verbaal.

19. Kwalificatiedossier Bloodstain Pattern Analysis Advanced (BPA Advanced)

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student kan complexe bloedspoorpatronen herkennen en aan de hand van de juiste terminologie duiden, classificeren, uitleggen en visueel vastleggen conform de daarvoor geldende werkinstructies.

  • De student kan complexe bloedspoorpatronen op een pd betrekken bij het pd-onderzoek en hanteert daarbij de geldende werkinstructies.

  • De student heeft kennis van mogelijke vervolgonderzoeken bloedspoorverbeteringstechnieken en bloeddetectietechnieken en kan daar een gefundeerd advies over geven aan de forensisch coördinator of andere partners.

  • De student kan de verrichte handelingen en bevindingen op de juiste wijze vastleggen in een proces-verbaal en/of een rapport van bevindingen.

20. Kwalificatiedossier Brand Basis

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student kan een forensisch onderzoek naar een eenvoudige brand zelfstandig uitvoeren met inachtneming van de daarbij geldende veiligheids- en werkinstructies.

  • De student kan het brandverloop duiden aan de hand van brandpatronen en -indicatoren op de plaats delict, kan deze analyseren en interpreteren en kan hierbij zo nodig ketenpartners inschakelen.

  • De student kan brandoorzaken op een plaats delict betrekken bij het totale pd-onderzoek en hanteert daarbij de geldende werkinstructies.

  • De student kan de verrichte handelingen en bevindingen zowel schriftelijk als visueel op de juiste wijze vastleggen.

21. Kwalificatiedossier Chauffeur binnen een ME-inzet

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de chauffeur van een ME- of AE-voertuig (opleidingen Besturen van een ME-voertuig ME en Besturen van een AE-voertuig), is er één kerntaak: Het besturen van een voertuig ten behoeve van een ME- of AE-inzet.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak van de chauffeur van een ME- of AE-voertuig kent drie werkprocessen.

Kerntaken

Werkprocessen

1. Het besturen van een voertuig ten behoeve van een ME- of AE-inzet.

1.1 Voorbereiden van de inzet

1.2 Uitvoeren van de inzet ME

Uitvoeren van de inzet AE

1.3 Afronden van de inzet

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe de chauffeur van een ME- of AE-voertuig wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de chauffeur van een ME- of AE-voertuig uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 1: Voorbereiden van de inzet

Omschrijving

Competenties

De chauffeur zorgt er voor dat hijzelf, zijn uitrustingsstukken, technische hulpmiddelen, verstrekte geweldsmiddelen en het voertuig inzet gereed zijn, zodat de chauffeur zelf en het voertuig direct kunnen worden ingezet als de situatie dat vereist.

• Accuratesse

• Leervermogen

Gedrag

De chauffeur:

• controleert zijn uitrustingsstukken, technische hulpmiddelen en verstrekte geweldsmiddelen op de juiste werking en reageert adequaat op mankementen

• kent de techniek van het voertuig en controleert de werking van het voertuig en de volledigheid van de inhoud en toerusting van het voertuig, waarbij hij adequaat reageert bij mankementen

• oriënteert zich op de locatie van de inzet en mogelijke aanrijroutes

• neemt actief deel aan de briefing

Werkproces 2: Uitvoeren van de inzet ME

Omschrijving

Competenties

De chauffeur van een ME-voertuig is verantwoordelijk voor het veilig verplaatsen van inzittenden van het voertuig, het waarborgen van de verkeersveiligheid en de veilig besturen van zijn voertuig in wisselende omstandigheden. Hij neemt deel aan de ME-inzet door ME-procedures toe te passen en het voertuig tactisch in te zetten. Hij werkt in zijn optreden samen en maakt een constante afweging tussen eigen beslissingen en de hiërarchische aansturing.

• Samenwerken

• Initiatief

• Oordeelsvorming

• Stressbestendigheid

• Flexibel gedrag

Gedrag

De ME-chauffeur:

• communiceert effectief verbaal en non-verbaal met betrokkenen bij de inzet, ook in hectische omstandigheden

• laat zich functioneel en hiërarchisch aansturen en voert commando’s uit, ook in hectische omstandigheden en neemt zelfstandig beslissingen waar situationeel nodig

• handelt volgens opdracht, draagt binnen de grenzen van de opdracht oplossingen aan en functioneert zelfstandig binnen de gestelde kaders en tolerantiegrenzen

• accepteert de gevolgen van het spanningsveld tussen zijn eigen specialistische deskundigheid en hiërarchische verantwoordelijkheid

• werkt samen met eigen en andere eenheden, ook multidisciplinair en voert op een veilige manier manoeuvres uit in samenwerking met andere eenheden

• gaat verantwoord om met mede-inzittenden, andere weggebruikers en omstanders en komt tot een goed samenspel met andere weggebruikers waarbij hij nuttig gebruik maakt van vrijstellingen politievoertuigen en doorlopend rekening houdt met de veiligheid

• houdt tijdens het besturen van het voertuig rekening met de gedragingen van andere weggebruikers en anticipeert op hun (mogelijke) reacties en de omstandigheden tijdens de inzet (wegdek, weer, voertuig, omgeving)

• speelt vlot in op (veranderende) situaties en handelt daarbij flexibel en inventief waarbij hij rekening houdt met de gevolgen en mogelijke juridische consequenties van zijn handelen

• schakelt tussen verschillende geweldsniveaus en past zijn mindset hierop aan

• kan multitasken tijdens het rijden (communicatie, navigatie, oriëntatie en gebruik verbindingsmiddelen), waarbij de veiligheid te allen tijde gegarandeerd wordt

• beheerst verschillende locatie-oriëntatietechnieken en bepaalt op basis van de situatie en informatievoorziening zijn route

• kan in colonne rijden en opereren in ME-formaties

• draagt de kernwaarden van de Politie actief uit

Werkproces 2: Uitvoeren van de inzet AE

Omschrijving

Competenties

De chauffeur van een AE-voertuig is verantwoordelijk voor het veilig verplaatsen van inzittenden van het voertuig, het waarborgen van de verkeersveiligheid en de veilig besturen van zijn voertuig in wisselende omstandigheden, waarbij het voertuig ook tactisch moet worden ingezet bij aanhoudings- en afschermingssituaties. Hij werkt in zijn optreden samen en maakt een constante afweging tussen eigen beslissingen en de hiërarchische aansturing.

• Samenwerken

• Initiatief

• Besluitvaardigheid

• Oordeelsvorming

• Stressbestendigheid

• Flexibel gedrag

Gedrag

De AE-chauffeur:

• communiceert effectief verbaal en non-verbaal met betrokkenen bij de inzet, ook in hectische omstandigheden

• laat zich functioneel en hiërarchisch aansturen en voert commando’s uit, ook in hectische omstandigheden en neemt zelfstandig beslissingen waar situationeel nodig

• handelt volgens opdracht, draagt binnen de grenzen van de opdracht oplossingen aan en functioneert zelfstandig binnen de gestelde kaders en tolerantiegrenzen

• accepteert de gevolgen van het spanningsveld tussen zijn eigen specialistische deskundigheid en hiërarchische verantwoordelijkheid

• werkt samen met eigen en andere eenheden, ook multidisciplinair en voert op een veilige manier manoeuvres uit in samenwerking met andere eenheden

• gaat verantwoord om met mede-inzittenden, andere weggebruikers en omstanders en komt tot een goed samenspel met andere weggebruikers waarbij hij nuttig gebruik maakt van vrijstellingen en doorlopend rekening houdt met de veiligheid

• houdt tijdens het besturen van het voertuig rekening met de gedragingen van andere weggebruikers en anticipeert op hun (mogelijke) reacties en de omstandigheden tijdens de inzet (wegdek, weer, voertuig, omgeving)

• speelt vlot in op (veranderende) situaties en handelt daarbij flexibel en inventief waarbij hij rekening houdt met de gevolgen en juridische consequenties van zijn handelen

• schakelt tussen verschillende geweldsniveaus en past zijn mindset hierop aan

• kan multitasken tijdens het rijden (communicatie, navigatie, oriëntatie en gebruik verbindingsmiddelen) waarbij de veiligheid te allen tijde gegarandeerd wordt

• beheerst verschillende oriëntatietechnieken en bepaalt op basis van de situatie en informatievoorziening zijn route

• kan in colonne rijden

• participeert met gebruikmaking van het voertuig tactisch en veilig in aanhoudings- en afschermingssituaties en neemt actief de omgeving waar om relevante signalen hiertoe te herkennen.

• draagt de kernwaardes van de Politie actief uit

Werkproces 3: Afronden van de inzet

Omschrijving

Competenties

De chauffeur neemt, als onderdeel van de groep, deel aan de debriefing en is daarbij in staat om feedback te geven en ontvangen. Ten aanzien van het voertuig en zijn persoonlijke middelen en uitrustingsstukken zorgt hij voor een zorgvuldige controle op geschiktheid voor een volgende inzet.

• Samenwerken

• Zelfreflectie

Gedrag

De chauffeur:

• neemt actief deel aan de debriefing

• reflecteert op eigen handelen en trekt daar lering uit

• kan evaluatiepunten ten aanzien van de inzet formuleren en ontvangen

• verzorgt zijn uitrustingsstukken, technische hulpmiddelen en verstrekte geweldsmiddelen en reageert adequaat op mankementen

• controleert het voertuig op schades en mankementen als gevolg van de inzet en reageert adequaat op gebreken

22. Kwalificatiedossier Chauffeur Waterwerper

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijhorende gedragsindicatoren. Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer en zijn voor het werkveld een logische en herkenbare combinatie van leeruitkomsten, passend bij een functie, rol of expertise uit het werkveld.

Leeruitkomsten beschrijven wat een student geacht wordt te weten, te begrijpen en te kunnen toepassen na afronding van een leerperiode of de opleiding in zijn geheel (NVAO, 2015). Om dit inzichtelijk te maken, is dit weergegeven in werkprocessen en bijbehorende competenties en gedragsindicatoren.

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat.

De kerntaken, werkprocessen en gedragsindicatoren voor de chauffeur Waterwerper worden in de tabellen hieronder weergegeven.

Kerntaken

Werkprocessen

Het veilig besturen van de waterwerper ten behoeve van de ME/AE.

Veilig besturen van een waterwerper: Tijdens een inzet rijdt de chauffeur van de Waterwerper op een veilige en vlotte wijze door het verkeer, waarbij rekening wordt gehouden met de afmetingen, gewichten en beperkingen van het voertuig. In de rijtaak wordt er ook gereden met vrijstelling en/of de optische- en geluidssignalen (als voorrangsvoertuig).

Werkproces 1: Veilig besturen van een waterwerper

Omschrijving

Competenties

De chauffeur van de waterwerper laat op de openbare weg zien dat hij in een waterwerper, op een veilige en doeltreffende wijze, onder (hoge) druk, conform de Brancherichtlijn Politie, zijn rijtaak kan uitvoeren.

Vereiste competenties Generalist GGP:

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedragsindicatoren

De chauffeur van de waterwerper:

Voorbereidingshandelingen

• stelt het voertuig op juiste wijze in en controleert deze op mankementen en veiligheidsaspecten.

• kent de werking van de voertuig specifieke apparatuur en gebruikt deze, in de rijtaak, op de juiste wijze.

Voertuigbediening

• bedient het voertuig op een zodanige wijze dat er geen (technische) schade aan het voertuig ontstaat. Er is sprake van een comfortabele bediening, zodat onnodige schokken achterwege blijven.

Anticiperen en verkeersinzicht

• schat weg- en verkeerssituaties juist in. Hetzelfde geldt voor de weersomstandigheden.

• maakt gebruik van de taal van de weg en van de gedragingen van andere weggebruikers, waarbij er sprake is van een juist samenspel met die weggebruikers.

• past de snelheid aan de omstandigheden en de (on)mogelijkheden van het voertuig aan, waarbij rekening wordt gehouden met de afmetingen, massa en beperkingen van het voertuig.

Uitvoeren rijtechnieken

• voert de onderstaande rijtechnieken op een veilige, functionele en technisch juiste wijze uit:

○ voert op de juiste wijze het doorrijden van bochten uit.

○ kan omgaan met dwarskrachten.

○ voert de inhaaltechniek (zal slechts sporadisch voorkomen met dit voertuig) en het veranderen van richting op juiste wijze uit.

○ voert vlot en veilig bijzondere verrichtingen en het gedrag bij/op bijzondere weggedeelten, kruisingen en splitsingen van wegen uit.

Wettelijke bepalingen toepassen

• past de Vrijstelling en de Brancherichtlijn Verkeer Politie binnen de rijtaak toe.

• is in staat om veilig en verantwoord met Optische- en Geluidssignalen te rijden.

Tonen risicoperceptie

• neemt gevaarlijke situaties tijdig waar, herkent deze als zodanig en reageert daar adequaat op.

Tonen beslissingsvaardigheid/prioritering

• beslist bij verkeerssituaties zodanig dat de (rij-)taak op veilige wijze voor hem zelf en voor anderen uitgevoerd wordt.

• kent de juiste prioriteit toe aan de uit te voeren taken, afhankelijk van situatie en doel.

Presteren onder psychische -en tijdsdruk

• kan de rijtaak onder druk goed en veilig uitvoeren.

• waarborgt in bedreigende situaties of tijdsdruk de veiligheid van hem zelf, de bemanning en overige weggebruikers.

Voertuigbeheersing

• houdt het voertuig onder alle omstandigheden onder controle.

• houdt daarbij rekening met de grenzen van de waterwerper, die mede worden bepaald door de afmetingen, massa en beperkingen van het voertuig.

Professionele beroepshouding tonen

• toont aan professioneel en integer te handelen, overeenkomstig de waarden en missie van de Nationale Politie.

• beïnvloedt, daar waar mogelijk, de verkeersdeelneming van anderen en door de eigen verkeersdeelneming het beeld van de politie, op een positieve manier.

• reflecteert op zijn eigen handelen.

23. Kwalificatiedossier Controleren van voertuigen

I. Beschrijving

De politiële verkeersspecialist voert sleutelvrije technische controles uit van alle voertuigen, zoals landbouwverkeer, ongekentekende voertuigen, recreatief verkeer en aanhangwagens. Hij beschikt over technisch inzicht en heeft specialistische kennis van wet- en regelgeving. Bij de uitvoering van het werk is het herkennen van voertuigcriminaliteit belangrijk evenals het inrichten van de controleplaats.

Kerntaken

  • Voert metingen aan voertuigen uit

  • Controleert voertuigen

Resultaat

  • Voertuigen zijn gecontroleerd op technische eisen;

  • Bestuurders zijn gecontroleerd op voldoen aan wettelijke voorschriften;

  • BPZ-collega’s zijn ondersteund met vakinhoudelijke kennis;

  • Grootschalige thematische controles zijn uitgevoerd.

II. Examenvereisten

Voert metingen aan voertuigen uit6

  • Bereidt de meting/weging goed voor

    • Beschrijft aan welke eisen de meetlocatie moet voldoen en onderbouwt dit a.d.h.v. wet- en regelgeving

    • Treft op adequate wijze de voorbereidende handelingen

    • Stelt indien van toepassing de apparatuur correct in

  • Voert de meting/weging volgens procedure uit

    • Verricht de meting/weging op de voorgeschreven wijze

    • Stelt vast of het voertuig voldoet aan de wettelijke normen/vereisten

    • Geeft aan of repressief optreden nodig is en motiveert dit

  • Houdt rekening met veiligheidsaspecten, waarborgt de veiligheid voor zichzelf en anderen

Controleert voertuigen

  • Beschikt over kennis van het controleren van voertuigen7

  • Beschrijft de aanleiding van de controle, geeft hierbij blijk van een juiste taakopvatting

  • Voert de voertuigcontrole volledig uit, zet de juiste stappen in de juiste volgorde, motiveert de werkwijze en benoemt de juridische kaders waarbinnen de controle is uitgevoerd

  • Controleert de inzittende(n) van het voertuig volledig, zet de juiste stappen in de juiste volgorde, motiveert de werkwijze en benoemt de juridische kaders waarbinnen de controle is uitgevoerd

  • Handelt overtredingen correct af, geeft hierbij een passende motivatie en houdt hierbij rekening met landelijke en/of regionale richtlijnen t.a.v. de afhandeling van strafbare feiten

  • Voegt de bewijsstukken bij die de uitgevoerde controle ondersteunen (indien relevant foto’s, geanonimiseerde aankondiging van beschikking/bekeuring, geanonimiseerde brondocumenten/proces-verbaal, uittreksel uit kentekenregister, uittreksel uit rijbewijsregister)

  • Betrekt relevante netwerkpartners en motiveert waarom gebruik is gemaakt van de netwerkpartners

  • Is zich bewust van de veiligheidsaspecten voor zichzelf en anderen

  • Voert de adviesrol bij de controle goed uit; geeft doeltreffende adviezen en geeft de reactieve en proactieve adviesrol voldoende gestalte

24. Kwalificatiedossier Coördineren plaats delict unit (cpdu)

I. Beschrijving

De coördinator PD-unit wordt veelal ingezet bij ernstige delicten, waarbij sprake is van gelijktijdige inzet van meerdere technische rechercheurs en/of andere vakdisciplines. Vaak ontbreekt de daderindicatie, betreft het gecompliceerd sporenonderzoek en is er sprake van verhoogde maatschappelijke druk.

Resultaat

Tussenresultaat: daderindicatie

Proces-verbaal, waarin zijn vastgelegd:

  • Omschrijving plaats delict, object en/of personen

  • Verrichte vormen van onderzoek/toegepaste methoden, o.v.v. datum / tijdstip en plaats

  • Toegepaste FT-normen

  • Aangetroffen en veiliggestelde sporen, monsters en overige goederen

  • Wijze van veiligstellen en routing svo’s

  • Conclusie op basis van resultaten technisch sporenonderzoek en evaluatieverslag8

II. Examenvereisten

  • Participeert professioneel en zelfstandig binnen het PD-onderzoek

    • Stelt effectief en efficiënt een werkplan op

    • Handelt zorgvuldig, onder hoge druk en met geduld

    • Past de wettelijke bevoegdheden tijdens het onderzoek toe

    • Beargumenteert wanneer afgeweken wordt van normeringen (FT-normen) of methodisch handelen

    • Begeleidt de inzet van relevante en juiste specialisten op de pd

    • Houdt rekening met de rechtsgevolgen van een gezamenlijk onderzoek

    • Zorgt ervoor dat doelstellingen gehaald worden

    • Werk met in- en externe partners

    • Kent en benut de eigen grenzen en mogelijkheden

    • Coördineert en coacht de actoren binnen en buiten de eigen dienst

    • Functioneert binnen de keten

    • Neemt een eigen standpunt in en verdedigt dit

    • Improviseert en is creatief

    • Toont bij het presenteren va het onderzoek objectiviteit en professionele distantie

  • Bouwt de actie- en besluitenlijst chronologisch en gestructureerd op

    • Werkt volgens methodisch onderzoek

    • Weegt voortdurend de opsporingsbelangen en de andere belangen tegen elkaar af om zo te komen tot een juiste keuze voor een onderzoeksmethode (of juist het onderzoek achterwege laat)

    • Geeft prioriteiten in het onderzoek aan

  • Maakt n.a.v. het PD-onderzoek het proces-verbaal correct op

  • Verantwoordt vakinhoudelijke keuzes tijdens het PD-onderzoek, kan het optreden als coördinator PD-unit vakinhoudelijk verantwoorden

  • Beschikt over sociaal communicatieve competenties, gericht op het coachen en aansturen

  • Heeft zelfkennis

    • Is in staat om kritisch naar zichzelf en het eigen optreden te kijken

    • Kan kritiek geven en ontvangen

    • Heeft een reëel zelfbeeld

  • Heeft een professionele beroepshouding (lerend)

25. Kwalificatiedossier Forensische Opsporing Dactyloscopie

KSP modaliteit 2

Forensische Opsporing – Dactyloscopie en Vastlegging

Forensische Opsporing – HAVANK

Forensische Opsporing – Dactyloscopie 2-ster

Forensische Opsporing – Dactyloscopie 3-ster

1. Kwalificatievereisten Forensische Opsporing Dactyloscopie en Vastlegging

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student kan dactyloscopische sporen of andere papillairlijnbeelden zichtbaar maken en beoordelen op basis van de onderzoeksvraag en de daarvoor geldende werkinstructies.

  • De student kan dactyloscopische sporen of andere papillairlijnbeelden veiligstellen en vastleggen volgens de daarvoor geldende werkinstructies.

  • De student kan de benodigde vervolgonderzoeken met betrekking tot dactyloscopische sporen of andere papillairlijnbeelden initiëren.

  • De student kan op een juridisch juiste wijze de bevindingen vastleggen.

2. Kwalificatievereisten Forensische Opsporing – HAVANK

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

In de module HAVANK leert de student om sporen in het systeem in te voeren, zodat met dit systeem het verdere onderzoek ten aanzien van dactyloscopische sporen kan plaatsvinden. Deze werkzaamheden zijn cruciaal voor de nadere handelingen van iedere dactyloscoop.

Kwalificatievereisten Forensische Opsporing – HAVANK

  • De student kent de werking van het ABIS9 systeem HAVANK.

  • De student kan een dactyloscopisch spoor of andere papillairlijnbeelden volgens de daarvoor geldende werkinstructies invoeren in het ABIS-systeem HAVANK

3. Kwalificatievereisten Forensische Opsporing – Dactyloscopie 2-ster

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten Forensische Opsporing – Dactyloscopie 2-ster

  • De student kan dactyloscopische sporen of andere papillairlijnbeelden analyseren, vergelijken, (opnieuw) coderen en dientengevolge personen in een opsporingsonderzoek in- of uitsluiten volgens de daarvoor geldende werkinstructies.

  • De student kan conform de geldende werkinstructies en volgens de geldende regels van dactyloscopische databanken een voorstel doen aan een dactyloscoop 3ster tot individualisatie van een onderzocht dactyloscopisch spoor of andere papillairlijnbeeld met een persoon.

  • De student kan een persoonsidentificatie uitvoeren op basis van een dactyloscopisch signalement.

  • De student kan op een juridisch juiste wijze de bevindingen vastleggen.

4. Kwalificatievereisten Forensische Opsporing – Dactyloscopie 3-ster

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten Forensische Opsporing Dactyloscopie 3ster

  • De student kan dactyloscopische sporen of papillairlijnbeelden diepgaand analyseren, vergelijken en aan deze vergelijkingen een eindconclusie verbinden volgens de daarvoor geldende werkinstructies.

  • De student kan op een juridisch juiste wijze de bevindingen vastleggen.

26. Kwalificatiedossier Dossiervorming verdieping

I. Beschrijving

De dossiervormer is in staat om een rapportage te maken m.b.t. de opbouw en inhoud van het procesdossier dat is opgemaakt a.d.h.v. een complex onderzoek. De dossiervormer heeft te maken met juridische complexiteit en werken onder tijdsdruk. Om het werk uit te kunnen voeren moet men beschikken over analytische vaardigheden, punctueel en accuraat zijn en overzicht houden over informatie. Belangrijk in het werk zijn het rekening houden met kwaliteitseisen en de projectmatige aanpak; meerdere verdachten en meerdere gepleegde strafbare feiten in een wisselende samenstelling.

Resultaat

  • Een relaas proces verbaal opgemaakt als onderdeel van het Procesdossier

  • Een conform het VOV opgemaakt Procesdossier

  • Het onderbouwen en presenteren van het Procesdossier aan het OM

II. Examenvereisten

  • Onderbouwt de complexiteit van het onderzoek

    • Geeft aan waarom bepaalde aspecten het onderzoek complex maken

    • Onderkent juridische problemen in een vroeg stadium

  • Heeft oog voor essenties, grote lijnen en kritische details

  • Structureert en organiseert informatie in de rapportage

    • De rapportage is logisch en chronologisch

    • Comprimeert informatie uit het onderzoek tot relevante informatie voor de rapportage

    • Heeft inzicht in hoe informatieprocessen zijn aangepakt

  • Maakt onderzoeksresultaten vanuit de gestelde doelen inzichtelijk

    • Is in staat om nieuwe informatie, kennis en handelwijzen tegen elkaar af te wegen en komt zo tot een realistisch en onderbouwd oordeel

  • Is zich bewust van de veranderende en snel wisselende omstandigheden

  • Bewaakt het juridisch kader en de termijnen

  • Geeft bevindingen weer, zowel positieve als negatieve

    • Formuleert een juist juridisch advies

    • Geeft verbeterpunten en/of alternatieve oplossingsrichtingen aan

  • Onderbouwt en verantwoordt de inhoud van de rapportage en maakt hierbij onderscheid tussen feiten en veronderstellingen

  • Is in staat om als gesprekspartner van gedachten te wisselen over de geschreven rapportage

    • Geeft op heldere wijze o.a. feiten, bevindingen en onderzoeksresultaten aan

    • Blijft doel- en resultaatgericht

    • Ziet zaken in de juiste proporties

  • Stelt hoge eisen aan de kwaliteit van het eigen werk

27. Kwalificatiedossier Dreigingsinschatting

I. Beschrijving

De functionaris stelt een dreigingsinschatting op a.d.h.v. een actuele dreiging. De functionaris is omgevingsbewust, gespreksvaardig, kent de eigen grenzen en mogelijkheden, kent en gebruikt relevante partners, kan interne en externe druk weerstaan, kan logisch redeneren en heeft aandacht voor detail. Hij analyseert en interpreteert grote hoeveelheden ongestructureerde gegevens en adviseert over de te volgen strategie en maatregelen vanuit de ingeschatte dreiging. Het werk kenmerkt zich door een hoog afbreukrisico. De functionaris moet om kunnen gaan met geheime informatie en kent de justitiële, bestuurlijke en politieke verhoudingen en verantwoordelijkheden.

Resultaat

  • Een dreigingsinschatting conform het Stelsel Bewaken en Beveiligen.

  • Een advies voor dreigingsinschatting dat schriftelijk en mondeling gepresenteerd kan worden aan de opdrachtgever(s).

II. Examenvereisten

  • Beschrijft en verantwoord de bevraagde bronnen bij de informatieverzameling, signaleert hierbij tegenstrijdigheden/hiaten en legt verbanden en relaties

  • Vult de informatieparagraaf van de dreiginschatting in door gebruik te maken van de 7 gouden W’s

  • Schat de waarde van informatie kritisch en objectief in; de gebruikte informatie in de inschatting is onderbouwt, relevant en draagt bij aan de verantwoording van risico’s en beschermende factoren

  • Stelt risicofactoren op o.b.v. informatie en onderbouwt deze

  • Stelt beschermende factoren op o.b.v. de informatie en onderbouwt deze

  • Geeft invulling aan de matrix o.b.v. informatieparagraaf, de risicofactoren en de beschermende factoren en neemt hier een eigen onderbouwt standpunt over in

  • Geeft een logische, relevante en zorgvuldige onderbouwing van de waarschijnlijkheid van de dreiging en de redenen waaruit die waarschijnlijkheid blijkt

28. Kwalificatiedossier Eerste hulp door politie

De politiemedewerker is beschikbaar voor hulpverleningsvragen, handelt hulpverleningsvragen zelfstandig af, stabiliseert de situatie van slachtoffers en draagt zorg voor overdracht. De politiemedewerker kent de juridische kaders van het optreden als ambtenaar aangesteld voor de uitoefening van de politietaak voor hen die dat behoeven waar geen andere hulp voor handen is, werkt veilig, verleent hulp conform ABCDE-methode en beheerst voor het optreden als hulpverlener de (levensreddende dan wel stabiliserende) handelingen conform protocollen EHDP.

De politiemedewerker onderhoudt en controleert de hulpmiddelen, beheerst het gebruik van AED, hanteert de eerste hulphandeling en past deze juist toe. De politiemedewerker kan waarnemen, anticiperen en per situatie levensreddend handelen. De politiemedewerker kan reflecteren op zijn en andermans handelen om hiervan te leren. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden met de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

Overall

  • Kent en begrijpt relevante wet- en regelgeving politietaken Politiewet 2012 en Eerste hulpverlener

  • Is in staat de context op veiligheid voor zichzelf en anderen te analyseren en hierop indien nodig te acteren

  • Maakt correct gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

  • Handelt volgens de ABCDE-methode

  • Bepaalt of de hulpverlening zelfstandig kan worden afgehandeld of alleen de eerste stabiliserende handelingen zelf kan uitvoeren en andere hulpverleners nodig zijn

  • Maakt gebruik van passende communicatietechnieken in de omgang met slachtoffers/collega(‘s) en/of personen

  • Blijft ook onder druk doel- en resultaatgericht en neemt eigenstandig beslissingen

  • Handelt professioneel en integer

  • Is op het handelen aanspreekbaar en in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren

(Levensreddende) Hulpverlening

  • Handelt volgens de EHDP-protocollen

  • Past eerste hulp(materialen) toe

    • Stabiliseert een slachtoffer op juiste wijze

    • Gebruikt op juiste wijze passende materialen en middelen

  • Voert op juiste wijze een reanimatie uit bij een slachtoffer volgens NRR-richtlijnen, al dan niet met behulp van een AED

  • Beheerst de techniek voor een doelmatig en veilig AED gebruik volgens de NRR-richtlijnen

  • Werkt veilig voor zichzelf en anderen door op juiste wijze met de middelen en AED om te gaan

  • Is in staat overdracht te doen naar medische hulpverleners

29. Kwalificatiedossier Familieagent

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Competentie en vakgebied

Basisvaardigheden

1. Communicatie

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van de wijze waarop effectief met slachtoffers en nabestaanden gecommuniceerd kan worden, is zich bewust van het belang van goede communicatie en past in de communicatie met slachtoffers en nabestaanden de beginselen van actief luisteren en het voorkomen van spreken in vakjargon toe.

• Een startbekwame familieagent heeft inzicht in de sociale en emotionele gevolgen van slachtofferschap en kan zijn communicatie en sociaal-emotionele vaardigheden aanpassen aan en kan aansluiten bij slachtoffers en nabestaanden.

2. Professionele beroepshouding

• Een startbekwame familieagent heeft inzicht in de gevolgen van secundaire victimisatie en weet hoe secundaire victimisatie in de begeleiding van slachtoffers kan worden voorkomen.

• Een startbekwame familieagent kan praktijkdilemma’s onderkennen en kan aan de hand van verkregen inzichten en kennis zijn rol vormgeven in de praktijk.

• Een startbekwame familieagent handelt vanuit een balans tussen afstand en nabijheid.

3. Mentale weerbaarheid

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van het belang van een goede mentale gezondheid en het inzicht in de eigen coping mechanismen, hij weet bij wie hij in de organisatie moeten zijn indien zijn mentale gezondheid in het geding komt.

• Een startbekwame familieagent kent het belang van het (tijdig) stellen van grenzen en weet dit in de context van de rol toe te passen.

• Een startbekwame familieagent herkent morele dilemma’s in de uitoefening van zijn rol, kan deze wegen en weet deze bespreekbaar te maken met relevante actoren.

4. Rouw, verlies en trauma

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van de basisbeginselen van rouw, verlies en trauma en weet hoe deze zich bij slachtoffers en nabestaanden kunnen uiten.

• Een startbekwame familieagent heeft inzicht in zijn eigen processen van rouw, verlies en trauma en kan deze inzichten toepasbaar maken om een vertrouwensband met nabestaanden en slachtoffers op te bouwen.

5. Wetgeving en interne organisatie

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van de wetgeving die betrekking heeft op slachtoffers en nabestaanden, weet waar hij de betreffende wetgeving kan vinden en hoe hij deze in de praktijk toe moet passen.

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van de afspraken vwb rol en inzet en de borging van de functie familieagent binnen de nationale politie, zoals het Protocol Maatwerk, het Protocol Familieagent, de richtlijn Overlijdensonderzoeken, etc.

6. Vastlegging

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van het belang en de wettelijke en kwalitatieve vereisten van vastlegging van gedane werkzaamheden ihkv zijn functie en kan aan de hand van deze kennis een kwalitatieve goede vastlegging van zijn werkzaamheden verzorgen.

7. Extern netwerk en partners

• Een startbekwame familieagent heeft kennis en inzicht in de werkafspraken tussen de politie, slachtofferhulp Nederland en het openbaar ministerie.

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van het geldende protocol maatwerk en kan dit protocol toepassen in zijn dagelijkse werkzaamheden.

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van de interne organisatie en de slachtofferzorgketen en weet hoe en naar wie hij moet en kan (warm) doorverwijzen, hij borgt deze informatie in een lokale netwerkkaart.

8. Divers vakmanschap

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van de visie op divers vakmanschap en kan deze toepassen in zijn werk als familieagent.

• Een startbekwame familieagent heeft inzicht in de organisatiecultuur van de poltie en hoe deze zijn werk als familieagent kan beïnvloeden.

• Een startbekwame familieagent heeft op basisniveau kennis van rituelen en uitgangspunten omtrent de dood bij diverse geloofsuitingen en kan vanuit zijn professionele beroepshouding slachtoffers met een andere (culturele) achtergrond neutraal en onbevooroordeeld begeleiden.

30. Kwalificatiedossier Familierechercheur

I. Beschrijving

Het werk van de familierechercheur is vaak gericht op ingrijpende incidenten en kan betrekking hebben op traumabegeleiding. Er wordt als koppel samengewerkt met justitie en recherchespecialisten. De onderzoeken waarmee men te maken krijgt kunnen een internationaal karakter hebben. Het werk heeft betrekking op het uitvoeren van specifieke opdrachten binnen kaders. De familierechercheur moet uitleg kunnen geven over rechercheprocessen en werkt in het spanningsveld met confronterende belangen (van direct betrokkenen en opsporingsbelangen).

Resultaat10

  • Er is kwalitatief en deskundig opgetreden waarbij een familierechercheur de schakel is geweest tussen de direct betrokkenen en het onderzoeksteam

  • De familie / direct betrokkenen en het onderzoeksteam zijn geïnformeerd

II. Examenvereisten

  • Onderscheidt hoofd- en bijzaken, onderbouwt keuzes en brengt structuur aan in het opsporingsonderzoek

  • Heeft oog voor vluchtige informatie, is alert op het herkennen van belangrijke informatie en weet dit te gebruiken in het opsporingsonderzoek

  • Legt vragen en duidelijke vervolgstappen vast aan de hand van gegeven informatie, deze sluiten aan op de zaak en geven richting aan het optreden

  • Bouwt een vertrouwensband op met de direct betrokkenen zonder de doelen van het opsporingsonderzoek uit het oog te verliezen

  • Kan omgaan met grote emotionele druk

  • Brengt informatie over, houdt hierbij rekening met de gevoeligheid van informatie voor de direct betrokkenen

  • Bewaart afstand, bewaakt de grenzen in het contact op professionele wijze

  • Houdt rekening met tactische en juridische gevolgen van het optreden voor het opsporingsonderzoek en kent de grenzen van de eigen bevoegdheid

  • Kan omgaan met het spanningsveld tussen belangen van direct betrokkenen en het onderzoeksteam, bepaalt een tactiek om hiermee om te gaan

  • Haalt en brengt informatie over aan direct betrokkenen en het onderzoeksteam, houdt hierbij rekening met relativiteit van informatie en het gevaar voor tunnelvisie

  • Werkt samen als koppel (met een andere familierechercheur), kan hierover reflecteren en ziet de belangen en gevaren van de samenwerking

31. Kwalificatiedossier Financieel administratieve waarheidsvinding

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Vakvaardigheden

  • 1: Rechercheert in organisatievormen en rechtsverhoudingen in het kader van eenvoudig en complex financieel onderzoek.

  • 2: Plaatst onderzoek in de bredere context van financieel rechercheren.

  • 3: is in staat een kasstroomoverzicht op te stellen en te controleren alsmede verbandcontroles uit te voeren

Praktijkrepertoire

  • 4: Communiceert op effectieve wijze, presenteert gestructureerd.

  • 5: Maakt de vertaalslag van een ingewikkeld financieel onderzoek naar een voor de leek begrijpelijk onderzoek.

  • 6: Informeert en overtuigt teamleiding.

  • 7: Reageert adequaat op tegenspraak en kritische vragen.

Expertise

  • 8: Zet controlemiddelen en -technieken in het kader van opsporing/complex financieel onderzoek in en motiveert deze.

  • 9: Doet gemotiveerde voorstellen die leiden tot waarheidsvinding i.r.t. strafbare gedragingen of aanwijzing van personen/instanties die strafrechtelijk aansprakelijk zijn.

32. Kwalificatiedossier Forensic network exploration

I. Beschrijving

De forensisch digitale rechercheur onderzoekt netwerkdata en netwerkconfiguraties op de aanwezigheid van forensisch waardevolle sporen. Hij kan deze sporen herkennen, veiligstellen en onderzoeken. De forensisch digitale rechercheur dient over specifieke kennis van netwerkconfiguraties, netwerkprotocollen en -componenten te beschikken om deze te kunnen herkennen en de daarop aanwezige tactisch relevante informatie veilig te kunnen stellen en over te kunnen dragen.

Kerntaken

  • Onderzoeken van netwerkconfiguraties en netwerkdata

  • Opstellen proces verbaal

Resultaat

  • Advies over werkwijze met betrekking tot forensisch veiligstellen van data in computernetwerken is voor doorzoeking uitgebracht

  • (Relevante) Data van actieve netwerkomgevingen is veiliggesteld

  • Proces-verbaal, rapport, evidence files zijn opgeleverd

II. Examenvereisten

  • Onderzoekt interne/externe informatie en stelt relevante gegevens (netwerkconfiguraties/netwerkdata) veilig

  • Analyseert en interpreteert waardevolle forensische sporen

  • Past juiste onderzoeksmethoden toe en gebruikt daarbij de juiste hulpmiddelen

  • Past wettelijke voorschriften, richtlijnen en beleidskaders toe

  • Maakt een proces-verbaal compleet, logisch en chronologisch op

  • Beantwoord onderzoeksvragen volledig en correct

  • Schat het afbreukrisico goed in

  • Vertaalt technische – naar tactische informatie voor het onderzoeksteam

  • Verantwoordt keuzes die tijdens het onderzoek gemaakt zijn in het proces-verbaal

  • Geeft grenzen en mogelijkheden van de eigen functie en vakmatige ondersteuning aan en benut deze

  • Geeft adviezen aan het onderzoeksteam, collega’s en de rechtbank

  • (Beschikt over kennis uit de module ‘Network Fundamentals’ van de Cisco Academy)11

33. Kwalificatiedossier Forensic scripting

De Digitaal rechercheur is in staat om:

Vakmatig en methodisch

  • 1. In technologisch opzicht:

    • Diepgaande kennis van Phyton

    • Patronen herkennen

    • Informatie te onderzoeken en analyseren

  • 2. Contaminatie te voorkomen

  • 3. De uitgevoerde scripting in een rapportage vast te leggen en toe te lichten

  • 4. Veiliggestelde informatie ter beschikking te stellen aan de opdrachtgever

  • 5. Bevindingen op digitaal vakgebied te vertalen naar voor derden begrijpelijke taal

  • 6. Relevante wettelijke voorschriften, richtlijnen (zoals FT-normen) en beleidskaders adequaat toe te passen

  • 7. Gevraagd en ongevraagd kennis uit te dragen over het digitale forensische vakgebied en nieuwe ontwikkelingen op dit vakgebied

  • 8. Advies te geven aan de onderzoeksleiding, collega’s en de rechter-commissaris

Bestuurlijk-organisatorisch en strategisch

  • 9. De grenzen en mogelijkheden van de eigen functie en de vakmatige ondersteuning aan te geven en te benutten (b.v. wanneer het NFI in te schakelen)

  • 10. Zelfstandig te functioneren binnen geformuleerde beleidskaders

  • 11. Verantwoordelijkheid te dragen voor zijn eigen handelen

  • 12. Te compareren

Sociaal-communicatief en cultureel-normatief

  • 13. Interdisciplinair samen te werken

  • 14. Een eigen standpunt in te nemen en te verdedigen

Lerend en vormgevend

  • 15. De eigen kwaliteit en vakdeskundigheid als digitaal rechercheur te verbeteren

  • 16. Innovatief en creatief te opereren

34. Kwalificatiedossier Forensisch coördinator12

I. Beschrijving

De Forensisch coördinator (FoCo) heeft als kerntaak het coördineren van de feitelijke onderzoekswerkzaamheden op de PD of PI of op meerdere locaties als het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Tevens heeft een FoCo de taak om het onderzoek af te stemmen met het OM (Openbaar Ministerie) en de tactische teamleiding, en de FoCo maakt in een TGO dan ook deel uit van de VKL (Vaste Kern Leidinggevenden). De FoCo is ook verantwoordelijk voor de productie en de kwaliteit van het totale FoDo (Forensische Dossier). De FoCo is derhalve van begin tot eind verantwoordelijk voor en betrokken bij het onderzoek.

De FoCo begeleidt de implementatie van (nieuw) beleid en (nieuwe) beleidsproducten en monitort de toepassing van beleid en beleidsproducten. Hierbij bevordert de FoCo tevens de deskundigheid van collega's en beoordeelt als mentor hun vakvolwassenheid. Hij bouwt, onderhoudt en regisseert vanuit zijn specialisatie netwerken voor de aanpak van veiligheidsproblematiek en voor analyse, monitoring en evaluatie van de toepassing van vastgestelde (nieuwe) werkwijzen, uitvoeringskaders en -procedures, instrumenten, methoden en technieken in de uitvoeringspraktijk.

Resultaat

  • Forensisch dossier (inclusief onderzoeksresultaten, zowel de productie als de kwaliteit)

  • Relaas-PV (chronologisch verslag van het gehele onderzoek), waarin een samenvattende analyse van alle onderzoeksresultaten de afronding van het totale onderzoek vormt.

  • Journaal

  • Plan van aanpak

  • Sporenlijst/ sporenbeheer

  • Onderzoeksaanvragen extern

  • Voortgangs-PV (stand van zaken pv voor OvJ / RC / Raadkamer)

  • Motivatie-PV (pv waarin wordt gemotiveerd waarom inzet deskundige noodzakelijk is en welke onderzoeksvragen gesteld dienen te worden)

II. Examenvereisten13

Algemeen

  • Heeft een professionele beroepshouding, handelt professioneel en integer

Beoordelen van bewijswaarde Materiele Sporen / Criminalistiek en Bayesiaanse Statistiek

  • Beschikt over kennis van:

    Wetenschappelijke ontwikkelingen binnen de forensische opsporing, de criminalistische principes binnen forensisch onderzoek/onderzoeksgebieden, de functie van bayesiaanse statistiek binnen forensisch onderzoek, relevante onderzoeksvragen voor het opsporingsonderzoek, geschikte forensische onderzoeksmethode/product de interpretatie van de forensische onderzoeksresultaten

  • Maakt en presenteert een advies

  • Analyseert een gegeven casus systematisch,

    • toont hierbij inzicht in de relevante forensische bronnen, interpreteert de resultaten en geeft de waarde van de resultaten voor de bewijswaarde aan, waardeert en prioriteert aangetroffen sporen en maakt juiste keuzes m.b.t. het veiligstellen van de sporen

  • Stelt een heldere en afgebakende onderzoeksvraag op die leidend is voor een onderbouwde keuze voor een forensisch onderzoek

  • Onderbouwt het advies technisch en tactisch

    • Adviseert de teamleiding over in te zetten acties met de voor- en nadelen

    • Koppelt de onderbouwing aan de te verwachten bewijswaarde

    • Heeft oog voor de (wetenschappelijke) haalbaarheid en prioritering van werkzaamheden

  • Plaatst de bewijsvoering in een juridisch kader en onderbouwt dit

  • Verantwoordt de samenwerking met partners

  • Neemt een eigen standpunt, kan omgaan met kritische vragen en kan anticiperen op nieuwe informatie

  • Toont forensische technische deskundigheid en maakt de koppeling naar de (forensische) wetenschap

    • Is op de hoogte van trends en wetenschappelijke ontwikkelingen in forensisch technisch onderzoek en denkt aan alternatieve opsporingsmethoden

Juridische kennis

  • Beschikt over (juridische) kennis/inzicht in

FO-aspecten, de FO-reikwijdte m.b.t. strafvorderlijke bevoegdheden en de procedurele en juridische gang van zake, de rol van forensisch coördinator in relatie tot verschillende juridische thema’s (o.a. WDS, NRGS, WLB, Arbowetgeving), de juridische taken en verantwoordelijkheden als forensisch coördinator, de eigen beweegruimte en die van anderen

Dossiervorming

  • Maakt een analytische rapportage op van een (forensisch) dossier, geeft o.a. de opbouw van bewijsvoering, onderzoeksresultaten, bewijsmiddelen, missende onderdelen en verbeterpunten weer

  • Kan zich schriftelijk goed verwoorden, maakt een gestructureerde, georganiseerde, logische en chronologische analytische rapportage

  • Belicht en beschouwt het dossier vanuit verschillende perspectieven, weegt gegevens en mogelijke handelwijzen tegen elkaar af

  • Voert de dialoog over de analytische rapportage, blijft resultaat- en doelgericht en blijft zaken in de juiste proporties zien

  • Reflecteert op het eigen handelen, stelt hoge eisen aan de kwaliteit van het eigen werk en grijpt de kans om anderen te professionaliseren

Organisatorische coördinatie en advisering

  • Presenteert overtuigend en beschikt over goede mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

  • Analyseert objectief, heeft geen subjectieve oordelen

  • Benoemt concreet en specifiek wat goed gaat en wat oorzaken zijn van een ongewenste situatie

  • Verdiept zich in het analyseren om tot de kern van de zaak te komen

  • Benoemd de kern en essenties zo concreet mogelijk

  • Formuleert concreet een te bereiken verbetering (taakstelling)

  • Stemt de aanpak af op de te bereiken verbetering (taakstelling)

  • Schakelt in leiderschapsstijl, afhankelijk van de situatie, om tot de gewenste situatie te komen

  • Beïnvloedt de medewerking ven samenwerking met betrokkenen effectief, is bekend met stijlen van beïnvloeding en schakelt hiertussen

  • Coacht de medewerkers effectief en reflecteert met hen op hun persoonlijke ontwikkeling, maakt hen verantwoordelijk voor bepaalde taken, schakelt tussen de rol als forensisch coördinator en coach

  • Adviseert effectief en kan met weerstand omgaan

  • Reflecteert op de persoonlijke ontwikkeling als forensisch coördinator en toont inzicht in zichzelf

Netwerken

  • Verkent het probleem, benoemt de randvoorwaarden en kenmerken van het probleem

  • Licht het plan van aanpak toe, benoemt de activiteiten die in het kader van netwerken van belang zijn

  • Benoemt relevante partners binnen een probleemgerichte aanpak

  • Past de principes van netwerkend werken toe, onderbouwt wanneer welke methode(n) en tools ingezet moeten worden

  • Benoemt en onderbouwt interventies die bij welke partners gepleegd moeten worden

  • Weegt belangen van de partners af

  • Onderbouwt de meerwaarde van de netwerkprincipes in relatie tot het vakgebied van de forensisch coördinator

  • Neemt een eigen standpunt in en onderbouwt dit, gaat kritisch om met gestelde vragen

Beleid

  • Beschrijft de beleidscyclus, weet hoe beleid vertaalt wordt naar operationele plannen, kan de legitimiteit van beleid en het eigen handelen uitleggen

  • Weet hoe binnen een team/eenheid draagvlak gecreëerd kan worden voor te implementeren beleid

  • Kent verschillende vormen van evaluatie

  • Reflecteert op het eigen handelen op het gebied van draagvlak creëren en het op de agenda krijgen van onderwerpen

  • Beschikt over goede schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden

Interpreteren / analyseren in een review

  • Verantwoordt zijn rol als coördinator met betrekking tot de uitvoering van de volgende aspecten; en de samenwerking met verschillende partijen binnen deze uitvoering:

    • de totstandkoming van hypothesen en scenario’s in het onderzoeksproces

    • LR-methoden en de rol van hypothesen en scenario’s

    • wetenschappelijke methode op de PD

    • de eigen positie en houding binnen en buiten VKL

    • Pre-Fit en Fit (forensische intake)

    • het toetsen van hypothesen en scenario’s

    • het relaas pv

35. Kwalificatiedossier Forensische Opsporing – Schietincidenten

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student is in staat om in samenwerking met collega’s een onderzoek plaats delict uit te voeren naar aanleiding van het aantreffen van een (vuur-)wapen en/of een mogelijk schietincident met inachtneming van de daarbij geldende veiligheids- en werkinstructies en aanwending van de juiste juridische bevoegdheden.

  • De student is in staat om diverse scenario’s op een plaats delict op de juiste manier op te stellen, waarbij hij het sporenbeeld en andere aanwijzingen op de juiste wijze interpreteert en zodoende tot een gefundeerde analyse komt.

  • De student is in staat om samen te werken met ketenpartners om te komen tot een gefundeerde analyse van de omstandigheden op de plaats delict.

  • De student is in staat om veilig te werken op een plaats delict waar mogelijk geschoten is met een of meerdere (vuur-)wapen(s) en/of een dergelijk wapen wordt aangetroffen en daar de aangetroffen sporen veilig te stellen. Dit alles doet de student conform de geldende werkinstructies en met behulp van informatie van ketenpartners indien nodig.

  • De student kan de verrichte handelingen en bevindingen zowel schriftelijk als visueel op de juiste wijze vastleggen.

36. Kwalificatiedossier Forensisch onderzoek aan besturingssystemen

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid en om het bijhorende certificaat te ontvangen.

De student is in staat om:

  • diepgaande kennis over besturingssystemen toe te passen in een opsporingsonderzoek

  • kennis van vindplaatsen van forensisch interessante informatie op besturingssystemen te benutten

  • verkregen informatie te onderzoeken en te analyseren

  • innovatief en creatief te opereren

  • data van te onderzoeken besturingssystemen en veel voorkomende configuraties te herkennen en de juiste tools toe te passen voor onderzoek en analyse en daarbij contaminatie te voorkomen.

  • de uitgevoerde werkzaamheden en bevindingen in een proces-verbaal vast te leggen

  • veiliggestelde informatie ter beschikking te stellen aan de opdrachtgever

  • bevindingen op digitaal vakgebied te vertalen naar voor derden begrijpelijke taal

  • advies te geven aan de onderzoeksleiding, collega’s en de rechter-commissaris

  • te compareren

  • relevante wettelijke voorschriften, richtlijnen en beleidskaders zelfstandig en adequaat toe te passen

  • gevraagd en ongevraagd kennis uit te dragen over het digitale forensische vakgebied en nieuwe ontwikkelingen op dit vakgebied

  • de eigen kwaliteit en vakdeskundigheid als digitaal rechercheur te verbeteren

  • de grenzen en mogelijkheden van de eigen functie en de vakmatige ondersteuning aan te geven en te benutten en interdisciplinair samen te werken

37. Kwalificatiedossier Forensische Opsporing Zeden

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student is in staat om in samenwerking met collega’s een onderzoek plaats delict en/of een forensisch medisch onderzoek uit te voeren naar aanleiding van de melding van een zedenmisdrijf met inachtneming van de daarbij geldende veiligheids- en werkinstructies en aanwending van de juiste juridische bevoegdheden.

  • De student is in staat om op basis van een onderzoek van een plaats delict, een forensisch medisch onderzoek en/of eventuele vervolgonderzoeken diverse scenario’s op de juiste manier op te stellen, waarbij hij het sporenbeeld, resultaten van vervolgonderzoeken en andere aanwijzingen op de juiste wijze interpreteert en zodoende tot een gefundeerde analyse komt.

  • De student is in staat om samen te werken met ketenpartners binnen en buiten de politie, in het bijzonder de forensisch arts, en de juiste vervolgonderzoeken aan te vragen.

  • De student is in staat om op een professionele wijze om te gaan met alle betrokkenen in een zedenzaak.

  • De student kan de verrichte handelingen en bevindingen zowel schriftelijk als visueel op de juiste wijze vastleggen.

38. Kwalificatiedossier Forensische Opsporing Opsporen, Bergen en Identificeren (OBI)

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student is in staat om in samenwerking met collega’s en ketenpartners een onderzoek plaats delict uit te voeren en vervolgonderzoeken te initiëren naar aanleiding van het zoeken naar en/of aantreffen van (delen van) een overleden persoon met inachtneming van de daarbij geldende veiligheids- en werkinstructies en aanwending van de juiste juridische bevoegdheden.

  • De student is in staat om diverse scenario’s op een plaats delict op de juiste manier op te stellen, waarbij hij het sporenbeeld, resultaten van vervolgonderzoeken en andere aanwijzingen op de juiste wijze interpreteert en zodoende tot een gefundeerde analyse komt.

  • De student is in staat om de identiteit van (delen van) het slachtoffer te onderzoeken aan de hand van de daarvoor geschikte methodieken.

  • De student kan de verrichte handelingen en bevindingen zowel schriftelijk als visueel op de juiste wijze vastleggen.

39. Kwalificatiedossier Forensische Opsporing Overlijdensonderzoek

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student is in staat om in samenwerking met collega’s een onderzoek plaats delict/plaats incident uit te voeren en vervolgonderzoeken te initiëren naar aanleiding van het aantreffen van een overleden persoon met inachtneming van de daarbij geldende veiligheids- en werkinstructies en aanwending van de juiste juridische bevoegdheden.

  • De student is in staat om in samenwerking met collega’s en/of ketenpartners een onderzoek aan een overleden lichaam uit te voeren met in achtneming van de daarbij geldende veiligheids- en werkinstructies en aanwending van de juiste juridische bevoegdheden.

  • De student is in staat om diverse scenario’s op een plaats delict op de juiste manier op te stellen, waarbij hij het sporenbeeld, de postmortale verschijnselen, resultaten uit vervolgonderzoeken en andere aanwijzingen op de juiste wijze interpreteert en zodoende tot een gefundeerde analyse komt.

  • De student is in staat om samen te werken met ketenpartners, in het bijzonder de forensisch arts en de opsporing, om te komen tot een gefundeerde analyse van de omstandigheden op de plaats delict.

  • De student is in staat om de identiteit van het slachtoffer te onderzoeken aan de hand van de daarvoor geschikte methodieken.

  • De student kan de verrichte handelingen en bevindingen zowel schriftelijk als visueel op de juiste wijze vastleggen.

40. Kwalificatiedossier Forensisch-digitaal opsporen in complexe situaties

I. Beschrijving

De digitaal rechercheur voert forensisch digitaal onderzoek uit in complexe situaties. Hij voert veel voorkomende werkzaamheden uit, deze hebben met name betrekking op eenvoudig onderzoek in het computernetwerk. Hij moet in relatief korte tijd de gestelde onderzoeksvraag beantwoorden. Het werk heeft een hoog afbreukrisico

Resultaat

  • Er is een plan van aanpak opgesteld

  • Digitale informatie is veiliggesteld

  • Sporen zijn vertaald naar aanwijzingen tot bewijs

  • Ondersteuning van (deel van) het bewijs

  • Gepresenteerde gegevens (proces-verbaal, rapport)

II. Examenvereisten

  • Beschikt over kennis en inzicht van digitaal opsporen in complexe situaties14

  • Past verschillende digitale opsporingstechnieken en -methoden volgens procedure toe en op het juiste moment

  • Interpreteert gevonden data volgens procedure, houdt hierbij rekening met tactische elementen

  • Filtert en ontsluit gegevens volgens procedure

  • Maakt een proces-verbaal op over het uitgevoerde digitale onderzoek

  • Maakt een journaal op waaruit de verrichte handelingen om informatie veilig te stellen blijken

  • Verantwoordt het uitgevoerde onderzoek dat diepgang heeft, geeft aan hoe tot de onderzoeksvragen is gekomen

  • Stelt de forensische waarde van het onderzoek vast

  • Benoemt bevindingen, conclusies en aanbevelingen, ligt de uitgevoerde handelingen tijdens het onderzoek toe

  • Kan samenwerken

  • Houdt een presentatie waarin toehoorders geïnformeerd worden, kan de informatie begrijpelijk, duidelijk en volledig overbrengen en de informatie is relevant voor het vakgebied15

  • Beantwoord vragen van toehoorders op een correcte en volledige manier, combineert hierbij kennis en ervaring

  • Geeft aan wat nuttig kan zijn voor het toekomstig handelen

  • Toont een juiste beroepshouding, handelt professioneel en integer overeenkomstig de waarden en missie van de Nationale politie

41. Kwalificatiedossier Forensisch-digitaal opsporen in eenvoudige situaties

I. Beschrijving

De digitaal rechercheur voert forensisch digitaal onderzoek uit in eenvoudige situaties.

Hij voert veel voorkomende werkzaamheden uit, deze hebben met name betrekking op eenvoudig onderzoek in het computernetwerk. Hij moet in relatief korte tijd de gestelde onderzoeksvraag beantwoorden. Het werk heeft een hoog afbreukrisico

Resultaat

  • Er is een plan van aanpak opgesteld

  • Digitale informatie is veiliggesteld

  • Sporen zijn vertaald naar aanwijzingen tot bewijs

  • Ondersteuning van (deel van) het bewijs

  • Gepresenteerde gegevens (proces-verbaal, rapport)

II. Examenvereisten

  • Beschikt over kennis en inzicht van digitaal opsporen in eenvoudige situaties16

  • Maakt een plan van aanpak

    • Vermeldt in het plan van aanpak o.a.: de digitale opsporingsmogelijkheden, tijd die activiteiten kosten, en mogelijke resultaten

  • Overweegt de mogelijkheden voor een goed onderzoek en benut deze indien nodig

  • Verantwoordt (in het journaal) de onderzoeksafdelingen, de ingewonnen informatie, de methodieken en de tactische elementen

  • Past verschillende digitale opsporingstechnieken en -methoden volgens procedure toe en op het juiste moment

  • Interpreteert gevonden data volgens procedure, houdt hierbij rekening met tactische elementen

  • Ontsluit gegevens volgens procedure

  • Past wet- en regelgeving correct toe gedurende het onderzoek

  • Maakt een proces-verbaal overzichtelijk, logisch en begrijpelijk op, conformeert zich hierbij aan de wettelijk gestelde eisen en handelt binnen wettelijke kaders

  • Beschrijft samenvattende bevindingen in het proces-verbaal volledig en volgens procedure

  • Past juridische aspecten volledig en goed toe en kan dit toelichten en verantwoorden

42. Kwalificatiedossier Forensische analyse verkeer – Rekenmodellen 2

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten Rekenmodellen 2.

  • De student houdt rekening met de nauwkeurigheid van opgenomen sporen en gemeten waarden.

  • De student kan bewegingsvergelijkingen opstellen voor een eenparig versneld lichaam.

  • De student kan bewegingsvergelijkingen toepassen.

  • De student kan analyseren welke natuurkundige wetmatigheid leidt tot het meest betrouwbare resultaat.

  • De student kan resultaten op een juiste wijze verantwoorden.

  • De student kan zich kritisch opstellen ten aanzien van verkregen resultaten.

43. Kwalificatiedossier Fotoconfrontatie Organiseren, Coördineren, Uitvoeren en Schrijven

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

De student:

  • 1. Kan de wet- en regelgeving over het houden van een fotoconfrontatie uitleggen

  • 2. Kan een getuigenverklaring analyseren en beoordelen op voldoende relevante informatie en kan op basis hiervan bepalen of een fotoconfrontatie uitgevoerd kan worden.

  • 3. Kan een getuigenverhoor uitvoeren gericht op het verkrijgen van aanvullende informatie voor de fotoconfrontatie.

  • 4. Kan de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring toetsen op waarnemingsomstandigheden en invloeden op het geheugenproces.

  • 5. Kan de Foto Confrontatie Module (FCM) zodanig bedienen dat een confrontatie volgens de richtlijnen en zonder oponthoud wordt uitgevoerd of kan worden uitgevoerd.

  • 6. Kan met de daarvoor gebruikte systemen een fotoselectie samenstellen die voldoet aan de gestelde eisen zoals vastgelegd in de branche-richtlijnen die gelden voor een confrontatie.

  • 7. Kan uitleggen waarom het gebruik van testobservatoren bij een fotobewijsconfrontatie noodzakelijk is

  • 8. Kan beargumenteren welke testobservatoren ingezet moeten worden en aan welke eisen deze testobservatoren moeten voldoen.

  • 9. Kan uitleggen waarom het gebruik van een getuigenbegeleider bij een fotobewijsconfrontatie relevant is.

  • 10. Kan de getuigenbegeleider instrueren volgens de branche-richtlijnen die gelden voor een confrontatie.ter voorbereiding op de uitvoering van de fotobewijsconfrontatie.

  • 11. Kan de getuigenbegeleider zodanig instrueren dat de integriteit van de fotobewijsconfrontatie gewaarborgd wordt.

  • 12. Kan de getuige instrueren volgens de richtlijnen ter voorbereiding op de uitvoering van de opsporingsconfrontatie.

  • 13. Kan de opsporingsconfrontatie uitvoeren volgens de daarbij geldende brancherichtlijnen.

  • 14. Kan de confrontatie uitvoeren zonder de getuige op enige wijze te beïnvloeden

  • 15. Kan tijdens de uitvoering van een opsporingsconfrontatie de reactie van de getuige waarnemen en dit schriftelijk vastleggen.

  • 16. Kan de gemaakte keuzes, uitgevoerde handelingen en gevolgde procedures verantwoorden in een proces-verbaal.

  • 17. Past als confrontatieleider de basisgespreksvaardigheden toe, afgestemd op de rol en taak van de gesprekspartner.

  • 18. Brengt de vier kernwaarden van de politieorganisatie tot uiting in denken en handelen.

44. Kwalificatiedossier Fysiek-motorische vaardigheid

De politiemedewerker is fysiek en motorisch weerbaar. De politiemedewerker heeft inzicht in zijn politiespecifieke conditie en fysieke vaardigheden die nodig zijn om het vak professioneel uit te voeren.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker legt een uitgezet circuit af binnen een gestelde tijd. Het circuit bestaat uit onderdelen waarbij uithoudingsvermogen, snelheid-versnelling (stuwkracht), duw-, trek-, en tilkracht moeten worden aangetoond.

De eisen waaraan moet worden voldaan zijn gerelateerd aan de leeftijd en het geslacht van de kandidaat en zijn vastgelegd in de Regeling Fysieke vaardigheidstoets politie.

45. Kwalificatiedossier Gebruik van traangas in ME-verband

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De ME-er zet, in opdracht van de commandant, zelfstandig traangas in, in een aangewezen gebied en verspreidt dit op een verantwoorde manier. Hij kiest zelfstandig de meest geschikte tactiek en techniek. Hij adviseert de commandant gevraagd of ongevraagd over de mogelijkheden en onmogelijkheden voor het verspreiden van gas en weegt juridische aspecten mee in het advies. Hij garandeert de veiligheid van zichzelf en anderen optimaal. Hieronder valt ook het zorgvuldig en verantwoord omgaan met uitrustingsstukken.

Resultaat

  • Het strategisch belang van de inzet van traangas is bereikt

II. Examenvereisten

  • Geeft proportioneel en verantwoord advies aan de commandant over de situatie en de in te zetten middelen om het beoogde doel te bereiken. Hierbij zijn juridische aspecten meegewogen

  • Onderbouwt zijn standpunt

  • Zet middelen op technisch verantwoorde wijze in en kan dit ook beargumenteren

  • Neemt een veilige en verantwoorde plaats in in de linie

  • Bedient zijn wapen vaardig en blijft hierbij zicht houden op het resultaat

  • Behaalt het beoogde resultaat voor de verspreiding van het gas

  • Bevordert de veiligheid van zichzelf en anderen

  • Heeft een professionele beroepshouding

  • Gaat zorgvuldig om met zijn wapen, uitrusting en overige materialen en middelen

  • Kan kleine storingen oplossen aan zijn wapen, uitrusting of overige materialen en middelen

46. Kwalificatiedossier Gebruiken van computersimulatie bij verkeersongevalsanalyse

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De analist is in het bezit van de competenties om verkeersongevallen te analyseren met behulp van computersimulatie. Hij maakt hiervoor een plan van aanpak en voert analyses uit. Op basis van de bevindingen wordt een proces-verbaal opgemaakt. Onderdelen die in het werk aan bod komen zijn o.a. het inventariseren van relevante informatie, het maken van een plan van aanpak en het uitvoeren van onderzoek, het toetsen van gegevens en uitkomsten, het overleggen met specialisten, zorgen voor terugkoppeling naar de opdrachtgever en het verstrekken van advies en het opmaken van een proces-verbaal.

Resultaat

  • Rapport

  • Proces Verbaal

  • Inzicht in oorzaak en toedracht ongeval – verheldering

  • Gegevensverzameling

II. Examenvereisten

  • Kiest voor parameters die in overeenstemming zijn met de omstandigheden van het ongeval en geeft aan waarom deze gebruikt zijn

  • Onderbouwt de keuze voor de parameterwaarde en het gebruikte model en geeft aan welke parameters cruciaal zijn voor het ongeval en waarom

  • Is in staat om een simulatie te verkrijgen, na het optimaliseren van het gemodelleerde ongeval, die een reële mogelijkheid van het ongeval is

  • Verantwoordt waarom voor de computersimulatie gekozen is en waarom andere onderzoeksmethoden minder goed in aanmerking komen

  • Is in staat om een relatie te leggen tussen de vraagstelling van de opdrachtgever en het doel van de computersimulatie

  • Maakt een videoanimatie die de vraagstelling verheldert, die inzichtelijk werkt en geen verkeerde indruk geeft

  • Verantwoordt keuze voor videoanimatie

    • Toont aan of de gemaakte videoanimatie een meerwaarde heeft in relatie tot de casus

  • Verantwoordt de keuze voor grafieken

  • Maakt het proces-verbaal op

    • Maakt een proces verbaal op dat begrijpelijk en eenduidig is

    • Neemt in heldere taal een samenvatting in het proces-verbaal op, die consistent is met de rest van het proces-verbaal en de uitgangspunten en uitkomsten van de simulatie laat zien.

  • Trekt naar aanleiding van de uitkomsten van de uitgevoerde analyses zijn conclusie en beantwoordt de onderzoeksvraag

  • Geeft onderbouwt advies voor eventueel vervolgonderzoek

47. Kwalificatiedossier Generalist Operationeel Centrum

Beschrijving

De centralist werkt in een meldkameromgeving en is in staat om meldingen aan te nemen en meldingen uit te geven. Tevens is hij verantwoordelijk voor alarmering en opschaling op de meldkamer. Hij kan het werk zowel in eenvoudige monodisciplinaire als in complexe multidisciplinaire situaties uitvoeren. De centralist moet om kunnen gaan met spanningen die zich tijdens situaties voordoen. Kenmerkend voor de werkzaamheden zijn het denken in processen, onvoorspelbaarheid en complexiteit van het werk en de samenwerking met in- en externe partners. Belangrijk voor een goede uitvoering is de coördinatie van de ingezette eenheden en partners bij de lopende incidenten.

De opleiding richt zich op een geschikt niveau van startbekwaamheid. De centralist is vaardig in het bedienen van de meldkamerapplicaties en heeft kennis over de veelvuldig gebruikte gestandaardiseerde werkwijzen.

Kerntaken

  • Verzorgen van intake werkzaamheden op het Operationeel Centrum.

  • Verzorgen van uitgifte werkzaamheden op het Operationeel Centrum.

  • Regie houden op de lopende incidenten in het verzorgingsgebied. – Op- en afschalen van het incident.

Doelstellingen

  • De centralist verzorgt de intake door de melding aan te nemen, vast te leggen, te prioriteren en door te geven aan de regie van de juiste discipline(s), zodanig dat de hulpverlening adequaat kan worden ingezet.

  • De centralist verzorgt de uitgifte door op basis van de melding de juiste inzet te bepalen en de operationele eenheden aan te sturen en ondersteunen zodanig dat de werkzaamheden ter plaatse adequaat kunnen worden uitgevoerd.

  • De centralist houdt regie op het incident door de verrichtingen van de ingezette eenheden te volgen en te coördineren, zodanig dat de voortgang en veiligheid ter plaatse van het incident bewaakt wordt. Alle informatie omtrent het incident wordt door de centralist verwerkt in de meldkamersystemen.

  • De centralist kan een incident op- en afschalen en adviseert over situaties waar mogelijk opschaling nodig is met kennis van SGBO en GRIP.

I. Examenvereisten

1. Algemeen

  • Communiceert met melders, eenheden en relevante derden

    • Treedt beheerst, kalm, representatief en geloofwaardig op

    • Handelt integer, respectvol en toont empathisch vermogen

    • Past juiste gesprekstechnieken en luistervaardigheden toe

    • Kan in gevallen van agressie en oplopende emoties regie voeren in het gesprek.

    • Draagt informatie helder, beknopt en eenduidig over.

  • Hanteert wettelijke voorschriften en vastgestelde werkwijzen correct.

  • Draagt zorg voor de veiligheid van betrokkenen en indirect-betrokkenen.

  • Toont een juiste beroepshouding:

    • Is stressbestendig.

    • Is collegiaal, ondersteunend.

    • Kan goed samenwerken.

    • Past beroepsethiek toe, begrijpt de politietaak en is respectvol.

    • Beschikt over een professionele servicegerichtheid.

2. Verzorgen van intake werkzaamheden op het Operationeel Centrum

  • Verzamelt bij het aannemen van de melding sleutelgegevens

    • locatiegegevens

    • persoonsgegevens

    • bereikbaarheidsgegevens van de betrokkenen

    • informatie over de aard en de risico’s van het incident

      • Verzamelt bij het aannemen van de melding aanvullende informatie

      • Verwerkt alle relevante gegevens in het meldkamersysteem.

  • Bepaalt de prioriteit van de melding.

3. Verzorgen van uitgifte werkzaamheden op het Operationeel Centrum

  • Bepaalt zelfstandig op, basis van de verkregen informatie, de juiste kwalitatieve en kwantitatieve inzet. Indien nodig stemt de centralist dit af met zijn operationeel meerdere.

    • Bepaalt de inzetstrategie van de eenheden.

  • Informeert eenheden helder, beknopt en eenduidig.

  • Handelt volgens vastgestelde werkwijzen.

  • Voert regie in het radioverkeer door etherdiscipline toe te passen.

  • Gebruikt de functionaliteiten van het communicatienetwerk efficiënt.

4. Regie houden op de lopende incidenten in het verzorgingsgebied.

  • De centralist houdt overzicht op de lopende incidenten in zijn verzorgingsgebied.

  • Stuurt op de restdekking in het verzorgingsgebied.

  • Legt operationele informatie vast in meldkamersystemen.

  • Waarschuwt in- en externe partners

5. Op- en afschalen van het incident

  • Signaleert mogelijke opschalingssituaties

48. Kwalificatiedossier Groepscommandant in het CCB-domein

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de groepscommandant in het CCB-domein is er één kerntaak te onderscheiden: Aansturen van een groep tijdens de operationele inzet in het CCB-domein.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak van de opleidingen tot groepscommandant kennen drie werkprocessen.

Kerntaak

Werkprocessen

1. Aansturen van een groep tijdens de operationele inzet in het CCB-domein

1.1 Voorbereiden van de inzet

1.2 Aansturing geven tijdens de inzet

1.3 Evalueren van de inzet

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe de groepscommandant wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de groepscommandant uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 1: Voorbereiden van de inzet

Omschrijving

Competenties

De groepscommandant ontvangt een opdracht, welke door een sectiecommandant of andere aanvrager (hierna: opdrachtgever) wordt verstrekt. Hij luistert actief en stelt zo nodig vragen ter verduidelijking. Hij bereidt de opdracht, in samenspraak met zijn groepsleden, voor waarbij hij rekening houdt met de grenzen en mogelijkheden van de opdracht en zijn optreden. De groepscommandant brengt risico’s in kaart en stelt één of meer mogelijke wijzen van optreden voor aan zijn opdrachtgever. De groepscommandant verzorgt een briefing voor de groep over het plan van aanpak voor de opdracht.

• Besluitvaardigheid

• Flexibel gedrag

• Maatschappelijke oriëntatie

• Organisatievermogen

• Probleemanalyse

• Samenbindend leidinggeven

Gedrag

De groepscommandant

• neemt de opdracht actief in ontvangst van zijn opdrachtgever

• stemt op doeltreffende wijze af met zijn opdrachtgever en kan vanuit zijn specialisme advies geven over de (on)mogelijkheden van de inzet

• verzamelt informatie bij verschillende bronnen, veredelt deze en maakt hier indien gewenst gebruik van tijdens een inzet

• heeft het vermogen om randvoorwaarden die benodigd zijn bij zijn taak te onderkennen en te organiseren

• kan op basis een verkregen opdracht, in overeenstemming van de verkregen commanders intent, zelfstandig tot planvorming komen en kan dit plan, afhankelijk van verander(en)de en snel wisselende omstandigheden, bijstellen

• draagt positief bij aan de sfeer en de onderlinge verhoudingen in zijn groep

• voert nauwkeurig en zorgvuldig een (risico)analyse uit op groepsniveau, concretiseert zijn opdracht, herkent risico’s, kan scenario’s opstellen en bedenkt passende maatregelen waarbij hij weet te prioriteren

• kan effectief presteren onder hoge werk- en tijdsdruk, en in onzekere omstandigheden

• geeft grenzen en mogelijkheden van de eigen werkwijze aan en houdt rekening met die van anderen

• heeft kennis van de structuur en werkwijze van een SGBO

• verzorgt aan de hand van het 5-paragrafenmodel een briefing op groepsniveau, kan een commanders intent formuleren voor zijn groep en zet efficiënt taken uit bij zijn groepsleden naar aanleiding van de gemaakte (risico)analyse

Werkproces 2: Aansturing geven tijdens de inzet

Omschrijving

Competenties

De groepscommandant stuurt tijdens de inzet zijn groep zo veel mogelijk proactief aan en stuurt bij waar nodig. Hij communiceert daarbij op professionele en efficiënte wijze met een ieder in alle echelons. Hij neemt overwogen, proportionele en subsidiaire beslissingen en gebruikt alle hem ter beschikking staande (technische) hulpmiddelen op effectieve wijze. Hij acteert, ook onder verzwarende omstandigheden, efficiënt en doeltreffend en zorgt ervoor dat de leden derden op gepaste wijze bejegenen.

• Besluitvaardigheid

• Flexibel gedrag

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Organisatievermogen

• Resultaatgerichtheid

• Samenbindend leidinggeven

• Samenwerken

• Stressbestendigheid

Gedrag

De groepscommandant:

• communiceert effectief, ook in hectische en onvoorziene situaties, met groepsleden, overige groepscommandanten, opdrachtgever en relevante derden en stemt eigen handelen hierop af

• maakt adequaat gebruik van specifieke uitrustingsstukken en (technische) hulpmiddelen

• overziet de situatie tijdens de inzet, waarbij hij bij dreigende escalatie functioneel blijft handelen

• stuurt waar nodig, zo mogelijk proactief, op adequate wijze de groep aan bij wijzigende omstandigheden en handelt daarbij binnen beleidsuitgangspunten, tolerantiegrenzen en andere operationele kaders

• is in staat, ook zonder zicht op zijn leden, leiding te geven op afstand

• heeft oog voor gevolgen van keuzes en neemt maatregelen om nadelige effecten te reduceren

• houdt zowel rekening met de veiligheid van zichzelf en anderen als met de professionele ruimte van zijn leden

• monitort en beïnvloedt, waar nodig, groepsprocessen binnen zijn groep om zo een veilige en gewenste werksfeer en cultuur te creëren en te behouden

• benut de kwaliteiten, kennis en kunde binnen de groep en kan binnen diens eindverantwoordelijkheid voor zijn groep ieder zelfstandig laten werken

• zorgt ervoor dat de leden tijdens de inzet empathisch, gedifferentieerd en doortastend met publiek communiceren

• kan zijn groep functioneel coachen en aansturen in het aanbrengen van differentiatie in de benadering van verschillende groepen of individuen binnen het publiek domein

• speelt vlot in op de veranderende situatie en handelt flexibel en inventief (proactief handelen)

• neemt overwogen, proportionele en subsidiaire beslissingen in geweldsaanwending, veiligheid, werkvorm, tactiek en verschijningsvorm

• blijft in verzwarende omstandigheden (onder andere hoge werk- en tijdsdruk en in onzekere omstandigheden) beheerst en doeltreffend werken

• werkt op efficiënte manier samen met interne- en externe partners (mono- en multidisciplinair)

• is in staat om zich functioneel en hiërarchisch te laten aansturen, waarbij hij verantwoord om kan gaan met het spanningsveld tussen de hiërarchische verantwoordelijkheid en zijn specialistische deskundigheid

• beheerst verschillende leiderschapsstijlen en kan deze situationeel, zowel gebaseerd op persoon als situatie, bewust inzetten

• is zich bewust van de impact van zijn optreden in het publiek domein, handelt hiernaar en stelt zich neutraal op ten opzichte van onderwerpen van debat

• kent eigen grenzen, geeft deze aan en handelt hiernaar

• draagt de kernwaardes van de Politie actief uit en stuurt zijn groep hierop

Werkproces 3: Evalueren van de inzet

Omschrijving

Competenties

De groepscommandant neemt actief deel aan de debriefing met zijn opdrachtgever en leidt een debriefing op groepsniveau. Hij laat zijn leden reflecteren op hun eigen specifieke handelen. Vervolgens verwoordt hij sterkte- en verbeterpunten van de inzet en doet verbetervoorstellen. Ook gaat hij in op de ervaring, betrokkenheid en acties van de groepsleden. Hij vraagt feedback aan zijn groepsleden en/of opdrachtgever. Hij meldt aangewend geweld op de voorgeschreven wijze.

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Samenwerken

• Zelfreflectie

Gedrag

De groepscommandant:

• meldt geweld dat op zijn last heeft plaatsgevonden op de wettelijk voorgeschreven wijze

• meldt zelf toegepast geweld op de wettelijk voorgeschreven wijze

• neemt actief deel aan een debriefing met de opdrachtgever

• leidt een debriefing op groepsniveau

• rapporteert over de inzet en de situatie, verwoordt daarbij wat goed en fout is gegaan en doet verbetervoorstellen

• kan gemaakte keuzes onderbouwen met weloverwogen argumenten

• reflecteert op eigen ervaringen, gevoelens, gedachten en persoonlijke acties, formuleert verbeterpunten en vertaalt dit naar nieuw gedrag

• staat open voor feedback en kan constructieve feedback geven aan collega’s waarbij rekening wordt gehouden met de gevoelens van anderen

• heeft oog voor fysieke en mentale gesteldheid van zichzelf en collega’s en kan dit bespreekbaar maken

• draagt zorg zijn materialen en middelen en ziet toe op het zorgdragen voor de ten behoeve van de inzet gebruikte algemene materialen en middelen

49. Kwalificatiedossier Hacking investigations

I. Beschrijving17

De kandidaat heeft kennis van de gangbare methodes en tools die door hackers worden toegepast. Hij kan aantonen wie welke informatie op een computer heeft geplaatst en wat de consequenties zijn voor de integriteit van de gegevens op het systeem. Hij Herkent of er sprake is van hacking en schat in of hij eventueel specialistische ondersteuning moet inschakelen.

II. Examenvereisten18

  • Heeft kennis van, en kan deze toepassen:

    Technische achtergrond; analyse; security; tools, systemen en programma’s; procedures en methodologie; beleid en regelgeving; ethische aspecten; onderzoek aan computer, netwerken en mobiele apparatuur; onderzoek naar hacking.

50. Kwalificatiedossier Handelen in zaken omtrent kinderpornografie en kindersekstoerisme

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. De kerntaak omvat:

Beoordelen van vermoedelijk kinderpornografisch materiaal.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak kent de volgende werkprocessen.

Kerntaak

Werkprocessen

1. Beoordelen van vermoedelijk kinderpornografisch materiaal

2. Beoordelen of beeldmateriaal al dan niet als kinderpornografisch aangemerkt kan worden.

3. Tactisch (efficiënt en effectief) toepassen van relevante software.

4. Vastleggen van de bevindingen in een beschrijvingsproces-verbaal.

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe wordt opgeleid. Daarmee zijn het eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat wordt uitgevoerd. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroepen gelden, worden per werkproces puntsgewijs genoemd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 1: Beoordelen of beeldmateriaal al dan niet als kinderpornografisch aangemerkt kan worden

Omschrijving

Competenties

De KP-/zedenrechercheur bekijkt een fotomap met afbeeldingen en beoordeelt of deze afbeeldingen al dan niet als kinderpornografisch aangemerkt kunnen worden. Hij maakt hierbij gebruik van art. 240b van het Wetboek van Strafrecht, geldende jurisprudentie en de criteria zoals opgenomen in de Aanwijzing kinderpornografie van het College van Procureurs-Generaal.

• Oordeelsvorming

Gedrag

De KP-/zedenrechercheur:

• beoordeelt of het (beeld)materiaal valt onder de juridische definitie van kinderpornografisch materiaal.

Werkproces 2: Tactisch (efficiënt en effectief) toepassen van relevante software

Omschrijving

Competenties

De KP-/zedenrechercheur maakt gebruik van software waarmee inbeslaggenomen collecties met afbeeldingen worden uitgekeken. Hij zet deze software tactisch (efficiënt en effectief) in om het doel van het onderzoek te behalen.

• Besluitvaardigheid

• Oordeelsvorming

Gedrag

De KP-/zedenrechercheur:

• laat zien dat hij het softwareprogramma kan inzetten. Hij is minimaal in staat om afhankelijk van de casus de meest geschikte bookmarks en filters te gebruiken.

• maakt tactisch gebruik van het softwareprogramma, dit betekent zo efficiënt en effectief mogelijk.

Werkproces 3: Vastleggen van de bevindingen in een beschrijvingsproces-verbaal

Omschrijving

Competenties

De KP-/zedenrechercheur maakt een beschrijvingsproces-verbaal op met betrekking tot een kinderporno-onderzoek.

• Kwaliteitsgerichtheid

• Overtuigingskracht

Gedrag

De KP-/zedenrechercheur:

• beschrijft de chain of evidence.

• schetst een helder beeld van de aangetroffen collectie en de rol van de verdachte (het bewijs voor opzet en de verschillende strafbare handelingen) in het onderdeel “bevindingen aangetroffen materiaal” van het beschrijvingsproces-verbaal.

• kan aangeven welke vervolgonderzoeken nog nodig en/of wenselijk zijn.

51. Kwalificatiedossier Handelen in zedenzaken (HZZ)

Ten aanzien van het uitvoeren van een aangifteverhoor kan de student:

  • Een werksfeer creëren met de aangever

  • De hulpbehoefte inventariseren

  • De aangever zijn verhaal laten vertellen

  • Vragen stellen en doorvragen

  • Het verhoor afronden

  • Inzicht verkrijgen in de juridische aspecten van de zaak

  • Zicht krijgen op tactische aspecten en details ten aanzien van het delict

  • Interesse, aandacht en neutraliteit tonen tijdens de uitvoering van het verhoor

  • Een proces-verbaal opstellen

  • Een procesbeschrijving in het PV weergeven

Ten aanzien van het uitvoeren van een informatief gesprek kan de student:

  • Een werksfeer creëren

  • Behoeften en verwachtingen inventariseren

  • Het informatief gesprek openen

  • Spontane verhaal uitvragen en informatie samenvatten

  • Het slachtoffer informeren over slachtofferrechten en beschermingsmaatregelen

  • Inzicht verkrijgen in de juridische aspecten die relevant zijn voor de zaak

  • Zicht krijgen op tactische aspecten van de zaak die relevant zijn voor het opsporingsonderzoek

  • Alternatieven aangeven – de strafrechtelijke -,(medische- en psychosociale) hulpverlenings – en civielrechtelijke (on)mogelijkheden duidelijk maken aan de melder

  • De status en de consequenties van een aangifte bespreken met de melder

  • Afspraken maken met de melder over het omgaan met informatie en over eventuele vervolgstappen

  • Interesse, aandacht en neutraliteit tonen tijdens het gesprek

  • Een procesbeschrijving in het PV weergeven

Ten aanzien van het uitvoeren van een verdachtenverhoor kan de student:

  • Onderwerpen en doelen voor het persoonsgericht verhoor formuleren en beargumenteren

  • De opening van het verhoor op een volledige en correcte manier uitvoeren

  • Strategisch handelen in het PGV (student bevraagt de onderwerpen, maar kan afwijken van het onderwerp als dat relevant is voor het verhoor)

  • Het onderwerp seksualiteit bespreken

  • Een werkrelatie opbouwen met de verdachte

  • Functioneel doorvragen op inhoud

  • Functioneel doorvragen op beleving

  • Inschatten welke verhoormethode het best kan worden ingezet

  • Schakelen naar relevante andere verhoormethoden

  • Omgaan met daderinformatie

  • Verzamelen van belastende en ontlastende informatie

  • Een proces-verbaal opstellen

  • Een neutrale houding ten opzichte van de verdachte aannemen

  • Informatie verzamelen die relevant is voor het (nog) te leveren bewijs met betrekking tot bestanddelen/elementen van de ter zake dienende wetsartikelen

  • De verzamelde informatie benoemen en aangeven waarom deze informatie een bijdrage levert

Ten aanzien van het opstellen van een plan van aanpak kan de student:

  • Relevante tactische onderzoeksmethoden toepassen, toelichten en beargumenteren.

  • Onderzoek doen naar relevante alternatieve scenario’s.

  • Gemaakte keuzes verantwoorden.

  • Beargumenteren hoe rekening is gehouden met de juridische kaders en aspecten en zich hierbij conformeren aan de wettelijk gestelde eisen, voorschriften en richtlijnen.

  • Tactische aspecten in achtnemen en de vervolgstappen en opsporingsmogelijkheden in kaart brengen en afwegen.

  • Zijn eigen plaats in het rechercheproces aangeven.

  • Inzicht tonen in het handelen in zedenzaken.

  • Bewustzijn tonen van en oog hebben voor de maatschappelijke impact van zedenzaken.

Om een optimaal leerrendement te behalen zijn leer- en portfolio-opdrachten een belangrijk onderdeel van het onderwijs. Gedurende de opleiding dienen studenten een portfolio te vullen waarin zij bewijzen uit de praktijk verzamelen en aantonen over bepaalde competenties te beschikken. Deze leer- en portfolio-opdrachten mogen niet gebruikt worden als examenopdracht. Alle portfolio-opdrachten dienen met een voldoende beoordeeld te zijn voordat studenten mogen deelnemen aan de examenopdracht Plan van aanpak en eindgesprek.

52. Kwalificatiedossier Herkennen en beschrijven van wapens en munitie

Kwalificatievereisten:

  • Student gaat veilig om met wapens en munitie. Dit is een cruciaal punt bij het examen.

  • De student past actuele juridische kennis toe in zijn werksituatie.

  • De student kan slag-, steek- en stootwapens, evenals imitatiewapens (sub)categoriseren.

  • De student kan wapen gerelateerde informatie raadplegen in de daarvoor beschikbare systemen.

  • De student weet waar zijn kennis en bevoegdheid stopt en waar hij een specialist moet inschakelen.

  • De student maakt een wapen gerelateerd proces-verbaal op, op de juiste juridische gronden en strafbaarheidsstelling.

53. Kwalificatiedossier Hoofd Communicatie (HCOM) in SGBO

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijhorende gedragsindicatoren.

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. Voor de HCOM zijn er twee kerntaken: Adviseren en begeleiden.

Bij de kerntaak zijn diverse werkprocessen benoemd. Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. Voor het HCOM kunnen bij de kerntaken de volgende werkprocessen worden onderscheiden:

Kerntaken

Werkprocessen

1. Adviseren

1.1 Informatie verzamelen/veredelen en beoordelen

1.2 Scenario’s bedenken en uitwerken

1.3 Formuleren van advies

1.4 Overbrengen van advies

2. Begeleiden

2.1 Aansturen van back office communicatie

2.2 Samenwerken binnen GBO-team

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe het HCOM wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat het HCOM uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving.

Kerntaak 1. Adviseren

Werkproces 1.1: Informatie verzamelen/veredelen en beoordelen

Omschrijving

Competenties

Het HCOM verzamelt informatie om een omgevingsbeeld te kunnen creeëren. Het HCOM heeft een actueel beeld van de perceptie en het sentiment in de buitenwereld en brengt dit beeld in het GBO. Hiermee houdt hij rekening met zowel het interne als het externe sentiment. Hij beoordeelt de gevonden informatie op betrouwbaarheid en relevantie.

• Analyserend vermogen

• Luisteren

• Oordeelsvorming

• Organisatievermogen

Gedrag

• inventariseert de communicatiebehoefte door gericht vragen te stellen en dóór te vragen

• stelt prioriteiten in de communicatiebehoefte

• vergaart gegevens en maakt daarbij adequaat gebruik van verschillende methoden en bronnen

• schat de ingewonnen informatie op relevantie en betrouwbaarheid in

• combineert de informatie uit verschillende bronnen

• analyseert en beoordeelt de beschikbare informatie, doorziet verbanden, verschillen in perspectieven en overeenkomsten

• interpreteert onvolledige en tegengestelde informatie en betrekt deze in de analyse

• schetst een beeld van de situatie en bepaalt of aanvullende informatie verzameld moet worden

Werkproces 1.2: Scenario’s bedenken en uitwerken

Omschrijving

Competenties

Op basis van de verzamelde en beoordeelde informatie schetst het HCOM scenario’s van wat er kan gaan gebeuren. Hierbij bepaalt hij de ernst en de implicaties van de scenario’s. Deze scenario’s vormen de basis voor het advies aan het GBO. Het HCOM vertaalt de communicatieve effecten van mogelijke operationele maatregelen in de beeldvorming naar een communicatiestrategie en benoemt de kansen en risico’s daarvan.

• Analyserend vermogen

• Vakmanschap

• Organisatievermogen

• Oordeelsvorming

• Samenwerken

• Flexibel gedrag

Gedrag

• bepaalt op basis van de situatie en behoefte doelgroep, communicatiemiddelen en tijdsplanning

• werkt scenario’s uit met meerdere communicatiestrategieën, houdt daarbij rekening met de praktische uitvoerbaarheid en tolerantiegrenzen

• schat risico’s en effecten van de communicatiestrategieën in, zowel voor de andere processen binnen het GBO, die van de ketenpartners en andere belanghebbenden

• bepaalt de benodigde capaciteit op basis van de gekozen communicatiestrategie en de verwachte omstandigheden

• Stemt af met de communicatieknoppen van partners (denk aan woordvoering bestuur, adviseurs in multi-opschaling, OM) om te waarborgen dat communicatiestrategieën op elkaar aansluiten.

• voorziet kritische situaties en/of consequenties en werkt tijdig gerichte maatregelen uit

• past de communicatiestrategie aan als veranderende omstandigheden dat vereisen

• volgt actief het verloop van de (crisis)situatie en past indien nodig zijn handelen aan

Werkproces 1.3: Formuleren van advies

Omschrijving

Competenties

Het HCOM stelt een advies op voor interne en externe communicatie, waarbij hij overtuigende onderbouwingen geeft voor de keuzes. De (strategische) communicatie kan bijdragen aan verschillende doelstellingen, zoals informeren, inleven, instrueren en het opsporen en vervolgen van daders. Deze doelstellingen hebben tot doel om onrust/spanningen in de samenleving te voorkomen of te verminderen en bij te dragen aan het vergroten van het vertrouwen in (het optreden van) de politie-organisatie.

Het is van belang dat het HCOM in het advies afwegingen maakt op basis van de eerder opgestelde scenario’s, waarbij hij rekening houdt met de mogelijkheden en belangen van iedere deelnemer aan het GBO.

• Creativiteit

• Oordeelsvorming

• Overtuigingskracht

• Vakmanschap

Gedrag

• stelt op basis van het meest waarschijnlijke scenario een helder advies op en ondersteunt dit met onderbouwde argumenten

• komt in het advies met originele of nieuwe invalshoeken

• brengt een heldere en logische structuur aan

• stemt het advies af op de zienswijze van de ontvanger, filtert naar gelang behoefte en functie

• toont zich bewust van bestuurlijke, politieke en mediagevoeligheden

• stelt zich actief op de hoogte van nieuwe informatie en past zijn advies daarop zo nodig aan

• doorgrondt ad hoc situaties snel en geeft een passend advies waarbij rekening wordt gehouden met de consequenties

Werkproces 1.4: Overbrengen van advies

Omschrijving

Competenties

Het HCOM adviseert de AC gevraagd en ongevraagd over communicatieopties. Hij doet dit op een duidelijke en tactische manier, waar hij zijn communicatiestrategie aanpast op de ontvanger.

• Initiatief

• Mondelinge Uitdrukkingsvaardigheid

• Onderhandelingsvaardigheid

• Overtuigingskracht

Gedrag

• formuleert het advies duidelijk en gestructureerd

• doseert informatie goed, communiceert to-the-point en weidt niet onnodig uit

• hanteert op het juiste moment de juiste gesprekstechnieken

• stelt zich open en tactvol op

• gebruikt correcte en begrijpelijke taal en toetst of de ander de boodschap begrepen heeft

• stelt zich standvastig op en hanteert een overtuigende stijl

• geeft gevraagd advies en draagt uit eigen beweging ideeën en voorstellen aan

• toetst of er voldoende draagvlak is voor het advies en hanteert argumenten die anderen aanspreken

Kerntaak 2. Begeleiden

Werkproces 2.1: Aansturen van back office communicatie

Omschrijving

Competenties

Het HCOM stuurt de back office aan door taken te identificeren en te verdelen en de uitvoer te monitoren.

• Delegeren

• Coachen

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

Gedrag

• delegeert duidelijke verantwoordelijkheden en taken en vertrouwt op de capaciteiten van anderen

• stelt de kaders vast waarbinnen geopereerd kan worden

• creëert een veilige werkomgeving door de back office te motiveren

• monitort wat de back office doet en geeft feedback op prestaties en gedrag

Werkproces 2.2: Samenwerken binnen GBO-team

Omschrijving

Competenties

Het HCOM weet welke mogelijkheden en belangen iedere GBO-deelnemer heeft en houdt hier rekening mee wat betreft hoe hij zich opstelt en hoe hij handelt. Het HCOM luistert respectvol naar ieders input en is niet bang zijn mening te delen. Hij staat stevig in zijn schoenen en laat niet over zich heen lopen.

• Luisteren

• Mondelinge Uitdrukkingsvaardigheid

• Overtuigingskracht

• Samenwerken

Gedrag

• demonstreert kennis en inzicht in de mogelijkheden en bevoegdheden van het GBO-team en ieders individuele rol daarbinnen

• herkent zijn eigen kwaliteiten en valkuilen, houdt rekening met de invloed daarvan op anderen en past indien nodig zijn communicatiestijl aan

• laat zich informeren door anderen door goed te luisteren en gericht vragen te stellen

• staat open voor feedback en past het eigen functioneren hierop aan

• staat open voor ideeën en inbreng van andere GBO-leden

• draagt positief bij aan de sfeer en onderlinge verhoudingen

• stemt de wijze van overtuigen af op de reactie en zienswijze van anderen

• weet anderen voor het eigen standpunt te winnen

54. Kwalificatiedossier Hoofd Taakorganisatie

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid. De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de Hoofd Taakorganisatie is er één kerntaak: Zorgdragen voor de preparatie van en leiding geven aan een expliciete taakorganisatie binnen een SGBO.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak van de Hoofd Taakorganisatie kent drie werkprocessen.

Kerntaken

Werkprocessen

1. Zorgdragen voor de preparatie van en leiding geven aan een expliciete taakorganisatie binnen een SGBO.

4.1 Voorbereiden van de inzet aan een taakorganisatie.

4.2 Sturing geven aan een taakorganisatie

4.3 Afronden van de inzet van een taakorganisatie

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe het Hoofd Taakorganisatie wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat het Hoofd Taakorganisatie uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 1.1: Voorbereiden van de inzet aan een taakorganisatie

Omschrijving

Competenties

Het hoofd taakorganisatie laat zich informeren over de verkregen opdracht of situatie en stelt gericht vragen ter verduidelijking. Op basis van zijn vakinhoudelijke expertise beoordeelt het hoofd taakorganisatie de aanwezige informatie op relevantie en betrouwbaarheid. Op basis van deze informatie bepaalt het hoofd taakorganisatie in welke mate zijn eigen taakorganisatie uitgerold dient te worden en maakt inzichtelijk welke (keten)partners hij nodig heeft.

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Oordeelsvorming

• Probleemanalyse

Gedrag

Het hoofd taakorganisatie:

• Laat zich informeren door de algemeen commandant (hierna: AC) over de opdracht en stelt indien nodig vragen ter verduidelijking.

• Analyseert de gekregen opdracht, stelt de kaders vast waarbinnen zijn taakorganisatie kan opereren en verzorgt de benodigde mensen, zowel intern als extern, en.

• Stelt gerichte vragen om relevante informatie te vergaren en vraagt door op de verkregen antwoorden.

• Verzamelt informatie uit verschillende bronnen en brengt deze informatie met elkaar in verband.

• Analyseert en beoordeelt alle verzamelde beschikbare en ingewonnen informatie op betrouwbaarheid en relevantie, doorziet verbanden en interpreteert onvolledige en tegengestelde informatie.

• Houdt rekening bij het inrichten van de taakorganisatie met mogelijke problemen of kritische situaties.

Werkproces 1.2: Sturing geven aan een taakorganisatie

Omschrijving

Competenties

Het hoofd taakorganisatie stelt een algemeen beeld van de situatie op naar aanleiding van de opdracht, aanwezige informatie en zijn inhoudelijke expertise. Hij deelt zijn beeld met de SGBO en vult informatie aan waar nodig. Op basis van het vastgestelde beeld (door de AC) werkt het hoofd taakorganisatie risico’s en scenario’s uit van wat er kan gaan gebeuren. Per uitgewerkt scenario maakt het hoofd taakorganisatie een inschatting van de ernst en mogelijke implicaties. Dit deelt hij met de SGBO. Op basis hiervan doet het hoofd taakorganisatie een voorstel voor passende maatregelen. Deze maatregelen hebben tot doel om onrust/spanningen in de samenleving te voorkomen of te verminderen. In samenspraak met de SGBO en onder verantwoordelijk van de AC wordt vastgesteld welke maatregelen het hoofd taakorganisatie uit kan gaan voeren in gezamenlijkheid met zijn taakorganisatie. Het hoofd taakorganisatie monitort voortdurend het effect van de ingezette maatregelen.

• Besluitvaardigheid

• Maatschappelijke oriëntatie

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Overtuigingskracht

• Probleemanalyse

• Samenwerken

• Stressbestendigheid

• Resultaatgerichtheid

Gedrag

Het hoofd taakorganisatie:

• Schetst een actueel en objectief beeld van de situatie voor zijn specifieke werkgebied en bepaalt of aanvullende informatie nodig is.

• Deelt zijn beeld van de situatie met de SGBO en draagt bij aan het maken van een compleet beeld van de situatie.

• Brengt risico’s in kaart en houdt daarbij rekening met de processen binnen de SGBO, zijn taakorganisatie, de (keten)partners en andere betrokkenen.

• Werkt scenario’s uit met meerdere strategieën en houdt daarbij rekening met de praktische uitvoerbaarheid, maatschappelijke en politieke effecten en de beleidsuitgangspunten.

• Stelt op basis van het meest waarschijnlijke scenario maatregelen voor en ondersteunt dit met weloverwogen en onderbouwde argumenten.

• Brengt in de formulering van de maatregelen een heldere en logische structuur aan en doseert de informatie.

• Is alert bij het voorstellen van de maatregelen op de praktische uitvoerbaarheid, maatschappelijke en politieke effecten en de beleidsuitgangspunten.

• Doorgrondt ad hoc situaties snel en past zijn geadviseerde maatregelen aan waarbij hij rekening houdt met de praktische uitvoerbaarheid, de politieke en/of maatschappelijke effecten en de beleidsuitgangspunten.

• Volgt actief het verloop van de situatie en past zijn handelen en gekozen strategie aan als veranderende omstandigheden dat vereisen.

• Stemt af met de SGBO en eventuele (keten)partners om te waarborgen dat strategieën op elkaar aansluiten.

• Hanteert onderbouwde argumenten en toetst of er voldoende draagvlak is voor de door hem geformuleerde maatregelen.

• Laat tijdig gerichte maatregelen uitwerken.

Werkproces 1.3: Afronden van de inzet van de taakorganisatie

Omschrijving

Competenties

Het hoofd taakorganisatie verstrekt aan dienst opvolger informatie over het verloop van de tot dan toe uitgevoerde opdracht, maatregelen en adviezen. Het hoofd taakorganisatie stelt zich kritisch op ten aanzien van het team functioneren en zijn eigen functioneren. Op basis van zijn ervaringen doet hij, indien nodig en gewenst, verbeteringsgerichte suggesties.

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Zelfreflectie

Gedrag

Het hoofd taakorganisatie:

• Weet op duidelijke en vlotte manier te communiceren over de werkzaamheden die hij heeft uitgevoerd tijdens de inzet, bespreekt hoe de opdracht tot dan toe is verlopen en controleert of zijn boodschap is overgekomen.

• Bespreekt welke maatregelen tot dan toe zijn genomen, licht toe waarom deze maatregelen zijn ingezet en benoemt welke partners betrokken waren.

• Benoemt welke maatregelen nog genomen dienen te worden op basis van de tot dan toe beschikbare informatie.

• Draagt zorg dat de relevante details met betrekking tot verloop van de inzet beschikbaar zijn.

• Reflecteert op eigen gedrag, op de eigen rol en op het eigen persoonlijk functioneren, formuleert verbeterpunten en vertaalt dit naar nieuw gedrag.

• Staat open voor feedback en kan constructief en tactvol feedback geven aan collega’s binnen een SGBO.

55. Kwalificatiedossier Informatiecoördinatie

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Intelligence neemt inmiddels een nadrukkelijke positie in binnen Politie Nederland en de ondersteunende diensten. Dat vraagt wat van de informatiecoördinator van nu en van de toekomst. Van deze nieuwe intell-medewerker wordt meer verwacht; het duiden van informatie en het geven van advies, zorgen voor draagvlak en overdracht van kennis, proactief, prospectief met een brede oriëntatie. Het doel van de KIC is om de student startbekwaam te maken voor de rol van informatiecoördinator. De student zal kennis, vaardigheden en houdingsaspecten verwerven die nodig zijn om op basis van data van een bepaalde omvang en complexiteit, informatie bij elkaar te brengen tot een intelligenceproduct waarmee richting kan worden gegeven aan de gehele besluitvorming.

De informatiecoördinator is tot het volgende in staat:

  • Onderscheid te maken tussen hoofd- en bijzaken

  • Intelligenceproducten te duiden

  • Presenteren/briefen van intelligenceproducten

  • Initiëren van een (complexe) intake

  • Verzamelen en coördineren van informatie tot intelligence

  • Verwerken van de informatie tot een intelligenceproduct

  • Verspreiden van het intelligenceproduct

  • Evalueren van het gehele intelligenceproces

  • Professioneel en integer handelen

  • Reflecteren op de eigen leerontwikkeling

56. Kwalificatiedossier Integraal opsporen in meeromvattende zaken

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid en om het bijhorende certificaat te ontvangen.

Kerntaken

Bij het ontwikkelen van de kwalificatievereisten Integraal opsporen in meeromvattende zaken is gekeken naar een aantal kerntaken en bouwstenen uit de kwalificatie Rechercheur niveau 5 om de doorlopende lijn van kwalificaties voor de opsporing te gaan realiseren. Het betreft de kerntaken:

  • Verkrijgen en verder ontwikkelen van een professionele (beroeps)identiteit

  • Rechtmatig en legitiem handelen

  • Werken aan de (informatie)positie in de keten van voorkomen, opsporen en vervolgen

  • Voorbereiden van opsporingsonderzoeken

  • Uitvoeren van een opsporingsonderzoek

Kwalificatievereisten

De student:

  • 1. Ten aanzien van een meeromvattende zaak

    • organiseert, coördineert en voert een meeromvattend opsporingsonderzoek uit en handelt navolgbaar op basis van de geldende standaarden, generieke processen, grenzen en mogelijkheden van de eigen functie/werkzaamheden, legt hierover verantwoording af en reflecteert hierop.

    • overweegt het belang van interne en externe partners binnen het opsporingsonderzoek, maakt gebruik van netwerken, schakelt partners in en werkt multidisciplinair samen.

    • communiceert transparant en overtuigend over de gekozen onderzoeksstrategie en tactiek en kan deze zowel intern als extern toelichten en verantwoorden.

    • draagt innovatieve en creatieve onderzoeksmethoden aan om onderzoeksdoelstellingen te behalen en betekenisvol een opsporingsonderzoek te kunnen afhandelen.

  • 2. Ten aanzien van tactisch juridisch

    • past principes van scenariogerichte opsporing toe en kan voor meeromvattende opsporingsonderzoeken hypotheses en scenario’s opstellen, verifiëren, falsificeren en vastleggen.

    • heeft tactisch inzicht in o.a. de afbreukrisico's, het afschermen van strategie, past de juridische, tactische en beleidsmatige kaders en bevoegdheden toe en waar nodig schakelt daarbij tussen wet- en regelgeving en/of kan beredeneerd afwijken van kaders indien de situatie dit vereist.

    • verzamelt tactische, technische en sturingsinformatie, ordent, interpreteert, waardeert en op rechtmatige en legitieme wijze integreert dit in het opsporingsonderzoek en slaat de informatie op overzichtelijke wijze op conform beleidsmatige en juridische kaders.

    • deelt de delictsomschrijving van strafbare feiten op in bestanddelen en analyseert en past de genoemde artikelen toe in delicten.

    • legt verbanden tussen het strafbare feit, eigen bevindingen en onderzoeksresultaten, vertaalt deze naar bewijslast en kan deze toelichten in de context van de zaak.

  • 3. Ten aanzien van verhoor

    • bereidt een getuigen-/ verdachtenverhoor (ook van kwetsbare personen) voor, voert deze uit volgens de geldende regels, richtlijnen, juridisch kader en protocollen en kan daarbij het opgemaakte proces-verbaal van een getuigenverhoor beoordelen op kwaliteit en betrouwbaarheid.

    • gaat om met emoties bij betrokkenen van misdrijven, past de juiste verhoortechnieken toe en gaat daarbij zorgvuldig om met ethische en multiculturele waarden en normen en inclusie.

  • 4. Ten aanzien van vastlegging

    • geeft technische informatie schriftelijk en mondeling begrijpelijk weer, waarbij tactische aanwijzingen, belastend en ontlastend bewijs worden beschreven conform de wettelijke eisen.

    • analyseert of het juridisch kader in strafvorderlijke en strafrechtelijke zin juist zijn toegepast en verwerkt resultaten van de analyse waar nodig in het dossier.

    • kan in processen-verbaal, verhoren, zaaksoverleggen en (de)briefings, informatie helder communiceren en accuraat rapporteren, indien nodig in het Engels.

    • rapporteert bevindingen helder en transparant schriftelijk en motiveert beslissingen in een procesdossier.

  • 5. Ten aanzien van intelligence

    • herkent en verzamelt alle relevante beschikbare informatie en vormt op basis hiervan een zo objectief mogelijk oordeel over de stand van zaken, formuleert, categoriseert en prioriteert de informatievragen om tot een zo compleet mogelijk actueel beeld te komen.

    • heeft kennis van de mogelijkheden, nieuwste ontwikkelingen en de waarde van intelligencewerk en benut dit.

    • is in staat om door de forensische software (uit ruwe data) gegenereerde informatie te interpreteren en betekenis te geven in het kader van het opsporingsonderzoek.

    • verheft tactische informatie tot ‘intelligence’ en brengt dit onder in een te formuleren zaaksplan.

    • kan informatiegestuurd en datagedreven werken waarbij originele gegevens goed worden opgeslagen en aanpassingen en verwerkingen reproduceerbaar zijn.

  • 6. Ten aanzien van cybercrime & digitale opsporing

    • kan aangeven hoe verlies of verandering van digitale sporen kan worden voorkomen en maakt een inschatting van het afbreukrisico van zijn handelingen ten opzichte van het verlies van digitale sporen en kan zijn overweging hieromtrent beargumenteren.

    • kan aangeven welke sporen er mogelijk te vinden zijn in de digitale wereld (internet en de fysieke wereld), stelt digitale sporen van gegevensdragers en de cloud veilig en kan aangeven welke kansen dit biedt voor het opsporingsonderzoek en benut deze.

    • heeft inzicht in de waarde van open source onderzoek binnen het opsporingsonderzoek en benut dit.

  • 7. Ten aanzien van financieel-economische criminaliteit

    • herkent de signalen en informatie met betrekking tot mogelijke witwasmethodieken en -(schijn)constructies, is in staat om het juridisch kader van afpakken toe te passen in opsporingsonderzoeken en kan vanuit criminologisch en juridisch perspectief witwassen duiden.

  • 8. Ten aanzien van persoonlijke effectiviteit

    • beredeneert welke kwaliteit voldoende is om een onderzoek te ondersteunen, geeft aan wanneer iets buiten de eigen mogelijkheden valt, kan afwegen wanneer (externe) expertise moet worden ingeschakeld en adviseert over mogelijk vervolgonderzoek.

    • activeert collega’s binnen het eigen operationele proces voor de uitvoering van interventies binnen de gekozen onderzoekstactiek.

    • toont adaptief vermogen en wendbaarheid: is op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen, kansen en bedreigingen, anticipeert hier op en past zijn handelen aan.

    • toont lerend vermogen: reflecteert op zijn eigen rol en past zich eventueel aan, geeft op respectvolle manier constructieve (vakmatige) feedback aan anderen en vraagt om feedback.

57. Kwalificatiedossier Intelligence Zaaks Analyse

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Intelligence neemt inmiddels een nadrukkelijke positie in binnen Politie Nederland en de ondersteunende diensten. Dat vraagt wat van de analist van nu en van de toekomst. Van deze intell-medewerker wordt het volgende verwacht; het duiden van informatie en advies, draagvlak en kennis, pro activiteit en een brede oriëntatie. Het doel van de kwalificatie IZA is om de student startbekwaam te maken voor de rol van zaaksanalist. De student verwerft kennis, vaardigheden en houdingsaspecten die nodig zijn om op basis van data van een bepaalde omvang en complexiteit, beschrijvende, verklarende en voorspellende analyses te kunnen produceren waarmee richting kan worden gegeven aan de gehele besluitvorming.

De zaaksanalist is tot het volgende in staat (kritische beroepssituaties):

  • Voert een inhoudelijke intake uit.

  • Formuleert opsporingsgerichte onderzoeksvragen.

  • Stelt een analyse- /onderzoeksplan o.b.v. de vraagarticulatie en maakt keuzes welke analysemodellen hij toepast.

  • Verwerkt de verzamelde (evt. actief verzamelen indien nodig) en aangeleverde informatie en datasets (herleidbaar en toetsbaar) gestructureerd.

  • Beoordeelt of er voldoende relevante en betrouwbare gegevens liggen t.b.v. zaakanalyse: inschatten van de relevantie en waarde en controleren op incomplete en/of niet geverifieerde gegevens en daarop kunnen bijsturen.

  • Interpreteert kwalitatieve data, ziet verbanden en patronen in gegevens, legt deze uit en verklaart deze in het belang van het vormen en toetsen scenario’s in het onderzoek.

  • Noemt toepassingsmogelijkheden van verschillende analysemodellen (w.o. barrièremodellen, databases, toets systemen en sociale netwerkanalyse) voor analysedoeleinden.

  • Identificeert herbruikbare informatie.

  • Formuleert kernconclusies o.b.v. de geïnterpreteerde informatie.

  • Bedenkt en maakt (evidenced-based) aanpakstrategieën, interventies en interventiematrixen.

  • Reflecteert op vraagstelling versus eindproduct (interne kwaliteitstoetsing).

  • Verwerkt alle uitkomsten in een rapportage: kernfactoren, oorzaken en gevolg en hoe deze factoren onderling samenhangen, doet aanbevelingen en adviseert.

  • Geeft mogelijke interventies in de rapportage aan. De analist doet in zijn rapportage aanbevelingen als onderdeel van een advies en presenteert dit. Aanbevelingen kunnen zeer uiteenlopend zijn, van nadere informatie inwinning tot de keuze voor een bepaalde interventiestrategie.

  • Monitort het eigen product (diensten/adviezen) d.w.z. volgt de voortgang en ondersteunt in de keten en vooral ook de opvolging daarvan.

  • Visualiseert met de diverse beschikbare tools en past verschillende visualisatietechnieken toe (tijdlijn, schema’s, geografische kaarten).

  • Presenteert bevindingen overtuigend, gevarieerd en efficiënt, afgestemd op de doelgroep, van gevisualiseerde data middels de verschillende tools.

  • Gaat op de juiste manier om met weerstand en ‘spreekt tegen’ (gaat in gesprek vanuit het vak, waardevrij oordelen).

58. KwalificatiedossierInternet en opsporing (specialist)

I. Beschrijving

De digitaal rechercheur is in staat om anoniem op internet te rechercheren en offline internetsporen inzichtelijk te maken. Hij werkt met vluchtige gegevens en werkt volgens FT-normen. Het werk heeft een afbreukrisico.

Resultaat

  • Er is een plan van aanpak opgesteld

  • Internetsporen zijn veiliggesteld

  • Sporen zijn vertaald naar aanwijzingen tot bewijs

  • Ondersteuning van (deel van) het bewijs

  • Gepresenteerde gegevens (proces-verbaal, rapport)

II. Examenvereisten

  • Rechercheert anoniem

  • Maakt een plan van aanpak voordat gestart wordt met het onderzoek

  • Past OSINT effectief toe om de onderzoeksvragen te beantwoorden

  • Stelt internetgegevens veilig op zodanige wijze dat niets verloren gaat of veranderd wordt

  • Beantwoordt onderzoeksvragen en motiveert de gevolgde werkwijze, vermeldt hierbij alleen relevante informatie

  • Past FT-normen (relevante wettelijke voorschriften en richtlijnen) adequaat toe

  • Maakt n.a.v. het onderzoek een proces-verbaal juist, volledig en met relevante informatie op

  • Adviseert voor mogelijk vervolgonderzoek

  • Is in staat om gemaakte keuzes te beargumenteren

  • Geeft de eigen grenzen en mogelijkheden van het eigen functioneren aan en benut deze

59. Kwalificatiedossier Leidinggeven aan een AE-sectie

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De functionaris wordt tijdens de inzet van een peloton ME ingezet als commandant van een sectie AE.

De werkzaamheden vinden plaats binnen de ME-structuur, hebben betrekking op grote aantallen mensen en de openbare orde inzet. Bij de uitvoering van werkzaamheden is er kans op geweldgebruik, is de timing van belang en vindt interactie plaats met andere eenheden.

Resultaat

  • De eenheid is op adequate wijze aangestuurd en heeft zijn taken volbracht zodat is bijgedragen aan het behoud, dan wel herstel van de openbare orde

II. Examenvereisten

  • Maakt en presenteert een operationeel plan

    • Houdt rekening met bestuurlijke- en organisatorische factoren

    • Past intellingence toe (verzamelt, analyseert en beoordeelt informatie en maakt op basis hiervan een weloverwogen keuze en sluit hierbij aan bij eerder vastgestelde keuzes)

    • Communiceert duidelijk in het operationeel plan (concretiseert de opdracht op sectieniveau, overziet de consequenties voor de inzet van eenheden en de schriftelijke communicatie is goed) en brengt het operationeel plan over op de opdrachtgever en adviseert daadkrachtig naar de opdrachtgever

  • Communiceert effectief binnen de ME-structuur

    • Houdt een korte en bondige briefing met duidelijke structuur en controleert of de boodschap is begrepen

    • Communiceert effectief, zowel verbaal als non-verbaal en past vakjargon op juiste wijze toe

    • Debrieft de inzet, het handelen en de resultaten. Noemt hierbij verbeterpunten en geeft ruimte aan de groepsleden, inventariseert geweldsgebruik.

  • Geeft en ontvangt operationeel leiding

    • Stuurt eenheden op zodanige wijze aan dat de inzet doelgericht en veilig kan worden uitgevoerd, zorgt hierbij dat de groepsleden gemotiveerd en scherp blijven en effectief blijven samenwerken en handelt conform beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen

    • Toont leiderschapskwaliteiten, reageert alert en speelt in op onvoorziene situaties, toont inzicht en overzicht en durft op basis van overwicht beslissingen te nemen.

    • Kan leiding ontvangen en gaat verantwoord om met het spanningsveld tussen hiërarchische verantwoordelijkheid en specialistische deskundigheid

    • Geeft verantwoordelijkheid naar het gewenste niveau en neemt verantwoordelijkheid, pakt verantwoordelijkheden terug indien de situatie daarom vraagt

  • Werkt constructief samen met eigen en andere eenheden, zorgt voor onderlinge afstemming en heeft oog voor alle betrokken eenheden (kent hun taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden)

  • Handelt actie-intelligent:

    • Handelt proactief (denkt vooruit en past handelen aan aan de omstandigheden, is hierbij flexibel en inventief)

    • Schakelt tussen geweldsniveaus en past mindset van het handelen hierop aan

    • Handelt subsidiair en proportioneel en ziet erop toe dat ook de groepen zich hieraan houden

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden, bevordert de veiligheid.

  • Toont een professionele beroepshouding

    • Neemt verantwoordelijkheid

    • Handelt met durf en daadkracht en op basis van inschatting van eigen mogelijkheden en die van de sectie.

    • Functioneert zelfstandig en flexibel.

    • Handelt integer en met respect

    • Reflecteert op eigen optreden en durft eigen optreden ter discussie te stellen

    • Kan omgaan met onzekerheden, neemt beslissingen wanneer informatie mist

60. KwalificatiedossierLeidinggeven aan een groep hondengeleiders ME

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De functionaris wordt tijdens een praktijkoptreden, waarbij een groep of een sectie ME wordt ingezet, ingezet als commandant van een groep hondengeleiders.

De werkzaamheden hebben betrekking op optreden in het publieke domein. Bij de uitvoering van werkzaamheden is er kans confrontatie met geweld en escalatie van geweld. Er vindt interactie plaats met andere eenheden en interactie met publiek. Er wordt gewerkt in teamverband.

Resultaat

  • De eenheden zijn op adequate wijze aangestuurd en hebben hun taken volbracht, zodat is bijgedragen aan het behoud, dan wel herstel van de openbare orde

II. Examenvereisten

  • Communiceert effectief binnen de ME-structuur

    • Houdt een korte en bondige groepsbriefing met duidelijke structuur en controleert of de boodschap is begrepen

    • Communiceert effectief, zowel verbaal als non-verbaal en past vakjargon op juiste wijze toe

    • Debrieft de inzet, het handelen en de resultaten. Noemt hierbij verbeterpunten en geeft ruimte aan de groepsleden, inventariseert geweldsgebruik

  • Geeft operationeel leiding

    • Stuurt eenheden op zodanige wijze aan dat de inzet doelgericht en veilig kan worden uitgevoerd, zorgt hierbij dat de hondengeleiders gemotiveerd en scherp blijven, handelingen correct uitvoeren, correct bewegen tussen het publiek en effectief blijven werken.

    • Toont leiderschapskwaliteiten, reageert alert en speelt in op onvoorziene situaties, toont inzicht en overzicht en durft op basis van overwicht beslissingen te nemen.

    • Handelt subsidiair en proportioneel

  • Werkt constructief samen met eigen en andere eenheden, zorgt voor onderlinge afstemming en heeft oog voor alle betrokken eenheden (kent hun taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden)

  • Handelt actie-intelligent

    • Speelt vlot in op de veranderende situatie, past zich aan aan de situatie

    • Handelt flexibel en inventief

    • Is zich bewust van de gevolgen van het handelen

  • Draagt zorg voor de groep hondengeleiders, houdt toezicht wat betreft de verzorging en omgang met de honden en het materiaal

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden, bevordert de veiligheid en verzekert de veiligheid van de geleiders en hun honden.

  • Toont professionele beroepshouding

    • Neemt verantwoordelijkheid

    • Handelt met durf en daadkracht en op basis van inschatting van eigen mogelijkheden en die van de hond.

    • Functioneert zelfstandig en flexibel.

    • Handelt integer en met respect

    • Reflecteert op eigen optreden en durft eigen optreden ter discussie te stellen

61. Kwalificatiedossier Leidinggeven aan een ME-sectie

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De functionaris wordt tijdens de inzet van een peloton ME ingezet als commandant van een sectie ME. Kenmerkend voor hert werk is het werken in teamverband, het optreden in het kader van CBRN, de interactie met het publiek, het optreden in het publiek domein, interactie met andere eenheden, de kans op confrontatie met geweld en escalatie van geweld.

Resultaat

  • De eenheden zijn op adequate wijze aangestuurd en hebben hun taken volbracht, zodat is bijgedragen aan het behoud, dan wel herstel van de openbare orde

II. Examenvereisten

  • Maakt en presenteert een operationeel plan

    • Houdt rekening met bestuurlijke- en organisatorische factoren

    • Past intelligence toe (verzamelt, analyseert en beoordeelt informatie en maakt op basis hiervan een weloverwogen keuze en sluit hierbij aan bij eerder vastgestelde keuzes)

    • Communiceert duidelijk in het operationeel plan (concretiseert de opdracht op sectieniveau, overziet de consequenties voor de inzet van eenheden en de schriftelijke communicatie is goed) en brengt het operationeel plan over op de opdrachtgever en adviseert daadkrachtig naar de opdrachtgever

  • Communiceert effectief binnen de ME-structuur

    • Houdt een korte en bondige (kader)briefing voor de groepscommandanten en de toegevoegde commandanten met duidelijke structuur en controleert of de boodschap is begrepen

    • Communiceert effectief, zowel verbaal als non-verbaal en past vakjargon op juiste wijze toe

    • Debrieft de inzet, het handelen en de resultaten. Noemt hierbij verbeterpunten en geeft ruimte aan de groepsleden, inventariseert geweldsgebruik

  • Geeft en ontvangt operationeel leiding

    • Stuurt eenheden op zodanige wijze aan dat de inzet doelgericht en veilig kan worden uitgevoerd, zorgt hierbij dat de groepsleden gemotiveerd en scherp blijven en effectief blijven samenwerken en handelt conform beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen

    • Toont leiderschapskwaliteiten, reageert alert en speelt in op onvoorziene situaties, toont inzicht en overzicht en durft op basis van overwicht beslissingen te nemen

    • Kan leiding ontvangen en gaat verantwoord om met het spanningsveld tussen hiërarchische verantwoordelijkheid en specialistische deskundigheid

    • Geeft verantwoordelijkheid naar het gewenste niveau en neemt verantwoordelijkheid, pakt verantwoordelijkheden terug indien de situatie daarom vraagt

    • Schaalt situationeel op en af (kan differentiëren)

    • Stemt tactieken tussen de verschillende eenheden af

  • Werkt constructief samen met eigen en andere eenheden, zorgt voor onderlinge afstemming en heeft oog voor alle betrokken eenheden (kent hun taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden)

  • Handelt actie-intelligent:

    • Handelt proactief (denkt vooruit en past handelen aan aan de omstandigheden, is hierbij flexibel en inventief)

    • Schakelt tussen geweldsniveaus en past mindset van het handelen hierop aan

    • Handelt subsidiair en proportioneel en ziet erop toe dat ook de groepen zich hieraan houden

  • Differentieert in de benadering van verschillende groepen

  • Past procedures en technieken toe

    • Past geweld proportioneel en subsidiair toe.

    • In situaties waarbij sprake is van gebruik van wapenstok en schild: past geleerde vaardigheden en technieken volgens procedure toe in een praktijksituatie en anticipeert op tegenstanders

    • In situaties waarbij sprake is van traangas: kan conform de procedure het gasmasker op- en afzetten

    • In situaties waarbij sprake is van vuur: past procedures en technieken m.b.t. ontwijken en afweren molotovcocktails correct toe

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden, bevordert de veiligheid.

  • Toont een professionele beroepshouding

    • Neemt verantwoordelijkheid

    • Handelt met durf en daadkracht en op basis van inschatting van eigen mogelijkheden en die van de sectie.

    • Functioneert zelfstandig en flexibel.

    • Handelt integer en met respect

    • Reflecteert op eigen optreden en durft eigen optreden ter discussie te stellen

    • Kan omgaan met onzekerheden, neemt beslissingen wanneer informatie mist

Bronnen

  • Examen behorende bij Leiding geven aan een sectie ME, 4200020, versie 2013.51.1

  • Kernopgave beschrijving behorende Sectiecommandant ME, versie 5-7-2012

62. KwalificatiedossierLeidinggeven aan een peloton ME

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De functionaris wordt tijdens de inzet van een peloton ME ingezet als commandant van een peloton ME. Kenmerkend voor hert werk is het werken in teamverband, het optreden in het kader van CBRN, de interactie met het publiek, het optreden in het publiek domein, interactie met andere eenheden, de kans op confrontatie met geweld en escalatie van geweld.

Resultaat

  • De eenheden zijn op adequate wijze aangestuurd en hebben hun taken volbracht, zodat is bijgedragen aan het behoud, dan wel herstel van de openbare orde

II. Examenvereisten

  • Maakt en presenteert een operationeel plan

    • Houdt rekening met bestuurlijke- en organisatorische factoren

    • Past intellingence toe (verzamelt, analyseert en beoordeelt informatie en maakt op basis hiervan een weloverwogen keuze en sluit hierbij aan bij eerder vastgestelde keuzes)

    • Communiceert duidelijk in het operationeel plan (concretiseert de opdracht op sectieniveau, overziet de consequenties voor de inzet van eenheden en de schriftelijke communicatie is goed) en brengt het operationeel plan over op de opdrachtgever en adviseert daadkrachtig naar de opdrachtgever

  • Communiceert effectief binnen de ME-structuur

    • Houdt een korte en bondige (kader)briefing voor de (sectie)commandanten en verbindingsfunctionarissen met duidelijke structuur en controleert of de boodschap is begrepen

    • Communiceert effectief, zowel verbaal als non-verbaal en past vakjargon op juiste wijze toe

    • Debrieft de inzet, het handelen en de resultaten. Noemt hierbij verbeterpunten en geeft ruimte aan de groepsleden, inventariseert geweldsgebruik en toont empathie

  • Geeft en ontvangt operationeel leiding

    • Stuurt eenheden op zodanige wijze aan dat de inzet doelgericht en veilig kan worden uitgevoerd en handelt conform beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen

    • Toont leiderschapskwaliteiten, reageert alert en speelt in op onvoorziene situaties, toont inzicht en overzicht en durft op basis van overwicht beslissingen te nemen.

    • Geeft verantwoordelijkheid naar het gewenste niveau en neemt verantwoordelijkheid, pakt verantwoordelijkheden terug indien de situatie daarom vraagt

    • Schaalt situationeel op en af (kan differentiëren)

    • Stemt tactieken tussen de verschillende eenheden af

  • Werkt constructief samen en weegt onderlinge belangen zorgvuldig af

  • Handelt actie-intelligent:

    • Handelt proactief (denkt vooruit en past handelen aan aan de omstandigheden, is hierbij flexibel en inventief)

    • Schakelt tussen geweldsniveaus en past mindset van het handelen hierop aan

    • Handelt subsidiair en proportioneel en ziet erop toe dat ook de groepen zich hieraan houden

  • Differentieert in de benadering van verschillende groepen.

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden, bevordert de veiligheid.

  • Toont een professionele beroepshouding

    • Neemt verantwoordelijkheid

    • Handelt met durf en daadkracht en op basis van inschatting van eigen mogelijkheden en die van het peloton

    • Functioneert zelfstandig en flexibel

    • Handelt integer en met respect

    • Reflecteert op eigen optreden en durft eigen optreden ter discussie te stellen

    • Kan omgaan met onzekerheden, neemt beslissingen wanneer informatie mist

63. Kwalificatiedossier Lid aanhoudingseenheid

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

Als lid van een (aanhoudings)eenheid (AE) worden de aanhoudingsprocedures technisch en tactisch goed uitgevoerd, individuele verdachten aangehouden en de arrestantenoverdracht verzorgd. Men kan onopvallend observeren, waarnemen en volgen en zet tijdens deze werkzaamheden verbindingsmiddelen en bewapenings- en uitrustingsstukken juist in. Kenmerken voor hert werk zijn onder andere het optreden van incident tot crisis, het werken in teamverband, de kans op fysiek- en escalatiegevaar bij aanhoudingen en er kan sprake zijn van een (mogelijke dreiging van de) verstoring van de openbare orde.

Resultaat

  • Relevante waarnemingen zijn doorgegeven (aan de operationeel/ algemeen commandant)

  • De verdachte is aangehouden en er is een justitiële afhandeling

II. Examenvereisten

  • Neemt relevante gebeurtenissen en/ of feiten waar

  • Legt waarnemingen vast en anticipeert hierop

  • Volgt het aangeleerde systeem tijdens observeren, waarnemen en volgen

  • Vertoont non politioneel gedrag

  • Draagt zorg voor en gaat correct om met bewapenings- en uitrustingsstukken en materialen

  • Communiceert als ‘pakker’ en ‘afschermer’ op verschillende manieren (verbaal, non-verbaal) met medepakker, verdachte en andere AE-groepsleden indien nodig zonder dat dit anderen opvalt

  • Improviseert; past het gedrag en handelen adequaat aan op een voor derden natuurlijke en geloofwaardige wijze

  • Beheerst de juiste techniek van pakker en afschermer/ aanpakker; werkt volgens procedure en heeft voldoende controle

  • Werkt tactisch als pakker en afschermer/ aanpakker

  • Werkt correct samen als pakker en afschermer

    • Werkt samen en houdt rekening met eigen groepsleden, de chauffeur, de commandant(en) en andere partijen die een rol spelen tijdens de inzet van de AE

    • Communiceert kort, zakelijk, duidelijk, gedisciplineerd en (non) verbaal

    • Reageert correct op gedrag en op het afbreeksignaal

  • Gaat op in doelgroep

  • Handhaaft de commandostructuur

    • Toont kennis van de ME- en AE-structuur

    • Voert commando’s uit

    • Houdt zich aan de opdracht

    • Komt afspraken na

  • Meldt geweld

  • Maakt aanhoudingskaart op volgens de richtlijnen

  • Werkt stressbestendig

  • Treedt actie-intelligent op (past onder alle omstandigheden het gedrag en handelen adequaat aan)

  • Handelt proportioneel/ subsidiair

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden en bevordert de veiligheid

  • Toont een professionele beroepshouding

Pakken

  • Pakt de verdachte conform de aangeleerde aanhoudingstechnieken

  • Brengt en houdt de verdachte onder controle met de aangeleerde technieken

Afschermen

  • Reageert tactisch gezien op het juiste moment

  • Neemt als afschermer/ aanpakker tactisch gezien de juiste positie in ten opzichte van de overige groepsleden van de AE en het mogelijke gevaar

  • Neemt de aangeleerde positie en houding aan

  • Vertoont een zelfverzekerde en functionele uitstraling passend bij de situatie

  • Anticipeert op de te verrichten aanhouding en mogelijke gevolgen daarvan op de omgeving

64. Kwalificatiedossier Lid Ondersteuningsgroep

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van het Lid Ondersteuningsgroep is er één kerntaak: Uitvoeren van complexe en/of risicovolle aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden in groepsverband.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak van het Lid Ondersteuningsgroep kent drie werkprocessen.

Kerntaak

Werkprocessen

1. Uitvoeren van complexe en/of risicovolle aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden in groepsverband

4.4 Voorbereiden van de inzet

4.5 Uitvoeren van de inzet

4.6 Afronden van de inzet

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe het Lid Ondersteuningsgroep wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat het Lid Ondersteuningsgroep uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 1: Voorbereiden van de inzet

Omschrijving

Competenties

Het lid van de ondersteuningsgroep ontvangt een opdracht van zijn commandant. Hij luistert actief en stelt zonodig vragen ter verduidelijking. Hij bereidt de opdracht voor met zijn groepsleden. Het lid van de ondersteuningsgroep verzamelt informatie. Hij brengt de situatie en risico’s in kaart. Hij deelt zijn bevindingen en zienswijze met de commandant.

• Accuratesse

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedrag

Het lid:

• neemt pro actief de opdracht in ontvangst

• stelt uit zichzelf verdiepingsvragen en deelt tijdig informatie die voor anderen van belang kan zijn

• zorgt ervoor dat zijn persoonlijke uitrustingsstukken naar behoren functioneren

• beschikt over basiskennis van de hulpmiddelen die beschikbaar zijn voor de groepsuitrusting

• geeft grenzen en mogelijkheden van de eigen werkwijze aan en houdt rekening met die van anderen

• vergaart informatie welke cruciaal is voor de inzet

• voert een verkenning uit en brengt de situatie en mogelijke risico’s in kaart

• kan zijn handelen aanpassen tijdens een verkenning waardoor het doel alsnog bereikt kan worden

• schat de veiligheid op basis van mogelijkheden en risico’s accuraat in

• geeft op correcte en juiste wijze terugkoppeling aan de commandant van een verkenning

• kan in eigen woorden aangeven op welke risico’s geanticipeerd dient te worden

• weet ook onder druk beheerst en doelmatig informatie te verkrijgen

Werkproces 2: Uitvoeren van de inzet

Omschrijving

Competenties

Het lid van de ondersteuningsgroep voert in groepsverband en individueel, de werkzaamheden uit volgens de landelijk afgesproken procedures en instructies. Hij kan zijn aanpak aanpassen als de situatie hierom vraagt en houdt hierbij rekening met mogelijke risico’s en de veiligheid.

• Accuratesse

• Besluitvaardigheid

• Flexibel gedrag

• Oordeelsvorming

• Samenwerken

• Stressbestendigheid

Gedrag

Het lid:

• maakt adequaat gebruik van zijn persoonlijke uitrustingsstukken en hulpmiddelen

• voert de landelijk afgesproken procedures veilig en effectief uit

• past zijn handelen aan in veranderende en/of verzwarende omstandigheden en blijft daarbij beheerst en doelmatig werken

• overziet de consequenties van zijn optreden en handelt daar naar

• laat zijn handelen niet beïnvloeden door impulsiviteit en emoties en blijft te allen tijde professioneel handelen

• handelt overtuigend en daadkrachtig in complexe en risicovolle situaties

• voert zijn taak uit onder leiding van een commandant en is tevens in staat zelfstandig beslissingen te nemen

• kan zowel fysiek als verbaal op- en afschalen, wanneer de situatie hierom vraagt

• ondersteunt collega’s proactief waar mogelijk en nodig

• houdt bij uit het uitvoeren van zijn taak rekening met het teambelang

Werkproces 3: Afronden van de inzet

Omschrijving

Competenties

Het lid van de ondersteuningsgroep participeert actief in de debriefing van de inzet. Hij evalueert de inzet in relatie tot de eerder gemaakte afspraken en kan reflecteren op eigen handelen. Hij bereidt zich voor op de volgende inzet en neemt daarin de feedback en verbetervoorstellen mee.

• Accuratesse

• Oordeelsvorming

• Samenwerken

• Zelfreflectie

Gedrag

Het lid:

• neemt actief deel aan de debriefing

• geeft terugkoppeling over eventueel geweldgebruik en andere relevante zaken met betrekking tot het verloop van de inzet

• kan gemaakte keuzes onderbouwen met argumenten

• reflecteert op eigen handelen, gevoelens en gedachten

• formuleert verbeterpunten en vertaalt dit naar nieuw gedrag

• staat open voor feedback en kan constructief feedback geven aan collega’s

• heeft oog voor fysieke en mentale gesteldheid van zichzelf en collega’s en kan dit bespreekbaar maken

• gaat respectvol om met de mening, keuzes en emoties van zijn groepsleden en commandant

• weet welke administratieve handelingen en processen uitgevoerd dienen te worden na een inzet

• maakt zijn persoonlijke uitrustingsstukken en hulpmiddelen gereed voor de volgende inzet

65. Kwalificatiedossier Live data forensics

I. Beschrijving

De digitaal rechercheur stelt informatie uit computernetwerken, bijzondere informatiedragers en/of complexe technische systemen forensisch veilig. Hij werkt hierbij volgens FT-normen. Het werk heeft een hoog afbreukrisico

Resultaat

  • Er is een plan van aanpak opgesteld

  • Digitale informatie is veiliggesteld

  • Gepresenteerde gegevens (proces-verbaal, rapport, evidence file)

II. Examenvereisten

  • Maakt een volledig en duidelijk plan van aanpak van verschillende systemen / gegevensdrager(s) dat voldoende aansluit op de informatie die aanwezig is

  • Maakt een volledig en duidelijk journaal op van verschillende systemen, geeft hierin de ondernomen stappen aan

  • Stelt gegevens van de gegevensdrager(s) op een juiste forensische manier veilig, hanteert hierbij de juiste software- en hardwarematige tools, doet dit op dusdanige wijze dat belangrijke gegevens ongewijzigd kunnen worden gekopieerd

  • Hanteert bij het veiligstellen van systemen / gegevensdragers wettelijke voorschriften, richtlijnen en beleidskaders

  • Onderzoekt effectief en efficiënt en stelt de juiste prioriteiten

  • Maakt een volledig, duidelijk en logisch opgebouwd proces-verbaal op van verschillende veiliggestelde computersystemen, trekt in het proces-verbaal een juiste conclusie

  • Maakt een volledige, duidelijke en logisch opgebouwde rapportage op n.a.v. de veiliggestelde gegevens van de gegevensdragers, trekt hierin de juiste conclusies

  • Verantwoordt en onderbouwt gemaakte keuzes juridisch en tactisch

  • Is in staat om advies te geven aan de onderzoeksleiding en/of collega’s over eventueel vervolgonderzoek

  • Heeft een juiste beroepshouding, handelt professioneel en integer

III. Examenvereisten voorwaardelijkheden

Voorwaardelijke leeropdracht: veiligstellen virtual machine, linux forensics en veiligstellen netwerk en mailgegevens

  • Herkent in technologisch opzicht bijzondere configuraties van informatiedragers

  • Hanteert in technologisch opzicht de juiste software- en hardwarematige tools m.b.t. veiligstellen

  • Stelt bijzondere en complexe digitale gegevens en informatiedragers forensisch veilig

66. Kwalificatiedossier Master of Crisis and Public Order Management

Deel B. Kwalificaties

b.1. Diploma’s

Code KD

Code KSP 2013

C

Titel diploma

FA

1.7.1

 

60

Master of Crisis and Public Order Management

 

Kwalificatieprofiel

Een Master of Crisis and Public Order Management kan:

Functioneren in een multidisciplinair team

  • 1. Weet van welke technieken en werkstijlen samenwerkingspartners of onderdelen daarvan zich bedienen en wat de (on)mogelijkheden van samenwerkingspartners zijn, zowel nationaal als internationaal.

  • 2. Vertaalt dit naar de eigen praktijk en de eigen regio

  • 3. Denkt multidisciplinair, kolomoverstijgend en kolomdoorbrekend en gaat daarbij creatief en innovatief te werk

Theorie en wetenschap betrekken bij het werk

  • 1. Beoordeelt onderzoek op merites en kan probleemstellingen formuleren en beoordelen

  • 2. Kan een (kwalitatief) onderzoek uitvoeren

  • 3. Betrekt op creatieve en innovatieve wijze wetenschappelijke/theoretische kennis bij het maken van afwegingen

  • 4. Weet waar hij relevante expertise kan vinden en betrekt deze zonodig bij het werk; kan een kennisnetwerk opbouwen

  • 5. Ontwikkelt leervaardigheden door middel van het beoordelen van onderzoek op zijn merites en draagt bij aan de ontwikkeling van het vakgebied gevaar- en crisisbeheersing

Vanuit verschillende gezichtspunten handelen

  • 1. Bekijkt risico- en gevaarsaspecten door verschillende brillen (samenwerkingspartners, externe partners, politiek, burgers, media, etc)

  • 2. Neemt de percepties van verschillende betrokken groeperingen (bijvoorbeeld slachtoffers, opponenten, omstanders) mee in beslissingen

  • 3. Legt gevoelige beslissingen uit aan verschillende niveaus (van burgers tot politiek)

Informatiemanagement toepassen

  • 1. Organiseert informatieprocessen, kent de protocollen en partijen die daarbij een rol spelen, krijgt tijdig informatie ter beschikking en organiseert dit proces. Weegt af welke informatie op het moment relevant is

  • 2. Benut digitale kennis en vaardigheden ten behoeve van het verkrijgen van informatie.

Scenariodenken toepassen

  • 1. Geeft sturing aan het ontwikkelen en uitvoeren van risico-assessments

  • 2. Is in staat om vanuit een risico-/gevaarssetting verschillende (innovatieve) alternatieve scenario’s te ontwikkelen

In een politiek-bestuurlijk krachtenveld opereren

  • 1. Heeft inzicht in crisisbesluitvormingsprocessen

  • 2. Heeft inzicht in het bestuurlijk krachtenveld en politiek-bestuurlijke dilemma’s

  • 3. Communiceert met het bestuur, denkt mee in de verantwoordelijkheid van de bestuurder, adviseert het bestuur en legt heldere keuzes/ scenario’s voor

  • 4. Gaat adequaat om met sterke bestuurlijke en operationele druk

Omgaan met de media

  • 1. Schat de impact van informatie in en kan deze vertalen naar de omgang met media

  • 2. Gaat adequaat om met druk vanuit de media

  • 3. Maakt gebruik van de media om doelen te bereiken

  • 4. Gaat zorgvuldig om met informatie die niet naar buiten toe mag

Functioneren binnen een complexe multidisciplinaire context

  • 1. Mobiliseert samenwerking tussen de verschillende samenwerkingspartners

  • 2. Houdt overzicht over de hele operatie en onderscheidt hoofd- van bijzaken; onderscheidt verantwoordelijkheden voor operationeel, tactisch en strategisch niveau

  • 3. Overziet de effecten van de door hem genomen beslissingen

  • 4. Improviseert, is niet afhankelijk van (rampen)plannen die op een specifieke situatie zijn geschreven.

  • 5. Treedt daadkrachtig op

  • 6. Komt los van beeld en emotie, zonder los te komen van de situatie

Omgaan met respectievelijk het instrument evaluatie toepassen

  • 1. Trekt lering uit evaluaties, zet aanbevelingen om in verbeteracties, innovaties en leren

  • 2. Is transparant, organiseert en neemt deel aan evaluaties en stelt het kunnen leren daaruit veilig

  • 3. Verzamelt feiten die hij achteraf nodig heeft, legt zaken vast, ook vanwege juridische consequentie

Beroepstaken

De competenties in het kwalificatieprofiel hebben betrekking op de onderstaande positie, taken en te bereiken resultaten. In deel C zijn deze uitgewerkt in examenvereisten.

Context, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid

De MCPM werkt in zowel verwachte als onverwachte situaties/ evenementen en crisissituaties, waarvan de schaalgrootte varieert. Hij draagt bij aan zowel algemene als specifieke, multidisciplinaire plannen, of coördineert deze, en werkt zowel onder weinig als onder hoge druk (van o.a. tijd, media, politiek, fysiologisch), waarbij gevaar- en risico-inschatting en gevaarherkenning belangrijk zijn. Hij werkt in situaties waarbij meerdere multidisciplinaire partijen betrokken zijn. Hij betrekt wetenschappelijke/ theoretische kennis bij het maken van afwegingen en bekijkt risico- en gevaarsaspecten door verschillende brillen (samenwerkingspartners, externe partners, politiek, burgers, etc.). De MCPM functioneert in multidisciplinaire netwerken/ teams van meerdere partijen. Incidenteel kan hij ook leiding geven aan een (multidisciplinaire) operationele setting ten tijde van gevaar- en crisisbeheersing. Hij houdt overzicht over de hele operatie en weet hoofd- van bijzaken te onderscheiden; hij onderscheidt en overbrugt verantwoordelijkheden voor operationeel, tactisch en strategisch niveau. Hij schat de gevolgen van beslissingen op politiek-bestuurlijk niveau in. Hij denkt mee in de verantwoordelijkheid van de bestuurder.

Beroepstaak Functioneren binnen Crisis and Public order Management

De MCPM draagt bij aan de inhoudelijke ontwikkeling van oefeningen en simulaties en neemt ook deel aan oefeningen en simulaties. Hij stuurt planvorming aan of draagt hieraan bij. Hij participeert in risico-assessments en evaluatietrajecten. Hij zet multidisciplinaire netwerken op en houdt deze in stand. Hij functioneert binnen een operationele setting ten tijde van gevaar- en crisisbeheersing en hij adviseert en participeert in een bestuurlijke setting ten tijde van gevaar- en crisisbeheersing.

B.2. Deeldiploma’s

Code KD

Code KSP 2013

C

Titel deeldiploma

FA

1.7.2

       

Er zijn geen deeldiploma’s bij deze kwalificatie.

B.3. Certificaten van na- en bijscholing

Code KD

Code KSP 2013

C

Titel certificaat

FA

1.7.3

       

Er zijn geen certificaten van bij- en nascholing.

Instroomeisen

Instroom is mogelijk indien de kandidaat in het bezit is van een hbo-bachelordiploma, en enige jaren relevante werkervaring heeft.

Deel C. Examenvereisten

Hieronder volgt een beschrijving van de examenvereisten zoals deze worden geëxamineerd door de Politieacademie.19 In de hieronder beschreven examenvereisten20 zijn soms gedragsaspecten of taken opgenomen waarbij de vaardigheden en/ of de kennis nog niet in alle gevallen concreet zijn uitgewerkt.

C.1. Examenvereisten kwalificatie Master of Crisis and Public Order Management

De examenvereisten moeten gelezen worden in het licht van de beroepstaak:

  • (1) Functioneren binnen Crisis and Public order Management

Vakkennis

  • Heeft kennis van literatuur, theorieën en methodologische uitgangspunten op het gebied van gevaar- en crisisbeheersing.

  • Heeft kennis van methodieken voor netwerkanalyses.

  • Heeft kennis over de technieken en werkstijlen van samenwerkingspartners en onderdelen daarvan.

Vakvaardigheden

Adviseren en toepassen vakkennis in de praktijk

  • Verzamelt, selecteert en analyseert informatie (over gevaar- en crisisbeheersing).

  • Past methodieken voor netwerkanalyses toe en motiveert de keuze voor bepaalde methodieken.

  • Stelt een plan van aanpak voor een praktijksituatie of evaluatievraag op het gebied van crisis- en gevaarbeheersing op.

  • Adviseert, op basis van methodische analyses en theorieën, het politiek-bestuurlijk krachtenveld op het gebied van crisis- en gevaarbeheersing.

  • Voert discussies en geeft inhoudelijke en vormtechnische feedback, op het gebied van crisis- en gevaarbeheersing en betrekt daarbij relevante theorieën.

  • Stuurt multidisciplinair overleg in crisissituaties aan.

Onderzoek

  • Voert een onderzoek met een internationaal onderzoeksonderwerp uit, dat bijdraagt aan de ontwikkeling van het vakgebied crisis- en gevaarbeheersing en strategische componenten bevat

    • Formuleert een heldere probleemstelling, die getuigt van inzicht in methodologische uitgangspunten en werkt deze uit in een onderzoekbare onderzoeksvraag en deelvragen.

    • Verzamelt en selecteert (wetenschappelijke) literatuur, beschouwd deze kritisch en verwijst naar literatuur volgens de APA-normen.

    • Synthetiseert verzamelde literatuur tot een overzichtelijke theoretische fundering en biedt een nieuw perspectief op bestaande theorieën door kritische analyse of het leggen van nieuwe verbanden.

    • Past geschikte onderzoeksmethoden en -technieken toe.

    • Anticipeert op mogelijke organisatorische complicaties tijdens een onderzoek.

    • Analyseert en interpreteert data op methodisch verantwoorde wijze.

    • Trekt empirisch gefundeerde conclusies die realistisch en innovatief zijn.

    • Stelt betrouwbaarheid en validiteit van de resultaten en de praktische toepasbaarheid van de conclusies ter discussie.

    • Werkt implicaties van het onderzoek voor de (multidisciplinaire) praktijk uit.

    • Schrijft prettig leesbaar, begrijpelijk, grammaticaal correct en met een consistente en logische opbouw en structuur.

Praktijkrepertoire

Houding, oordeelsvermogen

  • Toont gevoel voor politiek-bestuurlijke verhoudingen.

  • Schakelt tussen verschillende belangen en niveaus.

  • Heeft oog voor de complexiteit van de (maatschappelijke) omgeving (wetten, processen, media, internationale dimensie).

  • Maakt optimaal gebruik van de multidisciplinaire samenstelling van een groep.

  • Houdt rekening met zaken als vertrouwelijkheid en ethiek.

  • Hanteert een helikopterview.

  • Kan omgaan met kritische vragen.

Ontwikkeling

  • Reflecteert op de eigen ontwikkeling op het gebied van crisis- en gevaarbeheersing, scenariodenken, netwerkanalyse, procesmanagement en multidisciplinaire samenwerking.

  • Past de methodiek van het peer-review toe.

Communicatie en samenwerking

  • Netwerkt, en communiceert met groepen, koppels en (kandidaten uit andere) kolommen en toont inlevingsvermogen en inzicht in de andere kolommen.

  • Ziet de mogelijkheden en beperkingen van de samenwerking met de andere kolommen.

C.2 Examenvereisten deeldiploma’s

C.3 Examenvereisten certificaten van na- en bijscholing

67. Kwalificatiedossier Master Politiekunde

Inhoudsopgave

Inleiding

Deel A. Beroep en beroepsprofiel

 

A.1 Beroep

 

A.2 Beroepsprofiel

Deel B. Kwalificaties

 

B.1 Diploma’s

 

B.2 Deeldiploma’s

 

B.3 Certificaten van na- en bijscholing

Deel C. Examenvereisten

 

C.1 Examenvereisten diploma’s

 

C.2 Examenvereisten deeldiploma’s

 

C.3 Examenvereisten certificaten van na- en bijscholing (p.m.)

Deel D. Verantwoording en Ontwikkelpunten

 

D.1 Verantwoording

 

D.2 Ontwikkelpunten

Begrippenlijst

Descriptoren NLQF 7

Inleiding

Het politieonderwijs leidt in grote lijnen op voor drie soorten beroepen, de Politieman/ -vrouw, de Rechercheur en de Politieleider. Dit kwalificatiedossier (KD) betreft het politieberoep Politieman/ -vrouw. Dit beroep wordt uitgeoefend op meerdere kwalificatieniveaus. De kwalificatie waar het in dit dossier om gaat, bevindt zich op kwalificatieniveau 7, conform het NLQF (wo master).

In deel A wordt onder A.1 het politieberoep Politieman/ -vrouw op niveau 7 beschreven. Onder A.2 wordt ingegaan op de herijkte competenties van de vakbekwame Politieman/ -vrouw op wetenschappelijk niveau, zoals geformuleerd in Schakelen in Verantwoordelijkheid (februari 2011)21 en vastgesteld door de Minister van Veiligheid en Justitie (juni, 2011). Daarbij wordt de verbinding gemaakt met het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP).

In deel B is onder deel B.1 het ongedeelde diploma Master Politiekunde vermeld en het bijbehorende kwalificatieprofiel. Onder deel B.2 zijn geen deeldiploma’s vermeld. Onder deel B.3 zijn ook geen certificaten van na- en bijscholing vermeld.

In deel C zijn de examenvereisten beschreven van het diploma Master Politiekunde. Deze examenvereisten zijn gereconstrueerd vanuit de bestaande examineringspraktijk. Examenvereisten zoals beoogd onder deel C dienen een aanmerkelijke concretisering van de kwalificatieprofielen in te houden. Formulering dient zodanig te gebeuren dat leerwegneutrale examinering mogelijk wordt. Deel C is onderwerp van ontwikkelwerk (zie deel D.2 van dit KD).

In deel D volgt de verantwoording van hetgeen is vermeld onder de delen A, B en C. Daarbij worden criteria van onderbouwing, navolgbaarheid, samenhang en doelmatigheid gehanteerd (deel D.1). In deel D.2 zijn ontwikkelpunten met betrekking tot dit KD22 vermeld.

Deel A. Beroep en beroepsprofiel

a.1. Beroep

De beroepskolom Politieman/ -vrouw heeft betrekking op meerdere vakgebieden en werkterreinen in het LFNP. Het beroep van Politieman/ -vrouw wordt uitgeoefend in dikwijls sterk verschillende en wisselende omstandigheden en in uiteenlopende functies. In Schakelen (2011) heeft de Politieonderwijsraad een balans opgemaakt van veranderingen in het werk van de politie en de (benodigde) doorwerking daarvan in de beroepsprofielen van de politie. Het centrale thema bleek het toenemend belang van intelligence. De samenleving wordt complexer en minder kenbaar door globalisering, digitalisering en toenemende sociaal-culturele diversiteit. De aard en afbakening van het beroep van Politieman/ -vrouw wordt beïnvloed door een verschuiving van politietaken naar andere publieke uitvoeringsdiensten (gemeentelijke bijvoorbeeld) en soms ook naar particuliere beveiligingsdiensten. Enerzijds leidde dit tot een inperking van de politietaak, anderzijds vergrootte het de noodzaak tot samenwerken en het belang van een functionele, nodale oriëntatie.

Vakbekwame Politiemannen en -vrouwen op niveau 7 zijn algemeen opsporingsbekwaam, breed inzetbaar op diverse vakgebieden en werkterreinen binnen de politie en in meerdere rollen (zoals niveau 6), maar beschikken tevens over wetenschappelijke expertise aangaande (onderdelen van) het politievak, de politieorganisatie en het beleid daaromtrent. Zij behoren tot de intellectuele kern van de Nederlandse politie en houden zich bezig met zowel operationele, tactische, als strategische politiële vraagstukken. Zij voelen maatschappelijke ontwikkelingen goed aan, zijn politiek geëngageerd, doorgronden de politiepraktijk en dragen bij aan een duurzame en toekomstgerichte ontwikkeling van de Nederlandse politie. Zowel vanuit een leidinggevende positie, als een positie als expert, specialist en onderzoeker, dragen zij bij aan de verdere ontwikkeling van het politievak en -organisatie en de kennis van de fenomenen waarop de politie zich richt (onderzoeksrapporten, adviezen). In de positie van docent dragen zij o.a. bij via de ontwikkeling en actualisering van leermiddelen.

a.2. Beroepsprofiel

Het volledige beroepsprofiel van de vakbekwame Politieman/ -vrouw op NLQF 7 is na te lezen in Schakelen (2011: 73–75). De vermelde competenties zijn als gevolg van de herijking in belangrijke mate nieuw, deels geconcretiseerd en slechts nog in beperkte mate hetzelfde als het beroepsprofiel dat werd vastgesteld in het jaar 1999. Nieuw geformuleerde competenties betreffen onder andere het vermogen actuele trends te identificeren, passende strategieën te ontwikkelen (politieel/ multidisciplinair; nodaal/ territoriaal; real/ virtual), relevante informatie te genereren en te verwerken tot intelligence, het ontwerpen en uitvoeren van empirisch evaluatief onderzoek. Andere voorbeelden betreffen brede en actuele juridische expertise, het vermogen tot het opstellen van passende dossiers, rapportages en adviezen, het vermogen tot (internationale) samenwerking en onderhandeling met een grote diversiteit aan publieke en private partners, en een adequate beheersing van moderne vreemde talen.

Een citaat uit Schakelen op pg. 73 gaat als volgt: “De politiekundige master kan wetenschappelijk onderzoek ten goede laten komen aan strategieën, tactieken en operationele benaderingswijzen voor het dagelijkse en bijzondere politiewerk, de recherche en de internationale samenwerking daarin. Omgekeerd kan hij uit grondige evaluaties van gangbare of incidentele politiële werkwijzen meerjarige beleidsperspectieven of concepten distilleren die leiden tot efficiënte verbeteringen voor een toekomstige aanpak van ordehandhaving bij grootschalige gebeurtenissen, de beheersing van onvoorspelbare of gevaarlijke situaties en de wijze of organisatie van het rechercheren. Hij kan ‘intelligence’ methodieken inzetten voor het voorspellen van criminele trends en de uitkomsten matchen met de ‘intelligence’ van analisten, informatie uit het gebiedsgebonden werk en een analyse van relevante maatschappelijke ontwikkelingen. Vanwege de academische achtergrond kan de politiekundige master in relatie tot OM [of leidinggevenden in de politie] bestuurlijke rapportages maken en in wetenschappelijk opzicht een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het politiekundige vakgebied. In het geval hij/ zij over executieve bevoegdheden beschikt, kan hij in alle gevallen ook een hoogwaardige, algemene of specialistische operationele rol vervullen.”

Het beroepsprofiel is vertaald naar het niveau van startbekwaamheid in het kwalificatieprofiel dat vermeld is in deel B van dit kwalificatiedossier. Tevens werkt het herijkte beroepsprofiel door in de examenvereisten en het onderwijs dat daartoe opleidt. De startbekwame Politieman/ -vrouw, die opgeleid is als Master Politiekunde, is afhankelijk van het persoonlijke loopbaanpad, meer of minder breed inzetbaar als Operationeel Specialist, Docent of Onderzoeker.

Deel B. Kwalificaties

B.1. Diploma Master Politiekunde

Code KD

C

Titel diploma

1.7.1

90

Master Politiekunde

Kwalificatieprofiel

A Master of Science in Policing is able to:

Professional Competencies

  • 1. function in a complex, multidisciplinary, international or unpredictable environment of policing and governance

  • 2. conduct sound academic research that is relevant for (inter)national aspects of policing and societal safety

  • 3. produce ‘intelligence’ in terms of unfolding the likelihood of crime patterns

  • 4. bring separate practical results and empirical findings of policing issues under a general conceptual heading or transform (comparative) academic research of a qualitative or quantitative nature into (alternative) strategies and scenarios of policing

Contextual Competencies

  • 5. confer with authorities and switch between different legal and policing approaches

  • 6. match and assess the outcomes of different sources of ‘intelligence’ (e.g. from analysts or community police officers with respect to forensic or tactical information)

  • 7. analyse the influence of European structures and regulations on policing strategies

  • 8. discern relevant variables in the interaction between the police and the societal environment (such as the influence of traditional and social media or expectations of citizens towards the police)

Social Competencies

  • 9. assess the strategic performance of colleagues and the legitimacy of their recommendations for policing purposes

  • 10. share academic policing knowledge and ‘intelligence’ with internal and external partners of different disciplines

  • 11. substantiate strategic advice to authorities, colleagues or partners – in word or writing – also in a foreign language

  • 12. deal with (inter)national cultural differences if it comes to networking in police matters

Individual Competencies

  • 13. exhibit autonomy in the undertaking of academic writing (e.g. with regard to recommendations to the police or law enforcement organisation)

  • 14. critically analyse new sources of information and convert them into original proposals for a strategic approach in policing

  • 15. assess the utility and feasibility of the academic research for police strategies

  • 16. contribute to the scientific development of policing

Beroepstaken

De competenties in het kwalificatieprofiel hebben betrekking op de onderstaande positie, taken en te bereiken resultaten. In deel C zijn deze uitgewerkt in examenvereisten.

Context, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid

The Master of Science in Policing should be able to develop an independent academic vision on professional needs. He will conduct research into societal developments relevant to policing, leading to strategic recommendations, structural solutions and practical improvements that are not only profitable for the operational police officer or police leaders, but also contribute to the scientific development of policing.

Successful students on the MSc in Policing Programme will be able to:

  • analyse empirical quantitative and qualitative data in a scientific manner

  • carry out comparative research into particular and (inter)national aspects of policing

  • demonstrate an independent and methodologically sound opinion on research findings

  • evaluate the utility and feasibility of a number of policing concepts

  • critically analyse new sources of information and convert them into original proposals for a strategic approach in policing

  • discern relevant variables in the interaction between the police and the societal environment

  • evaluate the impact of regulations or policies of international administrative bodies and institutions

  • exhibit autonomy in the undertaking of extended academic writing

  • communicate and motivate his/ her deliberations – in English – reflecting values and views of colleagues and partners

A MSc graduate in Policing is likely to be recruited for supportive tasks at a strategic level of policing, protection or public administration. His main quality will be the ability to:

  • transform academic findings into operational recommendations, tactical scenarios, project plans or job devices;

  • convert practical policing outcomes or investigative activities into managerial reports for police forces, justice authorities and public administration bodies;

  • research and develop policing strategies that are also beneficial for police partners;

  • carry out evaluations or case-studies as a basis for new policing concepts or organisational improvements;

  • act as an advisor, discussant or negotiator for the decision-makers of the Police, other public agencies as well as private counterparts;

  • play a role in international police co-operation.

The duties mentioned above performs the Master of Science in Policing within the scope of the following themes: Policing models, Police & Society, International Policing, scholarly research (master thesis). The activities per theme of the MSc in Policing are mentioned below.

Theme

Activities

Policing models

- Criminality Strategies

- Law Enforcement Strategies

1. compare and evaluate (at least two) distinct policing models or the historical development of a particular policing model

2. critically assess aspects of a multidisciplinary approach related to intelligence-led policing or other policing concepts

3. critically review the literature on the chosen policing models

4. evaluate the utility of either the chosen criminality strategies or law enforcement strategies

Police & Society

- Diversity Issues

- Legitimacy Issues

Diversity Issues

1. critically analyse the (ir)relevancy of a diversified police force or law enforcement agency in their interactions with citizens or institutions

2. demonstrate a critical understanding of the challenges and opportunities associated with the pluralisation of policing in a diversified society

3. substantiate opinions and recommendations with regard to the way the police handled or should handle a particular case or implemented a particular strategy

Legitimacy Issues

1. critically analyse relevant and clear-cut actors in the interaction between the police and their environment

2. critically assess minor or major threats to society and the legitimacy of police response in terms of either the quality or service delivery, political rightfulness or public support

3. design or evaluate a quality assurance project or a policing strategy that considers the scope and limits of a legitimate policing approach

International Policing

- Theoretical, Strategic and Legal Models of Policing & Security in an International Context

- Transnational Control of Terrorism and Organized Crime

1. compare and apply distinct cross-border law enforcement strategies or criminal justice systems to cases of European (or international) police cooperation

2. critically analyse and assess the complexity of international policing approaches or interventions

3. identify and critically evaluate the opportunities and impediments of international cooperation between law enforcement agencies, appropriate stakeholders or other authorities

4. persuade the audience of a convergent scenario or a feasible design for European law enforcement cooperation in general or in particular by recommendations capable of being adopted

Scholarly research (Master Thesis)

1. demonstrate the ability to select an appropriate subject for independent – deductive or inductive – research with due regard to matters of confidentiality and ethics;

2. identify issues, questions and problems related to the chosen subject, as agreed upon by his/ her police force or related employer;

3. critically review the academic literature and other sources of information relating to the chosen object;

4. formulate appropriate methods of enquiry which provide the structure for research and establish principles for the analysis, interpretation and/ or evaluation of evidence;

5. critically review work in relation to the objectives of the study and assess the implications for (inter)national policing strategies within the societal context;

6. demonstrate the ability to critically undertake and present a synthesis of knowledge (related to producing the actual dissertation and then oral assessment)

Source: Master of Science in Policing, Critical Reflection for NVAO & CCCU Validated Programme (2012)

B.2. Deeldiploma’s

Code KD

C

Titel diploma

     

Er zijn geen deeldiploma’s bij deze kwalificatie

B.3. Certificaten van na- en bijscholing

Er zijn geen certificaten van na- en bijscholing bij deze kwalificatie.

Instroomeisen

Bachelor Politiekunde (hbo) met een op instroom in het wo gerichte minor (= pre-master keuzeonderdeel). Universitair diploma bachelor of master. Een met voorgaande kwalificaties vergelijkwaardig ander of buitenlands diploma.

Deel C. Examenvereisten

Current Examination requirements

The under mentioned examination requirements are a description of the current examination requirements used by the Police Academy of the Netherlands. In the examination requirements described below are some behavioural issues or tasks, of which skills and/ or knowledge have not yet been worked out in all cases.

C.1. Examenvereisten diploma Master Politiekunde

The examination requirements mentioned below refer to the following themes:

  • Policing models

  • Police & Society

  • International Policing

  • Scholarly research (master thesis)

Professional knowledge

  • Has an adequate reading of literature on theories and practices of (inter)national policing

  • Has some critical presentation and a recognition of the issues implicit in the literature

  • Has apparent knowledge and understanding of (inter)national policing strategies within a societal and multidisciplinary context

Professional skills

  • Gathers sufficient organisation to support the study.

  • Selects appropriate material.

  • Recognises and explores the provisional nature of some forms of knowledge.

  • Represents most supporting material in appendices and his referencing is sound.

  • Presents an adequate bibliography.

  • Defines clear objectives.

  • Acknowledges key questions.

  • Describes the context of the study.

  • Presents facts and ideas clearly, accurately and in an appropriate context.

  • Reflects on relationship between questions and study.

  • Expresses a rational argument.

  • Writes clearly discernible lines of thought.

  • Reflects on experience.

  • Shows structure, timing and planning in presentation.

  • Displays appropriate body-language, appearance, pace, vocabulary, fluency and intonation.

  • Deals with questions in a confident manner.

Practical repertoire

  • Recognises areas of possible contention and reconciles these areas in an appropriate way.

  • Displays engagement with the audience.

Expertise

  • Has an adequate awareness of the relationship between theoretical perspectives and practical circumstances and a clear articulation of this relationship.

  • Displays confident explanations.

  • Draws conclusions that in most cases follow from premises.

  • Displays evidence of relevant reading.

C.2. Examenvereisten deeldiploma’s

Er zijn geen deeldiploma’s bij deze kwalificatie.

C.3. Examenvereisten certificaten van na- en bijscholing

Er zijn geen certificaten van na- en bijscholing bij deze kwalificatie.

Deel D. Verantwoording en Ontwikkelpunten

D.1. Verantwoording

Doelmatigheid

In het LFNP is onder de noemer Uitvoering de functielaag Operationeel Expert en de functiekolom Operationeel Specialist (A tot en met F) onderscheiden. Onder de noemer Ondersteuning zijn kolommen Bedrijfsvoeringspecialismen, Onderzoek en Kennisontwikkeling en Docenten onderscheiden. Functiebeschrijvingen zijn geformuleerd in termen van vakbekwaamheid. De kwalificatie Master Politiekunde correspondeert in meer of mindere mate met de functielaag Operationeel Expert en de genoemde functiekolommen. De inzetbaarheid varieert echter vooral met wat een gekwalificeerde Master Politiekunde nog meer in huis heeft aan werkervaring en andere kwalificaties. Niet elke Master Politiekunde is een politieman/ -vrouw met uitvoerende werkervaring.

Met de kwalificatie Master Politiekunde wordt beoogd bij te dragen aan het intellectuele kapitaal van de politieorganisatie en de verdere ontwikkeling van het politievak (breed, maar ook specifiek). De Master Politiekunde is thuis in de politiekundige en aanverwante literatuur en kan zelfstandig bijdragen aan onderzoek, beleid en onderwijs (nationaal en internationaal). Differentiatie is mogelijk in drie richtingen, Crime Policing, European Policing en High-Risk Policing. De kwalificatie is slechts beperkt gerelateerd aan gestelde behoeften van de politieorganisatie. Er is, gegeven het academische karakter van de kwalificatie, geen aansluiting op onderscheiden politiële beroepstaken, maar een ordening op grond van politiële en maatschappelijke thema’s.

Navolgbaarheid

Het KD is deels gebaseerd op analyses in Schakelen en het herijkte beroepsprofiel in (pg. 73–75); deels gaat het om afspraken over examenvereisten die zijn gemaakt in overleg met de Engelse partner (Canterbury Christ Church University).

Onderbouwing

Onderbouwing van examenvereisten en omvang van het aantal credits wordt overwegend gevonden in evaluaties van de bijbehorende opleiding (onder andere in het kader van accreditatie door het NVAO), maar is in onderhavig KD niet zichtbaar gekoppeld aan gearticuleerde behoeften van de politie. Zie deel D.2.

Bronnen bij deel C:

1. Handbook Master of Science in Policing (2013)

2. Master of Science in Policing, Critical Reflection for NVAO & CCCU Validated Programme (2012)

Samenhang

De opleiding die leidt tot de kwalificatie Master Recherchekunde is geaccrediteerd door de NVAO. Aansluiting op de Bachelor Politiekunde die op hbo-niveau is gepositioneerd is geregeld via een apart pre-master traject binnen het kader van deze bachelor. Deze is slechts beperkt geëxpliciteerd (zie KD Bachelor Politiekunde). Binnen de kwalificatie Bachelor Politiekunde is het relevant een apart deeldiploma ‘Algemene Opsporingsbekwaamheid en Politiële Vorming’ te onderscheiden dat als een entreevoorwaarde kan gelden voor de Master Politiekunde in geval van zij-instroom.

Historie van het kwalificatiedossier

De eerste versie van het kwalificatiedossier is vastgesteld in 2014. Conform de monitor- en onderhoudsagenda, die in het Voorjaarsadvies van 2016 is voorgesteld, heeft in september 2017 een actualisatie van het kwalificatiedossier plaatsgevonden. Dit is een lichte actualisatie geweest, mede met het oog op de herijking van de beroepsprofielen, die naar verwachting in 2018 gereed is. Er wordt voorzien dat deze herijking grondige doorwerking in het kwalificatiedossier vereist. In onderstaande tabel is weergegeven welke elementen van het dossier zijn gewijzigd.

Onderdeel van het kwalificatiedossier

Wijziging

Deel A

Beroepsprofiel

Dit deel is niet gewijzigd.

Deel B

Kwalificatieprofiel

De omvang van de kwalificatie is gewijzigd van 60 naar 90 credits. Dit is in lijn met de accreditatie van de NVAO, die de opleiding van Master Politiekunde (90 credits) in 2012 positief heeft beoordeeld.

Deel C

Examenvereisten

Dit deel is niet gewijzigd.

Deel D

Verantwoording en ontwikkelpunten

Dit deel is niet gewijzigd.

D.2. Ontwikkelpunten

Algemeen

In het Najaarsadvies 2013 van de Politieonderwijsraad zijn enkele algemene ontwikkelpunten benoemd, die mede betrekking hebben op het KD Master Politiekunde. Deze zijn de volgende:

  • 1. In deel A en B van dit KD is sprake van herijkte beroeps- en kwalificatieprofielen. Doorwerking hiervan in de examenvereisten in deel C dient (deels) nog plaats te vinden.

  • 2. De onder deel C vermelde examenvereisten worden vergeleken met de opleidingsgids (hier: het Handbook Master of Science in Policing, in het bijzonder de ‘regels van zakken en slagen’. Waar nodig worden de examenvereisten geconcretiseerd en/ of aangevuld met het oog op 2015.

  • 3. Er wordt gewerkt aan een Referentiekader Generieke Competenties voor het gehele politieonderwijs, waarnaar verwezen wordt bij de examenvereisten in deel C vanaf een nader te bepalen jaar (gestreefd wordt naar 2016). Dit referentiekader wordt stapsgewijs ontwikkeld. Referenties hebben betrekking op Nederlands, Moderne Vreemde Talen, Rekenen/ wiskunde, Democratie en Rechtstaat, Internationalisering, Digitalisering en Diversiteit en variëren naar drie niveaus van functionele kennis en vaardigheden.

Specifiek

De komst van het LFNP nodigt uit tot mogelijke heroverwegingen aangaande de kwalificatie Master Politiekunde. De volgende ontwikkelpunten kunnen worden vermeld:

  • 1. Met de komst van het LFNP moet een nieuw evenwicht gevonden worden tussen kwalificatieniveau enerzijds en differentiatie/ specialisatie (naar vakgebied en/ of werkterrein) anderzijds.

  • 2. Het doel van de kwalificatie Master Politiekunde en de doelmatigheid van de opleiding verdienen bevestiging. Hoe sluit de kwalificatie aan bij de behoeften aan hooggeschoolden in de politiële operationele specialismen, bedrijfsvoeringspecialismen, onderzoekers en docenten?

  • 3. Vanuit de opleiding is er de wens om de bekostiging van de opleiding te verruimen van 60C naar 90C. Dit vraagt om een weging van perspectieven vanuit het opleidingsinstituut ten opzichte van opvattingen vanuit de Nationale Politie, het reguliere hoger onderwijs en het bekostigende Ministerie van Veiligheid en Justitie.

  • 4. Specifieke aandacht wordt gevraagd voor een differentiatie gericht op functie van docent politiekunde (vergelijkbaar met eerste graad leraar in het reguliere onderwijs) en een differentiatie gericht op de functie van onderzoeker op het terrein van de politiekunde (beide in het reguliere wetenschappelijk onderwijs 120 C).

Bijlage 1. Begrippenlijst

  • Beroepen bij de politie: Binnen de Nederlandse politie zijn drie brede beroepen onderscheiden, de Politieman/ -vrouw, de Rechercheur en de Politiechef. Deze beroepen worden beoefend op verschillende niveaus van complexiteit, expertise, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Om deze niveaus te duiden in relatie tot het politieonderwijs wordt aangesloten bij de kwalificatieniveaus van het NLQF. Er zijn 9 ministerieel vastgestelde beroepsprofielen.

  • Beroepskolom: Omdat het beroep (Politieman/ -vrouw, Rechercheur, Politiechef wordt uitgeoefend op meerdere functioneringsniveaus, kan gesproken worden van een beroepskolom.

  • Beroepsprofiel: Globale beschrijving van een beroep en wat er van een vakbekwame beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Wordt een beroepsprofiel uitgedrukt in een competentieprofiel, dan is sprake van beroepscompetentieprofiel. Een beroep dekt een categorie van functies af.

  • Beroepsspecifieke competenties: Competenties die nodig zijn om een beroepstaak adequaat uit te voeren, inclusief de daarin begrepen kennis, vaardigheden en expertise en de benodigde redzaamheid, teamroutine en praktijkrepertoire.

  • Beroepstaak: Een onderscheiden deel van de beroepsuitoefening. Beroepstaken zijn kenmerkende werkzaamheden waarop een kwalificatie is gericht. Beroepstaken kunnen meer of minder breed zijn geformuleerd en meer of minder deskundigheid vergen.

  • Certificaten van na- en bijscholing: Het politieonderwijs kent een groot aantal certificaten van na- en bijscholing, gericht op diverse beroepstaken en politiële rollen en handelingen. Een certificaat van na- en bijscholing wordt eenmaal vermeld binnen de kwalificatiestructuur in één bepaald KD. Met na- en bijscholing worden additionele deskundigheden en vaardigheden verworven op vakgebieden en werkterreinen die sinds kort gestandaardiseerd zijn onderscheiden in het LFNP. Ook kan het gaan om deskundigheden en vaardigheden die betrekking hebben op politiële rollen en handelingen die niet direct herkenbaar zijn in het LFNP. Na- en bijscholing impliceert niet altijd dat er ‘iets nieuws’ wordt geleerd, onderhoud van de vakbekwaamheid behoort er evenzeer toe.

  • Competentie: Een competentie betreft het vermogen om een taak op een juiste en verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren. Competentie blijkt uit oordeelsvermogen en handelingsbekwaamheid en veronderstelt kennis, inzicht, vaardigheden, houding en ervaring. Competenties zoals bedoeld binnen het politieonderwijs zijn ten eerste beroepsspecifieke competenties, geënt op onderscheiden beroepstaken en daarmee verbonden normen. Daarnaast worden bepaalde generieke competenties onderscheiden die voorondersteld en voorwaardelijk zijn voor de uitoefening van een politieberoep, dan wel daarin een eigenstandige relevantie hebben.

  • Competentiemodel: Het competentiemodel dat in de kwalificatieprofielen wordt gehanteerd bestaat uit vier categorieën: vakmatig, contextueel, sociaal en individueel. Het competentiemodel dat in de opleidingen en examens wordt gebruikt kent zeven velden: oordeelsvermogen, expertise, kennis, vaardigheden, praktijkrepertoire, redzaamheid en teamroutine.

  • Credits: Het politieonderwijs hanteert, zoals het regulier onderwijs, het European Credit Transfer System (ECTS). Gekoppeld aan het kwalificatieniveau levert dit de waarde van een kwalificatie (diploma, certificaat) op. Credits zijn tevens een belangrijke parameter in de bekostiging van opleidingen. Eén credit staat dan voor 28 studiebelastingsuren.

  • Diploma politieonderwijs: Door de Minister van Veiligheid en Justitie erkend document waarmee is aangetoond en vastgelegd dat de eigenaar de examenvereisten zoals beschreven in een kwalificatiedossier heeft behaald.

  • Deeldiploma politieonderwijs: Een politiediploma kan één of meerdere deeldiploma’s omvatten, mits sprake is van een eigenstandige arbeidsrelevantie van het betreffende deel en duidelijk afgebakende examentermen. Een deeldiploma maakt aanstelling in een afgebakend deel van het politieberoep mogelijk en nodigt uit tot het behalen van het volledige diploma. Een deeldiploma genereert een beperkte inzetbaarheid binnen de werkprocessen van de politie op het betreffende kwalificatieniveau.

  • Doelmatigheid: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. De aansluiting van een kwalificatie op de vraag vanuit de politieorganisatie, de samenleving en het vervolgonderwijs op het naast hoger gelegen kwalificatieniveau.

  • Examenvereisten: De examenvereisten van elk (deel)diploma en certificaat van na- en bijscholing zijn verwoord in toetsbare examentermen, deels beroepsspecifiek in relatie tot onderscheiden beroepstaken en deels generiek in relatie tot relevante, algemene kennis, vaardigheden en expertise.

  • Functie: De politie als werkorganisatie heeft het werk beschreven in termen van kerntaken, vakgebieden, functies, werkterreinen en rollen en meer of minder omvattende beschrijvingen van werkprocessen, verantwoordelijkheden en te bereiken resultaten. Functiebeschrijvingen verwoorden het werk in een bepaald vakgebied, eventueel verbijzonderd naar werkterrein op een bepaald niveau van complexiteit, expertise, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. In vergelijking met de beschrijving van beroepen zijn functiebeschrijvingen aanmerkelijk specifieker.

  • Generieke competenties: Breed toepasbare algemene kennis, vaardigheden en expertise. Voor wat betreft het politiewerk en het politieonderwijs gaat het om competenties die voorondersteld of voorwaardelijk zijn voor de uitoefening van een politieberoep, dan wel daarin een eigenstandige relevantie hebben.

  • Kerntaak: De Nederlandse politie heeft de eigen wettelijke taakopdracht, cf. artikel 3 van de Politiewet, onderscheiden in vijf kerntaken, te weten Intake & Service, Handhaving, Noodhulp, Opsporing en Signaleren & Adviseren. Het begrip kerntaak wordt alleen in deze betekenis gebruikt. Voor wat betreft de taken binnen het kader van een beroep, functie, werkterrein of rol waartoe het politieonderwijs opleidt, wordt gesproken van beroepstaken.

  • Kwalificatie: Een kwalificatie van het politieonderwijs is een waardepapier, erkend door de Minister van Veiligheid en Justitie, dat verworven competenties en daarin begrepen kennis, vaardigheden uitdrukt. Er zijn drie soorten kwalificaties: diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing. De waarde van een kwalificatie wordt uitgedrukt in termen van credits en kwalificatieniveau. Het aantal credits drukt tevens de nominale studieduur uit en is als zodanig een belangrijke parameter voor de bekostiging van opleidingen.

  • Kwalificatiedossier: Het kwalificatiedossier vormt een verzameling van direct met elkaar samenhangende kwalificaties, naar inhoud en niveau. Kwalificatiedossiers beschrijven de aansluiting op het afnemend werkveld en de uitwerking van kwalificaties naar beoogde leeropbrengsten en examentermen. Met ingang van 2013 gelden er binnen het politieonderwijs twaalf kwalificatiedossiers, verdeeld over drie brede politieberoepen (beroepskolommen) en zes kwalificatieniveaus. In een kwalificatiedossier staan de leeropbrengsten van het politieonderwijs centraal, verbijzonderd naar drie typen kwalificaties: diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing. Het geheel van alle erkende kwalificaties is opgenomen in een jaarlijks vast te stellen kwalificatiematrix.

  • Kwalificatiematrix: De kwalificatiestructuur als geheel is weergegeven in de vorm van een kwalificatiematrix. Hierin zijn alle door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing vermeld.

  • Kwalificatieniveau: Diploma’s en certificaten van na- en bijscholing zijn geordend naar niveau. Hierbij is aangesloten bij het NLQF, het Netherlands Qualifications Framework, de Nederlandse variant van het EQF, het European Qualifications Framework. De niveaus die voor wat betreft het Nederlandse politieonderwijs gebruikt worden, zijn de niveaus 2 tot en met 7. Zie verder bijlage 2.

  • Kwalificatieprofiel: Een kwalificatieprofiel betreft de competenties van startbekwaamheid die bewezen verworven zijn als een diploma, deeldiploma of certificaat van na- en bijscholing wordt uitgereikt.

  • Kwalificatiestructuur: Landelijk stelsel van alle vastgestelde kwalificatiedossiers en daarin besloten diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing.

  • LFNP: Het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en de daarin naar vakgebied beschreven functies, inclusief de verbijzondering naar werkterreinen, aandachtsgebieden, rollen en opleidingsprofielen.

  • Navolgbaarheid: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de wijze waarop voorstellen voor (wijziging van) kwalificaties tot stand komen. Daarbij is in ieder geval de relatie met de leiding van de nationale politie van belang, hoewel ook andere belanghebbenden relevante bijdrage verwacht mogen worden.

  • Nominale studieduur: De standaard studieduur die benodigd is voor het behalen van een kwalificatie, uitgaande van de wettelijke vooropleidingseisen en de gehanteerde standaard selectie-eisen, uitgedrukt in credits.

  • Onderbouwing: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de inhoudelijke onderbouwing van voorstellen voor (wijziging van) kwalificaties plaatsvindt (validiteit van argumenten, bronnen).

  • Ontwikkelagenda: De thema’s die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van een kwalificatiedossier, de kwalificatiestructuur in brede zin en het politieonderwijs.

  • Opleidingsdossier: Een opleidingsdossier bevat een verzameling van direct met elkaar samenhangende opleidingen en/ of leerwegen, zoals verzorgd door de Politieacademie. Opleidingsdossiers sluiten direct aan op kwalificatiedossiers, zoals door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld.

  • Referentiekader Nederlandse taal en rekenen: Wettelijke kader waarin referentieniveaus voor Nederlands en rekenen zijn aangegeven met betrekking tot het reguliere onderwijs dat valt onder de ministeries van OCW en ELI. In verband met de aansluiting van het politieonderwijs op het reguliere onderwijs, wordt dit kader ook toegepast in de kwalificatiedossiers van het politieonderwijs.

  • Samenhang: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de samenhang tussen kwalificaties onderling, waarbij ondoelmatige overlap is vermeden en doorlopende studielijnen zijn geborgd.

  • Startbekwaamheid: De bekwaamheid van een beginnend beroepsbeoefenaar en waartoe een politieopleiding opleidt.

  • Studie- en loopbaanperspectief: De gebruikelijke doorstroommogelijkheden van een gediplomeerde in de politieorganisatie en in het vervolgonderwijs (politieonderwijs of anderszins).

  • Vakbekwaamheid: De mate van bekwaamheid die ontwikkeld kan zijn op basis van meerjarige werkervaring.

  • Vakkennis en -vaardigheid: Het geheel van feiten, beginselen, theorieën en manier van werken dat nodig is voor een succesvolle uitoefening van de beroepstaak.

  • Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid: Eén van de descriptoren uit het NLQF. Betreft de mate van samenwerking en de mate waarin een startbekwame beroepsbeoefenaar aanspreekbaar is op het eigen handelen en/ of dat van anderen en de mate waarin verantwoordelijkheid gedragen kan worden voor de eigen werk- en studieresultaten en/ of dat van anderen.

  • Wettelijke beroepsvereisten: Wettelijke eisen die gesteld worden aan de uitoefening van het beroep en de beroepsbeoefenaar. In het geval van de politie hebben deze in algemene zin betrekking op het juridische kader waarbinnen het politiewerk wordt uigevoerd. Meer specifiek hebben wettelijke beroepsvereisten betrekking op bijv. op het gebruik van geweldsmiddelen en het ambtsedig opmaken van een proces verbaal. Wettelijke beroepsvereisten zijn vastgelegd in een nationale of internationale wet of verdrag.

Bijlage 2. Descriptoren NLQF

Niveau 7

Context: Een onbekende, wisselende leef- en werkomgeving met een hoge mate van onzekerheid, ook internationaal.

Kennis: Bezit bijzonder gespecialiseerde en geavanceerde kennis van een beroep, kennisdomein en wetenschapsgebied en op het raakvlak tussen verschillende beroepen, kennisdomeinen en wetenschapsgebieden. Bezit een kritisch begrip van een reeks van theorieën, principes en concepten, waaronder de belangrijkste van een beroep, kennisdomein en wetenschapsgebied. Bezit uitgebreide, gedetailleerde kennis en kritisch begrip van enkele belangrijke actuele onderwerpen en specialismen gerelateerd aan het beroep of kennisdomein en wetenschapsgebieden.

Vaardigheden: Toepassen van kennis: Reproduceert, analyseert en integreert de kennis en past deze toe, ook in andere contexten en gaat om met complexe materie. Deze kennis vormt de basis voor originele ideeën en onderzoek. Gebruikt de opgedane kennis op een hoger abstractieniveau. Denkt conceptueel. Stelt argumentaties op en verdiept deze. Brengt op basis van methodologische kennis een fundamenteel onderzoek zelfstandig tot een goed einde. Levert een originele bijdrage aan het ontwikkelen en toepassen van ideeën, vaak in verband met onderzoek. Signaleert beperkingen van bestaande kennis in de beroepspraktijk en in het kennisdomein op het raakvlak tussen verschillende beroepspraktijken en kennisdomeinen onderneemt actie. Analyseert complexe beroeps- en wetenschappelijke taken en voert deze uit. Probleemoplossende vaardigheden: Onderkent en analyseert complexe problemen in de beroepspraktijk en in het kennisdomein en lost deze op tactische, strategische en creatieve wijze op. Levert in de beroepspraktijk en in het kennisdomein een bijdrage aan de (wetenschappelijke) oplossing van complexe problemen door gegevens te identificeren en te gebruiken. Leer en ontwikkelvaardigheden: Ontwikkelt zich grotendeels autonoom. Informatievaardigheden: Verzamelt en analyseert op een verantwoorde, kritische manier brede, verdiepte en gedetailleerde wetenschappelijke informatie over een reeks van theorieën, principes en concepten van en gerelateerd aan een beroep of kennisdomein, evenals informatie over enkele belangrijke actuele onderwerpen en specialismen gerelateerd aan het beroep en kennisdomein en geeft deze informatie weer. Communicatievaardigheden: Communiceert doelgericht op basis van in de context en beroepspraktijk geldende conventies met gelijken, specialisten en niet-specialisten, leidinggevenden en cliënten.

Competentie: Verantwoordelijkheid en Zelfstandigheid: Werkt samen met specialisten en niet-specialisten, gelijken, leidinggevenden en cliënten. Draagt verantwoordelijkheid voor resultaten van eigen werk en studie en het resultaat van het werk van anderen. Draagt verantwoordelijkheid voor het aansturen van complexe processen en de professionele ontwikkeling van personen en groepen. Formuleert oordelen op grond van onvolledige of beperkte informatie en houdt daarbij rekening met sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.

68. Kwalificatiedossier Master Recherchekunde

Inhoudsopgave

Inleiding

Deel A. Beroep en beroepsprofiel

 

A.1 Beroep

 

A.2 Beroepsprofiel

Deel B. Kwalificaties

 

B.1 Diploma’s

 

B.2 Deeldiploma’s

 

B.3 Certificaten van na- en bijscholing

Deel C. Examenvereisten

 

C.1 Examenvereisten diploma’s

 

C.2 Examenvereisten deeldiploma’s

 

C.3 Examenvereisten certificaten van na- en bijscholing

Deel D. Verantwoording en Ontwikkelpunten

 

D.1 Verantwoording

 

D.2 Ontwikkelpunten

Begrippenlijst

Descriptoren NLQF 7

Inleiding

Het politieonderwijs leidt in grote lijnen op voor drie soorten beroepen, de Politieman/ -vrouw, de Rechercheur en de Politiechef. Dit kwalificatiedossier (KD) betreft het politieberoep Rechercheur. Dit beroep wordt uitgeoefend op meerdere kwalificatieniveaus. De kwalificatie waar het in dit dossier om gaat, bevindt zich op kwalificatieniveau 7, conform het NLQF (hbo master).

In deel A wordt onder A.1 het politieberoep Rechercheur op niveau 7 beschreven. Onder A.2 wordt ingegaan op de benodigde competenties, zoals vermeld in Schakelen in Verantwoordelijkheid (februari 2011)23 en vastgesteld door de Minister van Veiligheid en Justitie (juni, 2011). Daarbij wordt de verbinding gemaakt met het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP).

In deel B is onder deel B.1 het diploma Master Recherchekunde (Master of Criminal Investigation) vermeld en het bijbehorende kwalificatieprofiel. Hoewel het diploma ongedeeld is, is sprake van meerdere en sterk onderscheiden studierichtingen (tactische recherchekunde, criminaliteitsanalyse en recherchekunde, forensisch-technische recherchekunde, digitale recherchekunde, financiële recherchekunde en politiekundig milieuspecialist). Onder deel B.2 zijn geen deeldiploma’s vermeld en in deel B.3 geen certificaten van na- en bijscholing.

In deel C zijn de examenvereisten beschreven van het diploma Master Recherchekunde. Deze examenvereisten zijn gereconstrueerd vanuit de bestaande examineringspraktijk. Examenvereisten zoals beoogd onder deel C dienen een aanmerkelijke concretisering van de kwalificatieprofielen in te houden. Formulering dient zodanig te gebeuren dat leerwegneutrale examinering mogelijk wordt.

Deel C is onderwerp van ontwikkelwerk (zie deel D.2 van dit KD).

In deel D volgt de verantwoording van hetgeen is vermeld onder de delen A, B en C. Daarbij worden criteria van onderbouwing, navolgbaarheid, samenhang en doelmatigheid gehanteerd (deel D.1). In deel D.2 zijn ontwikkelpunten met betrekking tot dit KD vermeld. De gehanteerde begrippen zijn toegelicht in bijlage 1 bij dit KD.

Deel A. Beroep en beroepsprofiel

A.1. Beroep

De beroepskolom Rechercheur heeft betrekking op meerdere vakgebieden en werkterreinen in het LFNP. Het beroep van Rechercheur wordt uitgeoefend in relatie tot een brede waaier van (mogelijk) criminele gedragingen van personen en organisaties. In Schakelen (2011) heeft de Politieonderwijsraad een balans opgemaakt van veranderingen in het werk van de politie en de (benodigde) doorwerking daarvan in de beroepsprofielen van de politie. Het centrale thema bleek het toenemend belang van intelligence. De samenleving wordt complexer en minder kenbaar door globalisering, digitalisering en toenemende sociaal-culturele diversiteit. De aard en de afbakening van het beroep van de Rechercheur wordt beïnvloed door een verschuiving van politietaken naar andere publieke uitvoeringsdiensten (bijzondere opsporingsdiensten bijvoorbeeld) en naar particuliere recherchebureaus die werken ten behoeve van grote private ondernemingen. Anderzijds werd de taakopdracht uitgebreid met nieuwe thema’s en problemen op terreinen als cybercrime, fraude, hennepteelt, e.d. Een toenemende nadruk op een functionele, nodale oriëntatie is hiervan het gevolg. Digitaal en financieel rechercheren is daarbij onontbeerlijk.

Rechercheren hoort bij het basispolitiewerk. Politiemannen en -vrouwen dragen zorg voor een belangrijk deel van de opsporing, waar het snel en zonder al te veel moeite kan. Opsporingskwesties worden veelal gesignaleerd en aangepakt door geüniformeerde politiemensen. Zij maken doorgaans als eerste een proces-verbaal op basis waarvan vervolgonderzoek kan plaatsvinden of vervolging.

Zaken die meer aandacht, ervaring en expertise vergen, tactisch of forensisch, komen bij een rechercheur terecht. Grote(re) zaken komen bij teams van rechercheurs terecht die opereren op regionaal, nationaal of internationaal niveau. Binnen het rechercheberoep hebben zich tal van specifieke expertises ontwikkeld, variërend van bijvoorbeeld kinderporno, Internetfraude, drugshandel, kunstdiefstal, de verboden handel in exotische dieren en planten, etc.

De vakbekwame Rechercheur op niveau 7 is algemeen opsporingsbekwaam, breed inzetbaar op diverse vakgebieden en werkterreinen binnen de recherche, maar beschikt tevens over diepgaande organisatorische en specialistische ervaring en expertise op een of meerdere terreinen van de recherche. Bijpassende functiecategorieën in het LFNP worden geduid als ‘operationeel specialist’. Deels kan dit geleerd worden in een opleiding, deels vergt dit meerjarige werkervaring.

A.2. Beroepsprofiel

Het volledige beroepsprofiel van de vakbekwame Rechercheur op NLQF-niveau 7 is na te lezen in Schakelen in Verantwoordelijkheid (2011: 80–82). Omdat het beroepsprofiel nog recent was aangepast, beperkte de herijking zich tot enkele accenten met betrekking tot de beheersing van vreemde talen en de kennis van (de werking van) internationale instanties, met name de Europese.

Een citaat uit Schakelenop pg. 80 gaat als volgt: “De recherchekundige Master beschikt over een hoogwaardige, veelal specialistische opsporingsexpertise die verder gaat dan nodig is in het alledaagse optreden in handhavingsprocessen. Bij het opereren in bijzondere rechercheprojecten moet hij/zij de hoofdprocessen van (specialistisch) criminologisch en criminalistisch onderzoek kunnen evalueren en matchen, opsporingsstrategieën en scenario’s kunnen ontwerpen en beoordelen, informatie kunnen omzetten in proactieve ‘intelligence’ en deze kunnen integreren met elders verkregen ‘intelligence’. Hierbij moet hij/zij de bevindingen van wetenschappelijk onderzoek kunnen betrekken. De coördinatie, communicatie en coöperatie met specialisten binnen en buiten de politie en het OM in het bijzonder dient soepel te verlopen. In de regel gaat het om een hoofdtaak.

Recherchekundigen beschikken weliswaar over een gemeenschappelijke set van vakbekwaamheden, maar daarenboven over geavanceerde specialismen die bij hun collega’s niet voorhanden hoeven te zijn. In de praktijk uiten deze verschillen zich bijvoorbeeld in het voorkomen van een financieel naast een digitaal recherchekundige, of een recherchekundige gespecialiseerd in milieucriminaliteit naast een forensisch-technische recherchekundige.”

Het beroepsprofiel is vertaald naar het niveau van startbekwaamheid in het kwalificatieprofiel, inclusief de profielen van onderscheiden differentiaties, die vermeld zijn onder deel B van dit kwalificatiedossier. Tevens werkt het herijkte beroepsprofiel door in de examenvereisten en het onderwijs dat daartoe opleidt. De startbekwame Recherchemedewerker op NLQF-niveau 7 is, afhankelijk van de gekozen differentiatie, bijvoorbeeld inzetbaar op de functieniveaus Operationeel Specialist.

Deel B. Kwalificaties

B.1. Diploma’s

Code KD

Code KSP 2013

C

Titel diploma

FA

2.7.1

 

60

Master Recherchekunde

 

Kwalificatieprofiel

Een Master Recherchekunde kan:

Vakmatig

  • 1. in complexe of riskante opsporingssituaties met een groot afbreukrisico zelfstandig tactisch en/of technisch rechercheren en beleidsmatig handelen

  • 2. beleidskaders, wettelijke voorschriften, jurisprudentie en richtlijnen inzake strafrecht en strafvordering in een legitieme context plaatsen

  • 3. ‘intelligence’ benutten voor het voorspellen van waarschijnlijke misdaadtrends, daaraan zowel lokaal als nodaal (specialistische) recherchestrategieën koppelen en de onderzoeksresultaten vastleggen in een opsporingsplan, dossier, dreigingsanalyse of bestuurlijke rapportage

  • 4. op basis van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek alternatieve opsporingsscenario’s ontwerpen, uitvoeren en – met inbegrip van tegenspraak – de effecten evalueren

  • 5. digitale kennis en vaardigheden benutten bij opsporingstechnieken en -tactieken.

Contextueel

  • 6. in (internationale) multidisciplinaire rechercheteams en in samenwerking met OM en externe opsporingsinstanties de ruimte van ieders capaciteiten en bevoegdheden benutten en (internationale) rechtshulpverzoeken verwerken

  • 7. bij het rechercheren de toepassing van (internationale) rechtsbeginselen en rechtsmiddelen afwegen

  • 8. bij een meer omvattend opsporingsonderzoek rekening houden met maatschappelijke, bestuurlijke, juridische en rechtspsychologische ontwikkelingen, EU-richtlijnen en informatie uit de (sociale) media) en, indien relevant, verwijzen naar een civielrechtelijke of bestuursrechtelijke aanpak dan wel een hulpverleningstraject

  • 9. de weg vinden in (de werking van) internationale, met name Europese systemen, structuren en instanties

Sociaal

  • 10. in opsporingsonderzoek het strategisch presteren van collega’s coachen en daarbij de eigen recherchedeskundigheid in balans brengen met lijnverantwoordelijkheid

  • 11. bij de uitvoering van een opsporingsproject interdisciplinair samenwerken met executieven en niet-executieven, zo’n project operationeel coördineren en daarbij ‘intelligence’ zowel afschermen als (inter)nationaal delen

  • 12. minimaal in één vreemde taal met partners en instanties begrijpelijk communiceren, een rapport juridisch juist en zonder taalfouten opmaken en van een verhoor een adequaat verslag maken

  • 13. met inachtneming van cultuurverschillen tegenspel bieden aan het OM, de advocatuur, het bestuur, bedrijven, bank- en verzekeringswezen en bijzondere opsporingsinstanties

Individueel

  • 14. als getuige(-deskundige) optreden en hoogwaardige forensische en tactische ‘intelligence’ integreren en toepassen

  • 15. actie-intelligent te werk gaan, d.w.z. onderzoeksprocedures, handelingsautomatismen en beleidsmaatregelen afstemmen op de aard van het criminaliteitsprobleem

  • 16. relevantie en gevoeligheid van (inter)nationaal gedeelde ‘intelligence’ inschatten en erop anticiperen

  • 17. vertrouwelijke omgang met informatiestromen, bewijsmateriaal, resultaten van een opsporingsonderzoek en specialistische informatie omzetten in een strategisch advies voor een proactieve ‘intelligence’ aanpak

Beroepstaken

De competenties in het kwalificatieprofiel hebben betrekking op de onderstaande positie, taken en te bereiken resultaten. In deel C zijn deze uitgewerkt in examenvereisten.

Context,zelfstandigheid en verantwoordelijkheid

De Recherchekunde Master verzamelt relevante wetenschappelijke literatuur en inzichten vanuit zijn vakdeskundigheid en beroepspraktijk en vertaalt deze in concrete aanbevelingen voor (het management in) de opsporingspraktijk. Hij/ zij maakt hierbij gebruik van vakspecifieke kennis en (beroeps)vaardigheden. Masters Recherchekunde denken analytisch, conceptueel en toekomstgericht en leveren een verdiepende en verbredende bijdrage aan de tactische en/of technische opsporingscompetenties in (opsporing)teams. Zij dragen bij aan de ontwikkeling én vernieuwing van de opsporingspraktijk, werken samen en netwerken met (inter)nationale collega’s en (keten)partners. Zij zijn in staat om tussen verschillende belangen en niveaus te schakelen en dragen bij aan de professionalisering van de eigen organisatie. Zij doen proactieve beleidsvoorstellen aangaande het nut van een opsporingsonderzoek, kunnen verantwoord afwijken van traditionele denkpatronen en zijn in staat ‘out of the box’ te denken om strategieën te verbeteren en/ of te ontwikkelen die criminaliteitsontwikkelingen kunnen bestrijden of tegengaan. Zij zijn in staat producten van specialistische diensten te beoordelen en coördineren de toepassing van die producten in een opsporingsonderzoek.

De eerste twee onderstaande beroepstaken gelden voor alle differentiaties, de overige beroepstaken zijn specifiek voor één of meer differentiaties (zie verder onder C.1).

Beroepstaak Structureren van een meeromvattend rechercheonderzoek

De Recherchekundige Master neemt juridisch en tactisch goed onderbouwde besluiten en geeft adviezen omtrent de inzet van verschillende opsporingsmethoden.

Beroepstaak Uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van opsporing

De Recherchekundige Master voert zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uit op het terrein van zijn differentiatie.

Beroepstaak Adviseren, coördineren, toepassen en evalueren van strategieën in een opsporingsonderzoek

De Recherchekundige Master selecteert, analyseert en interpreteert recherchekundige informatie en past daarbij wetenschappelijke inzichten toe. Dit resulteert in hypothesen en scenario’s, projectplannen voor opsporingsonderzoek, (bestuurlijke en effect-) rapportages en (wetenschappelijke) adviezen.

Beroepstaak Beoordelen van dader- en slachtoffergedrag

De Recherchekundige Master kan criminaliteit en opsporing in een breed perspectief plaatsen. Door middel van kennis uit de criminologie en psychologie is hij in staat delicten, daders en slachtoffers vanuit verschillende invalshoeken te belichten. Zijn bevindingen resulteren in een onderzoeksrapport, beleidsadvies of evaluatierapport.

Beroepstaak Het toepassen van sociale wetenschap in sociale netwerkanalyse

De Recherchekundige Master voert een sociale netwerkanalyse uit met gebruik van sociaalwetenschappelijke theorieën. Centraal staat het paradigma netwerkdenken. De resultaten leveren input voor het vormen van scenario’s en voor de keuze van geschikte recherchestrategieën.

Beroepstaak Beoordelen van de bewijswaarde van (im)materiële sporen

De Recherchekundige Master stelt binnen een forensische context heldere en relevante onderzoeksvragen, interpreteert de resultaten van een forensisch onderzoek, beoordeelt de bewijswaarde hiervan en vertaalt en integreert dit in aanbevelingen voor de opsporingspraktijk. Hierbij maakt de Recherchekundige Master gebruik van 'state-of-the-art' forensische vakinhoudelijke kennis

Beroepstaak Vaststellen en beoordelen van de bewijswaarde van digitale sporen

De Recherchekundige Master analyseert en interpreteert het digitale sporenbeeld in de context. Dit resulteert in forensische digitale aanbevelingen en juridisch onderbouwde bewijsvoering.

Beroepstaak Financieel administratieve waarheidsvinding

De Recherchekundige Master rechercheert in financiële bescheiden en administraties van bedrijven en particulieren en gebruikt daarbij controlemiddelen en opsporingstechnieken voor complex financieel onderzoek. Dit resulteert in tactisch relevante financiële rapportages en gemotiveerde voorstellen die leiden tot waarheidsvinding in relatie tot strafbare gedragingen.

Beroepstaak Evalueren van de bewijswaarde in complexe milieuonderzoeken (Bewijswaarde in complexe milieuonderzoeken)

De Recherchekundige Master geeft uitvoering aan milieuonderzoek in het kader van opsporing van milieudelicten. Hij evalueert de bewijswaarde van complex milieuonderzoek en vertaalt de resultaten naar (aanbevelingen) voor de opsporingspraktijk.

B.2. Deeldiploma’s

Code KD

Code KSP 2013

C

Titel deeldiploma

FA

2.7.2

       

Er zijn geen deeldiploma’s bij deze kwalificatie, wel is sprake van differentiaties (zie deel C.1).

B.3. Certificaten van na- en bijscholing

Code KD

Code KSP 2013

C

Titel certificaat

FA

2.7.3

       

Er zijn geen certificaten van na- en bijscholing bij deze kwalificatie.

Instroomeisen B.1

Minimaal: diploma bachelor Politiekunde, of een ander diploma hbo of wetenschappelijk onderwijs in combinatie met een politiediploma, of de Premaster Recherchekunde.

Deel C. Examenvereisten

Hieronder volgt een beschrijving van de examenvereisten zoals deze worden geëxamineerd door de Politieacademie. In de hieronder beschreven examenvereisten zijn soms gedragsaspecten of taken opgenomen waarbij de vaardigheden en/of de kennis nog niet in alle gevallen concreet zijn uitgewerkt.

C.1. Examenvereisten diploma Master Recherchekunde

De examenvereisten moeten gelezen worden in het licht van onderstaande beroepstaken. In onderstaande matrix zijn de beroepstaken geordend naar differentiatie.

Beroepstaken

Differentiatie

 

Tactisch

Criminaliteit

Forensisch -technisch

Digitaal

Financieel

Milieu

(1) Structureren van een meeromvattend rechercheonderzoek

x

x

x

x

x

x

(2) Uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van opsporing (toegepast op de betreffende differentiatie)

x

x

x

x

x

x

(3) Adviseren, coördineren, toepassen en evalueren van strategieën in een opsporingsonderzoek

x

x

x

x

 

x

(4) Beoordelen van dader- en slachtoffergedrag

x

         

(5) Het toepassen van sociale wetenschap in sociale netwerkanalyse

 

x

       

(6) Beoordelen van de bewijswaarde van (im)materiële sporen

   

x

     

(7) Vaststellen en beoordelen van de bewijswaarde van digitale sporen

     

x

   

(8) Financieel administratieve waarheidsvinding

       

x

 

(9) Bewijswaarde in complexe milieuonderzoeken

         

x

Examenvereisten per beroepstaak

Beroepstaak Structureren van een meeromvattend rechercheonderzoek

Vakkennis

  • Heeft kennis van de (verwachte) effectiviteit van de diverse opsporingsmethoden.

  • Heeft kennis van, en inzicht in, tactische en juridische implicaties van de diverse opsporingsmethoden.

  • Heeft kennis van, en inzicht in, informatieprocessen binnen en buiten de opsporing.

Vakvaardigheden

  • Neemt tactisch en juridisch goed onderbouwde besluiten en geeft adviezen omtrent het inzetten van de verschillende opsporingsmethoden op het gebied van PD management, informatieprocessen, toepassing Wet BOB, digitaal en financieel rechercheren, internationale aspecten en verhoortechnieken.

  • Houdt daarbij rekening met (internationale) juridische implicaties, materieel bewijsrechtelijke aspecten, politiek-bestuurlijke kwesties, ethische dilemma’s en communicatieve aspecten.

  • Raadpleegt de juiste (wetenschappelijke) bronnen.

Praktijkrepertoire

  • Herkent en erkent de waarde van wetenschap voor de opsporing.

Beroepstaak Uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van opsporing

Vakvaardigheden

  • Voert zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek uit dat aansluit bij de gekozen afstudeerrichting.

  • Kiest en onderbouwt geschikte onderzoeksmethoden en past deze toe

  • Schrijft een logisch opgebouwd en prettig leesbaar onderzoeksrapport.

  • Geeft realistische en innovatieve aanbevelingen voor de praktijk van het vakgebied opsporing.

  • Draagt bij aan de praktische en theoretische ontwikkeling van het vakgebied opsporing.

  • Presenteert het onderzoek op heldere wijze.

Praktijkrepertoire

  • Geeft blijk van creativiteit en originaliteit bij de analyse en interpretatie van onderzoeksdata.

  • Schakelt tussen verschillende belangen en niveaus.

  • Gaat (op een goede manier) om met feedback.

  • Zet zijn persoonlijkheid in voor zijn professioneel handelen als recherchekundige.

Expertise

  • Kan omgaan met complexe opsporingsvraagstukken, ziet verbanden en plaatst uitgevoerd onderzoek in een bredere context.

  • Staat stevig in zijn schoenen, verwoordt zijn eigen mening en onderbouwt die met argumenten. Stelt zijn mening bij indien nodig bij.

Beroepstaak Adviseren, coördineren, toepassen en evalueren van strategieën in een opsporingsonderzoek

Vakvaardigheden

  • Evalueert een opsporingsonderzoekplan met behulp van geëigende evaluatiemethodes.

  • Stelt een compleet informatieplan op ten behoeve van de methodologische verantwoording van een opsporingsonderzoek.

  • Evalueert en beoordeelt het proces van de uitvoering van een opsporingsonderzoek.

  • Evalueert de resultaten van een opsporingsonderzoek.

  • Verzamelt en analyseert informatie ten behoeve van een opsporingsonderzoek.

  • Formuleert hypotheses, scenario’s en onderzoeksvragen ten behoeve van een opsporingsonderzoek.

  • Beoordeelt en past relevante onderzoeksdoelen, strategieën en tactieken toe.

  • Beoordeelt de effectiviteit en efficiëntie van recherchestrategieën en -methoden.

  • Heeft inzicht in preventieve en repressieve interventies.

  • Past wetenschappelijke inzichten, o.a. uit de suspectology en victimologie, toe in de opsporingspraktijk.

Praktijkrepertoire

  • Houdt rekening met de maatschappelijke, juridische en bestuurlijke context in relatie tot opsporing.

  • Is organisatiesensitief.

  • Gebruikt tact en diplomatie.

  • Schrijft bondig en in correct Nederlands.

Beroepstaak Beoordelen van dader- en slachtoffergedrag

Vakkennis

  • Heeft kennis van, en inzicht in psychologische en criminologische aspecten van dader- en slachtoffergedrag.

Vakvaardigheden

  • Kan dader- en/of slachtoffergedrag koppelen aan criminologische en psychologische theorieën en inzichten.

  • Kan criminaliteit en opsporing in een breed perspectief plaatsen en dader, slachtoffer of context betrekken in het opsporingsonderzoek.

  • Kan een brug slaan tussen wetenschap en opsporing door een vraagstuk, gericht op dader- of slachtoffergedrag, uiteen te rafelen en met behulp van (wetenschappelijke) literatuur inzicht te geven in een fenomeen.

  • Kan gevonden resultaten terugkoppelen aan collega’s in de eenheid.

Expertise

  • Beschrijft en verklaart dader- en/ of slachtoffergedrag vanuit wetenschappelijke (psychologische en/ of criminologische) theorieën en inzichten.

  • Plaatst problemen op het gebied van dader- of slachtoffergedrag, criminaliteit en opsporing in een breed perspectief.

Beroepstaak Het toepassen van sociale wetenschap in sociale netwerkanalyse

Vakvaardigheden

  • Voert een sociale netwerkanalyse uit en interpreteert de uitkomsten. Legt daarbij de koppeling tussen sociale netwerkanalyse en sociaalwetenschappelijke literatuur.

  • Vertaalt de resultaten van een sociale netwerkanalyse naar de praktijk (opsporing of intelligence).

  • [Zie verder ook de vakvaardigheden (onderzoeksvaardigheden) die benoemd worden bij de beroepstaak: Uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van opsporing.].

Praktijkrepertoire

  • Stelt zijn mening, indien nodig, bij.

  • Kan de netwerkanalyse in een bredere context plaatsen.

Beroepstaak Beoordelen van de bewijswaarde van (im)materiële sporen

Vakkennis

  • Kent de voor- en nadelen van forensische technieken in het kader van de bewijswaarde.

Vakvaardigheden

  • Waarborgt onafhankelijke waarheidsvinding.

Expertise

  • Interpreteert sporen en sporenbeeld in de context, geeft een oordeel over de bewijswaarde van aangetroffen sporen en benoemt en motiveert keuzes, afwegingen en hypotheses.

  • Onderbouwt de juridische bewijsvoering met het oog op de haalbaarheid van de zaak.

Oordeelsvermogen

  • Geeft gemotiveerd aan hoe de communicatie met interne en externe partners in de keten moet verlopen en welke deskundigheid ingezet kan/ moet worden.

Beroepstaak Vaststellen en beoordelen van de bewijswaarde van digitale sporen

Vakkennis

  • Heeft kennis van de mogelijkheden binnen digitale opsporing en is op de hoogte van trends in digitaal onderzoek.

Vakvaardigheden

  • Hanteert scenario's in relatie tot het digitaal sporenonderzoek.

  • Convergeert van forensische aanpak naar specialistische digitale aanpak en andersom.

Praktijkrepertoire

  • Is kritisch en kan omgaan met kritische vragen die gesteld worden.

  • Denkt en handelt tactisch.

  • Heeft oog voor samenwerking met interne en externe partners (publieke-private sector).

  • Kan onorthodoxe benaderingswijzen aandragen.

Expertise

  • Analyseert en beoordeelt digitale sporen en geeft de bewijswaarde daarvan aan.

  • Geeft wetenschappelijk onderbouwd advies over inzet en methodes voor (specialistische) digitale opsporing en plaatst deze in een juridisch kader.

  • Neemt een eigen standpunt in en onderbouwt dit.

Beroepstaak Financieel administratieve waarheidsvinding

Vakvaardigheden

  • Rechercheert in organisatievormen en rechtsverhoudingen in het kader van (complex) financieel onderzoek.

  • Plaatst onderzoek in de bredere context van financieel rechercheren.

Praktijkrepertoire

  • Communiceert op effectieve wijze, presenteert gestructureerd.

  • Maakt de vertaalslag van een ingewikkeld financieel onderzoek naar een voor de leek begrijpelijk onderzoek.

  • Informeert en overtuigt teamleiding.

  • Reageert adequaat op tegenspraak en kritische vragen.

Expertise

  • Zet controlemiddelen en -technieken in het kader van opsporing/ complex financieel onderzoek in en motiveert deze.

  • Doet gemotiveerde voorstellen die leiden tot waarheidsvinding i.r.t. strafbare gedragingen of aanwijzing van personen/ instanties die strafrechtelijk aansprakelijk zijn.

Beroepstaak Evalueren van de bewijswaarde in complexe milieuonderzoeken

Vakvaardigheden

  • Evalueert de bewijswaarde van een complex milieuonderzoek op vijf thema’s: juridische aspecten van de bewijswaarde, financieel (administratieve) waarheidsvinding, intelligence, milieukundig en forensisch technische aspecten en criminologisch perspectief.

Praktijkrepertoire

  • Gebruikt begrijpelijke taal, is overtuigend, geloofwaardig en gestructureerd.

  • Reageert adequaat op tegenspraak en kritische vragen

  • Schakelt tussen verschillende niveaus.

Expertise

  • Vertaalt de resultaten van het onderzoek naar de praktijk, formuleert aanbevelingen.

  • Legt een koppeling tussen resultaten van onderzoek en eerder wetenschappelijk onderzoek.

  • Legt verbanden met internationale aspecten en externe samenwerkingspartners.

  • Legt een verbinding tussen theorie en praktijk.

C.2 Examenvereisten deeldiploma’s

C.3 Examenvereisten certificaten van na- en bijscholing

Deel D. Verantwoording en Ontwikkelpunten

D.1. Verantwoording

Doelmatigheid

In het LFNP is onder de noemer Uitvoering de functielaag de functiekolom Operationeel Specialist (A tot en met F) onderscheiden. Functiebeschrijvingen zijn geformuleerd in termen van vakbekwaamheid. De kwalificatie Master Recherchekunde is gericht op (eind)verantwoordelijke functies op het terrein van de recherche, een terrein waar de politie opereert in nauwe samenwerking met het Openbaar Ministerie en bijzondere opsporingsdiensten.

De inzetbaarheid van de Master Recherchekunde varieert met de gekozen differentiatie (zie deel C.1) en met wat de gekwalificeerde nog meer in huis heeft aan werkervaring en andere kwalificaties.

Navolgbaarheid

In Schakelen is onderstreept dat de Rechercheur een eigenstandig beroep is, naast het beroep van Politieman/ -vrouw en Politiechef. Dit beroep wordt volgens Schakelen uitgevoerd op minimaal NLQF-niveau 5. Aspecten van het recherchewerk zijn inbegrepen in het beroep van Politieman/ -vrouw, reeds vanaf NLQF-niveau 2 (forensisch technisch assistent), naast een reeks van andere beroepstaken. De rechercheur richt zich echter ten volle op de opsporing.

Onderbouwing

Tot 2012 waren expertgroepen, strategische beleidsgroepen en boards en het Programma Versterking Opsporing belangrijke gesprekspartners voor inhoudelijke of organisatorische keuzes. Voor wat betreft de Rechercheur op NLQF-niveau 7 bevat Schakelen (pg. 80–82) een herijkt beroepsprofiel. Dit is vertaald in termen van startbekwaamheid in het kwalificatieprofiel dat is opgenomen in deel B.1. De examenvereisten die zijn verwoord zijn ontleend aan diverse documenten van de opleiding, als volgt:

Nummers:

Bronnen bij deel B:

- Kritische reflectie MCI 2010

- Kernopgave 53.3.06 Structureren van een meeromvattend rechercheonderzoek Versie 22 november 2010

- Leeswijzer 53.3.06 Structureren van een meeromvattend rechercheonderzoek Versie 10 oktober 2005

- Kernopgave 53.3.21 Het uitvoeren van een master-project wetenschap en opsporing Versie 4 november 2010

- Kernopgave 5300096 Adviseren, coördineren, toepassen en evalueren van strategieën in een opsporingsonderzoek Versie 21 december 2011

- Kernopgave 53.3.07 Beoordelen van dader- en slachtoffergedrag Versie mei 2007

- Kernopgave 53.3.19 Het toepassen van sociale wetenschap in sociale netwerkanalyse Versie 20 november 2007

- Kernopgave 53.3.14 Beoordelen van de bewijswaarde van materiële sporen Versie juli 2007

- Kernopgave 53.3.16 Vaststellen en beoordelen van de bewijswaarde van digitale sporen Versie december 2010

- Kernopgave 53.3.02 Financieel administratieve waarheidsvinding Versie 9 mei 2007

- Kernopgave 5300168 Bewijswaarde in complexe milieuonderzoeken Versie januari 2012

Bronnen bij deel C:

- Examen behorende bij kernopgave 530095 Structureren van een meeromvattend rechercheonderzoek Versienummer: 2016.28.4

- Examen behorende bij kernopgave 5301150 Het uitvoeren van een masterproject wetenschap en opsporing Versienummer: 2017.09.01

- Examen behorende bij kernopgave 5300096 Adviseren, coördineren, toepassen en evalueren van strategieën in een opsporingsonderzoek Versienummer:2017.01.01

- Examen behorende bij kernopgave 5300097 Beoordelen van dader- en slachtoffergedrag Versienummer: 2017.13.01

- Examen behorende bij kernopgave 5300166 Het toepassen van sociale wetenschap in sociale netwerkanalyse 2015.16.1

- Examen behorende bij kernopgave 5300100 Beoordelen van de bewijswaarde van materiële sporen Versienummer: 2014.08.1

- Examen behorende bij kernopgave 5300102 Vaststellen en beoordelen van de bewijswaarde van digitale sporen Versienummer: 2013.10.1

- Examen behorende bij kernopgave 5300104 Financieel administratieve waarheidsvinding Versienummer: Versienummer: 2014.06.1

- Examen behorende bij kernopgave 5300168 Bewijswaarde in complexe milieuonderzoeken Versienummer: 2016.34.1

Samenhang

Het KD Recherchekunde ontleent zijn interne samenhang aan examenvereisten die gelden voor alle zes differentiaties. De bijbehorende opleiding is geaccrediteerd door de NVAO.

Historie van het kwalificatiedossier

De eerste versie van het kwalificatiedossier is vastgesteld in 2014. Conform de monitor- en onderhoudsagenda, die in het Voorjaarsadvies van 2016 is voorgesteld, heeft in september 2017 een actualisatie van het kwalificatiedossier plaatsgevonden. Dit is een lichte actualisatie geweest, mede met het oog op de herijking van de beroepsprofielen, die naar verwachting in 2018 gereed is. Er wordt voorzien dat deze herijking grondige doorwerking in het kwalificatiedossier vereist. In onderstaande tabel is weergegeven welke elementen van het dossier zijn gewijzigd.

Onderdeel van het kwalificatiedossier

Wijziging

Deel A

Beroepsprofiel

Dit bevat enkele kleine wijzigingen.

Deel B

Kwalificatieprofiel

De beroepstaken zijn duidelijker geformuleerd. Deze wijzigingen zijn

overwegend tekstueel. Daarnaast is het onderdeel ‘vakmatige competenties’ aangevuld met digitale vaardigheden. Het nu geldende beroepsprofiel biedt hiervoor voldoende aanknopingspunten. Ook zijn de instroomeisen geactualiseerd.

Deel C.

Examenvereisten

De examenvereisten zijn geactualiseerd, door deze opnieuw naast de beoordelingscriteria te leggen. Wijzigingen in de beoordelingscriteria zijn verwerkt in de examenvereisten. Deze zijn overwegend tekstueel van aard.

Deel D

Verantwoording en ontwikkelpunten

Een aantal algemene ontwikkelpunten is beoordeeld en opgelost gebleken. Als specifiek ontwikkelpunt is punt 4 toegevoegd. Het algemene ontwikkelpunt 1 is naar aanleiding van de actualisatie verder aangevuld.

In 2021 zijn wijzigingen doorgevoerd in de differentiaties Financieel-economische criminaliteit en Criminaliteitsanalyse.

Afstudeerrichting Financieel-economische criminaliteit

  • De oorsprong van de noodzakelijke aanpassing van de afstudeerrichting Finec is gelegen in een onderwijskundige omissie die in deze afstudeerrichting is geconstateerd.

  • In deze afstudeerrichting is de kernopgave Masterproject Wetenschap en Opsporing Finec (MWO, Beroepstaak Uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van opsporing) vervangen door de reguliere kernopgave Masterproject Wetenschap en Opsporing en de kernopgave Kasopstelling, vermogensvergelijking en financieel rapport (OVVK) wordt buiten de master te geplaatst.

Afstudeerrichting Criminaliteitsanalyse

  • De oorsprong van de aanpassing van de afstudeerrichting Criminaliteitsanalyse is gelegen in de constatering dat er sprake is van inhoudelijke overlap tussen twee kernopgaven. Daarom is de kernopgave ‘Vormen en Toetsen van Scenario’s’ (VTS) vervangen door de kernopgave Adviseren, Coördineren, Toepassen en Evalueren van Strategieën in Opsporingsonderzoeken (ACTESO).

D.2. Ontwikkelpunten

Algemeen

In het Najaarsadvies 2013 van de Politieonderwijsraad zijn enkele algemene ontwikkelpunten benoemd, die mede betrekking hebben op het KD Master Recherchekunde. Deze zijn als volgt:

  • 1. Er komt een Referentiekader Generieke Competenties voor het gehele politieonderwijs waarnaar verwezen wordt bij de examenvereisten in deel C vanaf een nader te bepalen jaar (gestreefd wordt naar 2015). Dit referentiekader is nog in ontwikkeling. Referenties hebben betrekking op Nederlands, Moderne Vreemde Talen, Rekenen/ wiskunde, Democratie en Rechtstaat, Internationalisering, Digitalisering en Diversiteit en variëren naar drie niveaus van functionele kennis en vaardigheden.

    In 2015/2016 heeft de Politieacademie een uitvoeringstoets gedaan voor deze generieke competenties. Nader onderzoek is wenselijk om vast te stellen welke generieke competenties, uit het genoemde Referentiekader Generieke Competenties, nog in de kwalificatie ontbreken.

Specifiek

Mede gegeven de kenmerken van het LFNP vormt het KD Master Recherchekunde een belangrijk uitgangspunt om zowel de samenhang, de flexibiliteit, als de doelmatigheid van het rechercheonderwijs te bevorderen. Hiervoor zijn in 2014 onderstaande ontwikkelpunten geformuleerd.

  • 1. Verdere beleidsontwikkeling met betrekking tot het beroep van Rechercheur op meerdere NLQF -niveaus, onderscheiden naar vakgebieden en werkterreinen in het LFNP, biedt een basis om in samenspraak met de nationale politie te komen tot het uitlijnen van een samenhangende kwalificatiekolom vanaf NLQF niveau 5, in aansluiting op de kwalificaties Basis en Allround Politiemedewerker. De opbrengsten van het Project Doorlichting Postinitieel Politieonderwijs en Project Herijking Opsporing bieden hiervoor houvast.

  • 2. De kwalificatie Master Recherchekunde biedt in het bijzonder houvast bij het ontwikkelen van een samenhangend KD Bachelor Recherchekunde. Meer aandacht voor het recherchevak op bachelorniveau biedt kansen voor het upgraden van de Master Recherchekunde. Specifieke aandacht is benodigd voor competenties op het terrein van sturing en coördinatie, gegeven het beleid van de nationale politie op dit punt.

  • 3. Wat betreft de onderscheiden differentiaties binnen de Master Recherchekunde is een vergelijking relevant met specifieke ontwikkelingen in het recherchevak, bijv. op het terrein van ‘forensische skills coordinator’.

De afgesproken light-actualisatie betreft een bijwerking op hoofdlijnen, waarbij bijvoorbeeld actuele ontwikkelingen worden gesignaleerd die op een later moment kunnen worden verwerkt in het kwalificatiedossier. (Een onderzoek naar) de doorwerking past niet binnen de kaders van een lichte actualisatie. Bovenstaande punten blijven gehandhaafd, in afwachting van een aantal ontwikkelingen binnen het opsporingsonderwijs.

  • 4. De resultaten van het Programma Herijking Opsporing, de herijking van de beroepsprofielen en de nieuwe aanstellingsgrond voor specifieke inzet zullen invloed hebben op (de architectuur van) het opsporingsonderwijs. Op dit moment is de impact hiervan nog niet volledig te overzien.

Bijlage 1. Begrippenlijst

  • Beroepen bij de politie: Binnen de Nederlandse politie zijn drie brede beroepen onderscheiden, de Politieman/ -vrouw, de Rechercheur en de Politiechef. Deze beroepen worden beoefend op verschillende niveaus van complexiteit, expertise, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Om deze niveaus te duiden in relatie tot het politieonderwijs wordt aangesloten bij de kwalificatieniveaus van het NLQF. Er zijn 9 ministerieel vastgestelde beroepsprofielen.

  • Beroepskolom: Omdat het beroep (Politieman/ -vrouw, Rechercheur, Politiechef wordt uitgeoefend op meerdere functioneringsniveaus, kan gesproken worden van een beroepskolom.

  • Beroepsprofiel: Globale beschrijving van een beroep en wat er van een vakbekwame beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Wordt een beroepsprofiel uitgedrukt in een competentieprofiel, dan is sprake van beroepscompetentieprofiel. Een beroep dekt een categorie van functies af.

  • Beroepsspecifieke competenties: Competenties die nodig zijn om een beroepstaak adequaat uit te voeren, inclusief de daarin begrepen kennis, vaardigheden en expertise en de benodigde redzaamheid, teamroutine en praktijkrepertoire.

  • Beroepstaak: Een onderscheiden deel van de beroepsuitoefening. Beroepstaken zijn kenmerkende werkzaamheden waarop een kwalificatie is gericht. Beroepstaken kunnen meer of minder breed zijn geformuleerd en meer of minder deskundigheid vergen.

  • Certificaten van na- en bijscholing: Het politieonderwijs kent een groot aantal certificaten van na- en bijscholing, gericht op diverse beroepstaken en politiële rollen en handelingen. Een certificaat van na- en bijscholing wordt eenmaal vermeld binnen de kwalificatiestructuur in één bepaald KD. Met na- en bijscholing worden additionele deskundigheden en vaardigheden verworven op vakgebieden en werkterreinen die sinds kort gestandaardiseerd zijn onderscheiden in het LFNP. Ook kan het gaan om deskundigheden en vaardigheden die betrekking hebben op politiële rollen en handelingen die niet direct herkenbaar zijn in het LFNP. Na- en bijscholing impliceert niet altijd dat er ‘iets nieuws’ wordt geleerd, onderhoud van de vakbekwaamheid behoort er evenzeer toe.

  • Competentie: Een competentie betreft het vermogen om een taak op een juiste en verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren. Competentie blijkt uit oordeelsvermogen en handelingsbekwaamheid en veronderstelt kennis, inzicht, vaardigheden, houding en ervaring. Competenties zoals bedoeld binnen het politieonderwijs zijn ten eerste beroepsspecifieke competenties, geënt op onderscheiden beroepstaken en daarmee verbonden normen. Daarnaast worden bepaalde generieke competenties onderscheiden die voorondersteld en voorwaardelijk zijn voor de uitoefening van een politieberoep, dan wel daarin een eigenstandige relevantie hebben.

  • Competentiemodel: Het competentiemodel dat in de kwalificatieprofielen wordt gehanteerd bestaat uit vier categorieën: vakmatig, contextueel, sociaal en individueel. Het competentiemodel dat in de opleidingen en examens wordt gebruikt kent zeven velden: oordeelsvermogen, expertise, kennis, vaardigheden, praktijkrepertoire, redzaamheid en teamroutine.

  • Credits: Het politieonderwijs hanteert, zoals het regulier onderwijs, het European Credit Transfer System (ECTS). Gekoppeld aan het kwalificatieniveau levert dit de waarde van een kwalificatie (diploma, certificaat) op. Credits zijn tevens een belangrijke parameter in de bekostiging van opleidingen. Eén credit staat dan voor 28 studiebelastingsuren.

  • Diploma politieonderwijs: Door de Minister van Veiligheid en Justitie erkend document waarmee is aangetoond en vastgelegd dat de eigenaar de examenvereisten zoals beschreven in een kwalificatiedossier heeft behaald.

  • Deeldiploma politieonderwijs: Een politiediploma kan één of meerdere deeldiploma’s omvatten, mits sprake is van een eigenstandige arbeidsrelevantie van het betreffende deel en duidelijk afgebakende examentermen. Een deeldiploma maakt aanstelling in een afgebakend deel van het politieberoep mogelijk en nodigt uit tot het behalen van het volledige diploma. Een deeldiploma genereert een beperkte inzetbaarheid binnen de werkprocessen van de politie op het betreffende kwalificatieniveau.

  • Doelmatigheid: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. De aansluiting van een kwalificatie op de vraag vanuit de politieorganisatie, de samenleving en het vervolgonderwijs op het naast hoger gelegen kwalificatieniveau.

  • Examenvereisten: De examenvereisten van elk (deel)diploma en certificaat van na- en bijscholing zijn verwoord in toetsbare examentermen, deels beroepsspecifiek in relatie tot onderscheiden beroepstaken en deels generiek in relatie tot relevante, algemene kennis, vaardigheden en expertise.

  • Functie: De politie als werkorganisatie heeft het werk beschreven in termen van kerntaken, vakgebieden, functies, werkterreinen en rollen en meer of minder omvattende beschrijvingen van werkprocessen, verantwoordelijkheden en te bereiken resultaten. Functiebeschrijvingen verwoorden het werk in een bepaald vakgebied, eventueel verbijzonderd naar werkterrein op een bepaald niveau van complexiteit, expertise, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. In vergelijking met de beschrijving van beroepen zijn functiebeschrijvingen aanmerkelijk specifieker.

  • Generieke competenties: Breed toepasbare algemene kennis, vaardigheden en expertise. Voor wat betreft het politiewerk en het politieonderwijs gaat het om competenties die voorondersteld of voorwaardelijk zijn voor de uitoefening van een politieberoep, dan wel daarin een eigenstandige relevantie hebben.

  • Kerntaak: De Nederlandse politie heeft de eigen wettelijke taakopdracht, cf. artikel 3 van de Politiewet, onderscheiden in vijf kerntaken, te weten Intake & Service, Handhaving, Noodhulp, Opsporing en Signaleren & Adviseren. Het begrip kerntaak wordt alleen in deze betekenis gebruikt. Voor wat betreft de taken binnen het kader van een beroep, functie, werkterrein of rol waartoe het politieonderwijs opleidt, wordt gesproken van beroepstaken.

  • Kwalificatie: Een kwalificatie van het politieonderwijs is een waardepapier, erkend door de Minister van Veiligheid en Justitie, dat verworven competenties en daarin begrepen kennis, vaardigheden uitdrukt. Er zijn drie soorten kwalificaties: diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing. De waarde van een kwalificatie wordt uitgedrukt in termen van credits en kwalificatieniveau. Het aantal credits drukt tevens de nominale studieduur uit en is als zodanig een belangrijke parameter voor de bekostiging van opleidingen.

  • Kwalificatiedossier: Het kwalificatiedossier vormt een verzameling van direct met elkaar samenhangende kwalificaties, naar inhoud en niveau. Kwalificatiedossiers beschrijven de aansluiting op het afnemend werkveld en de uitwerking van kwalificaties naar beoogde leeropbrengsten en examentermen. Met ingang van 2013 gelden er binnen het politieonderwijs twaalf kwalificatiedossiers, verdeeld over drie brede politieberoepen (beroepskolommen) en zes kwalificatieniveaus. In een kwalificatiedossier staan de leeropbrengsten van het politieonderwijs centraal, verbijzonderd naar drie typen kwalificaties: diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing. Het geheel van alle erkende kwalificaties is opgenomen in een jaarlijks vast te stellen kwalificatiematrix.

  • Kwalificatiematrix: De kwalificatiestructuur als geheel is weergegeven in de vorm van een kwalificatiematrix. Hierin zijn alle door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing vermeld.

  • Kwalificatieniveau: Diploma’s en certificaten van na- en bijscholing zijn geordend naar niveau. Hierbij is aangesloten bij het NLQF, het Netherlands Qualifications Framework, de Nederlandse variant van het EQF, het European Qualifications Framework. De niveaus die voor wat betreft het Nederlandse politieonderwijs gebruikt worden, zijn de niveaus 2 tot en met 7. Zie verder bijlage 2.

  • Kwalificatieprofiel: Een kwalificatieprofiel betreft de competenties van startbekwaamheid die bewezen verworven zijn als een diploma, deeldiploma of certificaat van na- en bijscholing wordt uitgereikt.

  • Kwalificatiestructuur: Landelijk stelsel van alle vastgestelde kwalificatiedossiers en daarin besloten diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing.

  • LFNP: Het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en de daarin naar vakgebied beschreven functies, inclusief de verbijzondering naar werkterreinen, aandachtsgebieden, rollen en opleidingsprofielen.

  • Navolgbaarheid: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de wijze waarop voorstellen voor (wijziging van) kwalificaties tot stand komen. Daarbij is in ieder geval de relatie met de leiding van de nationale politie van belang, hoewel ook andere belanghebbenden relevante bijdrage verwacht mogen worden.

  • Nominale studieduur: De standaard studieduur die benodigd is voor het behalen van een kwalificatie, uitgaande van de wettelijke vooropleidingseisen en de gehanteerde standaard selectie-eisen, uitgedrukt in credits.

  • Onderbouwing: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de inhoudelijke onderbouwing van voorstellen voor (wijziging van) kwalificaties plaatsvindt (validiteit van argumenten, bronnen).

  • Ontwikkelagenda: De thema’s die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van een kwalificatiedossier, de kwalificatiestructuur in brede zin en het politieonderwijs.

  • Opleidingsdossier: Een opleidingsdossier bevat een verzameling van direct met elkaar samenhangende opleidingen en/ of leerwegen, zoals verzorgd door de Politieacademie. Opleidingsdossiers sluiten direct aan op kwalificatiedossiers, zoals door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld.

  • Referentiekader Nederlandse taal en rekenen: Wettelijke kader waarin referentieniveaus voor Nederlands en rekenen zijn aangegeven met betrekking tot het reguliere onderwijs dat valt onder de ministeries van OCW en ELI. In verband met de aansluiting van het politieonderwijs op het reguliere onderwijs, wordt dit kader ook toegepast in de kwalificatiedossiers van het politieonderwijs.

  • Samenhang: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de samenhang tussen kwalificaties onderling, waarbij ondoelmatige overlap is vermeden en doorlopende studielijnen zijn geborgd.

  • Startbekwaamheid: De bekwaamheid van een beginnend beroepsbeoefenaar en waartoe een politieopleiding opleidt.

  • Studie- en loopbaanperspectief: De gebruikelijke doorstroommogelijkheden van een gediplomeerde in de politieorganisatie en in het vervolgonderwijs (politieonderwijs of anderszins).

  • Vakbekwaamheid: De mate van bekwaamheid die ontwikkeld kan zijn op basis van meerjarige werkervaring.

  • Vakkennis en -vaardigheid: Het geheel van feiten, beginselen, theorieën en manier van werken dat nodig is voor een succesvolle uitoefening van de beroepstaak.

  • Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid: Eén van de descriptoren uit het NLQF. Betreft de mate van samenwerking en de mate waarin een startbekwame beroepsbeoefenaar aanspreekbaar is op het eigen handelen en/ of dat van anderen en de mate waarin verantwoordelijkheid gedragen kan worden voor de eigen werk- en studieresultaten en/ of dat van anderen.

  • Wettelijke beroepsvereisten: Wettelijke eisen die gesteld worden aan de uitoefening van het beroep en de beroepsbeoefenaar. In het geval van de politie hebben deze in algemene zin betrekking op het juridische kader waarbinnen het politiewerk wordt uitgevoerd. Meer specifiek hebben wettelijke beroepsvereisten betrekking op bijv. op het gebruik van geweldsmiddelen en het ambtsedig opmaken van een proces verbaal. Wettelijke beroepsvereisten zijn vastgelegd in een nationale of internationale wet of verdrag.

Bijlage 2. Descriptoren NLQF

Niveau 7

Context: Een onbekende, wisselende leef- en werkomgeving met een hoge mate van onzekerheid, ook internationaal.

Kennis: Bezit bijzonder gespecialiseerde en geavanceerde kennis van een beroep, kennisdomein en wetenschapsgebied en op het raakvlak tussen verschillende beroepen, kennisdomeinen en wetenschapsgebieden. Bezit een kritisch begrip van een reeks van theorieën, principes en concepten, waaronder de belangrijkste van een beroep, kennisdomein en wetenschapsgebied. Bezit uitgebreide, gedetailleerde kennis en kritisch begrip van enkele belangrijke actuele onderwerpen en specialismen gerelateerd aan het beroep of kennisdomein en wetenschapsgebieden.

Vaardigheden: Toepassen van kennis: Reproduceert, analyseert en integreert de kennis en past deze toe, ook in andere contexten en gaat om met complexe materie. Deze kennis vormt de basis voor originele ideeën en onderzoek. Gebruikt de opgedane kennis op een hoger abstractieniveau. Denkt conceptueel. Stelt argumentaties op en verdiept deze. Brengt op basis van methodologische kennis een fundamenteel onderzoek zelfstandig tot een goed einde. Levert een originele bijdrage aan het ontwikkelen en toepassen van ideeën, vaak in verband met onderzoek. Signaleert beperkingen van bestaande kennis in de beroepspraktijk en in het kennisdomein op het raakvlak tussen verschillende beroepspraktijken en kennisdomeinen onderneemt actie. Analyseert complexe beroeps- en wetenschappelijke taken en voert deze uit. Probleemoplossende vaardigheden: Onderkent en analyseert complexe problemen in de beroepspraktijk en in het kennisdomein en lost deze op tactische, strategische en creatieve wijze op. Levert in de beroepspraktijk en in het kennisdomein een bijdrage aan de (wetenschappelijke) oplossing van complexe problemen door gegevens te identificeren en te gebruiken. Leer en ontwikkelvaardigheden: Ontwikkelt zich grotendeels autonoom. Informatievaardigheden: Verzamelt en analyseert op een verantwoorde, kritische manier brede, verdiepte en gedetailleerde wetenschappelijke informatie over een reeks van theorieën, principes en concepten van en gerelateerd aan een beroep of kennisdomein, evenals informatie over enkele belangrijke actuele onderwerpen en specialismen gerelateerd aan het beroep en kennisdomein en geeft deze informatie weer. Communicatievaardigheden: Communiceert doelgericht op basis van in de context en beroepspraktijk geldende conventies met gelijken, specialisten en niet-specialisten, leidinggevenden en cliënten.

Competentie: Verantwoordelijkheid en Zelfstandigheid: Werkt samen met specialisten en niet-specialisten, gelijken, leidinggevenden en cliënten. Draagt verantwoordelijkheid voor resultaten van eigen werk en studie en het resultaat van het werk van anderen. Draagt verantwoordelijkheid voor het aansturen van complexe processen en de professionele ontwikkeling van personen en groepen. Formuleert oordelen op grond van onvolledige of beperkte informatie en houdt daarbij rekening met sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.

69. Kwalificatiedossier Master Tactisch Leidinggeven

Inhoudsopgave

Inleiding

Deel A. Beroep en beroepsprofiel

 

A.1 Beroep

 

A.2 Beroepsprofiel

Deel B. Kwalificaties

 

B.1 Diploma Executive Master of Tactical Policing (EMTP)

 

B.2 Deeldiploma’s (geen)

 

B.3 Certificaten van na- en bijscholing (geen)

Deel C. Examenvereisten

 

C.1 Examenvereisten diploma EMTP

 

C.2 Examenvereisten deeldiploma’s (geen)

 

C.3 Examenvereisten certificaten van na- en bijscholing (geen)

Deel D. Verantwoording en Ontwikkelpunten

 

D.1 Verantwoording

 

D.2 Ontwikkelpunten

Begrippenlijst

Descriptoren NLQF 7

Inleiding

Het politieonderwijs leidt in grote lijnen op voor drie soorten beroepen, de Politieman/-vrouw, de Rechercheur en de Politieleider. Dit kwalificatiedossier (KD) betreft het politieberoep Politieleider. Dit beroep wordt uitgeoefend op meerdere kwalificatieniveaus. De kwalificatie waar het in dit dossier om gaat, bevindt zich op NLQF kwalificatieniveau 7 (hbo master).

In deel A wordt onder A.1 het politieberoep tactisch politieleider beschreven. Onder A.2 wordt ingegaan op het beroepsprofiel, waarbij wordt aangesloten op het leiderschapsmodel dat de Nationale Politie hanteert en het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP).

In deel B is onder deel B.1 het diploma hbo Master Tactisch Leidinggeven (MTL) vermeld, in het Engels Executive Master of Tactical Policing, alsmede het bijbehorende kwalificatieprofiel. In deel B.2 zijn geen deeldiploma’s vermeld. In deel B.3 zijn evenmin certificaten van bij- en nascholing opgenomen.

In deel C zijn de examenvereisten vermeld, in termen van kennis, vaardigheden en attituden, onderscheiden naar mensgericht leiderschap, resultaatgericht leiderschap, omgevingsgericht leiderschap, organisatiegericht leiderschap, en onderzoek & innovatie. De formulering van examenvereisten is leerwegneutraal.

In deel D volgt de verantwoording van hetgeen is vermeld onder de delen A, B en C. Daarbij worden criteria van onderbouwing, navolgbaarheid, samenhang en doelmatigheid gehanteerd (deel D.1). In deel D.2 zijn ontwikkelpunten met betrekking tot dit KD vermeld.

De gehanteerde begrippen zijn toegelicht in bijlage 1 bij dit KD. In bijlage 2 staan de descriptoren van een niveau 7 kwalificatie vermeld.

Deel A. Beroep en beroepsprofiel

A.1. Beroep

Leidinggeven bij de politie onderscheidt zich van leidinggeven binnen een ander beroep doordat de context waarin leiding wordt gegeven altijd onderhevig is aan het gegeven dat de politie – in vredestijd – als enige organisatie geweld mag toepassen (het zogenaamde geweldsmonopolie) en inbreuk mag maken op grondrechten die de vrijheid van het individu inperken. Dat brengt verantwoordelijkheden met zich mee waardoor het leiderschap gelegitimeerd moet worden ten overstaan van de samenleving, formeel aan het bevoegd gezag, informeel aan de burgers die van de politie een bijdrage aan een veilige samenleving verwachten.

Zoals elk beroep heeft ook het politieberoep te maken met ontwikkelingen in de samenleving, zoals de toenemende globalisering, digitalisering en sociaal-culturele diversiteit – ontwikkelingen die (volgens Schakelen in verantwoordelijkheid, 2011) voor politieleiders veranderingen tot gevolg hebben, die zowel de aard als de afbakening van het politieel leidinggeven beïnvloeden, zoals het toenemende belang van horizontaal functionerende netwerken, informatietechnologieën en (nieuwe) sociale media. Daardoor heeft een politieleider niet alleen te maken met hiërarchische werkrelaties, maar ook met horizontale werkrelaties (intern en extern). De politieleider moet niet alleen territoriaal, maar ook functioneel en nodaal opereren en niet alleen het handelen volgens professionele standaarden en protocollen bevorderen, maar ook het improviserend vermogen van de medewerkers. Dit alles gericht op het effect dat het handelen heeft op de veiligheid in de samenleving.

De politieleider geeft niet alleen sturing aan het personeel, maar coördineert vooral ook het politiewerk en stelt het politievak centraal. In het Realisatieplan Nationale Politie (2012) wordt benadrukt dat de organisatiestructuur ook een cultuurverandering impliceert: “Het bereiken van de doelen van de Nationale Politie vereist het voortdurend aanpassen van de cultuur, het gangbare gedrag en de vorm van het leiderschap. Ook is duidelijk dat cultuur iets is van de gehele organisatie en dat voorbeeldgedrag een belangrijke katalysator is. Daarom zullen politieleiders op alle niveaus het goede voorbeeld moeten geven.”

In dit geval gaat het om de tactisch politieleider van een ‘robuust team’. In termen van het LFNP opereert deze op het niveau van de teamchef B/C, een positie tussen strategisch leidinggevenden en de organisatorische coördinatie van het uitvoerende politiewerk.

A.2. Beroepsprofiel

Een beroepsprofiel is ruimer dan een functieprofiel, omdat het een “klasse van functies afdekt” (Schakelen, 2011). Afgezien van het feit dat functiebenamingen kunnen veranderen (daarom wordt hierna soms gesproken van ‘naast hogere leidinggevende’), is dit onderscheid vooral van belang omdat in een beroepsprofiel de vereiste vakbekwaamheid voor een bepaald functieniveau wordt geadresseerd, terwijl het navolgende kwalificatieprofiel verwijst naar de te verwachten startbekwaamheid bij het afsluiten van een opleiding.

In een beroepsprofiel gaat het om verantwoordelijkheden en taken. Deverantwoordelijkheden van een tactisch politieleider staan in het teken van het waardegedreven verbinden van mensen aan resultaten om zo bij te dragen aan een effectieve en efficiënte organisatie en uitvoering van het politiewerk en aan legitimering van het politieoptreden in de samenleving.

De bij deze verantwoordelijkheden horende taken worden uitgeoefend in een complexe en veranderlijke omgeving van handhaving, opsporing en aansturen van het politiewerk. Deze leidinggevende beroepstaken passen bij het leiderschapsmodel dat de Nationale Politie hanteert. Dit model is hieronder weergegeven.

Bijlage 271784.png

Bron: Traject Operationeel Leiderschap Nationale Politie. Eindrapportage Deel I.

Het leiderschapsmodel is gebaseerd op het concurrerende waardenmodel van Quinn. Alle kwadranten van het model zijn in principe van een even groot belang. De Nationale Politie legt de nadruk op de verbinding van linksboven naar rechtsonder (stippellijn). Hiermee wordt gefocust op de verbinding tussen politieprofessionals en de bescherming van burgers. Dat neemt niet weg, dat de andere twee kwadranten nog steeds van belang zijn.

De ‘verbindende politieleider’ moet de vier invalshoeken in balans brengen en houden. Een politieleider kan de eigen leiderschapskwaliteiten op waarde schatten, durft de persoonlijk zwakke kanten te erkennen en daarvoor aanvullende leiderschapskwaliteiten te organiseren. De politieleider kan in functie van de organisatiedoelstellingen reflecteren op het eigen handelen: is het koersvast, transparant, voorspelbaar? De politieleider is daarop aanspreekbaar, organiseert tegenspraak en laat zo zien, dat hij/zij als lerende politieleider bijdraagt aan een lerende organisatie. Zowel ten aanzien van het leiderschap als het gedrag van medewerkers zijn de kernwaarden “integer, betrouwbaar, moedig en verbindend” leidend voor een gedeelde beroepsidentiteit.

De beroepstaken van de tactisch politieleider zijn geordend naar de vier invalshoeken. Ze worden hierna beschreven in een volgorde die het leggen van de “waardegedreven verbinding van mensen en resultaten” vergemakkelijkt (de accentuering van Quinn’s model door de Nationale Politie).

Beroepstaken

Het betreft de volgende beroepstaken van de vakbekwame tactisch politieleider en de daarvoor benodigde intellectuele en operationele bagage.

I. Mensgericht politieleiderschap

Leiding geven aan een team medewerkers vraagt – in afstemming op de span of control – om zorg voor het personeel en de professionele ontwikkeling van medewerkers, wat onder meer blijkt uit het begeleiden van cultuurveranderingen, het faciliteren van de dagelijkse inzet en het bieden van een veilige werkomgeving (steunen naar ‘boven’ en naar ‘buiten’), waardoor medewerkers elkaar ook durven aan te spreken op ongewenst gedrag. Dat vraagt om een open cultuur. Voor het stelselmatig (laten) houden van functionerings- en beoordelingsgesprekken is kennis van het van toepassing zijnde arbeidsrecht noodzakelijk (Barp, Bbp, Brvvp).

In persoonlijk opzicht is de tactisch politieleider een motiverende en inspirerende kracht die de medewerkers zowel coacht als hun verwachtingen managet. Voor zowel goed leidinggeven als de persoonlijke ontwikkeling is van belang dat de politieleider niet alleen het vak kent en de eigen professionele ruimte benut, maar ook kritisch gebruik maakt van de adviezen van medewerkers, daarbij uitstralend dat hij/zij weet wat mensen in de frontlijn bezighoudt en nodig hebben. De politieleider zorgt voor een hecht team en de nodige faciliteiten en stemt het werkplan af met de naast hogere leidinggevende, met specialisten en externe stakeholders. Bij het monitoren van de dagelijkse inzet van medewerkers weet de tactisch politieleider gebruik te maken van de multidisciplinaire samenstelling en de diversiteit van een team (in allerlei opzicht).

De tactisch politieleider vermijdt wegkijken van problematische situaties (non-interventie), bestrijdt een ongewenste groepscultuur en tolereert geen normafwijkend gedrag. Voor al deze kwaliteiten is kennis van principes uit human talent development van belang, naast kennis van principes uit de sociale psychologie, de werking van groepsdynamica en het bezigen van een gezamenlijke ‘taal’ (eenheid van taal).

II. Resultaatgericht politieleiderschap

Het gaat om het dragen van resultaat- en budgetverantwoordelijkheid voor het behalen van de door de samen met de naast hogere leidinggevende vastgestelde resultaatdoelen in de uitvoeringspraktijk, zoals beoogd in het werkplan voor een team. Dat vraagt om een meervoudig perspectief en om deductief vermogen, d.w.z. het vertalen van grotere verbanden naar intern samenhangende vraagstukken, van doelen naar beoogde resultaten en van teamdoelstellingen naar individuele bijdragen. Kortom, om het bepalen en uitzetten van de koers, het maken van keuzes en stellen van prioriteiten ten aanzien van doelstellingen, tactieken en lange termijn oplossingen. Daarvoor is nodig dat de tactisch politieleider op de hoogte is van organisatiepsychologische aspecten die hierbij een rol (kunnen) spelen en van de dynamiek van besluitvormingsprocessen: hoe kunnen uitkomsten daarvan beïnvloed worden?

De tactisch politieleider is in staat om complexe vraagstukken doelgericht aan te pakken, waarbij de gekozen bezetting afgewogen wordt tegen de te bereiken resultaten. Ofwel, hij/zij kan effectief en efficiënt leidinggeven onderscheiden. De tactisch politieleider gaat met medewerkers de dialoog aan over wat op individueel en teamniveau aan resultaten verwacht kan worden en verdedigt resultaten vanuit het opereren op basis van de gemeenschappelijke kernwaarden van de Nationale Politie, niet vanuit een louter cijfergedreven aanpak. Hij/zij hakt op het juiste moment knopen door, pleegt proactief betekenisvolle interventies of draait zo nodig besluiten terug – ook tegen de stroom in, wanneer zaken onzeker zijn, risico’s inhouden of niet alle informatie (intelligence) beschikbaar is.

III. Omgevingsgericht politieleiderschap

De operationele kant van leidinggeven aan een politieteam vraagt om het beïnvloeden en onderhouden van samenwerkingsverbanden en netwerken met ketenpartners, (vertegenwoordigers van) maatschappelijke organisaties en het (lokale) politiek-bestuurlijke krachtenveld, waarbij de legitimiteit van het politiewerk bevestigd wordt en politiek-maatschappelijk verantwoording wordt afgelegd over de inzet van bevoegdheden. Bij een gezamenlijke aanpak van veiligheidsproblemen moet de tactisch politieleider kunnen omgaan met externe veranderingen en transities binnen de Nationale Politie en koersvast zijn in de (politieke) waan van de dag.

Hij/zij is op de hoogte van theorieën van change management, systeemdenken, elementaire politicologische/bestuurskundige inzichten, (inter)nationale politierelevante maatschappelijke ontwikkelingen en van internationale, met name Europese richtlijnen voor grensoverschrijdende politiesamenwerking. Bij het sturen op het effect van het politiewerk, het meten daarvan, en bij het gebruik van bevoegdheden houdt de tactisch politieleider rekening met aspecten van legitimiteit, ook ten overstaan van de politiek-maatschappelijke omgeving.

In breder verband is de tactisch politieleider actief in netwerken en coalities met het oog op het verkrijgen van de gewenste informatie, steun en medewerking. Als het gaat om externe informatievergaring, gebeurt dit integer, d.w.z. met inachtneming van het Nederlandse juridische kader. Ook weet hij/zij politierelevante zaken op de (bestuurlijke) agenda te krijgen.

IV. Organisatiegericht politieleiderschap

Het gaat om leidinggeven aan het politiewerk, d.w.z. aan de organisatie van een zeer brede variëteit aan uitvoerende werkzaamheden van een team medewerkers en specialisten. Het inrichten van het politiewerk, waarbij capaciteitsmanagement een aspect kan zijn, en een adequate inzet van bevoegdheden staan daarbij centraal. Dat komt tot uitdrukking in het vaststellen, realiseren, monitoren, evalueren en tijdig bijsturen van het werkplan voor het team, waarbij de inzet van mensen en middelen verantwoord wordt op basis van een analyse van prioriteiten, randvoorwaarden en beoogde resultaten.

Vanuit een positie in bijvoorbeeld de handhaving en opsporing is daarvoor analytisch vermogen vereist en kennis in organisatiesociologisch, organisatiekundig en managementopzicht, evenals het besef wat deze kennis betekent voor de operationele aansturing van het werk. De tactisch politieleider moet in de aansturing van het politiewerk rekening houden met uiteenlopende uitvoeringsvormen en met door medewerkers voorgestelde operationele verbeteringen. Hij/zij kan organisatorische knelpunten benoemen en op grond van een samenhangende analyse verbeterslagen introduceren.

De tactisch politieleider durft ingrijpende organisatorische beslissingen te nemen als de effectiviteit van het politiewerk in het gedrang komt of als de gegeven teamsamenstelling daarvoor een belemmering zou vormen. Dat kan op grond van eigen inzichten of vanwege het honoreren van initiatieven van teamleden. Concreet gaat het om (mee)beslissen over kwaliteit en kwantiteit van producten en diensten, en het bijdragen aan de vraagarticulatie/behoeftestelling inzake contracten en plannen van aanpak voor werkwijzen, personeel, middelen, financiële, juridische en overige randvoorwaardelijke aspecten.

Deel B. Kwalificaties

B.1. Diploma’s

Code KD

Code KSP 2013

C

Titel diploma

3.7.1

-

60

Executive Master of Tactical Policing (hbo Master Tactisch Leidinggeven, MTL)

Kwalificatieprofiel

De hbo master Tactisch Leidinggeven kan:

Vakmatig

  • 1. leiding geven aan een team van uitvoerende medewerkers en specialisten met gevarieerde en niet-routinematige werkzaamheden, ook bij niet eerder verkende problematiek en onder veranderende omstandigheden.

  • 2. meebeslissen over de ontwikkeling van beleid en beslissen over een samenhangende operationele planning.

  • 3. analyses en evaluaties maken/beoordelen voor het (laten) opstellen en monitoren van een resultaatgericht werkplan voor het eigen team.

  • 4. strategisch beleid en het eigen werkplan vertalen naar een effectieve, efficiënte en integrale operationele en tactische aansturing.

Contextueel

  • 5. samenwerking in het team faciliteren en regisseren en daarover afspraken maken met hogere leidinggevenden, specialisten en externen.

  • 6. complexe vraagstukken vanuit een meervoudig perspectief onderzoeken, interpreteren en ernaar handelen.

  • 7. relevante (inter)nationale politiek-bestuurlijke ontwikkelingen onderkennen en daarop anticiperen.

  • 8. de eigen positie en invloed bij het (bestuurlijk) agenderen van (politie)zaken aanwenden en benutten.

Sociaal

  • 9. de leden van het team ontwikkelingsgericht inzetten, een veilige werkomgeving bieden, professionele ruimte geven, feedback stimuleren en ervoor open staan

  • 10. intern en extern productieve relatienetwerken ontwikkelen / onderhouden en verwachtingen managen.

  • 11. gericht en waardegedreven de dialoog aangaan met medewerkers over hun inzet en resultaten.

  • 12. de diversiteit /talenten binnen het team verbinden aan de kernwaarden van de politie en bijdragen aan de beroepsidentiteit van de medewerkers.

Individueel

  • 13. tijdig en moedig interveniëren en zich daarover waardegedreven verantwoorden.

  • 14. de eigen professionele ruimte adequaat benutten vanuit inzicht in het vak, de eigen kwaliteiten en die van anderen.

  • 15. bijdragen aan de ontwikkeling en innovatie van het politievak vanuit zelfreflectie op eigen handelen en inzicht in het potentieel van de medewerkers.

  • 16. plannen en organiseren vanuit een lange termijn perspectief en adequaat reageren op incidenten.

Het kwalificatieprofiel beschrijft de competenties die de tactisch leidinggevende nodig heeft om de onder A2 vermelde verantwoordelijkheden en taken uit te kunnen voeren. De vier typen competenties, vakmatig, contextueel, sociaal en individueel sluiten direct aan op het op Quinn georiënteerde leiderschapsmodel van de Nationale Politie. Een startbekwame politieleider kan balans brengen en bewaren tussen een mensgerichte en een resultaatgerichte oriëntatie, rekening houdend met interne bedrijfsprocessen en externe partners.

Voor een kwalificatieprofiel hbo master gelden descriptoren van niveau 7 van het NLQF (zie bijlage 2). In termen van het equivalente EQF niveau 7 gaat het samengevat om:

Kennis

  • Bijzonder gespecialiseerde kennis, die ten dele zeer geavanceerd is op een werk- of studiegebied, als basis voor originele ideeën en/of onderzoek.

  • Kritisch bewustzijn van kennisproblemen op een vakgebied en op het raakvlak tussen verschillende vakgebieden.

Vaardigheden

  • Gespecialiseerde vaardigheden in probleemoplossing, die op het gebied van onderzoek en/of innovatie vereist is om nieuwe kennis en procedures te ontwikkelen en kennis uit verschillende vakgebieden te integreren.

Competenties

  • Managen en transformeren van complexe en onvoorspelbare werk- of studiecontexten die nieuwe strategische benaderingen vereisen.

  • De verantwoordelijkheid op zich nemen om bij te dragen tot professionele kennis en manieren van werken en/of om strategische prestaties van teams kritisch te bekijken.

Het diploma Master Tactisch Leidinggeven is gericht op de functie van teamchef B of C. Het bereiken van een dergelijke functie is mede afhankelijk van (de aard van) werkervaring en presteren. Deelnemers aan de MTL opleiding zullen zich veelal in een eerdere fase van de loopbaan bevinden en bijvoorbeeld een functie bekleden als Operationeel Expert of Operationeel Specialist.

B.2. Deeldiploma’s

Er zijn geen deeldiploma’s bij deze kwalificatie.

B.3. Certificaten van na- en bijscholing

Er zijn geen certificaten van bij- en nascholing bij deze kwalificatie.

Instroomeisen B.1

Het diploma Bachelor Politiekunde of een daaraan gelijkwaardig te stellen vooropleiding.

Instroomeisen B.2

Niet van toepassing.

Instroomeisen B.3

Niet van toepassing.

Deel C. Examenvereisten

In aansluiting op het rapport Traject Operationeel Leiderschap nationale Politie (deel 1, 2013) zijn de examenvereisten verwoord in termen van kennis, vaardigheden en attitude. In dit rapport is te lezen: “het kennen (kennis), kunnen (vaardigheden), willen en durven (attitude) zijn de aangrijpingspunten voor de door de Nationale Politie nagestreefde gedragsverandering”.

Bijlage 271787.png

De hieronder geformuleerde examenvereisten moeten worden begrepen tegen de achtergrond van het beroep, zoals verwoord in de delen A (vakbekwaam) en B (startbekwaam) van dit kwalificatiedossier. Voorwaardelijke kennis wordt in de vorm van een kennisbasis als bijlage toegevoegd aan het kwalificatiedossier (zie verder D2).

C.1. Examenvereisten diploma’s

Mensgericht leiderschap

Kennis

  • Kent principes uit de (sociale) psychologie en verwachtingsmanagement

  • Kent de werking van groepsdynamica

  • Kent principes van Human Talent Development

  • Kent de rechtspositionele aspecten van het politievak en de politieorganisatie

  • Reflecteert kritisch op het eigen handelen en op tegenspraak

Vaardigheden

  • Mobiliseert de participatie van medewerkers en hun input over verbeteringen

  • Biedt medewerkers een vertrouwde en veilige werkomgeving

  • Geeft vorm aan functionerings- en beoordelingsgesprekken

  • Benut de diversiteit / talenten van een team en faciliteert de dagelijkse inzet

  • Motiveert medewerkers m.b.t. inzet en ontwikkelbehoeften vanuit de kernwaarden

Attituden

  • Toont waardegedreven voorbeeldgedrag en spreekt medewerkers aan op normafwijkend gedrag.

  • Kan ontbrekende leiderschapskwaliteiten onder ogen zien, ontwikkelen of aanvullend organiseren

Resultaatgericht politieleiderschap

Kennis

  • Kent principes van besluitvormingstheorieën

  • Kent principes uit de organisatiepsychologie

  • Kent elementaire principes van strategisch management

  • Onderzoekt complexe vraagstukken vanuit een meervoudig perspectief

  • Redeneert doel- en resultaatgericht van macro- naar meso- naar microniveau

Vaardigheden

  • Weegt gekozen inzet van mensen en middelen af tegen te verwachten resultaten

  • Geeft uitvoering aan het behalen van door naast hogere leidinggevende vastgestelde resultaten

  • Kan effectief en efficiënt leiding geven

  • Beoordeelt collectieve prestaties kwalitatief en kwantitatief

  • Zet medewerkers aan tot het waardegedreven bereiken van resultaten

Attituden

  • Hakt op het juiste moment knopendoor en verantwoordt dit besluit waardegedreven

  • Spreekt een medewerker aan op zijn/haar prestaties

Omgevingsgericht politieleiderschap

Kennis

  • Kent elementaire politicologische, bestuurskundige en veranderingsmanagement theorieën

  • Is op de hoogte van politierelevante (sociale en politiek-bestuurlijke) internationale ontwikkelingen

  • Kent de (inter)nationale juridische context voor het politieel handelen (in legaal en legitiem opzicht)

  • Geeft een adequate inschatting van de positie van de politie in de samenleving en bij ketenpartners

  • Heeft kennis van systeemwerking

Vaardigheden

  • Genereert informatie, steun en medewerking uit interne en externe relaties

  • Anticipeert op de relevantie en gevoeligheid van (internationale) ontwikkelingen

  • Faciliteert en regisseert samenwerking tussen medewerkers en externe partners

  • Initieert en onderhoudt netwerken en allianties binnen en buiten de organisatie

  • Stemt het werkplan voor het team af met derden en hoger geplaatsten

Attituden

  • Kan omgaan met tegengestelde of niet-gedeelde belangen

  • Manifesteert zich in het (lokaal) politiek-bestuurlijke krachtenveld

Organisatiegericht leiderschap

Kennis

  • Toont inzicht in principes uit de organisatiekunde en organisatiesociologie

  • Kent managementtheorieën, onder andere ten aanzien van capaciteitsmanagement

  • Beschikt over methodologische kennis om beslissingen te analyseren en te evalueren

  • Onderscheidt urgentie en prioriteit – ook in veranderende en onbekende omstandigheden

  • Heeft weet van (duurzame) politiële en organisatorische strategieën

Vaardigheden

  • Geeft leiding aan een hoge mate van variëteit in uitvoeringsvormen

  • Neemt samenhangende beslissingen over organisatorische randvoorwaarden

  • Kan de samenstelling en werkwijze van het team aanpassen, ook vanwege transities

  • Beoordeelt het werkplan voor het team en operationele teamvoorstellen

  • Bepaalt wanneer en hoe specialisten of allround medewerkers het beste ingezet kunnen worden

Attituden

  • Durft ingrijpende organisatorische beslissingen te nemen

  • Durft teamleden een andere positie te geven

Onderzoek & Innovatie

Kennis

  • Overziet methoden en technieken van onderzoek

  • Kent methodologische valkuilen

  • Kan deductief en inductief denken, abstraheren en generaliseren

  • Denkt conceptueel

  • Heeft onderzoekend vermogen t.a.v. complexe politiële leiderschapsvraagstukken

Vaardigheden

  • Voert onderzoek uit op een thema/aspect(en) van politieleiderschap

  • Selecteert een voor politieleiderschap relevant onderzoeksthema en bakent het af

  • Draagt met het gekozen onderwerp bij aan het effectief en efficiënt leiden van politieteams

  • Maakt kritisch gebruik van bronnen en literatuur

  • Draagt bij aan de innovatie van politieleiderschap(stijlen) en de organisatie van het politiewerk

Attituden

  • Verwoordt conclusies en aanbevelingen onafhankelijk van de opdrachtgever

  • Houdt bij praktijkonderzoek rekening met ethische en gevoelige kwesties

C.2. Examenvereisten deeldiploma’s

Er zijn geen deeldiploma’s onderscheiden.

C.3. Examenvereisten certificaten van na- en bijscholing

Er zijn geen examenvereisten voor certificaten van bij- en nascholing van toepassing.

Deel D. Verantwoording en Ontwikkelpunten

D.1. Verantwoording

Doelmatigheid

In het LFNP worden ten aanzien van het leidinggeven top down de functies korpschef, politiechef24, directeur, sectorhoofd, teamchef C, teamchef B en teamchef A onderscheiden. Met de invoering van robuuste basisteams is de functie van teamchef A vooralsnog niet ingevuld. In het domein uitvoering van het LFNP is de hoogste functielaag die van de Operationeel Expert. Deze combineert vakmatige expertise met aspecten van operationele sturing (organisatorische coördinatie) en voert regie binnen netwerken. Functiebeschrijvingen zijn geformuleerd in termen van vakbekwaamheid.

  • De hbo Master Tactisch Leidinggeven (MTL) correspondeert met de functies teamchef B en teamchef C, in termen van startbekwaamheid (‘beginnend beroepsbeoefenaar’).

  • De benaming MTL sluit beter aan op de internationale diplomasystematiek (EDP, European Diploma Supplement) dan de eerdere benaming TLL.

Navolgbaarheid

In de aanloop naar de vorming van de Nationale Politie heeft een werkgroep onder leiding van Bernard Welten zich verdiept in het benodigde leiderschap. Dit resulteerde in het rapport Traject Operationeel Leiderschap, Eindrapportage deel I (‘rapport Welten’, 2013).

  • Dit rapport was de aanleiding voor intensieve gesprekken tussen de Nationale Politie en de Politieacademie over nieuw leiderschapsonderwijs.

  • In de Politieonderwijsraad is het rapport Welten opgevat als een behoeftestelling en daarmee als het vertrekpunt om het incomplete KD Tactisch Leidinggeven af te ronden (zie: Najaarsadvies 2013).

  • Bij de voorbereiding van het KD zijn politieleiders van verschillend niveau betrokken. Op verschillende momenten tijdens het proces is bij hen getoetst of de inhoud van het dossier aansluit bij de politiepraktijk. In september 2014 vond finale validering plaats.

  • De opleiding die toe leidt naar het diploma Executive Master of Tactical Policing is door de Nederlands- Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) geaccrediteerd. Het gaat hier om een doorontwikkeling van de opleiding tot tactisch leidinggevende. De noodzaak hiertoe vloeit voort uit de totstandkoming van de Nationale Politie en de vernieuwde visie op leiderschap bij de politie.

Onderbouwing

Het KD MTL is gebaseerd op analyses in Schakelen in Verantwoordelijkheid (POR, 2011), het rapport Welten, het rapport Scherp Sturingsconcept Nationale Politie (2013), vacatureteksten voor Teamchef B/C, functieomschrijvingen en bijbehorende competentieprofielen.

  • Op grond van deze documenten is het beroepsprofiel van de tactisch leidinggevende, zoals omschreven in Schakelen, geactualiseerd.

  • De examenvereisten zijn geordend naar de indeling in kennis (kennen), vaardigheden (kunnen) en attitude (willen/durven) uit het rapport Welten.

Samenhang

  • De diplomanaam blijft ongewijzigd, Executive Master of Tactical Policing (EMTP).

  • In geval van hernieuwde accreditatie van de opleiding MTL door de NVAO wordt deze aangemerkt als bestaande opleiding; er is geen “toets nieuwe opleiding” vereist.

  • De herziene kwalificatie EMTP kan gebruikt worden bij de ontwikkeling van het KD Associate Operationele Sturing en bij overleg over relevant onderwijs voor strategische politieleiders (zie verder D2).

  • De samenhang met de politiekundige en recherchekundige opleidingen op NLQF niveau 5, 6 en 7 is een aandachtspunt (zie D.2).

Historie van het kwalificatiedossier

De eerste versie van dit kwalificatiedossier is vastgesteld in 2015. Conform de monitor- en onderhoudsagenda, die in het Voorjaarsadvies van 2016 is voorgesteld, heeft in het najaar van 2018 een actualisatie van het kwalificatiedossier plaatsgevonden. Dit is een lichte actualisatie geweest, mede met het oog op de herijking van de beroepsprofielen, die naar verwachting in 2018 gereed is. Er wordt voorzien dat deze herijking grondige doorwerking in het kwalificatiedossier vereist. In onderstaande tabel is weergegeven welke elementen van het dossier zijn gewijzigd.

Onderdeel van het kwalificatiedossier

Wijziging

Deel A

Beroepsprofiel

Dit deel is ongewijzigd gebleven.

Deel B

Kwalificatieprofiel

De certificaten voor bij- en nascholing zijn verwijderd uit het kwalificatiedossier.

Deel C.

Examenvereisten

Dit deel is ongewijzigd gebleven.

Deel D

Verantwoording en ontwikkelpunten

Een enkel specifiek ontwikkelpunt is beoordeeld en opgelost gebleken. De specifieke ontwikkelpunten 1 en 2 zijn naar aanleiding van de actualisatie verder aangevuld.

D.2. Ontwikkelpunten

Algemeen

In het Najaarsadvies 2014 van de Politieonderwijsraad zijn enkele algemene ontwikkelpunten benoemd, die mede betrekking hebben op het KD MTL. Dit zijn punten die in de komende tijd verdere aandacht vragen.

  • 1. De aansluiting tussen de in deel C vermelde examenvereisten en de door opleidingen gehanteerde ‘regels van zakken en slagen’.

  • 2. Er is een Referentiekader Generieke Competenties Voortgezet onderwijs – Politieonderwijs ontwikkeld. Dit kader bevat referenties voor Nederlands, Engels, rekenen/ wiskunde, en voor vier thema’s, democratie & rechtstaat, internationalisering, digitalisering en sociaal-culturele diversiteit. Het gaat om vooronderstelde competenties die studenten bij aanvang van een politieopleiding meebrengen en die voor het volgen van een politieopleiding niet gemist kunnen worden. De komende maanden wordt hieromtrent een uitvoeringstoets gedaan door de Nationale Politie en de Politieacademie, in afstemming met de Politieonderwijsraad. Dit kan gevolgen hebben voor toelatingsvoorwaarden van opleidingen, maar mogelijk ook voor de formulering van examenvereisten. Zie verder hoofdstuk 3 Najaarsadvies 2014.

  • 3. In aansluiting op de kwalificatiedossiers (en als bijlage daarvan) wordt gekoerst op de ontwikkeling van kennisbases. Een kennisbasis biedt zicht op de voorwaardelijke kennis van een opleiding (kennis die men opdoet in de opleiding als vereiste om een kans van slagen te hebben) en biedt een aangrijpingspunt voor dialoog hierover met het beroepenveld, stakeholders, onderzoekers en voor het onderwijs zelf aanvullend houvast. Een kennisbasis wordt niet ter vaststelling aan de minister aangeboden. Zie verder het Najaarsadvies 2014.

Specifiek

  • 1. Differentiatie van de kwalificatie en de bijbehorende opleiding verdient verdere doordenking, bijvoorbeeld met betrekking tot leidinggeven aan ‘blauwe teams’, rechercheteams of ondersteunende teams (‘bedrijfsvoering’). In 2018 is gebleken dat er bij studenten geen directe behoefte bestaat tot differentiatie.

  • 2. Een punt van aandacht betreft het onderscheid tussen de beroepstaken en examenvereisten in het KD MTL en aspecten van operationele sturing (organisatorische coördinatie) en regievoering binnen netwerken, die onderdeel uitmaken van de kwalificaties op de niveaus Associate of Bachelor, zoals de Bachelor Politiekunde. Een vergelijkbaar punt van aandacht betreft het onderscheid tussen de MTL en aspecten van strategisch leiderschap. In 2018 zijn er geen signalen dat er sprake is van ongewenste overlap tussen de genoemde kwalificaties.

  • 3. De bepalingen omtrent de toekenning van academische titels aan hbo -gediplomeerden zijn sinds 1 januari 2014 gewijzigd (Regeling van de Minister van OC&W, 11 december 2013). Onder bepaalde voorwaarden is er voortaan de mogelijkheid om de toevoeging ‘of Arts’ en ‘of Science’ te hanteren. Dit kan alleen na instemming door de NVAO, die voorstellen daartoe toetst aan een referentielijst internationale herkenbaarheid. In hoeverre dit voor de politie en/of studenten meerwaarde heeft, verdient nadere beschouwing.

Bijlage 1. Begrippenlijst

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • Beroepen bij de politie: Binnen de Nederlandse politie zijn drie brede beroepen onderscheiden, de Politieman/-vrouw, de Rechercheur en de Politieleider.25 Deze beroepen worden beoefend op verschillende niveaus van complexiteit, expertise, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Om deze niveaus te duiden in relatie tot het politieonderwijs wordt aangesloten bij de kwalificatieniveaus van het NLQF. Er zijn 9 ministerieel vastgestelde beroepsprofielen.

  • Beroepskolom: Omdat het beroep (Politieman/-vrouw, Rechercheur, Politieleider wordt uitgeoefend op meerdere functioneringsniveaus, kan gesproken worden van een beroepskolom.

  • Beroepsprofiel: Globale beschrijving van een beroep en wat er van een vakbekwame beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Wordt een beroepsprofiel uitgedrukt in een competentieprofiel, dan is sprake van beroepscompetentieprofiel. Een beroep dekt een categorie van functies af.

  • Beroepsspecifieke competenties: Competenties die nodig zijn om een beroepstaak adequaat uit te voeren, inclusief de daarin begrepen kennis, vaardigheden en expertise en de benodigde redzaamheid, teamroutine en praktijkrepertoire.

  • Beroepstaak: Een onderscheiden deel van de beroepsuitoefening. Beroepstaken zijn kenmerkende werkzaamheden waarop een kwalificatie is gericht. Beroepstaken kunnen meer of minder breed zijn geformuleerd en meer of minder deskundigheid vergen.

  • Certificaten van na- en bijscholing: Het politieonderwijs kent een groot aantal certificaten van na- en bijscholing, gericht op diverse beroepstaken en politiële rollen en handelingen. Een certificaat van na- en bijscholing wordt eenmaal vermeld binnen de kwalificatiestructuur in één bepaald KD. Met na- en bijscholing worden additionele deskundigheden en vaardigheden verworven op vakgebieden en werkterreinen die sinds kort gestandaardiseerd zijn onderscheiden in het LFNP. Ook kan het gaan om deskundigheden en vaardigheden die betrekking hebben op politiële rollen en handelingen die niet direct herkenbaar zijn in het LFNP. Na- en bijscholing impliceert niet altijd dat er ‘iets nieuws’ wordt geleerd, onderhoud van de vakbekwaamheid behoort er evenzeer toe.

  • Competentie: Een competentie betreft het vermogen om een taak op een juiste en verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren. Competentie blijkt uit oordeelsvermogen en handelingsbekwaamheid en veronderstelt kennis, inzicht, vaardigheden, houding en ervaring. Competenties zoals bedoeld binnen het politieonderwijs zijn ten eerste beroepsspecifieke competenties, geënt op onderscheiden beroepstaken en daarmee verbonden normen. Daarnaast worden bepaalde generieke competenties onderscheiden die voorondersteld en voorwaardelijk zijn voor de uitoefening van een politieberoep, dan wel daarin een eigenstandige relevantie hebben.

  • Competentiemodel: Het competentiemodel dat in de kwalificatieprofielen wordt gehanteerd bestaat uit vier categorieën: vakmatig, contextueel, sociaal en individueel. Het competentiemodel dat in de opleidingen en examens wordt gebruikt kent zeven velden: oordeelsvermogen, expertise, kennis, vaardigheden, praktijkrepertoire, redzaamheid en teamroutine.

  • Credits: Het politieonderwijs hanteert, zoals het regulier onderwijs, het European Credit Transfer System (ECTS). Gekoppeld aan het kwalificatieniveau levert dit de waarde van een kwalificatie (diploma, certificaat) op. Credits zijn tevens een belangrijke parameter in de bekostiging van opleidingen. Eén credit staat dan voor 28 studiebelastingsuren.

  • Diploma politieonderwijs: Door de Minister van Veiligheid en Justitie erkend document waarmee is aangetoond en vastgelegd dat de eigenaar de examenvereisten zoals beschreven in een kwalificatiedossier heeft behaald.

  • Deeldiploma politieonderwijs: Een politiediploma kan één of meerdere deeldiploma’s omvatten, mits sprake is van een eigenstandige arbeidsrelevantie van het betreffende deel en duidelijk afgebakende examentermen. Een deeldiploma maakt aanstelling in een afgebakend deel van het politieberoep mogelijk en nodigt uit tot het behalen van het volledige diploma. Een deeldiploma genereert een beperkte inzetbaarheid binnen de werkprocessen van de politie op het betreffende kwalificatieniveau.

  • Doelmatigheid: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. De aansluiting van een kwalificatie op de vraag vanuit de politieorganisatie, de samenleving en het vervolgonderwijs op het naast hoger gelegen kwalificatieniveau.

  • Examenvereisten: De examenvereisten van elk (deel)diploma en certificaat van na- en bijscholing zijn verwoord in toetsbare examentermen, deels beroepsspecifiek in relatie tot onderscheiden beroepstaken en deels generiek in relatie tot relevante, algemene kennis, vaardigheden en expertise.

  • Functie: De politie als werkorganisatie heeft het werk beschreven in termen van kerntaken, vakgebieden, functies, werkterreinen en rollen en meer of minder omvattende beschrijvingen van werkprocessen, verantwoordelijkheden en te bereiken resultaten. Functiebeschrijvingen verwoorden het werk in een bepaald vakgebied, eventueel verbijzonderd naar werkterrein op een bepaald niveau van complexiteit, expertise, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. In vergelijking met de beschrijving van beroepen zijn functiebeschrijvingen aanmerkelijk specifieker.

  • Generieke competenties: Breed toepasbare algemene kennis, vaardigheden en expertise. Voor wat betreft het politiewerk en het politieonderwijs gaat het om competenties die voorondersteld of voorwaardelijk zijn voor de uitoefening van een politieberoep, dan wel daarin een eigenstandige relevantie hebben.

  • Kerntaak: De Nederlandse politie heeft de eigen wettelijke taakopdracht, cf. artikel 3 van de Politiewet, onderscheiden in vijf kerntaken, te weten Intake & Service, Handhaving, Noodhulp, Opsporing en Signaleren & Adviseren. Het begrip kerntaak wordt alleen in deze betekenis gebruikt. Voor wat betreft de taken binnen het kader van een beroep, functie, werkterrein of rol waartoe het politieonderwijs opleidt, wordt gesproken van beroepstaken.

  • Kwalificatie: Een kwalificatie van het politieonderwijs is een waardepapier, erkend door de Minister van Veiligheid en Justitie, dat verworven competenties en daarin begrepen kennis, vaardigheden uitdrukt. Er zijn drie soorten kwalificaties: diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing. De waarde van een kwalificatie wordt uitgedrukt in termen van credits en kwalificatieniveau. Het aantal credits drukt tevens de nominale studieduur uit en is als zodanig een belangrijke parameter voor de bekostiging van opleidingen.

  • Kwalificatiedossier: Het kwalificatiedossier vormt een verzameling van direct met elkaar samenhangende kwalificaties, naar inhoud en niveau. Kwalificatiedossiers beschrijven de aansluiting op het afnemend werkveld en de uitwerking van kwalificaties naar beoogde leeropbrengsten en examentermen. Met ingang van 2013 gelden er binnen het politieonderwijs twaalf kwalificatiedossiers, verdeeld over drie brede politieberoepen (beroepskolommen) en zes kwalificatieniveaus. In een kwalificatiedossier staan de leeropbrengsten van het politieonderwijs centraal, verbijzonderd naar drie typen kwalificaties: diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing. Het geheel van alle erkende kwalificaties is opgenomen in een jaarlijks vast te stellen kwalificatiematrix.

  • Kwalificatiematrix: De kwalificatiestructuur als geheel is weergegeven in de vorm van een kwalificatiematrix. Hierin zijn alle door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing vermeld.

  • Kwalificatieniveau: Diploma’s en certificaten van na- en bijscholing zijn geordend naar niveau. Hierbij is aangesloten bij het NLQF, het Netherlands Qualifications Framework, de Nederlandse variant van het EQF, het European Qualifications Framework. De niveaus die voor wat betreft het Nederlandse politieonderwijs gebruikt worden, zijn de niveaus 2 tot en met 7. Zie verder bijlage 2.

  • Kwalificatieprofiel: Een kwalificatieprofiel betreft de competenties van startbekwaamheid die bewezen verworven zijn als een diploma, deeldiploma of certificaat van na- en bijscholing wordt uitgereikt.

  • Kwalificatiestructuur: Landelijk stelsel van alle vastgestelde kwalificatiedossiers en daarin besloten diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing.

  • LFNP: Het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en de daarin naar vakgebied beschreven functies, inclusief de verbijzondering naar werkterreinen, aandachtsgebieden, rollen en opleidingsprofielen.

  • Navolgbaarheid: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de wijze waarop voorstellen voor (wijziging van) kwalificaties tot stand komen. Daarbij is in ieder geval de relatie met de leiding van de nationale politie van belang, hoewel ook andere belanghebbenden relevante bijdrage verwacht mogen worden.

  • Nominale studieduur: De standaard studieduur die benodigd is voor het behalen van een kwalificatie, uitgaande van de wettelijke vooropleidingseisen en de gehanteerde standaard selectie-eisen, uitgedrukt in credits.

  • Onderbouwing: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de inhoudelijke onderbouwing van voorstellen voor (wijziging van) kwalificaties plaatsvindt (validiteit van argumenten, bronnen).

  • Ontwikkelagenda: De thema’s die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van een kwalificatiedossier, de kwalificatiestructuur in brede zin en het politieonderwijs.

  • Opleidingsdossier: Een opleidingsdossier bevat een verzameling van direct met elkaar samenhangende opleidingen en/of leerwegen, zoals verzorgd door de Politieacademie. Opleidingsdossiers sluiten direct aan op kwalificatiedossiers, zoals door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld.

  • Referentiekader Nederlandse taal en rekenen: Wettelijke kader waarin referentieniveaus voor Nederlands en rekenen zijn aangegeven met betrekking tot het reguliere onderwijs dat valt onder de ministeries van OCW en ELI. In verband met de aansluiting van het politieonderwijs op het reguliere onderwijs, wordt dit kader ook toegepast in de kwalificatiedossiers van het politieonderwijs.

  • Samenhang: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de samenhang tussen kwalificaties onderling, waarbij ondoelmatige overlap is vermeden en doorlopende studielijnen zijn geborgd.

  • Startbekwaamheid: De bekwaamheid van een beginnend beroepsbeoefenaar en waartoe een politieopleiding opleidt.

  • Studie- en loopbaanperspectief: De gebruikelijke doorstroommogelijkheden van een gediplomeerde in de politieorganisatie en in het vervolgonderwijs (politieonderwijs of anderszins).

  • Vakbekwaamheid: De mate van bekwaamheid die ontwikkeld kan zijn op basis van meerjarige werkervaring.

  • Vakkennis en -vaardigheid: Het geheel van feiten, beginselen, theorieën en manier van werken dat nodig is voor een succesvolle uitoefening van de beroepstaak.

  • Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid: Eén van de descriptoren uit het NLQF. Betreft de mate van samenwerking en de mate waarin een startbekwame beroepsbeoefenaar aanspreekbaar is op het eigen handelen en/of dat van anderen en de mate waarin verantwoordelijkheid gedragen kan worden voor de eigen werk- en studieresultaten en/of dat van anderen.

  • Wettelijke beroepsvereisten: Wettelijke eisen die gesteld worden aan de uitoefening van het beroep en de beroepsbeoefenaar. In het geval van de politie hebben deze in algemene zin betrekking op het juridische kader waarbinnen het politiewerk wordt uigevoerd. Meer specifiek hebben wettelijke beroepsvereisten betrekking op bijv. op het gebruik van geweldsmiddelen en het ambtsedig opmaken van een proces verbaal. Wettelijke beroepsvereisten zijn vastgelegd in een nationale of internationale wet of verdrag.

Bijlage 2. Descriptoren NLQF

Niveau 7

Context:Een onbekende, wisselende leef- en werkomgeving met een hoge mate van onzekerheid, ook internationaal.

Kennis: Bezit bijzonder gespecialiseerde en geavanceerde kennis van een beroep, kennisdomein en wetenschapsgebied en op het raakvlak tussen verschillende beroepen, kennisdomeinen en wetenschapsgebieden. Bezit een kritisch begrip van een reeks van theorieën, principes en concepten, waaronder de belangrijkste van een beroep, kennisdomein en wetenschapsgebied. Bezit uitgebreide, gedetailleerde kennis en kritisch begrip van enkele belangrijke actuele onderwerpen en specialismen gerelateerd aan het beroep of kennisdomein en wetenschapsgebieden.

Vaardigheden: Toepassen van kennis: Reproduceert, analyseert en integreert de kennis en past deze toe, ook in andere contexten en gaat om met complexe materie. Deze kennis vormt de basis voor originele ideeën en onderzoek. Gebruikt de opgedane kennis op een hoger abstractieniveau. Denkt conceptueel. Stelt argumentaties op en verdiept deze. Brengt op basis van methodologische kennis een fundamenteel onderzoek zelfstandig tot een goed einde. Levert een originele bijdrage aan het ontwikkelen en toepassen van ideeën, vaak in verband met onderzoek. Signaleert beperkingen van bestaande kennis in de beroepspraktijk en in het kennisdomein op het raakvlak tussen verschillende beroepspraktijken en kennisdomeinen onderneemt actie. Analyseert complexe beroeps- en wetenschappelijke taken en voert deze uit. Probleemoplossende vaardigheden: Onderkent en analyseert complexe problemen in de beroepspraktijk en in het kennisdomein en lost deze op tactische, strategische en creatieve wijze op. Levert in de beroepspraktijk en in het kennisdomein een bijdrage aan de (wetenschappelijke) oplossing van complexe problemen door gegevens te identificeren en te gebruiken. Leer- en ontwikkelvaardigheden: Ontwikkelt zich grotendeels autonoom. Informatievaardigheden: Verzamelt en analyseert op een verantwoorde, kritische manier brede, verdiepte en gedetailleerde wetenschappelijke informatie over een reeks van theorieën, principes en concepten van en gerelateerd aan een beroep of kennisdomein, evenals informatie over enkele belangrijke actuele onderwerpen en specialismen gerelateerd aan het beroep en kennisdomein en geeft deze informatie weer. Communicatievaardigheden: Communiceert doelgericht op basis van in de context en beroepspraktijk geldende conventies met gelijken, specialisten en niet-specialisten, leidinggevenden en cliënten.

Competentie: Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid: Werkt samen met specialisten en niet-specialisten, gelijken, leidinggevenden en cliënten. Draagt verantwoordelijkheid voor resultaten van eigen werk en studie en het resultaat van het werk van anderen. Draagt verantwoordelijkheid voor het aansturen van complexe processen en de professionele ontwikkeling van personen en groepen. Formuleert oordelen op grond van onvolledige of beperkte informatie en houdt daarbij rekening met sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.

70. Kwalificatiedossier Medewerker Real Time Intelligence Center

Informatievaardigheden

De intelligencemedewerker heeft:

  • technische- /informatievaardigheden, met gebruik Open bronnen, Internet en Social Media.

Communicatieve vaardigheden

De intelligencemedewerker kan:

  • het jargon dat gebruikt wordt binnen de verschillende contexten begrijpen.

  • goed informatie oppikken uit mondelinge mededelingen, doorvragen en samenvatten.

  • zich schriftelijk en mondeling in begrijpelijke taal duidelijk maken.

  • meeluisteren met Meldkamer (OC) bij binnenkomende meldingen en heeft inzicht in de meldkamercultuur.

Overige vaardigheden

De intelligencemedewerker kan:

  • een zoekvraag specificeren op basis van de informatiebehoefte.

  • de relevante systemen, bronnen en tools (o.a. politiesystemen, meldkamersystemen, social media) gebruiken en benoemen welk systeem, welke bron en welke tool geschikt is op welk moment.

  • uit deze systemen gebruikmaken van gestructureerde en ongestructureerde (grote hoeveelheden) data, informatie uit verschillende bronnen op waarde schatten (relevantie), patronen herkennen en verbanden leggen, zowel handmatig als m.b.v. query’s.

  • informatie monitoren volgens de geldende processen, en verbanden leggen in informatie in open geïndexeerde bronnen

  • de taken vasthoudend en creatief uitvoeren, waarbij hij buiten bestaande paden kan denken en tools creatief inzet bij het zoeken naar en zien van samenhang in informatie.

  • overzicht houden en hoofd- en bijzaken scheiden, ook onder tijdsdruk, (stressbestendigheid en oordeelsvorming), snel informatie lezen/scannen, prioriteren in meldingen en daarbij snel schakelen tussen meerdere meldingen, bronnen en processen.

  • informatie vastleggen in de gebruikelijke systemen volgens vastgelegde processen, bijvoorbeeld voor een briefing of overdracht.

  • de juridische kaders benoemen en toepassen.

71. KwalificatiedossierMeewerken aan een financieel rechercheonderzoek

I. Beschrijving

Financieel rechercheren is een integraal onderdeel van het werk van de rechercheur.

De werkzaamheden van de recherchemedewerker vinden plaats onder leiding van een teamchef. In relatief eenvoudige zaken kan zelfstandig geopereerd worden en in meer complexe zaken opereert men als teamlid met deeltaken. Het werk betreft onderzoek van kleinschalige tot zware, georganiseerde criminaliteit. Het gaat o.a. om het verzamelen, bewerken en analyseren van financiële gegevens. Met het werk wordt bijgedragen aan motief, bewijsvergaring en omvangbepaling t.b.v. een strafrechtelijke onderzoek en ontneming.

Kerntaken

  • Aangifte opnemen van een fraudezaak

  • Het opstellen van een financieel opsporingsverslag

Resultaat

  • Presentatie van het plan van aanpak en onderzoeksdossier (tijdens informatieve fase)

  • Eventueel conservatoir beslaglegging en bewijsmateriaal rechtbankrijp afgeleverd (tijdens opsporingsfase)

  • Een advies aan management en betrokkenen op basis van een eindevaluatie (tijdens de nazorgfase)

II. Examenvereisten

Kennisbasis

  • Is competent op het gebied van wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van artikel 36e lid 2 jo. 1 Wetboek van Strafrecht (financieel rechercheren, strafrechtelijke ontnemingmogelijkheden, verbeurdverklaring, ontnemingmaatregel, voordeel, conservatoir beslag, strafrechtelijk financieel onderzoek, behandeling van in beslag genomen voorwerpen, vermogensbestanddelen)

  • Is competent op het gebied van rechercheren in administraties (balans en resultatenrekening, boekhoudkundig systeem, journaliseren, dagboek en subgrootboeken, winstbepaling, vaste en vlottend activa, eigen vermogen en vreemd vermogen)

  • Is competent op het gebied van fraudeopsporing (fraude algemeen, fraude vanuit het materieel strafrecht, opzet van fraudeonderzoeken en dossiervorming, fraude en ondernemingsvormen)

  • Heeft inzicht in het toepassingsbereik, omvang en vormen van financieel rechercheren

  • Heeft inzicht in de materieel juridische aspecten van financieel rechercheren

  • Heeft inzicht in de formeel juridische aspecten van financieel rechercheren

  • Heeft inzicht in berekeningsmethoden

  • Kent de externe diensten en zet deze effectief in

  • Kent de grenzen van de eigen deskundigheid binnen het financieel opsporingsonderzoek

  • Past alle vormen, bevoegdheden en implicaties van financieel rechercheren integraal toe

Neemt een volledige aangifte van een fraudezaak op

  • Oriënteert zich op de zaak; Verzamelt alle relevante informatie en definieert het probleem, concretiseert de informatie in een strafbaar feit

  • De inhoud van het proces-verbaal is volledig en correct beschreven (de bij de zaak betrokken personen, de fraude(vorm), het strafbaar gedrag, de civielrechtelijke aspecten, de gevolgen van het strafbaar gedrag, de bedoeling van de aangever)

  • Maakt een leesbare, strafrechtelijke en bruikbare aangifte op volgens de normen van het korps die voldoet aan wettelijke/formele normen (gebruikt correcte strafrechtelijke en civielrechtelijke termen)

Stelt een financieel opsporingsverslag op

  • Beschrijft de inleiding correct, in juridisch juiste bewoordingen

    • Beschrijft de volgende onderdelen: Aanleiding, aanpak, betrokkenen, strafbare feiten en resultaten.

  • Beschrijft het financieel onderzoek en werkt dit materieel juridisch, formeel juridisch en berekentechnisch correct uit

    • Beschrijft doelen, gemaakte keuzes en resultaten

    • Beschrijft de betrokkenen bij het onderzoek

    • Werkt financiële onderzoekshandelingen uit (berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, beslaglegging van het conservatoir, eventuele andere onderzoekshandelingen)

    • Beschrijft indien van toepassing hoe de fraudemethodieken bepaald zijn

    • Beschouwt het financieel opsporingsonderzoek en draagt onderbouwde verbeterpunten aan

  • Geeft een juridisch juiste eindconclusie over het financieel onderzoek

72. KwalificatiedossierMilieuagent

I. Beschrijving

De milieuagent vervult een zelfstandige en samenwerkende rol op het gebied van inrichtingsgebonden activiteiten, past kennis m.b.t. afvalstoffen toe, brengt bodemactiviteiten die mogelijk schadelijke gevolgen hebben in kaart en adviseert over de aanpak hiervan, beheerst de wetgeving op het gebied van watergerelateerde zaken actief, werkt probleemgericht en proactief en kan met anderen een project opzetten voor de aanpak of voorkoming van milieuproblematiek. Het werk betreft complexe milieuwetgeving en gebiedsgebonden werk. De milieuagent participeert in een breed netwerk van bestuurlijke tot opsporingsgericht inerte en externe partners en geeft advisering en ondersteuning aan de wijkagent, wijkchef of het lokaal bestuur.

Resultaat

  • Adviezen zijn gegeven, zowel intern als extern

  • Plannen zijn gemaakt, gecoördineerd en uitgevoerd

  • Bij constatering van overtredingen zijn processen-verbaal opgemaakt

  • Interne en externe belanghebbenden zijn geïnformeerd.

  • De naleving van de milieuwetgeving is verbeterd

  • Politiële informatiepositie is versterkt

II. Examenvereisten26

  • Verantwoordt gemaakte keuzes

  • Past wetgeving en bevoegdheden correct toe

  • Heeft een professionele beroepshouding, handelt professioneel en integer

Omgevingsrecht

  • Voert milieuonderzoek m.b.t. een inrichtingsgebonden milieudelict uit (voorbereiding, uitvoering en afronding)

    • Licht de aanpak toe, spreekt waar nodig partners aan op verantwoordelijkheden, geeft aan welke spin-off zaken opgepakt moeten worden

  • Werkt samen met de juiste partners voor het verzamelen en delen van informatie, kent hierbij de eigen belangen en die van de partners

  • Verzamelt informatie over het milieudelict en de inrichting om een zo compleet mogelijk beeld te vormen, toetst de informatie aan wetgeving en beleidskaders en legt gegevens vast in bedrijfsprocessensystemen

  • Maakt een proces-verbaal op m.b.t. inrichtingsgebonden activiteiten dat voldoet aan de richtlijnen van het OM

    • Trekt conclusies over het milieudelict o.b.v. het milieuonderzoek

    • Het proces-verbaal is een leesbaar product

  • Herkent finec-aspecten

    • Onderzoekt of er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel

    • Neemt relevante financiële aspecten mee in het proces-verbaal

Afval

  • Maakt een mutatie (proces-verbaal) m.b.t. Wet milieubeheer en/of Wet dieren correct en zo volledig mogelijk op

Bodem

  • Verzamelt en analyseert gegevens m.b.t. bodemactiviteiten

    • Geeft duidelijk de bronvermelding weer, gebruikt gegevens uit verschillende bronnen

    • Brengt de gegevens met elkaar in verband

    • Maakt, waar nodig, gebruik van kennis van partners en experts

  • Adviseert over verschillende interventiestrategieën m.b.t. de aanpak van bodemactiviteiten en geeft bij de lijnchef de mogelijke gevolgen en het belang van het advies aan

  • Past kennis van bodemecologie toe

Water

  • Werkt op juiste wijze met partners samen bij een controle op het gebied van vergunningverlening o.b.v. de waterwet

    • Heeft kennis van de eigen verantwoordelijkheden en van die van de partner(s)

    • Houdt bij keuzes rekening met beleidsafspraken en bestuursrechtelijke belangen

  • Herkent signalen van overtreding van de Waterwet

  • Benoemt effecten van het aquatisch systeem

  • Reflecteert op de uitgevoerde controle

Natuurlijke omgeving

  • Initieert een project voor de aanpak of voorkoming van milieuproblematiek en een bepaalde omgeving

    • Baseert het project op verzamelde gegevens t.a.v. activiteiten op het gebied van de verstoring van flora en fauna

    • Heeft een actieve, coördinerende rol bij het opstellen en voorleggen van het voorstel voor een planmatige aanpak van het milieuprobleem

    • Draagt er zorg voor dat het voorstel interdisciplinair tot stand komt

  • Werkt op juiste wijze samen met verschillende partners

    • Benadert diverse personen en instanties voor de verkenning van het probleem

    • Stelt een interdisciplinaire projectgroep samen

    • Stemt het plan van aanpak zowel intern als extern af

  • Presenteert het voorstel duidelijk aan de toehoorders, zodanig dat het doel en de aanpak van het project helder zijn

    • Gebruikt geschikte hulpmiddelen

    • De presentatie heeft een duidelijke structuur en de hoofdzaken zijn behandelt

    • Beantwoordt verduidelijkings- of verdiepingsvragen en kan onduidelijkheden wegnemen

  • Geeft een beschrijving van de milieuproblematiek

  • Werkt methodisch

    • Bakent de doelstelling van het project af

    • Onderscheidt verschillende projectfases helder

    • Beschrijft de organisatie aan de hand van planning

73. Kwalificatiedossier Motorrijder AOT

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

Een AT’er op de motor beschikt over een zodanige bediening en beheersing van de motorfiets, alsmede over een zodanig anticipatievermogen, verkeersinzicht en beslissingsvaardigheid, dat hij onder aanvaardbare risico's met een offensief tolerante rijstijl in gecompliceerde omstandigheden veilig, snel en zo nodig toch zo onopvallend mogelijk kan rijden op diverse soorten wegen, zowel met als zonder duopassagier. Hij brengt zijn duopassagier desgewenst zodanig in stelling dat deze een aanhouding kan verrichten.

Resultaat

  • Is in staat om technisch en veilig te rijden, ook in het duister en tbv aanhoudingsacties27

II. Examenvereisten

  • Toont voertuigbeheersing

  • Hanteert risicoperceptie, herkent gevaarszettingen en past handelen hierop aan

  • Voert bochtentechniek volgens procedure uit

  • Voert inhaaltechniek volgens procedure uit

  • Heeft verkeersinzicht / anticipeert op de verkeerssituatie

  • Is zich voortdurend bewust van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer en de daarbij horende veiligheidsaspecten en handelt hiernaar

  • Toont sociaal (verkeers)gedrag

  • Toont beslissingsvaardigheid en bijzonder weggedrag

    • Ziet en onderkent (on)mogelijkheden en consequenties van beslissingen

    • Maakt op adequate wijze gebruik van de wettelijke vrijstellingen

    • Is in staat om te multitasken

  • Voert spoedopdrachten volgens procedure uit

    • Is stressbestendig en inventief

    • Kent de eigen grenzen en houdt hier rekening mee

    • Toont een offensieve tolerante rijstijl

  • Rijdt onopvallend

  • Communiceert effectief

  • Brengt teamlid (duopassagier) t.b.v. aanhouding in positie

    • Zorgt voor goede timing en aanloopsnelheid en plaats t.o.v. subject zodanig dat duopassagier de aanhouding kan verrichten

    • Zorgt waar mogelijk voor onopvallend motorgeluid

74. Kwalificatiedossier Motorrijder DKDB

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De bestuurder voert o.a. zoekopdrachten uit, achtervolgt andere voertuigen en kan spoedopdrachten uitvoeren. De bestuurder werkt in teamverband, kan onopvallend rijden, is omgevingsbewust, kan werken onder psychische druk en heeft een groot verantwoordelijkheidsgevoel, heeft een offensief tolerante rijstijl en past vrijstellingen evenwichtig toe.

Resultaat

  • Een beveiligingstaak is, i.s.m. andere teamleden, tot een goed einde gebracht

  • Is in staat om technisch en veilig te rijden, ook in het duister en tbv veiligheidstransport28

II. Examenvereisten

  • Toont voertuigbeheersing

  • Hanteert risicoperceptie, herkent gevaarszettingen en past handelen hierop aan

  • Voert bochtentechniek volgens procedure uit

  • Voert inhaaltechniek volgens procedure uit

  • Heeft verkeersinzicht / anticipeert op de verkeerssituatie

  • Is zich voortdurend bewust van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer en de daarbij horende veiligheidsaspecten en handelt hiernaar

  • Toont sociaal (verkeers)gedrag

  • Toont beslissingsvaardigheid en bijzonder weggedrag

    • Ziet en onderkent (on)mogelijkheden en consequenties van beslissingen

    • Maakt op adequate wijze gebruik van de wettelijke vrijstellingen

    • Is in staat om te multitasken

  • Voert spoedopdrachten volgens procedure uit

    • Is stressbestendig en inventief

    • Toont een offensieve en tolerante rijstijl

    • Kent de eigen grenzen en die van het te gidsen voertuig en houdt hier rekening mee

  • Rijdt onopvallend

  • Communiceert en draagt relevante informatie voor het beveiligingstransport over aan het team

  • Begeleidt een veiligheidstransport

  • Voert doeltreffend en onopvallend een voorverkenning uit

  • Voert een gedegen observatie uit

  • Zorgt voor adequate gidsing van het veiligheidstransport

75. Kwalificatiedossier Officier van Dienst Intelligence

Kwalificatievereisten

Na de opleiding is de student in staat:

  • 1. een overzicht te duiden van de actuele veiligheidssituatie van zijn/haar politie-eenheid;

  • 2. door kennis en inzicht verschillende kanten te beoordelen (scenario denken29) die aan een incident, betrekking hebbend op de uitvoering van de rol van OvD-I, ten grondslag kunnen liggen;

  • 3. bij relevante incidenten taken en/of handelingen uit te voeren, betrekking hebbend op de uitvoering van de rol van OvD-I;

  • 4. tijdens een incident de operationeel leidinggevende taak uit te voeren aan de DRIO/DLIO van zijn/haar politie-eenheid, betrekking hebbend op de uitvoering van de rol van OvD-I;

  • 5. een overdracht samen te stellen betrekking hebbend op de relevante incidenten van de lopende dienst;

  • 6. als volwaardig partner naast andere OvD’s te fungeren;

  • 7. op het eigen handelen te reflecteren;

  • 8. professioneel en integer te handelen.

76. Kwalificatiedossier Officier van Dienst Operationeel Centrum

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de Officier van Dienst Operationeel Centrum is er één kerntaak: Leiding geven aan de operatie vanuit het operationeel centrum.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak Leiding geven aan de operatie vanuit het operationeel centrum kent drie werkprocessen.

Kerntaken

Werkprocessen

1.Leiding geven aan de operatie vanuit het operationeel centrum.

4.7 Sturing op incidenten en eenheden vanuit het operationeel centrum.

4.8 Verzorgen van de overdracht van de incidenten naar de lokale leiding of dienstonderdeel.

4.9 Adviseren/ informeren.

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe de officier van dienst operationeel centrum (OvD-OC) wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de OvD-OC uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Kerntaak 1. Leiding geven aan de operatie vanuit het operationeel centrum.

Werkproces 1: Sturing op incidenten en eenheden vanuit operationeel centrum

Omschrijving

Competenties

De OvD-OC is in staat om naar aanleiding van binnengekomen informatie met betrekking tot een incident deze naar waarde in te schatten. Op basis van deze informatie bepaalt de OvD-OC op welke wijze en op welk niveau dit incident wordt aangepakt.

• Analytisch vermogen/ probleemanalyse

• Organisatievermogen

• Leiding geven

• Besluitvaardigheid

• Stressbestendigheid

Gedrag

De OvD-OC

• Analyseert de verkregen informatie

• Verwerkt, verwerft en interpreteert de verkregen informatie op een juiste wijze

• Stelt zijn/haar informatiebehoefte vast

• Past risicomanagement en scenariomanagement toe

• Onderscheidt hoofd- en bijzaken

• Neemt gedegen besluiten

• Initieert op- en afschalen

• Toont veiligheidsbewustzijn

• Bewaakt de voortgang van de melding en afhandeling incident

• Coördineert en delegeert politietaken

• Toont situationeel leidinggeven

• Bewaart de rust, ook onder druk/spanning

Werkproces 2: Verzorgen van de overdracht van de incidenten naar de lokale leiding of dienstonderdeel

Omschrijving

Competenties

De OvD-OC is in staat om een incident over te dragen aan de lokale leiding/ dienstonderdeel. (Overdracht aan een Officier van Dienst Politie (OvD-P) Officier van Dienst Recherche (OvD-R) of Operationeel Coördinator (Opco). Dus schakelen van off scene sturing naar on scene sturing.

• Organisatievermogen

• Samenwerken

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

Gedrag

De OvD-OC

• Onderscheidt hoofd en bijzaken

• Verstrekt en draagt op een duidelijke wijze informatie over

• Stemt af met betrokkene met betrekking tot het incident en te volgen strategie en draagt het incident over aan betrokkene

• Werkt samen met de betrokkene

Werkproces 3: Adviseren/informeren

Omschrijving

Competenties

De OvD-OC is in staat om degelijke adviezen uit te brengen en de juiste betrokkene op een adequate wijze te adviseren of te informeren.

• Adviseren

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Samenwerken

Gedrag

De OvD-OC

• Toont gevoel voor maatschappelijke verhoudingen en mediagevoeligheid

• Adviseert en informeert de tactisch/ strategische lijn.

• Onderkent, begrijpt en anticipeert op politiek-bestuurlijke belangen, processen en besluitvorming die van invloed zijn op het incident en is daar politiek sensitief in.

• Geeft gevraagd en ongevraagd adviezen waarbij rekening wordt gehouden met onderliggende problemen.

• Benoemt waar nodig consequenties en dilemma’s.

• Presenteert informatie en adviezen op gestructureerde wijze, is concreet en stemt daarbij taalgebruik en inhoud af op de ontvanger.

77. Kwalificatiedossier Officier van Dienst Politie

Competentie:

Examenvereisten

1. Organiseren inzet

Is in staat om op adequate wijze de operationele incidentbestrijding te organiseren zodat een snelle en gecoördineerde hulpverlening en/of incidentbestrijding in het brongebied gerealiseerd kan worden.

2. Leidinggeven

Is in staat om op adequate wijze personeel doelgericht aan te sturen.

3. Bewaken kwaliteit en voortgang van de besluitvorming

is in staat om op adequate wijze de kwaliteit en voortgang van de besluitvorming op operationeel niveau te bewaken.

4. Advies verstrekken

is in staat om op adequate wijze de verantwoordelijken voor beleid (en andere betrokkenen) te adviseren zodat deze tijdig de juiste beslissingen kunnen nemen.

5. Samenwerken

Is in staat om op adequate wijze samen te werken en af te stemmen met het eigen en andere teams binnen en buiten de multidisciplinaire crisisorganisatie en andere relevante organisaties en betrokkenen.

78. Kwalificatiedossier Onderzoek explosies en explosieven

I. Beschrijving

De recherchemedewerker werkt met explosieven en explosieve mengsels. Hij werkt vaak op een plaats delict die na een explosie veranderd is. Vaak is kenmerkend voor de zaken dat het gaat om sporenvernietiging door het feit zelf. De recherchemedewerker is in staat om (de mogelijke opbouw van) een explosief te reconstrueren, een restantonderzoek uit te voeren en de restanten die op een plaats delict zijn aangetroffen te herkennen. Het werk is fysiek zwaar, brengt veiligheids- en gezondheidsrisico’s met zich mee en men komt mogelijk in aanraking met chemische, biologische of radioactieve stoffen. In het werk kan men geconfronteerd worden met menselijk leed en kan men in aanraking komen met eventuele slachtoffers.

Resultaat30

Proces verbaal met daarin:

  • Beschrijving en vastlegging plaats delict en modus operandi

  • Resultaat objectonderzoek

  • Oorzaak explosie en gebruikt explosief

  • Werking explosie en ontsteking

  • Bruikbare sporen, zoals: dactyloscopische sporen, werktuigsporen, schoen en banden sporen, biologische sporen, microscopische sporen, vezels en textiele sporen, digitale sporen, souches en geursporen, sporen van chemische en explosieve stoffen en sporen van constructie IED

  • Een samenhangende analyse en verslag op basis van alle stukken

II. Examenvereisten

  • Past de PIESC-methode toe bij het herkennen van het explosief

    • Gaat methodisch te werk bij het onderzoeken van de restanten

    • Werkt volgen FT-normen

    • Herkent onderdelen die gebruikt zijn bij het IED of conventionele explosief

  • Maakt een logisch geheel op basis van de reconstructie van het explosief, beredeneert wat de ontbrekende delen kunnen zijn geweest om het explosief tot een werkend geheel te maken

  • Geeft een volledige schets van de reconstructie van het explosief (mogelijke krachtbron, ontsteker, explosieve lading, safety switch en de container)

  • Licht de gehanteerde PIESC-methode toe

  • Verantwoordt gemaakte keuzes, beargumenteert hoe tot de bevindingen gekomen is (m.b.t. de krachtbron, de ontsteker, de explosieve lading, de safety switch en de container)

  • Zet de onderzoeksmogelijkheden uiteen

Past kennis toe / heeft inzicht in de volgende onderwerpen:

  • De werking en opbouw van explosieven: kan het gemaakte explosief toelichten, de locatie van het geplaatste explosief verklaren, licht resultaten van het restantonderzoek toe en verantwoordt gemaakte keuzes en bijstellingen

  • De meest voorkomende ladingen / mengsels (zowel conventionele ladingen als IED-megsels)

  • De Time Power Units (TPU) (mechanisch, chemisch en elektronisch)

  • Samenwerkingsverbanden met anderen (o.a. SFOB en NFI)

79. Kwalificatiedossier Onopvallend en veilig motorrijden OT (Rijdeel)

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De werkzaamheden bestaan uit het aanpakken en volgen van verdachten. De motorrijder is kwetsbaar, maar kan zich ook ‘makkelijk’ door het verkeer bewegen en wordt minder gehinderd door infrastructurele beperkingen. De motorrijder zal regelmatig de brancherichtlijn verkeer moeten overschrijden en moet noodzakelijke inzichten en rijvaardigheid hebben. Belangrijk in het werk is het afwegen van doel en middel (subsidiariteit).

Resultaat31

  • Is in staat om technisch en veilig te rijden, ook in het duister en t.b.v. aanhoudingsacties.

II. Examenvereisten

  • Toont voertuigbeheersing

  • Hanteert risicoperceptie, herkent gevaarszettingen en past handelen hierop aan

  • Voert bochtentechniek volgens procedure uit

  • Voert inhaaltechniek volgens procedure uit

  • Heeft verkeersinzicht / anticipeert op de verkeerssituatie

  • Is zich voortdurend bewust van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer en de daarbij horende veiligheidsaspecten en handelt hiernaar

  • Past vrijstellingen toe

  • Toont sociaal (verkeers)gedrag

  • Toont beslissingsvaardigheid en bijzonder weggedrag

    • Ziet en onderkent (on)mogelijkheden en consequenties van beslissingen

    • Maakt op adequate wijze gebruik van de wettelijke vrijstellingen

    • Is in staat om te multitasken

  • Voert spoedopdrachten volgens procedure uit

    • Haalt daar waar kan winst in het verkeer, toont hierbij een offensief tolerante rijstijl

    • Is stressbestendig en inventief

    • Neemt onder druk verantwoordde beslissingen

  • Rijdt onopvallend

80. Kwalificatiedossier Operationele Sturing

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Startbekwame operationele sturing omvat:

vakmatig

  • 1. in uiteenlopende en complexe situaties sturing geven in de vorm van organisatorische coördinatie.

  • 2. beleid vertalen naar concrete plannen van aanpak en vervolgens naar werkafspraken.

  • 3. probleemgericht werken en daarbij de kernwaarden van de politie uitdragen.

  • 4. schakelen, een gekozen aanpak kritisch evalueren en sturen op goede vastlegging.

contextueel

  • 5. netwerken initiëren, onderhouden en regisseren ten behoeve van een gezamenlijke probleemaanpak binnen een vakgebied of werkterrein.

  • 6. effecten van operationeel politiewerk op de organisatie, uitvoerende medewerkers en het verwachtingspatroon van de burger overzien en agenderen.

  • 7. voor het operationele politiewerk relevante maatschappelijke, bestuurlijke en vakinhoudelijke ontwikkelingen inschatten en beoordelen.

  • 8. informatie vanuit beleidsvoornemens en dagelijkse problematiek vertalen in voor betrokken partijen herkenbare voorstellen.

sociaal

  • 9. zichtbaar en toegankelijk zijn voor medewerkers, ook door het creëren van een veilige werkomgeving.

  • 10. samenwerken binnen wisselende werkverbanden en daarover verantwoording afleggen.

  • 11. werkafspraken duidelijk communiceren en medewerkers daarop aanspreken.

  • 12. diversiteit binnen en buiten de organisatie onderkennen en benutten.

individueel

  • 13. professionele ruimte nemen in het bewustzijn van de eigen positie.

  • 14. gevraagd en ongevraagd advies geven aan beleidsbepalers en leidinggevenden over de effecten van beleid op operationeel politiewerk.

  • 15. een goede informatiepositie verwerven en de ingewonnen informatie delen.

  • 16. de professionele ruimte en vakvolwassenheid van medewerkers bevorderen.

De bijbehorende examenvereisten zijn:

Vakmatig

Kennis

  • Heeft kennis van leiderschapstheorieën, projectmanagement en crisismanagement

  • Heeft kennis van actuele beleidsdocumenten

  • Weet wat er speelt in zijn werkgebied

  • Heeft kennis van methodisch werken

Vaardigheden

  • Gebruikt de politiesystemen voor operationele, situationele en projectmatige aansturing

  • Is proactief, onderkent en anticipeert op risico’s en kan daarbij omgaan met stress

  • Vertaalt voorschriften naar operationeel politiewerk

  • Bewaakt en evalueert de kwaliteit, effectiviteit en efficiency van de uitvoering van werkafspraken

Houding

  • Treedt zowel ontvankelijk als doortastend op

  • Toont voorbeeldgedrag en draagt in het bereiken van resultaten de politiële kernwaarden uit: integer, betrouwbaar, moedig en verbindend

Contextueel

Kennis

  • Kent het nabije bestuurlijke krachtenveld

  • Kent de voor het werk- of vakgebied relevante netwerken

  • Kent de mogelijkheden en grenzen van burgerparticipatie

  • Blijft op de hoogte van de voor het vakgebied relevante (inter)nationale ontwikkelingen

Vaardigheden

  • Opereert sensitief in netwerken en het nabije bestuurlijke krachtenveld

  • Overziet de achtergrond van beleid en legitimeert de eigen en andermans handelingsconsequenties

  • Hanteert dilemma’s, tegenstrijdige belangen en denken in scenario’s

  • Evalueert het rendement van operationele strategieën vanuit verschillende invalshoeken

Houding

  • Verstaat zich zowel met collega’s als externen, ook in lastige situaties

  • Houdt rekening met het verwachtingspatroon van de burger en het imago van de politie

Sociaal

Kennis

  • Heeft kennis van HR-instrumenten

  • Kent de relevante rechtspositionele regelingen

  • Weet wat binnen een groep speelt of kan spelen (dynamiek, werkgerelateerde symptomen)

  • Is op de hoogte van de groepssamenstelling (naar diversiteit, kwaliteiten, achtergronden)

Vaardigheden

  • Geeft sturing aan multidisciplinaire en divers samengestelde groepen

  • Voert voortgangsgesprekken, functionerings- en verzuimgesprekken

  • Verwerkt resultaten of gesprekken in een dossier of proces- verbaal

  • Toetst, professionaliseert en coacht medewerkers op vakinhoud en weerbaarheid

Houding

  • Heeft een dienstbare houding

  • Kan uitgesteld oordelen

Individueel

Kennis

  • Kent de persoonlijke mogelijkheden en beperkingen

  • Kent de mogelijkheden en beperkingen van de eigen positie

  • Weet welke informatie hoe gedeeld moet worden

  • Is op de hoogte van individuele beoordelingsmethodieken en gesprekstechnieken

Vaardigheden

  • Reflecteert, zorgt voor de eigen professionalisering, voor feedback en verantwoording van keuzes

  • Adviseert de naast hogere leidinggevende en externen over de voortgang van de uitvoering van een

plan van aanpak en over beoordelings- en ontwikkelgesprekken

  • Weet de juiste informatiebronnen te raadplegen en op grond daarvan een risicoanalyse te maken

  • Agendeert en bespreekt knelpunten in het werkproces en implementeert verbeteringen

Houding

  • Durft de professionele ruimte te benutten

  • Toont inlevingsvermogen

81. Kwalificatiedossier Opsporing en handhaving in het kader van dieren

I. Beschrijving

De politiemedewerker dierenwelzijn is competent op het gebied van dierenwelzijn/dierenleed en treedt op in het geval van dierenmishandeling en dierenverwaarlozing. Het gaat om overtreding van regels zoals de Gezondheids- en Welzijnswet Dieren, de Visserijwet, de Flora&Faunawet en het Wetboek van Strafrecht. Hij is in staat om overtredingen op het gebied van dierenwelzijn te signaleren, past hierbij relevante wet- en regelgeving toe en kent het juridisch kader. Bij de uitvoering van het werk moet de politiemedewerker dierenwelzijn samenwerken met specialisten (dierenartsen) en andere toezichts- en opsporingsinstanties. Men kan ook te maken krijgen met psychosociale problemen van de verdachte.

Resultaat

  • Naleving van gestelde regels

  • Gevaarlijke situaties zijn ongedaan gemaakt

  • Misstanden rond dierenwelzijn zijn gecorrigeerd

  • Interne en externe belanghebbenden zijn geïnformeerd

  • Collega’s zijn zo nodig ingeschakeld en van relevante informatie voorzien

  • Schriftelijk afgehandelde zaak (bestuurlijke boete is opgelegd en/of proces-verbaal is opgemaakt)32

  • Verwaarloosde of mishandelde dieren zijn opgevangen

II. Examenvereisten

  • Kent de bevoegdheden o.b.v. wet- en regelgeving en past deze juist toe bij het afhandelen van overtredingen

    • Kan bestanddelen van relevante artikelen noemen en geeft blijk van inhoudelijke kennis

  • Werkt correct samen met partners

    • Informeert de relevante partners (bevoegd gezag) en betrekt de juiste partners bij het afwerken van de zaak

  • Treft de juiste maatregelen om verdere schade/nadeel aan het milieu te voorkomen

  • Verantwoordt gemaakte keuzes tijdens het afhandelen van de overtreding op correcte wijze

  • Signaleert (met behulp van foto’s) overtredingen of andere aspecten

  • Heeft een juiste beroepshouding, handelt professioneel en integer overeenkomstig ‘Code Blauw’

  • Draagt bij het benaderen/vastpakken van dieren zorg voor veiligheid van zichzelf, de dieren en derden

    • Is in staat om Zoönoses te benoemen en aan te geven welke risico’s hierbij op de mens van toepassing zijn

82. Kwalificatiedossier Opsporing mensenhandel en migratiecriminaliteit

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Examenvereisten opsporing mensenhandel en migratiecriminaliteit

  • De student kan een informatief gesprek voeren volgens het gespreksmodel informatief gesprek mensenhandel

  • De student kan een aangifte opnemen volgens het model aangifteverhoor mensenhandel

  • De student kan een functionele en veilige werksfeer creëren

  • De student kan interesse, aandacht en neutraliteit tonen tijdens een gesprek of verhoor

  • De student kan de gespreksvaardigheden toepassen

  • De student kan de behoefte aan hulp en/of veiligheid inventariseren

  • De student kan adequaat inspelen op de behoefte aan hulp en/of veiligheid

  • De student kan het gevoerde gesprek of verhoor conform de wettelijke vereisten vastleggen in het geldende officiële registratiesysteem

  • De student kan tactische aspecten herkennen

  • De student kan met betrekking tot de tactische aspecten beargumenteerde keuzes maken

  • De student kent relevante wet- en regelgeving met betrekking tot mensenhandel en migratiecriminaliteit

  • De student kent relevante wet- en regelgeving met betrekking tot bestuursrecht

  • De student kent relevante wet- en regelgeving met betrekking tot zeden

  • De student kent relevante wet- en regelgeving met betrekking tot het recherchewerk in het algemeen

  • De student kan alle hierboven genoemde wet- en regelgeving op de juiste manier toepassen

83. Kwalificatiedossier Het opstellen van een vermogensvergelijking, kasopstelling en financieel verslag

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Vakvaardigheden

  • Stelt kasopstelling en vermogensvergelijking op en voert daartoe juiste en volledige berekeningen uit.

Praktijkrepertoire

  • Stelt een goed leesbaar en – ook voor mensen zonder financiële deskundigheid – begrijpelijk financieel rapport ter ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel op.

Expertise

  • Stelt een onderbouwd financieel rapport op, dat voldoet aan de gestelde standaard voor voordeelsrapportage of proces-verbaal.

84. Kwalificatiedossier Optreden als beredene ME

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De beredene ME wordt ingezet tijdens een inzet van een ME-peloton / groep beredenen waarbij (eventueel) ondersteunende eenheden aanwezig zijn. Kenmerkend is het werken in teamverband, de interactie met het publiek, het optreden in het publiek domein, interactie met andere eenheden, de kans op confrontatie met geweld en escalatie van geweld.

Resultaat

  • De werkzaamheden binnen het kader van de conflict- en crisisbeheersing zijn uitgevoerd

II. Examenvereisten

  • Communiceert effectief

    • Neemt actief deel aan briefing en debriefing

    • Luistert goed naar de commandant

    • Draagt indien mogelijk verbeterpunten aan

  • Functioneert in commandostructuur

    • Voert commando’s uit

    • Draagt binnen de grenzen van de opdracht oplossingen aan

  • Werkt effectief samen met eigen en andere eenheid en ondersteunende eenheden

    • Helpt collega’s

    • Houdt overzicht

  • Handelt actie-intelligent:

    • Neemt actief waar en herkent signalen

    • Handelt proactief (durft beslissingen te nemen, handelt op juiste moment passend bij de situatie, houdt rekening met juridische consequenties)

    • Schakelt tussen geweldsniveaus en past mindset van het handelen hierop aan

  • Differentieert in de benadering van verschillende groepen

  • Past procedures en technieken toe

    • Past geweld proportioneel en subsidiair toe

    • Gaat zorgvuldig om met bewapenings- en uitrustingsstukken en materialen

    • Voert ME-formaties technisch, tactisch volgens procedure uit

  • Gaat verantwoord om met het paard

    • Past de basistechnieken van het paardrijden toe, ook onder spanning

    • Beweegt zich op verantwoorde wijze tussen het publiek

    • Verzekert de veiligheid van het paard

    • Verzorgt het paard en de materialen naar behoren

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden en bevordert de veiligheid

  • Toont een professionele beroepshouding

    • Handelt met durf en daadkracht en op basis van inschatting van eigen mogelijkheden

    • Functioneert zelfstandig en flexibel

    • Werkt onder stress en druk

    • Reflecteert op eigen handelen

85. Kwalificatiedossier Optreden als hondengeleider

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De functionaris wordt tijdens een praktijkoptreden, waarbij een groep of een sectie ME wordt ingezet, ingezet als lid van een groep hondengeleiders. De werkzaamheden hebben betrekking op optreden in het publieke domein. Bij de uitvoering van werkzaamheden is er kans confrontatie met geweld en escalatie van geweld. Er vindt interactie plaats met andere eenheden en interactie met publiek. Er wordt gewerkt in teamverband.

Resultaat

  • De werkzaamheden binnen het kader van de conflict- en crisisbeheersing zijn uitgevoerd

II. Examenvereisten

  • Communiceert binnen de groepsstructuur zodat de groep effectief kan (samen) werken

  • Functioneert in commandostructuur

    • Kan leiding ontvangen en commando’s uitvoeren

  • Werkt effectief samen met andere eenheden

    • Werkt samen met de ME, blijft ook onder moeilijke omstandigheden samenwerken

    • Helpt collega’s in moeilijke situaties

    • Houdt overzicht

    • Neemt de juiste positie in (ten opzichte van de ME en collega’s)

  • Handelt actie-intelligent

    • Speelt vlot in op de veranderende situatie, past zich aan aan de situatie

    • Handelt flexibel en inventief

    • Weegt risico’s af, rekening houdend met de juridische consequenties

  • Past procedures en technieken toe

    • Past geweld proportioneel en subsidiair toe

    • Meldt geweld op voorgeschreven wijze

    • Gaat zorgvuldig om met bewapenings- en uitrustingsstukken en materialen

    • Voert ME-formaties technisch, tactisch volgens procedure uit

    • Voert aanhoudingen technisch/tactisch uit

  • Gaat correct om met de hond

    • Beheerst de basistechnieken voor het controleren en aansturen van de hond

    • Beweegt zich op verantwoorde wijze tussen het publiek.

    • Verzekert de veiligheid van de hond

    • Verzorgd de hond en de materialen naar behoren

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden en bevordert de veiligheid

  • Toont een professionele beroepshouding

    • Neemt verantwoordelijkheid

    • Handelt met durf en daadkracht en op basis van inschatting van eigen mogelijkheden en die van de hond.

    • Functioneert zelfstandig en flexibel.

    • Handelt integer en met respect

    • Reflecteert op eigen handelen en is in staat om feedback te geven en te ontvangen

86. Kwalificatiedossier Optreden als ME-lid

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De ME-er is in staat om als lid van een groep/sectie of peloton te functioneren. Hij kan omgaan met zowel voorziene als onvoorziene situaties en stressvolle en fysiek verzwarende omstandigheden. Hij gaat correct om met vuur (ontwijken en afweren molotovcocktails) en met bewapenings- en uitrustingsstukken (wapenstok & schild en traangas). Kenmerkend voor hert werk is het werken in teamverband, het optreden in het kader van CBRN, de interactie met het publiek, het optreden in het publiek domein, interactie met andere eenheden, de kans op confrontatie met geweld en escalatie van geweld.

Resultaat

  • Werkzaamheden binnen het kader van de conflict- en crisisbeheersing zijn uitgevoerd

II. Examenvereisten

  • Past procedures en technieken toe

    • Handelt proportioneel en subsidiair

    • Gaat correct om met bewapenings- en uitrustingsstukken en materialen (wapenstok, schild, traangasmasker)

    • Past procedures en technieken m.b.t. ontwijken en afweren molotovcocktails correct toe

    • Voert ME-formaties technisch en tactisch strak uit

    • Voert aanhoudingsprocedure uit met de techniek en tactiek passend bij de situatie

  • Communiceert effectief

  • Neemt actief deel aan briefing en debriefing

  • Functioneert in commandostructuur

    • Voert commando’s uit

    • Draagt binnen de grenzen van de opdracht oplossingen aan

  • Werkt effectief samen

  • Houdt overzicht

  • Handelt actie-intelligent

    • Neemt actief waar en herkent signalen

    • Handelt proactief

    • Schakelt tussen geweldsniveaus en past mindset van het handelen hierop aan

  • Differentieert in de benadering van verschillende groepen

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden en bevordert de veiligheid

  • Toont een professionele beroepshouding

    • Handelt met durf en daadkracht en op basis van inschatting van eigen mogelijkheden

    • Functioneert zelfstandig en flexibel

    • Werkt onder stress en druk

    • Reflecteert op het eigen handelen

87. Kwalificatiedossier Optreden als verkenner bij CBRN-Explosieven Veiligheid

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijhorende gedragsindicatoren.

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. De EV heeft één belangrijke kerntaak, namelijk het uitvoeren van een CBRN-E veiligheidsonderzoek.

Bij de kerntaken zijn diverse werkprocessen benoemd. Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De volgende werkprocessen kunnen voor een EV onderscheiden worden bij de kerntaak:

Kerntaak

Werkprocessen

Het uitvoeren van de CBRN-E veiligheidsopdracht

4.10 Voorbereiden van CBRN-E veiligheidsopdracht

4.11 Herkennen van conventionele munitie

4.12 Uitvoeren preventief CBRN-E veiligheidsonderzoek

4.13 Uitvoeren repressief CBRN-E veiligheidsonderzoek

4.14 Rapporteren aan TEV en evaluatie CBRN-E veiligheidsopdracht

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren uitgewerkt. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de EV op het niveau van startbekwaamheid uit moet kunnen voeren en om het bijbehorende certificaat te kunnen ontvangen. Per werkproces zijn de relevante competenties verweven in de gedragsindicatoren. Om de kerntaak en werkprocessen adequaat uit te kunnen voeren, dient de EV te beschikken over de volgende competenties: accuratesse, flexibel gedrag, integriteit, mondelinge uitdrukkingsvaardigheid, samenwerken, stressbestendigheid en zelfreflectie.

De competenties zijn dus verweven in de beschreven gedragsindicatoren per werkproces en vormen daarmee een onlosmakelijk onderdeel van onderwijs en examinering.

Werkproces 1: Voorbereiden van CBRN-E veiligheidsopdracht

Omschrijving

Competenties

De EV neemt actief deel aan de briefing. Hij stelt eventueel vragen ter verduidelijking zodat hij precies weet wat de uitvoering van de opdracht behelst, hoe de opdracht uitgevoerd gaat worden, wat risico’s zijn, wat alternatieve werkwijzen zijn en wat zijn rol is. Hij weet welke wettelijke voorschriften, protocollen en richtlijnen van toepassing zijn op de opdracht. Ook is hij bekend met welke persoonlijke veiligheidsmaatregelen van toepassing zijn op de opdracht en controleert hij zijn materialen op aanwezigheid en werking ervan. Voordat het veiligheidsonderzoek daadwerkelijk wordt uitgevoerd verzamelt hij informatie bij verschillende bronnen en observeert hij de ruimte.

• Accuratesse

• Mondeling uitdrukkingsvaardigheid

• Samenwerken

Gedrag

De EV

• Neemt actief deel aan een briefing en stelt eventueel vragen ter verduidelijking

• Geeft grenzen en mogelijkheden van de eigen werkwijze aan

• Draagt actief bij aan controle en onderhoud van de materialen die gebruikt worden bij het uitvoeren van een CBRN-E veiligheidsonderzoek

• Kan aangeven op welke risico’s moet worden geanticipeerd

• Verzamelt informatie bij de TEV en maakt effectief gebruik van de kennis van de plaatselijke bekende

• Is op de hoogte van de (on)mogelijkheden van de partners binnen het werkveld

• Heeft inlevingsvermogen en kan zodoende op de juiste manier met een ieder communiceren

Werkproces 2: Herkennen van conventionele munitie

Omschrijving

Competenties

Het is belangrijk dat de EV weet onder welke omstandigheden munitie gevaarlijk wordt omdat munitie dagelijks wordt aangetroffen en munitie ontworpen is om de tegenpartij schade toe te brengen. De EV kan dan ook een inschatting maken van primair en secundair gevaar waarbij hij de omgeving waarin de conventionele munitie wordt aangetroffen meeneemt in zijn overweging. Daarnaast dient hij te kunnen beoordelen wat de staat, de uiterlijke kenmerken en de technische veiligheid van de munitie is.

• Accuratesse

• Flexibel gedrag

• Mondeling uitdrukkingsvaardigheid

• Samenwerken

• Stressbestendigheid

Gedrag

De EV

• Communiceert professioneel en directief met de TEV en stakeholders

• Past bevoegdheden correct toe

• Blijft onder druk en bij tegenslag beheerst, nauwkeurig en geconcentreerd handelen

• Kan een inschatting maken van primair en secundair gevaar

• Signaleert afwijkende en opvallende zaken en herkent risico’s voor het publieke domein

• Kan de staat, de uiterlijke kenmerken en technische veiligheid van de conventionele munitie beoordelen

• Houdt rekening met eventueel besmettingsgevaar en arboveiligheid

• Weet welke maatregelen genomen dienen te worden na het aantreffen van conventionele munitie

Werkproces 3: Uitvoeren van een preventief CBRN-E veiligheidsonderzoek

Omschrijving

Competenties

De EV voert, als onderdeel van een tweetal, een CBRN-E veiligheidsonderzoek uit op een aangewezen locatie, in verband met de (mogelijke) aanwezigheid van verdachte voorwerpen.

Het is de taak van de EV om de zoekprocedures veilig uit te voeren, zodat uitsluiting gegeven kan worden of zich al dan niet een verdacht voorwerp in een specifieke ruimte bevindt. Er dient altijd veilig gewerkt te worden. Het is belangrijk dat de EV proportioneel, nauwgezet en systematisch zoekt waarbij de juiste zoekprocedure gehanteerd wordt. Daarnaast kent de EV zijn grenzen, is in staat in te schatten wat hijzelf wel en niet kan doen en past bevoegdheden op de juiste manier toe.

• Accuratesse

• Flexibel gedrag

• Mondeling uitdrukkingsvaardigheid

• Samenwerken

• Stressbestendigheid

Gedrag

De EV

• Volgt eerder gekregen instructies nauwgezet op

• Observeert eerst rustig de gehele ruimte alvorens begonnen wordt met zoeken

• Kan een inschatting maken van primair en secundair gevaar

• Communiceert professioneel en duidelijk met andere EV, de TEV en de plaatselijke bekende zodat de veiligheid gewaarborgd blijft

• Hanteert de materialen die hij tot zijn beschikking heeft om het CBRN-E veiligheidsonderzoek op een juiste en effectieve wijze uit te voeren

• Ondersteunt zijn medezoeker waar mogelijk en nodig

• Zoekt op reële plaatsen volgens de juiste zoekmethodiek en zoekprocedures.

• Blijft onder druk en bij tegenslag beheerst, nauwkeurig en geconcentreerd handelen

• Signaleert afwijkende en opvallende zaken en herkent risico’s

• Durft zijn benadering of handelen aan te passen als dit de veiligheid en/of de opdracht ten goede komt

• Blijft bij het aantreffen van een verdacht voorwerp niet langer dan strikt noodzakelijk op de locatie aanwezig

• Weet welke maatregelen genomen dienen te worden bij het aantreffen van een verdacht voorwerp

• Houdt rekening met eventueel besmettingsgevaar en arboveiligheid

Werkproces 4: Uitvoeren van een repressief CBRN-E veiligheidsonderzoek

Omschrijving

Competenties

De EV voert, als onderdeel van een tweetal, eenCBRN-E veiligheidsonderzoek uit op een aangewezen locatie naar aanleiding van een CBRN-E bommelding die als serieus is geclassificeerd. Hierbij wordt op zoek gegaan naar één of meerder verdachte voorwerpen waar tijdens de bommelding over gesproken wordt. Het is de taak van de EV om de zoekprocedures veilig uit te voeren, zodat uitsluiting gegeven kan worden of zich al dan niet een verdacht voorwerp in een specifieke ruimte bevindt. Er dient altijd veilig gewerkt te worden. Het is belangrijk dat de EV proportioneel, nauwgezet en systematisch zoekt waarbij de juiste zoekprocedure gehanteerd wordt. Daarnaast kent de EV zijn grenzen, is in staat in te schatten wat hijzelf wel en niet kan doen en past bevoegdheden op de juiste manier toe.

• Accuratesse

• Flexibel gedrag

• Mondeling uitdrukkingsvaardigheid

• Samenwerken

• Stressbestendigheid

Gedrag

De EV

• Volgt eerder gekregen instructies nauwgezet op

• Observeert eerst rustig de gehele ruimte alvorens begonnen wordt met zoeken

• Kan een inschatting maken van primair en secundair gevaar

• Communiceert professioneel en directief met andere EV en de TEV zodat de veiligheid gewaarborgd blijft

• Stelt de plaatselijke bekende op zijn gemak en past zijn woordgebruik en wijze van communiceren aan op situatie

• Hanteert de materialen die hij tot zijn beschikking heeft om het CBRN-E veiligheidsonderzoek op een juiste en effectieve wijze uit te voeren

• Ondersteunt zijn collega in de rol van zoeker of veiligheidsman waar mogelijk en nodig

• Zoekt op reële plaatsen volgens de juiste zoekmethodiek en zoekprocedures.

• Blijft onder druk en bij tegenslag beheerst, nauwkeurig en geconcentreerd handelen

• Signaleert afwijkende en opvallende zaken en herkent risico’s

• Durft zijn benadering of handelen aan te passen als dit de veiligheid en/of de opdracht ten goede komt

• Blijft bij het aantreffen van een verdacht voorwerp niet langer dan strikt noodzakelijk op de locatie aanwezig

• Weet welke maatregelen genomen dienen te worden bij het aantreffen van een verdacht voorwerp

• Houdt rekening met eventueel besmettingsgevaar en arboveiligheid

Werkproces 5: Rapporteren aan TEV en evaluatie opdracht

Omschrijving

Competenties

De EV brengt gevraagd en ongevraagd advies uit, koppelt voortgang en relevante details over verdachte voorwerpen die zijn aangetroffen terug aan de TEV. De EV neemt actief deel aan de debriefing waarin de uitgevoerde opdracht kritisch wordt geanalyseerd en besproken. Na de evaluatie zijn de verbeterpunten bekend.

• Flexibel gedrag

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Integriteit

• Samenwerken

• Zelfreflectie

Gedrag

De EV

• Geeft de TEV gevraagd en ongevraagd advies aangaande de veiligheidsmaatregelen en het veiligheidsonderzoek

• Koppelt alle relevante details over onbekende en verdachte voorwerpen en de omgeving terug aan de TEV waarbij hij een onderscheid kan maken tussen hoofd- en bijzaken

• Rapporteert over voortgang, oorzaken en ondernomen acties en verwerkt dit in desbetreffend systeem

• Reflecteert op eigen ervaringen, gevoelens en persoonlijke acties, formuleert verbeterpunten en vertaalt dit naar nieuw gedrag

• Kan gemaakte keuzes onderbouwen met weloverwogen argumenten

• Staat open voor feedback en geeft op een constructieve, tactvolle manier feedback aan collega’s

• Staat open voor vernieuwingen en past nieuwe technieken of werkwijzen snel en effectief toe

• Draagt positief bij aan de sfeer en de onderlinge verhoudingen

88. Kwalificatiedossier Optreden bij handel, gebruik en bezit van illegale wapens en munitie

Kwalificatievereisten

Titel

Optreden bij handel, gebruik en bezit van illegale wapens en munitie

Modaliteit

Modaliteit 2:

Gevoelige aspecten die examinering noodzakelijk maken:

- Inzet van geweldsmiddelen

- Gevaarzettende omstandigheden

- Afbreukrisico t.a.v. bewijsuitsluiting in strafzaken

Niveau

Aansluitend op politieopleiding op MBO 4-niveau

Voorwaardelijkheden

De Herkennen en beschrijven van illegale wapens en munitie (HBWM) kwalificatie

en

Rechercheren in meer omvattende zaken (RIMOZ) voor collega’s vanuit tactische opsporing

of

Opleiding forensische opsporing met module zeden en geweld voor collega’s vanuit forensische opsporing.

Status

Vastgesteld door de Minister van JenV

Datum advisering Raad

6 juni 2019

Datum vaststelling door Minister van J&V

26 mei 2020

Versie en versiedatum

2.0, versie juni 2019

Kwalificatievereisten:

  • De student kan juridische kennis van de wapenwetgeving toepassen in zijn werksituatie.

  • De student kan wapen gerelateerde informatie verwerken en vastleggen in de daarvoor bestemde systemen.

  • De student kan de schriftelijke afhandeling van vuurwapen/munitie onderzoeken vastleggen in de desbetreffende processen-verbaal.

  • De student kan samenwerken met relevante in- en externe ketenpartners in de onderzoeken mbt wapens en munitie.

  • De student kan relevante onderzoeksmethoden toelichten, beargumenteren en toepassen tijdens vuurwapen/munitie onderzoeken en is een gesprekspartner voor de officier van justitie en onderzoeksleider.

  • De student kan actuele/moderne wapentechnieken herkennen en kan de juiste vervolgstappen nemen die nodig zijn om een goed onderzoek naar vuurwapens en munitie op te starten c.q af te ronden.

  • Student kan componenten van munitie herkennen en benoemen.

  • Student kan veilig omgaan met wapens en munitie.

Bronnen

Examenvereisten 4300057 uit 2015.

89. Kwalificatiedossier Optreden lid verkenningseenheid

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

Het lid van de verkenningseenheid (VE) is in staat om op non-politionele wijze een verkenning uit te voeren, ook tijdens een grootschalig politieoptreden. Tijdens het grootschalig politieoptreden wordt informatie op basis van waarnemingen en observaties verzameld. De ingewonnen informatie wordt vertaalt in korte en zakelijke meldingen. Deze worden gerapporteerd aan de groepscommandant VE. Tijdens de waarneming of observatie is een kans op fysiek-, escalatie- of herkenningsgevaar en kan men te maken krijgen met verstoring van de rechtsorde. Het lid van de VE moet zowel individueel, in koppel- en in groepsverband kunnen werken.

Resultaat

  • Relevante waarnemingen zijn doorgegeven aan de commandant

II. Examenvereisten

  • Voert de voorverkenning technisch en tactisch volgens procedure en onopvallend (non-politioneel) uit

    • Beweegt op natuurlijke wijze binnen de doelgroep en omgeving, mengt zich onopvallend tussen het publiek/de groep

    • Zorgt dat werkzaamheden (ook door anderen) uitgevoerd kunnen worden.

  • Neemt waar / observeert / verzamelt, vertaalt en geeft informatie door

    • Doet sfeerbepalende objectieve waarnemingen

    • Verzamelt operationele informatie of informatie gericht op het doen van aanhoudingen

    • Herkent strafbare feiten en eventueel gevaarlijke situaties

    • Past uitgangspunten op het gebied van statische en dynamische observatie toe

    • Verzamelt benodigde informatie binnen de kaders van de wet

    • Volgt/observeert onopvallend en geeft informatie onopvallend door

    • Maakt een vertaalslag van de ingewonnen informatie naar korte en zakelijke meldingen

    • Gaat op juiste wijze om met vertrouwelijke informatie

  • Werkt volgens de basisprocedures

  • Werkt op juiste wijze samen

    • Voert werkzaamheden uit binnen een verkenningseenheid

    • Werkt samen met de eigen eenheid, andere eenheden en de groepscommandant

    • Overziet consequenties van het eigen optreden en de gevolgen hiervan voor andere eenheden

    • Heeft inzicht in grootschalig politieoptreden

    • Maakt werkafspraken

  • Communiceert volgens procedure

    • Communiceert (non-verbaal) met de andere leden van de eigen eenheid, ook onder moeilijke omstandigheden

    • Vertaalt / verstrekt relevante en inhoudelijk correcte informatie in korte, duidelijke en zakelijke meldingen objectief en adequaat aan de groepscommandant VE

    • Luister actief tijdens de (de)briefing en levert gewenste informatie aan

  • Handelt situationeel gericht

    • Denkt innovatief

    • Treedt sensitief en creatief op en speelt adequaat in op veranderende situaties

  • Werkt onder druk

  • Draagt zorg voor en gaat correct om met bewapening- en uitrustingsstukken en materialen

  • Toont een professionele beroepshouding

90. Kwalificatiedossier Optreden op en nabij water – groepslid

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

Het ME-lid functioneert als lid van een groep / sectie tijdens ME-inzet op en nabij water op juiste wijze. Hij kan zichzelf tijdens het te water raken redden. Kenmerkend voor het werk zijn de (meestal) multidisciplinaire samenwerking, de inzet van crisis tot incident, een afwijkende werkomgeving waarbij normale referentiekaders niet gelden, individueel grote gevaarzetting met individuele risico’s, de maatschappelijke onrust die kan ontstaan i.v.m. blokkeringen van waterwegen en de kans op mogelijk grote economische schade.

Resultaat

  • De verstoring van de rechtsorde is hersteld en/of de economische schade is voorkomen of zo klein mogelijk gebleven

  • De risico’s zijn beperkt gebleven

II. Examenvereisten

  • Toont een professionele beroepshouding, vertoont gedrag dat in deze functie verwacht mag worden

Voert reddingshandelingen uit33

  • Neemt crashhouding aan / neemt juiste lichaamshouding aan bij een val van een schip

  • Oriënteert zich op de situatie

    • Neemt omgevingsfactoren en omstandigheden waar, stemt het handelen daarop af

    • Communiceert actief (met redder / collega’s)

  • Gaat adequaat om met het reddingsvest

  • Is in staat om te zwemmen onder dekking van het schild en stemt het zwemmen en de houding af aan de omstandigheden

  • Neemt de helphouding aan om de warmtehuishouding te bewaken

  • Voert de reddingshandelingen volgens procedure uit

    • Communiceert tijdens de redding (non)verbaal met redders en collega

    • Werkt zoveel mogelijk mee aan eigen redding

  • Toont een professionele beroepshouding tijdens redding

    • Heeft en houdt controle over zichzelf

    • Bewaakt zelfbeheersing en raakt niet in paniek

Treedt op op en nabij water (o.a. bij ontruiming sluizencomplex vanaf water, blokkade van waterwerk door schip en bij varend openbare orde probleem)

  • Verplaatst zich technisch en tactisch volgens procedure

  • Voert ME-formaties technisch en tactisch volgens de richtlijnen / procedures uit

  • Handelt proportioneel / subsidiair

  • Werkt samen met ondersteunende diensten

  • Voert bijzondere procedures correct en veilig uit

    • Stapt op, stapt over en stapt af op en van vaartuigen op een correcte en veilige wijze

  • Volgt commando's op en handelt hiernaar

    • Handelt alert en snel

    • Voert commando’s volgens procedure en op het goede moment uit

    • Blijft onder alle omstandigheden correct functioneren

  • Draagt zorg voor en gaat correct om met bewapening-, uitrustingsstukken en materialen

  • Werkt met hoogteverschillen technisch, tactisch en volgens procedure

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden en bevordert de veiligheid

  • Toont een professionele beroepshouding

91. Kwalificatiedossier Optreden op en nabij water: leidinggeven aan een groep

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De functionaris kan zichzelf bij het te water raken redden en kan tijdens ME-inzet als commandant van een groep op en nabij water functioneren. De werkzaamheden vinden plaats binnen de ME-structuur, hebben betrekking op grote aantallen mensen en de openbare orde inzet. Bij de uitvoering van werkzaamheden is er kans op geweldgebruik, is de timing van belang en vindt interactie plaats met andere eenheden.

Resultaat

  • De eenheid is op adequate wijze aangestuurd en heeft zijn taken volbracht zodat is bijgedragen aan het behoud, dan wel herstel van de openbare orde

II. Examenvereisten

Voert reddingshandelingen uit

  • Neemt crashhouding aan / neemt juiste lichaamshouding aan bij een val van een schip

  • Oriënteert zich op de situatie

    • Neemt omgevingsfactoren en omstandigheden waar, stemt het handelen daarop af

    • Communiceert actief (met redder / collega’s)

  • Gaat adequaat om met het reddingsvest

  • Is in staat om te zwemmen onder dekking van het schild en stemt het zwemmen en de houding af aan de omstandigheden

  • Neemt de helphouding aan om de warmtehuishouding te bewaken

  • Voert de reddingshandelingen volgens procedure uit

    • Communiceert tijdens de redding (non)verbaal met redders en collega’

    • Werkt zoveel mogelijk mee aan eigen redding

  • Toont een professionele beroepshouding tijdens redding

    • Heeft en houdt controle over zichzelf

    • Bewaakt zelfbeheersing en raakt niet in paniek

Geeft leiding tijdens een praktijkoptreden

  • Neemt deel aan en houdt de (de)briefing

    • Presenteert zich als commandant en vervult een voorbeeldfunctie

    • Structureert de briefing en past het 5-paragrafenmodel toe

    • Vertaalt de (nautische) informatie naar operationele inzet en onderscheidt hoofd- en bijzaken

    • Herkent en erkent de inzetbaarheid van individuele leden

    • Brengt de inhoud van de boodschap over

    • Kan feedback geven en ontvangen

  • Geeft leiding gericht op het proces en product

    • Voert procedures en formaties technisch volgens procedure en op het juiste moment uit

    • Analyseert de situatie en past zich aan aan de situatie

    • Heeft doorzettingsvermogen

    • Werkt goed samen, met name met de schipper van de politieboot

    • Toont initiatief en treed actie-intelligent op

    • Observeert en maakt gebruik van de informatiepositie

    • Werkt volgens de commandostructuur en de hiërarchie aan boord

    • Verdeelt de taken en geeft specifieke opdrachten aan specifieke mensen

    • Past diverse leiderschapstechnieken toe en straalt gezag uit

    • Stuurt aan en stuurt zo nodig bij

    • Stimuleert, motiveert en spreekt leden aan op gedrag

    • Beargumenteert, indien nodig, gemaakte keuzes

  • Treedt stressbestendig op, stelt prioriteiten

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden

  • Handelt proportioneel en subsidiair

  • Meldt het aanwenden van geweld, zowel datgene waarvoor men als groepscommandant verantwoordelijk is, als datgene dat door de groepsleden is gemeld

  • Draagt zorg voor bewapening, uitrustingsstukken en materialen en gaat hier zorgvuldig mee om

  • Verplaatst zich technisch en tactisch volgens procedure

    • Neemt zelfstandig hindernissen en demonstreert de juiste technieken

    • Bewaakt de veiligheid, maximaal één ME-lid helpt één ander ME-lid

    • Geeft leiding aan de groep, laat de groep samenwerken en stuurt deze tactisch aan

    • Stuurt indien nodig bij in de samenwerking, zodat roulerend hulp verleend wordt

  • Voert bijzondere procedures uit, het opstappen, overstappen en afstappen bij en van vaartuigen gebeurt op correcte en veilige wijze

  • Blijft technisch en tactisch volgens procedure en opdracht functioneren met hoogteverschillen

  • Toont een professionele beroepshouding

    • Komt overtuigend en duidelijk over

    • Spreekt indien nodig groepsleden aan op hun beroepshouding

92. Kwalificatiedossier Optreden op en nabij water: leidinggeven aan een sectie

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De functionaris kan zichzelf bij het te water raken redden en kan tijdens ME-inzet als commandant van een sectie op en nabij water functioneren. De werkzaamheden vinden plaats binnen de ME-structuur, hebben betrekking op grote aantallen mensen en de openbare orde inzet. Bij de uitvoering van werkzaamheden is er kans op geweldgebruik, is de timing van belang en vindt interactie plaats met andere eenheden.

Resultaat

  • De eenheid is op adequate wijze aangestuurd en heeft zijn taken volbracht zodat is bijgedragen aan het behoud, danwel herstel van de openbare orde

II. Examenvereisten

Voert reddingshandelingen uit

  • Neemt crashhouding aan / neemt juiste lichaamshouding aan bij een val van een schip

  • Oriënteert zich op de situatie

    • Neemt omgevingsfactoren en omstandigheden waar, stemt het handelen daarop af

    • Communiceert actief (met redder / collega’s)

  • Gaat adequaat om met het reddingsvest

  • Is in staat om te zwemmen onder dekking van het schild en stemt het zwemmen en de houding af aan de omstandigheden

  • Neemt de helphouding aan om de warmtehuishouding te bewaken

  • Voert de reddingshandelingen volgens procedure uit

    • Communiceert tijdens de redding (non)verbaal met redders en collega’

    • Werkt zoveel mogelijk mee aan eigen redding

  • Toont een professionele beroepshouding tijdens redding

    • Heeft en houdt controle over zichzelf

    • Bewaakt zelfbeheersing en raakt niet in paniek

Geeft leiding tijdens een praktijkoptreden

  • Neemt deel aan en houdt de (de)briefing

    • Presenteert zich als commandant en vervult een voorbeeldfunctie

    • Structureert de briefing en past het 5-paragrafenmodel toe

    • Vertaalt de (nautische) informatie naar operationele inzet en onderscheidt hoofd- en bijzaken

    • Herkent en erkent de inzetbaarheid van individuele leden

    • Brengt de inhoud van de boodschap over

    • Kan feedback geven en ontvangen

  • Geeft leiding gericht op het proces en product

    • Voert procedures en formaties technisch volgens procedure en op het juiste moment uit

    • Analyseert de situatie en past zich aan aan de situatie

    • Heeft doorzettingsvermogen

    • Werkt goed samen, met name met de schipper van de politieboot

    • Toont initiatief en treed actie-intelligent op

    • Observeert en maakt gebruik van de informatiepositie

    • Werkt volgens de commandostructuur en de hiërarchie aan boord

    • Verdeelt de taken en geeft specifieke opdrachten aan specifieke mensen

    • Past diverse leiderschapstechnieken toe en straalt gezag uit

    • Stuurt aan en stuurt zo nodig bij

    • Stimuleert, motiveert en spreekt leden aan op gedrag

    • Beargumenteert, indien nodig, gemaakte keuzes

  • Treedt stressbestendig op, stelt prioriteiten

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden

  • Handelt proportioneel en subsidiair

  • Meldt het aanwenden van geweld, zowel datgene waarvoor men als groepscommandant verantwoordelijk is, als datgene dat door de groepsleden is gemeld

  • Draagt zorg voor bewapening, uitrustingsstukken en materialen en gaat hier zorgvuldig mee om

  • Verplaatst zich technisch en tactisch volgens procedure

    • Neemt zelfstandig hindernissen en demonstreert de juiste technieken

    • Bewaakt de veiligheid, maximaal één ME-lid helpt één ander ME-lid

    • Geeft leiding aan de groep, laat de groep samenwerken en stuurt deze tactisch aan

    • Stuurt indien nodig bij in de samenwerking, zodat roulerend hulp verleend wordt

  • Voert bijzondere procedures uit, het opstappen, overstappen en afstappen bij en van vaartuigen gebeurt op correcte en veilige wijze

  • Blijft technisch en tactisch volgens procedure en opdracht functioneren met hoogteverschillen

  • Toont een professionele beroepshouding

    • Komt overtuigend en duidelijk over

    • Spreekt indien nodig groepsleden aan op hun beroepshouding

93. Kwalificatiedossier PD onderzoek verkeer

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De PD onderzoeker verkeer is in staat om een compleet niet uitstelbaar PD onderzoek naar verkeersdelicten zelfstandig uit te voeren en af te handelen en eventueel vervolgonderzoek mogelijk te maken. Hij voert forensisch onderzoek naar de oorzaak, toedracht en gevolgen van een verkeersdelict uit, waarbij de geëigende onderzoeksmethoden en technieken worden toegepast. Hij draagt het onderzoek indien nodig, over aan de specialist en treft de voor de overdracht noodzakelijke maatregelen.

Kerntaken

  • Forensisch PD onderzoek uitvoeren

  • Afronden van PD onderzoek

Resultaat

  • Proces-verbaal van PD onderzoek verkeer

II. Examenvereisten

Sporenleer34

  • Heeft kennis van sporenleer; legt uit en verklaart op basis van welke sporen/sporendragers de volgende onderdelen afgeleid/vastgesteld kunnen worden:

    • Snelheid van betrokkenen

    • Bewegingsrichting van betrokkenen

    • Conflictpunt

    • Secundaire veiligheden

    • Zitpositie van betrokkenen

  • Legt uit op welke locaties van de PD men sporen verwacht aan te treffen

  • Licht toe hoe de sporen worden vastgelegd en veiliggesteld en welke hulpmiddelen daarvoor geëigend zijn

Fotogrammetrie

  • Heeft kennis van fotogrammetrie (referentiegegevens, keuzes in vastlegging op PD, referentiematen, hoogteverschillen, koppelen van vakken, fotogrammetische uitwerking)

  • Maakt referentiefoto’s waarbij:

    • De referentiegegevens en relevante sporen goed zichtbaar zijn

    • De verhouding camerahoogte en vaklengte op elkaar afgestemd zijn

    • De noodzakelijke referentiematen nauwkeurig vastgelegd zijn

    • Rekening is gehouden met hoogteverschillen in het referentievak

    • Op forensische wijze gewerkt is en de geldende normen gehanteerd zijn

  • Koppelt de vakken in de uitwerking zodanig dat een weergave van de werkelijke situatie ontstaat die voldoet aan de gestelde eisen en de geldende normen

Tekenen

  • Geeft in een situatietekening duidelijk weer welke bronnen, meet- of andere hulpmiddelen zijn toegepast

  • Maakt een situatietekening die inhoudelijk correct is:

    • De tekening geeft overzicht van de (weg)situatie waar het ongeval heeft plaatsgevonden

    • Verloop, inrichting en relevante sporen zijn in de tekening verwerkt

    • De verkregen onderzoeksgegevens zijn in tekening opgenomen

  • Maakt gebruik van kleurstellingen waardoor de herkomst/waarde van een bron bepaald kan worden

  • Verduidelijkt met de maataanduiding in de tekening de weergegeven situatie en geeft benodigde informatie voor vervolgonderzoek

  • Maakt een eindproduct met correcte vormvastheid, schaalreeks en papierformaat waardoor de maatvoering te controleren is

Rekenmodellen

  • Heeft kennis van rekenmodellen: normalisatie, krachtenleer, arbeid en energie, wrijvingsleer, mechanica, bewegingsleer, goniometrie, kogelbaan formule, reactietijden, zwaartepunt 2d en 3d, en vermijdbaarheid

Omgevingsonderzoek

  • Heeft kennis van omgevingsonderzoek: verkeerskunde, verkeersregelinstallaties, omgevingsonderzoek PD algemeen (klimatologische omstandigheden, infrastructurele belemmeringen, bijzondere effecten)

Voertuigonderzoek

  • Heeft kennis van voertuigonderzoek: hybride voertuigen, schade en sporen vastleggen, veiligheidssystemen relateren aan sporen, niet uitstelbaar onderzoek, rij- en remproeven

  • Heeft kennis van remproeven: kan een remvertraging berekenen en daarbij keuzes beargumenteren, bepaalt volgens FO-norm een min-max van de vertraging, weet hoe een Mahameter ingesteld en gebruikt moet worden

  • Kan een remproef uitvoeren

Uitvoeren en afronden PD onderzoek

  • Stelt op basis van waarnemingen op de PD realistische en relevante hypothesen en scenario’s op

  • Overlegt, indien nodig, met de tactische opsporing over de hypothesen en scenario’s en vult deze zo nodig aan

  • Formuleert relevante onderzoeksvragen

  • Werkt planmatig, methodisch en gestructureerd

  • Kent en werkt volgens relevante wet- en regelgeving, FO normen, aanwijzingen van het college van Procureur Generaal en richtlijnen van het PG management

  • Heeft inzicht in consequenties van zijn handelen op het verloop van het onderzoek en de juridische afhandeling van een delict

  • Vermeldt in een proces verbaal het juiste wetsartikel en onthoudt zich in het proces verbaal van uitspraken m.b.t. verwijtbaarheid van de betrokkene(n)

  • Draagt zorg voor de veiligheid van zichzelf en anderen

  • Bepaalt en onderbouwt de grootte van een plaats delict

  • Kent en beheerst verschillende methoden t.b.v. het vastleggen en visualiseren van de PD

  • Legt vast, stelt veilig en onderbouwt de, voor het onderzoek relevante, sporen, sporendragers en eindposities van voertuigen en/of slachtoffers

  • Treft de juiste maatregelen om verlies van sporen en/of contaminatie te voorkomen

  • Borgt de waarde van het onderzoeksmateriaal voor eventueel vervolgonderzoek

  • Interpreteert het sporenbeeld en brengt dit in relatie met de veroorzaker van het spoor

  • Kent verschillende onderzoeksmethodieken en opsporingstechnieken voor niet uitstelbaar PD onderzoek en hanteert deze in het juiste geval.

  • Weet welke aspecten op een PD in aanmerking komen voor niet uitstelbaar onderzoek

  • Verzamelt bewijsmateriaal voor het opgestelde scenario

  • Legt bevindingen controleerbaar en reproduceerbaar vast

  • Onderbouwt interpretaties met redenen van wetenschap

  • Kent de mogelijke vervolgonderzoeken

  • Verantwoordt uitgevoerde onderzoeken, gemaakte beslissingen en keuzes met de daarbij behorende resultaten en consequenties

  • Is zich bewust van de inhoud en reikwijdte van onderzoekstaken en -mogelijkheden

  • Borgt dat al het relevante bewijsmateriaal verzameld is

  • Neemt een standpunt m.b.t. het PD onderzoek in en kan dit beargumenteren

  • Is in staat om de uitkomsten van het PD onderzoek in begrijpelijke taal aan niet ingewijden over te brengen

  • Schakelt, indien nodig, de juiste experts is

  • Stelt een dossier samen over het PD onderzoek dat helder is opgebouwd, overzichtelijk is opgemaakt en goed leesbaar is

  • Evalueert het verloop van het PD onderzoek op constructieve wijze

94. Kwalificatiedossier Pedagogisch Didactische Aantekening – Vaardigheidsdocenten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de PDA-V zijn er twee kerntaken: Lesgeven in vaardigheidsonderwijs en Zorgdragen voor eigen professionele bekwaamheid en ontwikkeling.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaken van de PDA-V kennen zeven werkprocessen.

Kerntaken

Werkprocessen

Deeltaak:

ik als...

1. Lesgeven in vaardigheidsonderwijs

1.1 Voorbereiden van het vaardigheidsonderwijs (vakinhoudelijk en didactisch bekwaam)

Docent

1.2 Uitvoeren van het vaardigheidsonderwijs

Docent

1.3 Begeleiden van studenten (agogisch bekwaam)

Docent/begeleider

1.4 Reflecteren op het uitgevoerde vaardigheidsonderwijs

Docent/begeleider

2. Zorgdragen voor eigen professionele bekwaamheid en ontwikkeling

2.1 Persoonlijke professionele ontwikkeling

Professional

2.2 Samenwerken binnen de organisatie

Lid onderwijsteam

2.3 Verbinding maken tussen academie en beroepspraktijk

Verbinder

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe in de PDA-V wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de vaardigheidsdocent uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Kerntaak 1. Lesgeven in vaardigheidsonderwijs

Werkproces 1.1: Voorbereiden van het vaardigheidsonderwijs (vakinhoudelijk en didactisch bekwaam)

Omschrijving

Competenties

De docent vaardigheidsonderwijs bereidt vaardigheidsonderwijs voor aan de hand van een bestaand lesplan, of hij stelt deze zelf op volgens het Didactisch Model Politie. Hij zorgt dat de door hem geformuleerde lesdoelen aansluiten bij de beginsituatie van de studenten en bestaan uit waarneembaar eindgedrag. De docent vaardigheidsonderwijs is in staat om – passend bij de leerdoelen en de doelgroepanalyse – effectieve, activerende en praktijkrelevante didactische werkvormen, studieactiviteiten en studiematerialen te kiezen en/of ontwerpen. Hij richt verder de leslocatie in en controleert de benodigde materialen en middelen op aanwezigheid, functionaliteit en veiligheid.

De docent sluit daarbij zoveel mogelijk aan bij de middelen en werkprocessen zoals die in de beroepspraktijk van de student worden toegepast.

• Flexibel gedrag

• Kwaliteitsgerichtheid

• Leervermogen

• Probleemanalyse

• Samenwerken

Gedrag

De docent vaardigheidsonderwijs:

• Stelt een lesplan op aan de hand van een didactisch model.

• Kan een doelgroep analyse uitvoeren naar de beginsituatie van de student(en).

• Formuleert lesdoelen in concreet waarneembaar eindgedrag en die aansluiten bij de eindtermen en de beginsituatie van de student(en).

• Kan een onderscheid maken tussen categorieën, doelstellingen en de niveaus waarop deze geformuleerd worden.

• Is in staat om effectieve, activerende en praktijkrelevante didactische werkvormen, studieactiviteiten en studiematerialen in te zetten.

• Plaatst de leerinhoud van zijn te geven lessen in de juiste methodische lijn, conform de Vakspecifieke Methodische Fasering.

• Kan een handelingsanalyse maken waarbij hij een (complexe) vaardigheid opdeelt in kritieke stappen zodat studenten het in delen aangeleerd kunnen krijgen.

• Zet materialen op een verantwoorde wijze klaar en controleert deze op juiste werking.

• Voegt een passende TRA/RIE toe. Als deze niet voorhanden is kan hij deze zelf opstellen.

Werkproces 1.2: Uitvoeren van het vaardigheidsonderwijs

Omschrijving

Competenties

De docent vaardigheidsonderwijs geeft alleen of samen met een of meerdere collega’s gestructureerd uitvoering aan het lesplan of wijkt daar, als de situatie het vraagt, binnen de kaders van de eindtermen bewust van af. Hij realiseert een uitdagende, realistische en veilige leeromgeving voor studenten door gebruik te maken van verschillende didactische werkvormen en door studenten actief en gemotiveerd te betrekken bij de lesuitvoering, hun inbreng te benutten en rekening te houden met de diverse achtergronden van de studenten. Hij bouwt een les methodisch juist op, varieert tussen verschillende docentrollen en past het model Directe Instructie en de breinprincipes efficiënt toe.

• Coachen

• Flexibel gedrag

• Interculturele sensitiviteit

• Leervermogen

• Mondelinge presentatie

• Samenwerken

• Sociale vaardigheid

• Probleemanalyse

Gedrag

De docent vaardigheidsonderwijs:

• Beschikt over actuele vakinhoudelijke en relevante juridische kennis met betrekking tot de onderwerpen waarin hij onderwijs verzorgt.

• Geeft gestructureerd uitvoering aan het lesplan, of wijkt daar binnen de kaders van de eindtermen bewust van af, als de situatie daarom vraagt.

• Anticipeert in een vroeg stadium op mogelijke risico’s, ook al betekent dit dat leerdoelen mogelijk niet behaald worden.

• Creëert een effectieve, uitdagende en realistische (levensechte) leeromgeving waarbinnen een leertransfer gefaciliteerd wordt.

• Houdt zich aan werkafspraken en gaat adequaat om met tijd.

• Bouwt een les methodisch juist op en voert de didactische werkvormen goed uit.

• Past de in de situatie gevraagde docentrol toe en kan motiveren waarom hij dat doet.

• Benut de inbreng van studenten actief bij de lesuitvoering.

• Kan actief inspelen op de verschillende achtergronden en leerstijlen van studenten.

• Kan vereiste (deel)vaardigheden (in een beroepsauthentieke context) correct demonstreren.

• Maakt een juiste analyse van de (deel)handelingen van studenten, complimenteert en corrigeert op prestaties en (ongewenst) gedrag en draagt op heldere wijze oplossingen aan wanneer handelingen niet lukken bij studenten.

• Heeft inzicht in en kan actief inspelen op de groepsdynamica.

• Kiest een goede overzichtspositie en verdeelt aandacht over alle studenten in de groep.

• Stimuleert de samenwerking en zelfstandigheid van studenten.

Werkproces 1.3: Begeleiden van studenten (agogisch bekwaam)

Omschrijving

Competenties

De docent vaardigheidsonderwijs heeft een open houding en gaat observerend en analyserend te werk. Hij geeft feedback, feed up en feed forward en past zijn aanpak aan op de leerbehoefte en leervoorkeur van de individuele student. Hij is dus in staat om verbinding te maken met de student ente differentiëren. Hij zorgt ervoor dat studenten verder worden geholpen in hun leerproces door reflectie- en ontwikkelgesprekken te voeren waarbij hij verschillende coachings- en gesprekstechnieken gebruikt zodat studenten zelf leervragen kunnen formuleren. Hij kan objectief verslag leggen van de gesprekken met studenten.

• Coachen

• Flexibel gedrag

• Kwaliteitsgerichtheid

• Mondelinge uitdrukkingvaardigheid

• Sociale vaardigheid

• Schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid

Gedrag

De docent vaardigheidsonderwijs:

• Geeft constructieve feedback aan de kandidaat op prestaties en gedrag.

• Kan leeractiviteiten zodanig begeleiden dat de student een stap verder wordt geholpen in zijn leerproces (feedback, feed up, feed forward).

• Kan uitleggen wat het verschil is tussen formatief evalueren en summatief toetsen.

• Past formatieve evaluatievormen toe die aansluiten bij de geformuleerde leerdoelen en -activiteiten.

• Heeft een open houding, is observerend en analyserend (studentgericht).

• Is in staat om een veilig, ondersteunend en stimulerend leerklimaat voor de studenten te realiseren.

• Voert reflectie- en ontwikkelgesprekken met studenten en hanteert daarbij verschillende coachings- en gesprekstechnieken.

• Kan op een professionele en objectieve wijze verslag doen van de leervorderingen van de student.

• Past zijn aanpak aan op de leerbehoefte en leervoorkeur van de indivuele student.

• Heeft oog voor emoties van studenten en reageert gepast op de emoties en eventuele culturele verschillen in normen en waarden.

• Communiceert helder, objectief, ontwikkelingsgericht en op professionele wijze de resultaten van een formatief evaluatiemoment aan de studenten en onderbouwt waar de student staat ten op zichte van de eindtermen en eventuele ontwikkelpunten.

• Legt de resultaten van het formatieve evaluatiemoment volledig en correct vast.

• Onderkent subjectieve invloeden op een professionele manier.

Werkproces 1.4: Evalueren van het uitgevoerde vaardigheidsonderwijs

Omschrijving

Competenties

De docent vaardigheidsonderwijs beoordeelt of de leerdoelen zijn bereikt en of de gekozen werkvormen aansluiten bij de studenten. Daarnaast evalueert hij actief het leerproces van de studenten en het verloop van de les. Hij gaat na of er extra aandacht aan bepaalde onderdelen moet worden besteed. Hij reflecteert op eigen handelen, gevoelens en gedrag. De docent vaardigheidsonderwijs past naar aanleiding van dit alles zijn lessen aan.

• Mondelinge uitdrukkingvaardigheid

• Samenwerken

• Schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid

• Zelfreflectie

Gedrag

De docent vaardigheidsonderwijs:

• Evalueert het verloop en het resultaat van de les.

• Bespreekt met de studenten het verloop van de les en wat zij ervan vonden (reactieniveau).

• Bekijkt zelf en samen met de studenten of de leerdoelen bereikt zijn.

• Signaleert of er extra aandacht aan bepaalde leerstof of onderdelen moet worden besteed en stelt indien nodig zijn lesopzet bij.

• Ontwikkelt een gebruiksvriendelijk evaluatieformulier wat is toegesneden op de kenmerken van de studentpopulatie, de context van de organisatie en het gegeven onderwijs.

• Kan gemaakte keuzes in de les beargumenteren en verantwoorden met weloverwogen argumenten.

Kerntaak 2. Zorg dragen voor eigen professionele bekwaamheid en ontwikkeling

Werkproces 2.1 Persoonlijke professionele ontwikkeling

Omschrijving

Competenties

De docent vaardigheidsonderwijs beschikt over een professionele

werkhouding en een reflectieve en ontwikkelingsgerichte houding.

Hij denkt voortdurend na over zijn eigen professionele ontwikkeling en

neemt daar in toenemende mate zelf verantwoordelijkheid

voor. Daarbij is hij zich voortdurend bewust van zijn voorbeeldfunctie.

• Leervermogen

• Zelfreflectie

Gedrag

De docent vaardigheidsonderwijs

• Reflecteert op eigen handelen, gedachten en gevoelens tijdens het lesgeven en formuleert aanpassingen/verbeterpunten.

• Toont een kritische instelling ten aanzien van zijn eigen functioneren, probeert zijn werkwijze voortdurend te verbeteren.

• Heeft een onderzoekende en mensgerichte houding.

• Kan organiseren, plannen en samenwerken

• Communiceert duidelijk en tactvol.

• Is zich voortdurend bewust van zijn/haar voorbeeldfunctie en professionele beroepshouding.

Werkproces 2.2 Samenwerken binnen de organisatie

Omschrijving

Competenties

De docent werkt regelmatig alleen, maar is ook lid van een onderwijsteam. Hij toont vanuit een professionele basis aan het werk als docent én als deelnemer aan de onderwijsgemeenschap op een professionele en verantwoorde wijze te verrichten. Door een goede samenwerking met zijn collega’s levert de docent een bijdrage aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat binnen de schoolorganisatie.

• Leervermogen

• Samenwerken

Gedrag

De docent vaardigheidsonderwijs

• Kent de uitgangspunten en visie op onderwijs van de schoolorganisatie.

• Kent de samenhang tussen verschillende opleidingen en leergebieden van het eigen onderwijsteam.

• Laat blijken goed op de hoogte te zijn van de sociale regels, afspraken, werkwijzen en procedures.

• Gaat respectvol en in goede harmonie om met collega’s en leidinggevenden.

• Levert een actieve bijdrage aan verschillende vormen van overleg, samenwerking en intervisie.

• Toont zich, samen met andere betrokkenen bij de opleiding, verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs.

• Stelt zich collegiaal op, biedt hulp of advies wanneer collega’s daar behoefte aan hebben.

• Staat open voor feedback en geeft op positieve wijze feedback aan collega’s waarmee hij samenwerkt.

• draagt samen met collega’s bij aan de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van de studenten.

Werkproces 2.3 Verbinding maken tussen academie en beroepspraktijk

Omschrijving

Competenties

De docent vaardigheidsonderwijs levert een bijdrage aan

kwaliteitsverbetering van het onderwijs dat hij verzorgt. Dit doet hij in

afstemming en samenwerking met collega’s. Daarnaast heeft hij

voldoende kennis van de taak en werkzaamheden in de beroepspraktijk

waardoor hij kan uitleggen wat de relevantie is van de leerstof en

studenten kan helpen bij de ontwikkeling van hun beroepsidentiteit.

• Coachen

• Leervermogen

• Kwaliteitsgerichtheid

• Zelfreflectie

Gedrag

De docent vaardigheidsonderwijs

• Investeert in blijvende actuele kennis van (ontwikkelingen in) de beroepspraktijk en -cultuur en kan dit vertalen naar het onderwijs en bijpassende beoordelingsvormen.

• Kan uitleggen wat de relevantie van de leerstof is voor de toekomstige werkzaamheden en taakuitvoering in de beroepspraktijk.

• Is zich daarbij bewust van zijn eigen beroepsopvatting, waarden en normen en laat dat merken aan zijn studenten.

• Helpt studenten bij het ontwikkelen van hun beroepsidentiteit.

• Overziet de plaats van de opleiding in het patroon van werkzaamheden van de operationele executieve medewerker.

• Brengt zo nodig kwalitatieve verbeterinitatieven in bij collega’s en/of leidinggevenden.

95. Kwalificatiedossier Pedagogisch Didactische Aantekening – Vaardigheidsdocenten (PDA-V) fase 1

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijhorende gedragsindicatoren. Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer en zijn voor het werkveld een logische en herkenbare combinatie van leeruitkomsten, passend bij een functie, rol of expertise uit het werkveld.

Leeruitkomsten beschrijven wat een student geacht wordt te weten, te begrijpen en te kunnen toepassen na afronding van een leerperiode of de opleiding in zijn geheel (NVAO, 2015). Om dit inzichtelijk te maken, is dit weergegeven in werkprocessen en bijbehorende competenties en gedragsindicatoren.

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat.

De kerntaken, werkprocessen en gedragsindicatoren voor de PDA-V fase 1 worden in de tabellen hieronder weergegeven.

Kerntaken

Werkprocessen

Het verzorgen en beoordelen van opleidingen ten behoeve van Rijvaardigheid & Rijveiligheid

• Eigen rijvaardigheid

• Rijonderricht verzorgen

• Coachen

• Beoordelen

Werkproces 1: Eigen rijvaardigheid

Omschrijving

Competenties

In het rijtechnische deel van de opleiding leert de student (docent in opleiding) een veilige en goede bestuurder van een surveillancevoertuig te worden, bezien vanuit het perspectief van een politierijinstructeur.

• flexibel gedrag

• samenwerken

• kwaliteitsgerichtheid

• sociale vaardigheid

• probleemanalyse

Gedragsindicatoren

• Voert de voertuig- en apparatuur controle op juiste wijze uit

• Kan de auto veilig en onder verschillende omstandigheden bedienen en beheersen

• Past rijtechnieken zoals stuur-, bochten-, keer- en inhaaltechniek op de voorgeschreven wijze toe

• Past tijdens bovenstaande rijtechnieken voortdurend de voorgeschreven kijktechnieken toe

• Kan spoedmeldingen, zowel zonder als met optische- en geluidssignalen, vlot en veilig rijden

• Kan zoekopdrachten uitvoeren

• Kan voortdurend afwegingen maken tussen te bereiken doel(en) en te nemen risico’s

• Past voortdurend zijn houding, gedrag en verantwoordelijkheid aan de situatie aan

• Past zijn rijgedrag aan de omgeving aan (verkeersinzicht en voorbeeldfunctie)

• Neemt onder druk verantwoorde beslissingen

• Communiceert tijdens de rijtaak duidelijk met andere weggebruikers en collega’s

• Past tijdens de rijtaak de bevoegdheden, de vrijstellingen en wettelijke bepalingen juist toe

• Zorgt binnen verschillende verkeerssituaties voor voldoende vrije werkruimte en houdt zodoende de mogelijkheid voor diverse acties open (achtervolging, spoedmelding)

• Waarborgt altijd zijn eigen veiligheid en die van de andere weggebruikers

Werkproces 2: Rijonderricht verzorgen

Omschrijving

Competenties

De docent in opleiding (student) is in staat om op adequate wijze de cursist op te leiden tot een volwaardige bestuurder die rijdt volgens de vastgestelde procedures.

• flexibel gedrag

• samenwerken

• kwaliteitsgerichtheid

• sociale vaardigheid

• probleemanalyse

• mondelinge presentatie

• interculturele sensitiviteit

• leervermogen

Gedragsindicatoren

• Vult het lesvoorbereidingsformulier adequaat in

• Formuleert doelstellingen die aansluiten bij de beginsituatie van de student

• Geeft een duidelijke en gestructureerde introductie, waarin terug- en vooruit wordt geblikt op de lesonderdelen en de doelstellingen

• Geeft duidelijk en gestructureerd instructie over de geldende wet- en regelgeving (Brancherichtlijn Politie, Richtinggevend Kader Bijzondere Verkeersbevoegdheden en Vrijstelling)

• Geeft informatie over het belang van bediening, dagelijks onderhoud en technische controle van het voertuig uit het oogpunt van schadepreventie en verkeersveiligheid

• Geeft duidelijk en gestructureerd instructie over de deelhandelingen van de rijtaak conform de Rijprocedure-Politie (Rijprocedure B en Richtinggevend Kader)

• Geeft duidelijke en gepaste demonstraties van de aan te leren handelingen, conform de Rijprocedure-Politie

• Kiest een geschikte locatie voor het oefenen van de rijtaak

• Kiest de instructiefases die bij de student, de deelhandeling en de locatie passen

• Kiest oefensituaties die de student aankan en de student stimuleren

• Geeft de student ruimte om fouten te maken zolang de veiligheid niet in het gedrang komt

• Herkent gevaarlijke situaties, schat de risico’s daarvan in en handelt adequaat

• Grijpt in, mondeling of door een handeling, op het moment dat een onveilige situatie dient te worden voorkomen

• Rondt de les adequaat af, door middel van een samenvatting van de les, vaststelling van het leerresultaat, evaluatie en vooruitblik op de volgende les.

Werkproces 3: Coachen

Omschrijving

Competenties

De docent in opleiding is in staat om op adequate wijze de cursist te coachen tot reflectie op eigen gedrag, kennis en vaardigheden en risico verhogende factoren en op deze aspecten van anderen.

• flexibel gedrag

• samenwerken

• kwaliteitsgerichtheid

• sociale vaardigheid

• probleemanalyse

• mondelinge presentatie

• interculturele sensitiviteit

• leervermogen

Gedragsindicatoren

• Merkt fouten in de uitvoering van rijtaken/deelhandelingen op en speelt hierop in

• Geeft feedback in de vorm van concrete verbeterpunten op passende momenten

• Stimuleert de student (hardop) te verwoorden hoe hij een rijtaak aanpakt of heeft aangepakt

• Neemt verbaal en non-verbaal gedrag van de student waar (op het gebied van rijgedrag en rijvaardigheid) en speelt hierop in

• Geeft de student de steun die hij nodig heeft om een stap vooruit te maken in de beheersing van de rijtaak

• Geeft de student de mate van zelfstandigheid die past bij de tot dan toe gemaakte vorderingen

• Stimuleert een positieve beleving bij de rijtaakuitvoering (humor, relativering, vertrouwen)

• Helpt de student met de reflectie op zijn gedrag in het verkeer en het zelf inschatten van zijn rijvaardigheid

• Maakt met de student inzichtelijk welke factoren en omstandigheden (risico’s) een rol kunnen spelen bij zijn keuze en planning van verkeersdeelname.

• Leeft zich zichtbaar in de leefwereld van de student in

• Past taalgebruik en taalniveau aan de student aan

• Gaat aan het einde van de les met de student na hoe het leerproces is verlopen

• Stelt het leerresultaat vast en bespreekt dit met de student

• Reflecteert op het eigen handelen, gedachten en gevoelens en formuleert verbeterpunten

• Staat open voor feedback vanuit collega’s of vanuit de student

• Verbetert op basis van zelfreflectie en/of feedback het eigen handelen

Werkproces 4: Beoordelen

Omschrijving

Competenties

De docent in opleiding is in staat om op adequate wijze de cursist gedurende de opleiding (doorlopend beoordelen), of binnen een examenopdracht te beoordelen.

• flexibel gedrag

• leervermogen

• samenwerken

• geven en ontvangen van feedback

• interculturele sensitiviteit

• mondelinge presentatie

• sociale vaardigheid

Gedragsindicatoren

• Controleert of de studenten gereed zijn met betrekking tot kleding, uitrusting, geweldsmiddelen, voertuig en gezondheid

• Neemt veiligheidsregels in acht, schat veiligheidsrisico’s goed in en dekt deze met maatregelen af

• Past zijn voorbereiding aan als de situatie dat vraagt

• Stelt studenten op hun gemak en vermindert met zijn optreden spanning of emotie

• Geeft duidelijk en gestructureerd instructies aan de studenten

• Organiseert de beoordeling op efficiënte wijze en voert regie op de betrokkenen

• Zorgt ervoor dat de beoordeling verloopt conform het actuele protocol

• Past zijn handelen soepel aan als de situatie dat vraagt

• Maakt een juiste analyse van de handelingen van de studenten

• Geeft de student ruimte om zijn handelen toe te lichten, stelt open vragen, communiceert tactvol en luistert goed

• Beoordeelt studenten op vastgestelde beoordelingscriteria

• Overlegt op constructieve wijze met zijn collega/medebeoordelaar

• Heeft oog voor emoties van kandidaten en besteedt hier gepaste aandacht aan

• Kan zich verplaatsen in de beleving van mensen van andere culturen

• Neemt veiligheidsregels in acht, schat veiligheidsrisico’s goed in en dekt deze met maatregelen af

• Informeert op duidelijke en gepaste wijze kandidaten over de resultaten van de toets

• Licht de beoordeling toe met een duidelijke argumentenstructuur, geeft ruimte voor reactie van de kandidaat maar voorkomt langdurige discussies

• Legt resultaten volledig en correct vast op het beoordelingsformulier

• Geeft constructieve feedback aan de kandidaat op prestaties en gedrag en bespreekt ontwikkelpunten

• Reageert gepast op de emoties van de kandidaat en eventuele culturele verschillen in normen en waarden

96. Kwalificatiedossier Politieagent (niveau 6)

Inhoudsopgave

1

Inleiding

 

1.1

Leeswijzer

 

1.2

Definities

2

Context

 

2.1

Beschrijving werkveld/beroepspraktijk

 

2.2

Kern van het beroep

 

2.3

Relevantie voor de beroepspraktijk

 

2.4

Typerende beroepshouding

3

Opbouw Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

 

3.1

Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

 

3.2

Uitsplitsing kerntaken en bouwstenen Politieagent (niveau 6)

4

Beschrijving kwalificatie

 

4.1

Beschrijving kerntaken en onderliggende bouwstenen/leeruitkomsten

 

4.2

Overige vereisten

Bijlage 1: Verantwoording

Bijlage 2: Kwalificatievereisten Fysiek-motorische vaardigheid

Bijlage 3: Kwalificatievereisten Basis rijvaardigheid auto

Bijlage 4: Kwalificatievereisten RTGP

Bijlage 5: Kwalificatievereisten Eerste hulp door politie

1. Inleiding

In 2019 heeft de korpsleiding van de politie zes nieuwe beroepsprofielen vastgesteld. In deze beroepsprofielen beschrijft de politie via de zes politieberoepen welke medewerkers er nodig zijn om het werk uit te kunnen voeren. Het gaat dan over vakbekwame medewerkers. De Politieacademie gebruikt de beroepsprofielen om te kijken welke kwalificaties nodig zijn om politiemensen op te leiden die zijn toegerust op het werk dat ze gaan doen. Het gaat dan om het niveau van startbekwaamheid, omdat iemand naast een goede opleiding ook werkervaring nodig heeft om vakbekwaam te worden.

De Politieacademie levert nieuwe collega’s af die hebben aangetoond dat zij over de noodzakelijke kennis en vaardigheden en over de juiste beroepshouding beschikken om in de praktijk aan de slag te gaan bij de politie. De aangetoonde startbekwaamheid geeft recht op een politiediploma.

Om helder vast te leggen wat wordt verstaan onder de startbekwaamheid, zijn er kwalificaties. In een kwalificatiedossier wordt de vereiste kennis, houding en vaardigheden beschreven op het niveau van startbekwaamheid. Elke kwalificatie binnen een kwalificatiedossier beschrijft de eisen waaraan iemand moet voldoen om zijn diploma te behalen.

Deze kwalificatie hoort bij het beroepsprofiel Politieagent. Voor dit beroep zijn er meerdere kwalificatieniveaus.

Met het aanbieden van een kwalificatie leggen belanghebbende partijen in het politieonderwijs verantwoording af aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de kwalificatie van politiemedewerkers. Dit is de verantwoordingsfunctie van de kwalificatie. Daarnaast worden kwalificaties gebruikt om richting te geven aan onderwijsontwikkeling en examinering.

De Politieacademie ontwikkelt kwalificaties in samenwerking met het werkveld en stakeholders. En legt deze voor aan de commissie Kwalificatiestructuur Politieonderwijs (KSP) van de Politieonderwijsraad (hierna: de Raad). Na advies van deze commissie en de Raad stelt de Minister van J&V de kwalificatie vast als deze voldoet aan alle eisen.

1.1. Leeswijzer

In dit document wordt allereerst algemene informatie over de context van het beroep gegeven. Daarna wordt een overzicht weergegeven van de kwalificatiestructuur Politieonderwijs. Vervolgens wordt deze kwalificatie beschreven, in de vorm van kerntaken uitgewerkt in onderliggende bouwstenen, instroomvereisten en beroepsvereisten. Dit begint met een algemene basis, die voor elke kwalificatie gelijk is. Daarna volgt de brede gemeenschappelijke basis, die van toepassing is op meerdere verwante kwalificaties op hetzelfde niveau. Aan de Politieagent (niveau 6) verwante kwalificaties zijn de Rechercheur (niveau 6), de Wijkagent (niveau 6) en de Politieleider (niveau 6). Zij delen gemeenschappelijke kerntaken die maken dat politiefunctionarissen met deze kwalificaties generiek inzetbaar zijn. In de algemene basis en de brede gemeenschappelijke basis wordt daarom gesproken over de Politiefunctionaris, soms aangevuld met specifieke onderdelen voor – in dit geval – Politieagent. Als derde onderdeel zijn de specifieke kerntaken voor deze kwalificatie beschreven. Dit zijn de taken voor de Politieagent (niveau 6). Tot slot is er een bijlage opgenomen, waarin de totstandkoming van deze kwalificatie verantwoord wordt, aan de hand van de criteria die gehanteerd worden door de KSP en de Raad.

Omwille van de leesbaarheid is steeds ‘hij’ gebruikt in de tekst. Waar ‘hij’ staat kan uiteraard ook ‘zij’, ‘hen’ of ‘die’ worden gelezen. Om verder bij te dragen aan de leesbaarheid van deze kwalificatie worden de belangrijkste begrippen vooraf uiteengezet.

Om herhaling in de uitwerking van de bouwstenen te voorkomen, zijn de vaardigheden zoveel mogelijk opgenomen in de leeruitkomsten. Daarom is er alleen een Body of Knowledge (BOK) vormgegeven, gevuld met kennisaspecten. Kerntaken en bouwstenen worden als op zichzelf staande leereenheden benaderd. Om die reden is er bij het lezen van deze kwalificatie kans op herhaling.

De BOK is opgebouwd aan de hand van zogenaamde kernthema’s, passend bij het niveau van de kwalificatie. Kennis op niveau 6 wordt in het NLQF als volgt geduid:

  • Bezit gevorderde, gespecialiseerde kennis van, en kritisch inzicht in, theorieën, en concepten van een beroep, kennisdomein en/of breed wetenschapsgebied.

  • Bezit brede, geïntegreerde kennis en begrip van de omvang van de belangrijkste gebieden en grenzen van een beroep, kennisdomein en/of breed wetenschapsgebied.

  • Bezit kennis en begrip van enkele belangrijke actuele problemen, onderwerpen en specialismen gerelateerd aan een beroep, kennisdomein en/of breed wetenschapsgebied.

1.2. Definities

Term

Omschrijving

Toelichting bij de omschrijving

Beroepsprofiel

Een beschrijving van de essentie van een beroep, op het niveau van een ervaren (vakbekwaam) medewerker; de taken en verantwoordelijkheden die bij een beroep horen, en de ontwikkelingen die hierin verwacht worden.

De essentie van een beroep

- betreft de typische kenmerken van een beroep

- benadrukt de aard van beroepsuitoefening

- benadrukt de context waarbinnen de taken worden uitgeoefend.

Ook moet duidelijk zijn wat het beroep in kwestie onderscheidt van andere beroepen.

In de zes beroepsprofielen voor de politie zijn, anders dan in sommige beroeps(competentie)profielen voor het mbo en hbo, geen vereiste kennis, houding en vaardigheden opgenomen. Ook zijn de beroepen niet op een kwalificatieniveau ondergebracht.

Bouwsteen

Een bouwsteen is een eenheid van leeruitkomsten en bestaat uit minimaal 1 leeruitkomst (kleinste eenheid). Het gaat om een resultaat (verworven kennis, vaardigheden en houding) dat op zichzelf staat en als zodanig aangetoond kan worden.

 

Diploma of certificaat politieonderwijs

Door de Minister van Justitie en Veiligheid erkend document waarmee is aangetoond en vastgelegd dat de eigenaar beschikt over de vereiste kennis, houding en vaardigheden die in de bijbehorende kwalificatie zijn beschreven.

 

Generieke inzetbaarheid en specifieke inzetbaarheid

Een ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan:

- Generiek inzetbaar zijn

- Specifiek inzetbaar zijn

De generieke inzetbare ambtenaar is bekwaam en inzetbaar voor de brede politietaak: opsporing, handhaving en hulpverlening. Hiervoor behaalt de ambtenaar een brede beroepskwalificatie.

De specifiek inzetbare ambtenaar is bekwaam en inzetbaar voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Hiervoor behaalt de ambtenaar een relatief ‘smalle’ kwalificatie.

Generieke inzetbaarheid is bijvoorbeeld aan de orde bij de LFNP-vakgebieden GGP en Tactische opsporing.

Specifiek inzetbare politiemedewerkers hebben hun expertise buiten de politie opgedaan. Deze expertise zetten ze gericht in voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Zij zijn dus ook bekwaam voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Dit is bijvoorbeeld mogelijk voor de LFNP-vakgebieden Forensische opsporing en Intelligence.

De specifiek inzetbare medewerker is breed bevoegd, maar moet zich onthouden van werkzaamheden buiten het vakgebied waarvan zijn functie onderdeel uitmaakt1.

Generieke kwalificatie-eisen

In de kwalificatiedossiers politieonderwijs zijn generieke kwalificatie-eisen van toepassing. Voor mbo-kwalificaties betreft dit eisen voor Nederlands, Engels (alleen niveau 4) en rekenen, en loopbaan en burgerschap.

Generieke kwalificatie-eisen voor kwalificaties op hoger onderwijsniveau zijn verwoord aan de hand van 'Dublin-descriptoren'. Dit betreft (het toepassen van) kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie- en leervaardigheden.

Deze komen overeen met generieke kwalificatie-eisen in het regulier onderwijs.

Voor Nederlands, Engels en rekenen zijn referentieniveaus ontwikkeld. Alle generieke kwalificatie-eisen zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. In verband met de aansluiting van het politieonderwijs op het reguliere onderwijs, wordt deze eisen ook toegepast in de kwalificatiedossiers op mbo- en hoger onderwijsniveau binnen het politieonderwijs.

Kerntaak

Een onderscheiden deel van de beroepsuitoefening. Kerntaken zijn kenmerkende werkzaamheden waarop een kwalificatie is gericht. Kerntaken kunnen meer of minder breed zijn geformuleerd en meer of minder deskundigheid vergen.

 

Kwalificatie

Wat moet een startbekwaam medewerker kennen, kunnen, willen en durven om aan het werk te kunnen in een politieberoep of -taak, door te kunnen stromen naar vervolgonderwijs en om te kunnen functioneren als burger. De kwalificatie is 'de lat' waaraan de student moet voldoen.

De kwalificatie beschrijft de inhoudelijke eisen (het ‘wat') waar het onderwijs (examen en opleidingen) zich op moet richten. Dit ‘wat’ valt onder de ministeriele verantwoordelijkheid.

Een kwalificatie beschrijft de aansluiting van het onderwijs op het werkveld. Een kwalificatie is de inhoudelijke basis voor het ontwikkelen van examens en het opleidingsprogramma (ook curriculum genoemd).

Conform geldende wet- en regelgeving stelt de Minister van J&V de kwalificaties voor het politieonderwijs vast.

Kwalificatiebewijs

Een kwalificatiebewijs van het politieonderwijs is een waardepapier, erkend door de Minister van Justitie en Veiligheid, dat uitdrukt over welke kennis, houding en vaardigheden de houder van het kwalificatiebewijs beschikt. Er zijn twee soorten kwalificatiebewijzen: diploma’s en certificaten.

 

Kwalificatiedossier

Een verzameling van kwalificaties die direct met elkaar samenhangen. Deze kunnen geordend zijn naar (werk)context, inhoud en/of niveau.

Een kwalificatiedossier is van toepassing bij modaliteit 1.

Kwalificatiestructuur (KSP)

Stelsel van kwalificaties en kwalificatiedossiers voor politieonderwijs, die onderling samenhangen.

In het politieonderwijs heeft de KSP twee functies:

- Richting geven aan het politieonderwijs

- Verantwoording afleggen aan de Minister van J&V en de samenleving over de bekwaamheden van executieve politiemedewerkers.

Kwalificatievereisten

Het geheel van wat een startbekwaam medewerker moet kennen, kunnen, willen en durven om aan het werk te kunnen in een politiefunctie of -taak (‘de lat’ waaraan de student moet voldoen).

Kwalificatievereisten zijn van toepassing bij modaliteit 2.

Leeruitkomst

Een meetbaar resultaat van wat de student moet kennen, kunnen, willen en durven, ongeacht de leerroute die de student heeft gevolgd.

- Leeruitkomsten zijn beschrijvingen van de kennis, vaardigheden en attituden, inclusief het beheersingsniveau, dat een student bereikt moet hebben na afronding van het leerproces.

- Dit is een manier om een kwalificatie te beschrijven.

LFNP

Het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Het LFNP bevat beschrijvingen van functies, bijbehorende werkterreinen, aandachtsgebieden en rollen. De competentie- en opleidingsprofielen vormen integraal onderdeel van het LFNP.

 

Startbekwaamheid

De bekwaamheid van een 'starter' in zijn werk.

Een medewerker is startbekwaam als hij net zijn diploma of certificaat heeft behaald.

Dit geldt ook voor het vakspecialistisch onderwijs.

Vakbekwaamheid

Vakbekwaam is iemand wanneer hij zijn beroep, functie of taak goed en in de volle breedte beheerst (een ervaren of ‘vakvolwassen’ medewerker).

Op basis van werkervaring en begeleiding kan een medewerker zich, na het behalen van zijn diploma, verder ontwikkelen richting vakbekwaamheid. Doorgaans heeft een medewerker, na het afronden van een opleiding, ongeveer 10.000 uur of 3 jaar nodig om in zijn werk het niveau van vakbekwaamheid te bereiken.

Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid

Dit betreft één van de zogenaamde descriptoren uit het NLQF (Nederlands Kwalificatieraamwerk) en gaat over

- de mate van samenwerking

- de mate waarin een startbekwame beroepsbeoefenaar aanspreekbaar is op het eigen handelen en/ of dat van anderen

- de mate waarin verantwoordelijkheid gedragen kan worden voor de eigen werk- en studieresultaten en/ of dat van anderen.

 

Voorbehouden handeling (wettelijke beroepsbevoegd-heden en -vereisten)

Handelingen in het beroep of delen daarvan, waaraan wettelijke eisen zijn gesteld.

In de basiskwalificaties voor het politieonderwijs zijn voorbehouden handelingen die een beginnend politiemedewerker moet uitvoeren, opgenomen. In sommige gevallen moet een politiemedewerker (tijdens of na de basisopleiding) extra gekwalificeerd worden voor bepaalde handelingen.

Kwalificaties die op deze voorbehouden handelingen zijn gericht, vallen doorgaans onder modaliteit 2 en zijn opgenomen in de KSP.

1 Meer informatie over specifieke inzetbaarheid is te vinden in het Staatsblad 2018-204

2. Context

2.1. Beschrijving werkveld/beroepspraktijk

De Politiewet omschrijft de taak van de politie als volgt:

De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

De politie is ‘waakzaam en dienstbaar’ aan de waarden van de rechtsstaat. Deze missie vervult de politie door, afhankelijk van de situatie, gevraagd en ongevraagd te beschermen, te begrenzen of te bekrachtigen. Bij het beschermen van mensen gaat het om hun leven, vrijheid en bezittingen. Begrenzen betreft het beperken en beëindigen van ongeoorloofd, al dan niet gewelddadig gedrag. Bekrachtigen heeft te maken met de ondersteuning van gewenst gedrag en het creëren van structurele samenwerkingsverbanden die de veiligheid bevorderen. De politie is zich bewust van zijn taak en positie in de Nederlandse democratie en van zijn dienende rol in de maatschappij. De politie dient dit op een rechtvaardige manier te doen, in de ogen van een enorm divers publiek.

De politieorganisatie kent drie nauw samenwerkende niveaus: lokaal, regionaal en nationaal. Op al deze niveaus spelen ook de internationale en digitale context een rol, want de ontwikkeling van criminaliteit staat steeds meer onder invloed van digitalisering, mondialisering, internationalisering en netwerkvorming. Het werkveld van de politie is heel breed, van meldkamer tot high-tech crime en van tactisch rechercheur tot specialist interventie.

De politie wil haar missie bereiken door:

  • vertrouwen te wekken door de wijze waarop zij resultaten bereikt;

  • in elke situatie alert en slagvaardig op te treden;

  • betrokken en daadkrachtig te helpen, de-escalerend te werken en waar nodig geweld te gebruiken;

  • intensief samen te werken met burgers en partners vanuit betrokkenheid, informatie delen en wederkerigheid;

  • te leren, te innoveren en te vertrouwen op haar professionals;

  • één korps te zijn: van wijk tot wereld, lokaal verankerd en (inter-)nationaal verbonden.

De vier kernwaarden van de politie vormen de basis voor iedereen die er werkt, namelijk integer, betrouwbaar, moedig en verbindend.

De politie in Nederland kent haar positie in een dynamische samenleving en beweegt zich in een snel veranderende omgeving, waarin nieuwe veiligheidsvraagstukken zich in rap tempo aandienen. Dit vraagt om een flexibele organisatie die weet wat zij wil, die vooruit kijkt en die met haar partners koers bepaalt en vasthoudt en weet wat zij kan: ‘de politie van overmorgen’. De politie van overmorgen:

  • is verbonden met woning, wijk, web en wereld;

  • werkt (multidisciplinair) samen in nieuwe veiligheidscoalities, met publieke en private partners, vanuit ieders grootste toegevoegde waarde;

  • werkt met state of the art intelligence en technologie;

  • is actief transparant over wat ze doet en wat niet;

  • is een wendbare organisatie met wendbare mensen, die hun talent en vaardigheden blijven ontwikkelen.

2.2. Kern van het beroep

Deze kwalificatie betreft de politieagent (niveau 6) die inzetbaar is als executief politiemedewerker. De politieagent is doorgaans werkzaam in het operationele politiewerk op een basisteam. Het operationele gebiedsgebonden werk is de core business van de politieagent. Hij levert als operationele en verbindende professional een bijdrage aan de veiligheid in de wijk door de effectieve aanpak van veiligheidsvraagstukken. Hierbij vertaalt de politieagent theoretische inzichten naar concrete toepassingen in de praktijk. Hiermee kan de politieagent werkend in de praktijk zien dat het eigen werk en het werk van het team beter kan en hij kan bewerkstelligen dat dit gebeurt. Op deze manier combineert hij streetwise en sciencewise handelen.

De politieagent overziet de context van wijk, web en wereld en begrijpt de onlosmakelijke verwevenheid daarvan. Hij is doordrongen van de functie van de politie in de samenleving en belichaamt de verbindende en doortastende rol van de politie als handhaver van de rechtsorde in een diverse en complexe samenleving. De politieagent manoeuvreert daartoe op het grensvlak van politie en diverse samenwerkingspartners in het veiligheidsdomein, van burger tot burgemeester. Daarnaast is de politieagent voldoende digitaal vaardig om de eigen functie uit te oefenen in de gedigitaliseerde samenleving.

Vanuit zijn basis in het operationele politiewerk, werkt de politieagent aan de aanpak van veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken. Deze vraagstukken raken direct aan het werkgebied van het basisteam en het politiewerk daarbinnen. Hierbij is hij in staat om maatschappelijke ontwikkelingen te signaleren, te analyseren en te onderzoeken en deze te koppelen aan zijn taak binnen het basisteam. Hij kan over incidenten heen kijken en werken aan grotere vraagstukken. Hij overziet de situatie en kan op basis van een analyse in (multidisciplinaire) samenwerking betekenisvolle interventies ontwikkelen. Op basis hiervan ontwikkelt hij betekenisvolle aanpakken binnen (multidisciplinaire) samenwerkingsverbanden. Door zijn netwerk en inzicht in zowel de politieorganisatie als de (bestuurlijke) context weet hij beweging binnen en buiten de eigen organisatie op gang te brengen. Tot slot wordt van de politieagent verwacht dat hij de aanpak van veiligheidsvraagstukken kan monitoren en evalueren om op deze manier beleid te beïnvloeden en het politiewerk te verbeteren.

2.3. Relevantie voor de beroepspraktijk

De kwalificatie Politieagent (niveau 6) is gebaseerd op het beroepsprofiel Politieagent en heeft een link naar diverse functies in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP).

2.4. Typerende beroepshouding

De politieagent beweegt zich in uniform in de publieke ruimte en dat brengt verplichtingen met zich mee en vereist een professionele beroepshouding. Dit geldt óók voor de startbekwame politieagent op niveau 6. Hij handelt met durf en daadkracht (en volgens de geldende kernwaarden) en op basis van inschatting van eigen mogelijkheden. Hij stapt naar voren waar anderen terugdeinzen. Ook onder "druk" moet hij kunnen functioneren en zich ervan bewust zijn dat zijn handelen onder een vergrootglas ligt.

De typerende beroepshouding van de politieagent (niveau 6) sluit aan bij zijn rol en positie als verbinder in het operationele politiewerk. Hij doorkruist vanuit zijn operationele functie in het basisteam het dominante onderscheid dat veelal wordt gemaakt tussen werkvloer, leidinggevenden en interne processen en domeinen en staat op het grensvlak van de eigen en andere organisaties. Dit vraagt van de politieagent dat hij de institutionele standaarden en identiteit van de politie kent, begrijpt en zich eigen maakt en dat hij leert zijn omgeving te beïnvloeden. Hij is betrouwbaar en vervult daarin een verbindende, soms een regisserende en de andere maal een meer faciliterende rol, zowel intern als extern en voegt een analytische houding toe aan de dagelijkse operationele werkpraktijk. Hij begrijpt de organisatie waarin hij werkt, analyseert de taken en werkprocessen, signaleert beperkingen en weet beweging op gang te brengen om zo bij te dragen aan de kwaliteitsversterking binnen het basisteam. De politieagent is zich bewust van zijn voorbeeldfunctie binnen het basisteam. Als aanjager van verandering weet hij om te gaan met en kan inspelen op de onduidelijkheid, weerstanden en conflicterende perspectieven die deze rol met zich mee kan brengen. Hij toont moed en kan omgaan met de uitdagingen die kunnen optreden als gevolg van zijn positie.

Ten aanzien van het werk is de politieagent fysiek, mentaal en moreel weerbaar en wendbaar. In snel veranderende situaties houdt hij overzicht en weet hij efficiënt en passend te reageren op basis van zijn kennis, vaardigheden en ervaring. Vanuit zijn operationele werkzaamheden en in wederkerige samenwerking met zijn collega’s op verschillende niveaus, waarbij het steeds gaat om het vraagstuk wie het beste kan bijdragen aan de oplossing. Binnen multidisciplinaire samenwerkingsverbanden vertrekt hij vanuit de kernwaarden van de politie en verbindt hij deze aan gemeenschappelijke belangen en doelstellingen. Verder is de politieagent continue in staat om te reflecteren op het eigen handelen en het handelen van anderen. Hiertoe volstaat hij niet met een kritische houding ten opzichte van werkpraktijken, maar werkt hij aan verbeteringen van het werkproces op basis van eigen initiatief en praktische bewijslast. Daarbij staat het te bereiken effect centraal en dienen procedures en standaarden faciliterend te zijn. De politieagent heeft de durf om hiervan soms beargumenteerd af te wijken indien de situatie daarom vraagt.

Het afwisselen van handelingsrepertoire is kenmerkend voor zijn rol; van een ferme, zelfverzekerde houding tot een terughoudende, observerende opstelling. Op deze manier weet hij betekenisvolle interventies en creatieve oplossingen in de actiegerichte beroepspraktijk in te bedden en maatschappelijk effect te bereiken.

3. Opbouw Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

3.1. Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

In onderstaande afbeelding is de nieuwe Kwalificatiestructuur Politieonderwijs gevisualiseerd.

Bijlage 271797.png

3.2. Uitsplitsing kerntaken en bouwstenen Politieagent (niveau 6)

Bijlage 271798.png

4. Beschrijving kwalificatie

4.1. Beschrijving kerntaken en onderliggende bouwstenen/leeruitkomsten

Algemene kerntaak

Kerntaak

Werken binnen de politieorganisatie

Kent en begrijpt de organisatie en werkprocessen van de politieorganisatie en de context (democratie, Rechtsstaat) waarbinnen de politie opereert.

Context van deze kerntaak

De politie heeft een bijzondere positie in de samenleving en daarmee samenhangende bevoegdheden die voorbehouden zijn aan de politie. Politiefunctionarissen hebben daarmee ook een bijzondere positie in de samenleving. Als iemand gaat werken bij de politie, dan zijn er meerdere vakgebieden, werkterreinen en rollen die iemand kan vervullen. De politiefunctionaris participeert in het veiligheidsdomein en kent daarbinnen (de grenzen van) zijn taken en bevoegdheden. In deze kerntaak ligt de nadruk op kennis, achtergronden en vorming voor het werken binnen de politieorganisatie.

Complexiteit van deze kerntaak

Voor elke politiefunctionaris is het van belang dat hij de dienende en waakzame rol van de politie in de samenleving kent, weet wat het betekent om in de politieorganisatie te werken. Ook is het van groot belang de taak, positie, missie en kernwaarden van de Nederlandse politie in de samenleving en het rechtsbestel te kennen en deze te verbinden met relevante wetgeving en beleidskaders van de politie. De politiefunctionaris moet weten waarom de politie er is en wat de politie mag. Voor de legitimiteit van de politie in de samenleving en het eigen handelen daarin is het o.a. van belang goed op de hoogte te zijn van de wettelijke kaders, de procedures en protocollen en mogelijkheden en grenzen die gelden voor zijn eigen bevoegdheden (wat kan en mag). Het toepassen van deze kennis vereist een grote mate van flexibiliteit. Omdat een situatie of taak veranderlijk van aard kan zijn moet de politiefunctionaris snel kunnen schakelen. Hij moet kennis en vaardigheden kunnen combineren en de werkwijze onderbouwd kunnen aanpassen aan de situatie. De politiefunctionaris moet ook bekend zijn met andere instanties met een toezichthoudende, handhavende en opsporende taak om te weten wat de taakopdracht van de politie is, welke taken/verantwoordelijkheden zijn belegd binnen de politieorganisatie en in het bredere veiligheidsdomein

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

De politiefunctionaris heeft te maken met aanvullende complexiteit op ‘institutioneel gebied’. Hierbij werkt hij enerzijds binnen de organisatie in samenwerking met collega’s, maar tegelijkertijd werkt hij ook aan de organisatie, door te onderzoeken, kritisch inzicht toe te passen, te analyseren, samenhang te zien en veranderingen voor te stellen.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politiefunctionaris werkt in een team met collega’s. De politiefunctionaris speelt een actieve rol in de samenwerking met burgers en partners in het veiligheidsdomein. In deze omgevingen bouwt en onderhoudt hij actief zijn netwerken. Hij is daarin verantwoordelijk voor zijn eigen werkzaamheden.

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

De politiefunctionaris werkt samen in wisselende werkomgevingen, o.a. met collega’s, relevante partners en burgers. Hij draagt verantwoordelijkheid voor resultaten van zijn eigen handelen en voor het resultaat van het werk van zijn medewerkers. Hij bevordert het vakmanschap, van zichzelf en zijn collega’s, binnen de organisatie. Hij analyseert steeds de context waarbinnen de politie opereert en doorziet hierin patronen. Op basis van deze analyse is hij verantwoordelijk voor het initiëren van de dialoog over de organisatie en de werkprocessen, en formuleert – gevraagd en ongevraagd – adviezen en verbetervoorstellen.

Bouwsteen

Weet waar de politie staat

Begrijpt de taak en positie van de Nederlandse politie tegen de achtergrond van de Nederlandse democratie, de rechtsstaat en de uitvoerende overheidsorganen. Begrijpt de rol van de politie in de samenleving.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris kan de taken en positie van de Nederlandse politie plaatsen tegen de achtergrond van de Nederlandse democratie en rechtsstaat, de ‘brede politiefunctie’, recht en veiligheid. Hij kent de hoofdlijnen van de voor de politie relevante wet- en regelgeving en kan dit in zijn werkzaamheden toepassen. Hij heeft inzicht in het onderscheid tussen rechtshandhaving en rechtspleging en begrijpt wat dit voor zijn werk betekent. De politiefunctionaris heeft inzicht in de Nederlandse samenleving, de waarden en normen en hoe deze zich ontwikkelen. Hij kent de relevante wettelijke kaders. De politiefunctionaris kan verschillen en overeenkomsten tussen burgers en politieambtenaren en hun positie in de samenleving benoemen en toelichten. Hij kan dit vertalen naar zijn werk als politiefunctionaris. De politiefunctionaris kan de partners benoemen waarmee hij samenwerkt en die ook werkzaam zijn in de handhaving, opsporing en hulpverlening.

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

De politiefunctionaris heeft kritisch inzicht in de taak en positie van de politie, heeft begrip van het spanningsveld dat te maken heeft met die taken en kan daarmee omgaan. Hij kent de politiegeschiedenis, de actuele problemen en uitdagingen van de politie en de fenomenen in de samenleving. Hij onderzoekt en analyseert deze, kan hierop reflecteren en daarover adviseren.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Basis wet- en regelgeving

• Bestuursrecht

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Samenwerken in de veiligheidsketen

Bouwsteen

Weet wat de politie is en doet

Kent de brede politiefunctie, het wettelijk kader, de legitimiteit van de politie en het eigen handelen in de samenleving, de hoofdkenmerken en de werkprocessen, systemen en procedures van de politieorganisatie en toont dit in een professionele

beroepshouding.

Leeruitkomst

Organisatiedoelen en maatschappelijk effect

De politiefunctionaris kent de missie, visie en de kernwaarden van de Nederlandse politie en kan deze verbinden aan het eigen handelen. Hij kent de relevante wetgeving en relevante ontwikkelingen binnen de leidende portefeuilles. Hij kent de formele positie en taakopdracht van de Nederlandse politie en de hoofdkenmerken van de organisatiestructuur en opschaling daarbinnen. Hij kent de politiek-bestuurlijke context van de politie(organisatie) en de relevante overlegstructuren lokaal, regionaal, landelijk en internationaal.

Hij begrijpt de begrippen gezag, legitimiteit en vertrouwen in de context van de politieorganisatie en kan uitleggen hoe de missie en kernwaarden door (moeten) werken in de politiepraktijk en kan deze begrippen hanteren in zijn werkzaamheden. Hij heeft inzicht in de veranderingen in de samenleving, de impact daarvan op het politiewerk en het daarmee samenhangende belang van de informatiepositie en informatievaardigheid van de politie.

Samenwerken binnen de politie

De politiefunctionaris heeft kennis van algemene, veelvoorkomende politietaken en kan uitleggen hoe onderscheiden taken onderdeel uitmaken van werkprocessen binnen de politie. Hij kent de politieprocessen, zijn eigen positie daarin en hoe er wordt samengewerkt. Hij heeft kennis van de bevoegdheden van de politie en de eigen inzet. De politiefunctionaris kan de voor hem relevante politiesystemen en procedures benoemen en kan deze hanteren. De politiefunctionaris kan het belang van gestandaardiseerde werkmethoden uitleggen en ook waarom er soms van afgeweken wordt. De politiefunctionaris weet aan wie de politie verantwoording aflegt over het eigen handelen, resultaten en onvoorziene effecten, handelt zelf navolgbaar en legt verantwoording af ten aanzien van het eigen handelen.

Samenwerken in het veiligheidsdomein

De politiefunctionaris toont inzicht in de taken van de verschillende organen in het veiligheidsdomein, de begrenzing van hun taakopdracht en hoe ze elkaar aanvullen. Hij heeft inzicht in de mogelijkheden van een multidisciplinaire aanpak van vraagstukken met deze relevante partijen. Hij kent het belang van samenwerking met partners in het veiligheidsdomein. De politiefunctionaris heeft daarin oog voor de verschillende belangen in de interne en externe samenwerking en kan zich daarbinnen positioneren. Hij heeft zicht op wat politiewerk en politiële samenwerking omvat in termen van vraagstukken, in Nederland en in relatie tot het buitenland en het virtuele domein.

Samenwerken met burgers

De politiefunctionaris begrijpt de rechtvaardigheidsperceptie en verwachtingen van burgers over de positie en het handelen van de politie daarin. Hij begrijpt dat belangen van burgers verschillen, dat dit inlevingsvermogen en flexibiliteit vraagt van de politie, maar ook een gezaghebbende en weerbare positie

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

Van de politiefunctionaris wordt verwacht dat hij met betrekking tot de organisatie kritisch inzicht en kennis en begrip van actuele problemen heeft. Vanuit inzicht in de veranderingen in de samenleving en het beoogde maatschappelijke effect, de impact daarvan op het politiewerk en het daarmee samenhangende belang van de informatiepositie en informatievaardigheid van de politie werkt hij actief aan het verzamelen van kennis. Hij vertaalt dit naar de organisatie en het handelen (ook buiten de organisatie) en werkt daarin samen met collega’s en relevante partners. De politiefunctionaris analyseert de taken en de werkprocessen en signaleert beperkingen. Hij werkt actief aan een duurzame, doelgerichte en wederkerige samenwerking in het veiligheidsnetwerk en met burgers door hen te verbinden, te betrekken in uit te voeren acties, te faciliteren en eventuele weerstand weg te nemen. Binnen deze samenwerking representeert de politiefunctionaris de politieorganisatie, heeft hij inzicht in de belangen van anderen en kan hij doelgericht communiceren. Hij vindt hierin de balans tussen regie nemen en zich dienstbaar opstellen naar andere partijen en ten behoeve van andere initiatieven, waarbij steeds het te bereiken effect centraal staat.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Basis wet- en regelgeving

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Samenwerken in de veiligheidsketen

• Methodisch werken en kwaliteit(borging)

Breed gemeenschappelijke kerntaken

Kerntaak

Verkrijgen en verder ontwikkelen van een professionele (beroeps)identiteit

Werkt actief aan zijn professionele ontwikkeling en (beroeps)identiteit en kwaliteit, betrekt en stimuleert en coacht anderen hierin.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in een wisselende, onvoorspelbare werkomgeving in de context van het werken binnen de politie en de (internationale) samenleving. De professionele beroepsidentiteit is leidend in het denken en handelen van iedereen die onderdeel is van de politieorganisatie. De kracht van de politiefunctionaris is om contacten te leggen, vertrouwen te wekken en vanuit dat vermogen de juiste informatie te verzamelen. Hij relateert deze informatie aan wijk, web en wereld om contextgericht in elke situatie alert en slagvaardig op te kunnen treden. Gevoel voor de situatie en oog voor de persoon zijn daarbij van belang. Zijn vakkennis en inzicht in verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) helpen de politiefunctionaris daarbij. De politiefunctionaris draagt zorg voor een samenwerking vanuit betrokkenheid en wederkerigheid, zowel met zijn collega’s, relevante partners, als met burgers. De bedoeling in de samenleving en het creëren van maatschappelijk effect staan centraal in de samenwerking. Hij kan hiertoe zowel anderen als zichzelf in positie brengen en houden waarbij hij de balans vindt tussen regie geven en nemen.

Specifiek voor de politieagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De politieagent werkt in teamverband samen in wisselende werkomgevingen, o.a. met collega’s, relevante partners en burgers. Hij staat daarbij met hen in nauw contact en weet ze snel en gericht bij elkaar te brengen op een specifiek thema. De omvang van het team waarin hij samenwerkt is afhankelijk van zijn positionering in de politieorganisatie.

Complexiteit van deze kerntaak

De politiefunctionaris voert politie en/of opsporingswerk uit. In de meeste situaties bieden protocollen, procedures en vaste werkwijzen houvast en bescherming in zijn handelen. Daar waar protocollen, procedures of werkwijzen niet of onvoldoende werken neemt hij de professionele ruimte om hier betekenisvol, beargumenteerd en binnen de kaders van de wet op innovatieve en/of creatieve wijze van af te wijken. Indien hij afwijkt van protocollen, procedures en vaste werkwijzen legt hij zijn gedrag, intenties en houding uit.

Daarvoor organiseert en stimuleert de politiefunctionaris reflectie op het (eigen) handelen in de praktijk. Hij genereert, verwerkt, analyseert, interpreteert en benut informatie verkregen uit o.a. de samenwerking en reflectie met collega’s, relevante partners en burgers tot intelligence. De keuze voor een aanpak wordt – naast regelgeving – namelijk ook in hoge mate bepaald door beroepsethiek en reflecterend vermogen.

De politiefunctionaris is fysiek, mentaal en moreel weerbaar en wendbaar. Hij is zich bewust van de manier waarop hij naar de wereld kijkt en dat die manier kan verschillen met de manier waarop anderen naar de wereld kijken. Hij benut dit bewustzijn in het omgaan met dilemma’s die hij tegenkomt in de wisselende werkomgeving waarbinnen hij zijn werk uitvoert (intern en extern) en in zijn privéleven.

Specifiek voor de politieagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De politieagent is zich bewust van zijn verschillende posities in de organisatie (rechtstatelijke positie, informatiepositie en persoonlijke positie), de mogelijke vernieuwingen die hij de organisatie kan bieden en weet hiermee om te gaan. Hij kan enerzijds opereren in een steeds veranderende omgeving, aan de andere kant kan hij ook zelf verandering in zijn omgeving tot stand brengen. Daarvoor kan hij zijn politieke en bestuurlijke sensitiviteit en positie aanwenden en daarmee het krachtenveld en de (bestuurlijke) processen beïnvloeden. Hij heeft een adaptief vermogen maar weet ook zijn eigen identiteit overeind te houden. Hij kan daarmee laveren in organisatie- en groepsprocessen, kent en benut de (in)formele organisatie en dialoog om persoonlijke en organisatiedoelen te bereiken.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politiefunctionaris is in zowel stabiele, wisselende en stressvolle situaties verantwoordelijk voor de resultaten van zowel zijn eigen handelen en draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor de resultaten en het handelen van het team waarin hij werkzaam is. Daarnaast is hij ook verantwoordelijk voor zijn eigen functioneren binnen de organisatie, voor zijn eigen deskundigheid en professionele ontwikkeling en draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor het functioneren, deskundigheid en professionele ontwikkeling van anderen. Hij kent en begrijpt de (on)mogelijkheden van zowel zijn eigen handelen en bevoegdheden en kan daarmee omgaan. Ook kent en begrijpt hij de (on)mogelijkheden van zijn collega’s in de eenheid en/of ketenpartners. Hij is hierin een voorbeeld voor anderen. Hij neemt verantwoordelijkheid voor de doorontwikkeling van de deskundigheid, vakmanschap en de kwaliteit van werkzaamheden van zichzelf en anderen, door uitwisseling met collega’s te initiëren, bijvoorbeeld over dilemma’s die hij of zijn collega’s tijdens het werk ervaren. Hij spreekt waar nodig anderen aan en is zelf aanspreekbaar. Aan wie de politiefunctionaris verantwoording over zijn werkzaamheden aflegt is afhankelijk van zijn positionering in de politieorganisatie.

De politiefunctionaris pakt de ruimte om, in samenwerking met anderen, zijn professionele identiteit te ontwikkelen en te werken aan de doorontwikkeling van de kwaliteit van het politiewerk, de politieorganisatie, de dienstverlening en het team.

Bouwsteen

Werkt actief aan zijn professionele ontwikkeling en die van anderen

Ontwikkelt proactief zijn kennis en vaardigheden. Zoekt actief naar, combineert en analyseert interne en externe ontwikkelingen (wijk, web, wereld). Kan deze risicobewust vertalen naar toepassingen voor de praktijk van de werkomgeving. Kent de kwaliteiten en kennis van collega’s en benut deze. Initieert uitwisseling (binnen en buiten de organisatie) ten behoeve van kennis- en vakmanschapsontwikkeling van zichzelf en anderen. Stimuleert en coacht anderen hierin.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris onderkent de waarde van geldende wet- en regelgeving, weet hoe hij deze kan gebruiken in de beroepsuitoefening en kan deze bevorderen en verder ontwikkelen. Hij stelt zich op actieve wijze en vanuit eigen initiatief continu op de hoogte van maatschappelijke, technologische, strategische, beleidsmatige en vakinhoudelijke ontwikkelingen, ontwikkelingen op het gebied van informatisering, globalisering en internationalisering. Hij is voldoende digitaal vaardig om zijn eigen functie uit te kunnen voeren in de gedigitaliseerde samenleving. Ook zorgt hij dat hij bijblijft op het gebied van nieuwe methodieken en technieken, zoals digitalisering van en in het werk. Hij brengt naast ontwikkelingen ook nieuwe, veranderende veiligheids- en leefbaarheidsproblematieken in kaart, borgt dit en deelt deze met anderen. Dit doet hij door o.a. gebruik te maken van intelligence, vakliteratuur, relevante (wetenschappelijke) onderzoeken en door (nieuws)bronnen te raadplegen.

De politiefunctionaris zoekt in samenwerking met collega’s en relevante partners actief naar vernieuwingen in digitale mogelijkheden en onderkent de kracht die deze kunnen hebben en de manier waarop deze kunnen doorwerken op veiligheids- en leefbaarheidsproblematieken in de samenleving. Hij kent de (on)mogelijkheden van sociale media. Hij analyseert de verkregen informatie en relateert deze aan wijk, web en wereld. Hij is zich daarbij bewust van het spanningsveld tussen de interne en externe organisatie en tussen de fysieke en digitale wereld. Daarnaast is hij in contact met collega’s, partners en burgers (wijk, web, wereld) die hij snel en gericht bij elkaar weet te brengen op een specifiek thema.

De politiefunctionaris vertaalt nieuwe kennis en inzichten (collectief) naar concrete en betekenisvolle (wetenschappelijke en/of evidence-based) toepassingen en interventies voor de praktijk van de (eigen) werkomgeving of oplossingen voor veiligheids- en leefbaarheidsproblemen die hier spelen. Hij initieert uitwisseling en stimuleert intervisie met collega’s en partners om (eigen) kennis- en vakmanschapsontwikkeling te bevorderen en te benutten. Hij is verantwoordelijk voor zijn eigen professionele ontwikkeling en betrekt daarbij zijn omgeving en stimuleert anderen in hun professionele ontwikkeling. Hij brengt hiervoor zijn eigen talenten, kwaliteiten en ‘ontwikkelpunten’ of die van anderen in kaart door vragen te stellen, te reflecteren en feedbacktechnieken toe te passen. Hij kan een voorbeeldrol vervullen. Hij benut communicatie, advies en coaching ter bevordering van het lerend-, onderzoekend-, en denkvermogen van zichzelf en van anderen, binnen en buiten de organisatie.

Specifiek voor de politieagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De politieagent brengt vanuit de taak die hij heeft naast ontwikkelingen ook nieuwe, veranderende veiligheids- en leefbaarheidsproblematieken in kaart, die spelen in het eigen werkgebied en daarbuiten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Professioneel en divers vakmanschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de Politieagent

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

Denkvaardigheden, meervoudig kijken en schriftelijk en mondeling rapporteren en presenteren

De politiefunctionaris in de politieorganisatie en samenwerking binnen de politieorganisatie

Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

Methodisch en betekenisvol adviseren, innoveren beïnvloeden en handelen

Bouwsteen

Heeft een professionele (beroeps)identiteit, draagt dit uit en weet hoe hij anderen moet coachen

Initieert de ontwikkeling van zijn eigen professionele (beroeps)identiteit, en fysieke, morele en mentale weerbaarheid, voert hierover de dialoog. Stimuleert en coacht de ontwikkeling van anderen. Is zich bewust van zijn eigen en andere referentiekaders, creëert ruimte voor integriteit en divers vakmanschap en vervult daarin een voorbeeldrol.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris heeft een open, nieuwsgierige en onderzoekende houding en beschikt over zelfkennis en -inzicht. Hij weet wie hij is en waar hij voor staat binnen de politieorganisatie en samenleving, binnen zijn specifieke werkomgeving, afdeling of organisatieonderdeel. Hij initieert de ontwikkeling van zijn eigen (unieke) professionele identiteit binnen de politieorganisatie. Hij vormt zich een beeld ten aanzien van het geheel aan waarden, inspiratie en betekenisgeving binnen de politieorganisatie, o.a. door zelfreflectie. Hij is zich bewust van zijn drijfveren, sterktes, zwaktes en beweegredenen en relateert deze aan patronen in zijn werk. De politiefunctionaris kent zijn kwaliteiten, competenties en vaardigheden en zijn voorkeuren. Hij is zich bewust van zijn natuurlijke handelingsrepertoire en voorkeursstijl, hoe zich deze verhoudt tot voorkeursstijlen van anderen en gaat hier bewust mee om.

De politiefunctionaris ontwikkelt op eigen initiatief zijn fysieke, mentale en morele weerbaarheid en wendbaarheid. Hij is zich bewust van de verwachtingen die burgers van hem hebben als generiek/executief politiemedewerker. Hij heeft kennis en inzicht in verschillende leefstijlen en culturen binnen de samenleving (divers vakmanschap, diversiteit en inclusie) en kan dit inzetten om (operationele) veiligheidsvraagstukken aan te pakken. Hij initieert inhoudelijke dialoog met collega’s over goed politiewerk, beroepstaken, werkzaamheden en dilemma’s in het werk. Hij houdt rekening met de morele dimensie en dynamiek van de situatie. Hij kan vanuit verschillende perspectieven naar de situatie kijken en maakt een weloverwogen oordeel of stelt deze indien nodig uit. Hij handelt altijd ethisch verantwoord. Hij is hierin een voorbeeld en weet hoe hij anderen moet coachen.

De politiefunctionaris creëert en benut kansen om zich optimaal kunnen ontwikkelen tot de politiefunctionaris die hij wil zijn. Hij leert van zijn collega’s en relevante partners door vragen te stellen, gevraagd en ongevraagd feedback te geven en te ontvangen en zich kwetsbaar op te stellen.

Specifiek voor de politieagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De (beroeps)identiteit van de politieagent is geen vaststaand feit, maar ontwikkelt zich voortdurend. Hij durft af te wijken van de gangbare opvattingen binnen de organisatie. De politieagent is wendbaar. Hij weet om te gaan met en kan inspelen op de onduidelijkheid, weerstanden en conflicterende perspectieven die zijn positie met zich mee kunnen brengen, en is in staat daarmee beweging in de organisatie op gang te brengen.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Professioneel en divers vakmanschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Bouwsteen

Werkt systematisch en praktijkgericht aan de ontwikkeling en kwaliteit van de politieorganisatie en politiewerk

Draagt zorg voor kwaliteit van eigen werk, coacht anderen hierin en geeft waar nodig feedback. Signaleert knelpunten en klachten (van binnen en van buiten), onderzoekt en formuleert oplossingsstrategieën. Initieert de implementatie van structurele verbeteringen voor het team, de organisatie en multidisciplinaire samenwerkingsverbanden.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris draagt zorg voor de doorontwikkeling van de kwaliteit van beroepstaken en werkzaamheden, het politiewerk, de dienstverlening en het functioneren van de politieorganisatie en/of het team vanuit zijn operationele rol binnen het team. Hij is in staat (eigen) ervaringen, observaties en evaluaties om te zetten in persoonlijke effectiviteit en deze te benutten voor kwaliteitsverbetering binnen de organisatie. Hij kan beargumenteerd en doelbewust afwijken van procedures en protocollen, maar blijft binnen de (juridische) kaders. Hij voorziet collega’s hierin van feedback en betrekt hen in interventies ten behoeve van kwaliteitsverbetering binnen de organisatie.

De politiefunctionaris verzamelt en analyseert informatie, initieert en organiseert onder meer ontwikkel- en intervisiegroepen om informatie te delen en klachten en knelpunten in de beroepsuitoefening of werkprocessen te onderzoeken. Daarbij bevordert hij het lerend vermogen van de organisatie door te reflecteren op het methodisch en systematisch handelen van zichzelf en/of anderen. Hij benut de mogelijkheid om te leren van deze reflecties en informatie door oplossingsstrategieën te formuleren om tot concrete voorstellen voor structurele verbeteringen te komen.

Hij creëert ruimte om zijn ideeën, verbetervoorstellen of adviezen te delen. Hij kent zichzelf en kan de ander inschatten, daardoor kan hij de ideeën, voorstellen en adviezen zowel mondeling als schriftelijk overtuigend uiteenzetten en onderbouwen. Hij initieert de implementatie van verbetertrajecten voor het team, zijn organisatieonderdeel en multidisciplinaire samenwerkingsverbanden. De politiefunctionaris handelt altijd ten behoeve van de bedoeling in de samenleving en het beoogde maatschappelijk effect.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Professioneel en divers vakmanschap Positionering en persoonlijk leiderschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de Politieagent

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

Denkvaardigheden, meervoudig kijken en schriftelijk en mondeling rapporteren en presenteren

Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

Methodisch en betekenisvol adviseren, innoveren, beïnvloeden en handelen

Kwaliteits-, verander-, project-, informatie-, risicomanagement

Kerntaak

Rechtmatig handelen bevorderen en bijdragen aan de legitimiteit van de politie

Kent het juridisch kader en de bevoegdheden van de politie en partners en kan deze rechtmatig (laten) toepassen. Kan de (maatschappelijke) impact van het politiewerk beoordelen en draagt bij aan de legitimiteit van politiewerk in de samenleving.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in een wisselende werkomgeving in de context van de (internationale) fysieke en digitale samenleving. De huidige samenleving vraagt veel van de politie. De veiligheidsvraagstukken zijn ingewikkeld, de politieke en bestuurlijke omgeving is veeleisend en het publiek is mondig en divers. Voor de politiefunctionaris kan deze omgeving afwijken van wat ‘normaal’ is en ‘vrijblijvend’ is. Het geweldsmonopolie – dat bij voorkeur niet hoeft te worden ingezet – verschaft de politie het gezag om op te treden. De politiefunctionaris werkt zowel in voorspelbare als in onvoorspelbare situaties, waarbij hij zijn handelen snel moet kunnen aanpassen en zo nodig doelgericht interventies moet ontwikkelen en (laten) uitvoeren door het (laten) toepassen van bevoegdheden. Naast het toepassen van bevoegdheden is voor hem ook het verlenen van hulp van toepassing. In de context van deze kerntaak zijn de begrippen rechtmatigheid en legitimiteit voor de politiefunctionaris relevant. Rechtmatigheid geeft aan of iets mag volgens de wet (hebben we het goed gedaan?). Legitimiteit gaat erover of het maatschappelijke gezag van de politie door de bevolking ook wordt aanvaard (hebben we het goede gedaan?). Dit is veranderlijk van aard. Politiefunctionarissen op dit niveau hebben een belangrijke rol om de legitimiteit en rechtmatigheid van politioneel handelen te toetsen en het ethisch en integer handelen te bevorderen en waar mogelijk op eigen initiatief door te ontwikkelen. Zij nemen daarbij het legaliteitsprincipe in acht en werken aan effectieve en efficiënte interventiestrategieën.

Complexiteit van deze kerntaak

Een politiefunctionaris opereert vanuit een zelfbewuste positie die rust en gezag uitstraalt en is tegelijkertijd ‘bewaker’ van de norm in de morele ruimte. De politiefunctionaris voert politie- en/of opsporingswerk uit. Daarbij maakt hij rechtmatig gebruik van zijn bevoegdheden door subsidiair en proportioneel te handelen. Hij maakt continu de afweging in zijn handelen (vooraf, tijdens en achteraf) ten opzichte van de bevoegdheden van en de samenwerking met ketenpartners om zijn professioneel handelen te rechtvaardigen in verschillende situaties. Hij adviseert anderen hierin.

Wanneer de legitimiteit van de politie wordt betwist kan dit doorwerken in zowel het eigen handelen van de politiefunctionaris als dat van zijn collega’s. Daarom draagt de politiefunctionaris, in samenwerking met zijn collega’s, bij aan de legitimiteit van politie- en opsporingswerk in de samenleving door de maatschappelijke impact van het politie- en opsporingswerk te beoordelen. Hij is zich bewust van de uitzonderlijke positie van de politie en het geweldsmonopolie en tal van wettelijke bevoegdheden waarover de politie beschikt en de impact die het toepassen van deze bevoegdheden kan hebben op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken burgers. Hij is zich ervan bewust dat dit geweldsmonopolie met terughoudendheid moet worden toegepast én dat iedereen weet dat het kan worden toegepast. Tegelijk moet de politiefunctionaris continu scherp afwegen of dit monopolie op gepaste wijze wordt toegepast, of het doel op andere wijze kan worden bereikt. Ook is hij zich bewust van het krachtenveld van verschillende maatschappelijke, organisatorische, professionele en persoonlijke normen.

Specifiek voor de politieagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De politieagent is in staat te opereren in een veranderende samenleving, in de dynamische omgeving van het veiligheids- en leefbaarheidsdomein rekening houdend met de (veranderlijke) politieke en bestuurlijke situatie, ook in heftige en onverwachte incidenten, risicovolle calamiteiten en niet te plannen activiteiten. In (on)verwachte en kritische openbare-orde-situaties moet hij methodisch en systematisch het hoofd bieden aan hectiek en mediadruk.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politiefunctionaris werkt samen met collega’s, relevante partners en burgers. De omvang van het team waarin hij samenwerkt is afhankelijk van zijn positionering n de politieorganisatie. Hij is in zowel stabiele, wisselende en stressvolle situaties verantwoordelijk voor de resultaten van zijn eigen handelen en draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor de resultaten van het handelen van het team waarin hij werkzaam is. Hij organiseert reflectie op zijn eigen vakmanschap en handelen en faciliteert het bredere gesprek over vakmanschap, rechtmatigheid en legitimiteit. De politiefunctionaris draagt zorg voor en draagt bij aan de legitimiteit van het politiewerk in de samenleving. Dit doet hij onder meer door het juridisch kader waarbinnen de politie (in samenwerking met ketenpartners) opereert te kennen, te analyseren en het gesprek te initiëren over de interpretatie en vertaling van de toepassing van (discretionaire) bevoegdheden in de politiepraktijk.

Specifiek voor de politieagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De politieagent grijpt in als de situatie daarom vraagt en neemt bij incidenten verantwoordelijkheid voor zowel zijn eigen beslissingen als van de collega’s met wie hij samenwerkt.

Bouwsteen

Kent en analyseert het juridisch kader waarbinnen de politie opereert en kan dit toepassen

Kent en analyseert systematisch belangrijke en relevante (inter)nationale wet- en regelgeving en protocollen en kan deze toepassen. Onderkent kansen of knelpunten in de uitvoering in relatie tot de bevoegdheden van en samenwerking met ketenpartners.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris heeft de RTGP (Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie) toetsen met voldoende resultaat afgelegd. Hij kent de bevoegdheden die hieruit voortvloeien. Hij kent de bevoegdheden die voortvloeien uit zijn aanstelling voor generieke inzetbaarheid in relatie tot de bevoegdheden van zijn collega’s en ketenpartners (o.a. BOA’s van de gemeente, verschillende OVD’s, partners in het SGBO of TGO). Hij kent de begrenzing van deze bevoegdheden, handelt hiernaar en kan vanuit zijn discretionaire bevoegdheid situationeel handelen. Hij analyseert en schakelt tussen (inter)nationale wet- en regelgeving, protocollen en relevante data en/of gebeurtenissen. Hij gaat daarbinnen op zoek naar kansen en knelpunten in het politiewerk dat hijzelf en zijn collega’s uitvoeren. Hij legt daarbij voor zichzelf en voor anderen uit hoe deze doorwerken in het politie- en opsporingswerk. Hij onderkent de impact die een situatie kan hebben voor zichzelf, collega’s en burgers en kan elke situatie of casus vanuit diverse invalshoeken belichten en beoordelen. Hij weet wat hij wil bereiken in een situatie en binnen zijn bevoegdheden en handelt daarin methodisch.

De politiefunctionaris handelt waardengedreven en vanuit bestuurlijk besef. Hij kent de werkwijze voor handelen als er sprake is van constatering van een strafbaar feit. Hij neemt verantwoordelijkheid voor de op- of afschaling als dit voor de situatie noodzakelijk is. Hij kent de wettelijke kaders (WPG) van de verzameling en verwerking van gegevens en hanteert deze. Hij kan de doelen, vormen, uitgangspunten en vereisten van processen-verbaal uitleggen.

De politiefunctionaris neemt vanuit zijn persoonlijke rol verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen en dat van zijn collega’s met als doel hiervan te kunnen leren. Hij initieert hierover het gesprek en geeft de ander feedback, ook staat hij ervoor open feedback van anderen te ontvangen.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Professioneel en divers vakmanschap Reflectievermogen en coaching

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Staatsinrichting en politiek-bestuurlijke verhoudingen in de democratische rechtstaat

• Legitimiteit, geweldsmonopolie en morele dilemma’s

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de Politieagent

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

Relevante wet- en regelgeving (straf-, privaat-, bestuurs-, civiel-, staatsrecht etc.)

Internationaal en Europees recht

De politiekundige in de politieorganisatie en samenwerking binnen de politieorganisatie

Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

Politicologie, bestuurskunde en beleidskunde

Bouwsteen

Past bevoegdheden ethisch verantwoord toe en draagt bij aan de legitimiteit van politiewerk

Kan situationeel handelen in maatschappelijke context en stimuleert anderen hierin. Zoekt binnen (nieuwe) wet- en regelgeving naar kansen. Voert het gesprek over interpretatie en vertaling om de toepassing van (discretionaire) bevoegdheden en de legitimiteit van politiewerk te bevorderen. Kan de (maatschappelijke) impact van politiewerk toetsen, evalueren en verantwoorden.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris opereert methodisch, systematisch en probleemgericht in (on)verwachte situaties in de publieke ruimte (wijk, web, wereld), bijvoorbeeld bij incidenten en handhaving van openbare orde. Hij kent (de grenzen van) zijn basisbevoegdheden, bijzondere opsporingsbevoegdheden en bevoegdheden tot het gebruik van geweldsmiddelen (RTGP). Hij past deze toe binnen de kaders die de (inter)nationale wettelijke voorschriften stellen en kan hier creatief mee omgaan, passend bij de situatie. Hij draagt verantwoordelijkheid voor het onderhouden van zijn inzetbaarheid op het toepassen van deze bevoegdheden (IBT). Om zijn werkzaamheden in (on)verwachte situaties zo optimaal mogelijk uit te kunnen voeren is hij ook in staat om in het publieke domein een aantal basis politiewerkzaamheden uit te voeren.

Hij kent een ruim arsenaal aan (dwang)middelen, beredeneert welke het best passend is binnen de situatie (subsidiair en proportioneel) en maakt een verantwoorde keuze, waar nodig in combinatie met zelfverdediging. Hij acteert op het spanningsveld in de samenleving door zich de mogelijke inbreuk op (grond)rechten die deze bevoegdheden met zich meebrengen te realiseren, hij gaat hier ethisch verantwoord mee om en kan anderen hierin voorzien van advies. Hij heeft daarbij niet alleen oog voor de menselijke kracht en de menselijke vermogens, maar ook voor de menselijke kwetsbaarheid. Hij beoordeelt en verantwoordt deze impact en voert hierover het gesprek om legitimiteit van het politiewerk in de samenleving te bevorderen.

De politiefunctionaris kan een situatie snel inschatten en creëert rust en overzicht. Hij verkrijgt, verwerkt, analyseert en combineert gegevens en informatie o.a. door gebruik te maken van de informatie uit dossiers, collega’s, relevante partners en burgers. Hij organiseert het proces op een methodische en systematische wijze om te komen tot een passend plan van aanpak en denkt in scenario’s. Hij signaleert en initieert waar nodig actie. Hij weet wat hij en zijn collega’s binnen hun bevoegdheden mogen, willen en kunnen bereiken. Hij kan gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken doelgericht toepassen in het omgaan met verschillende doelgroepen waarmee hij in zijn werk te maken krijgt. De politiefunctionaris is in staat zijn oordeel uit (of bij) te stellen en zich neutraal op te stellen. Hij past kennis over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) toe in operationele vraagstukken en handelt ethisch.

De politiefunctionaris is generiek executief inzetbaar. Hij neemt professionele ruimte door lef te tonen om door te pakken en waar nodig binnen de kaders van de wet beargumenteerd af te wijken van procedures, protocollen en vaste werkwijzen. Hij handelt vanuit de bedoeling van de wet- en regelgeving. Hij houdt daarbij rekening met de ernst van de situatie.

De politiefunctionaris verantwoordt zowel zijn eigen handelen als dat van zijn collega’s door dit toe te lichten en te onderbouwen. Hij kan verbaliseren en is in staat mondelinge en schriftelijke rapportages over acties, waarnemingen en gebeurtenissen conform wettelijke eisen vast te leggen in de politiesystemen (waar nodig in een proces-verbaal) en zorgt ervoor dat de relevante info beschikbaar wordt gesteld voor collega’s. Hij geeft gevraagd en ongevraagd feedback op de rapportages van zijn collega’s. Hij reflecteert op zijn eigen handelen en dat van zijn collega’s, formuleert verbeterpunten en zet verbetertrajecten in gang.

Specifiek voor de politieagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De politieagent gaat doortastend en de-escalerend te werk, onder andere door het tonen van empathie, duidelijk te zijn, verwachtingen te controleren en samen te werken met collega’s en relevante partners. Hij kent de grenzen van zowel zijn eigen inzet en deskundigheid als die van de anderen en denkt na over handelingsperspectieven. Hij overweegt wat hij zelf kan afhandelen en draagt vervolgens over of hij schakelt indien gewenst de inzet en deskundigheid van collega’s of partners in.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Professioneel en divers vakmanschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Staatsinrichting en politiek-bestuurlijke verhoudingen in de democratische rechtstaat

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Legitimiteit, geweldsmonopolie en morele dilemma’s

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de Politieagent

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

Relevante wet- en regelgeving (straf-, privaat-, bestuurs-, civiel-, staatsrecht etc.)

Internationaal en Europees recht

Politicologie, bestuurskunde en beleidskunde

Criminologie, sociologie, ethiek, sociale psychologie, politiekunde en veiligheidscultuur in relatie tot veiligheids- en politievraagstukken

Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

Politiek-bestuurlijke strategieën

Methodisch en betekenisvol adviseren, innoveren, beïnvloeden en handelen

Kwaliteits-, verander-, project-, informatie-, risicomanagement

Psychologie en gedrag

Specifieke kerntaken

Kerntaak

Versterken van de (informatie) positie in het veiligheidsnetwerk

Verbindt partijen, street wise en science wise informatie ten behoeve van een effectieve, innovatieve en integrale aanpak van complexe (gebiedsgebonden) veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek.

Context van deze kerntaak

De politieagent werkt in een weerbarstige werkomgeving. In zijn werk is het van steeds groter belang om te komen tot een meer proactieve en preventieve werkwijze met als doel maatschappelijk effect te bereiken. Hiervoor is de (informatie)positie van de politieagent van essentieel belang. De politieagent heeft in deze netwerken een verbindende rol tussen de politieorganisatie en de samenleving en werkt vanuit gelijkwaardigheid samen in netwerken. Hij verkrijgt, deelt en/of agendeert relevante informatie, waardoor kan worden samengewerkt (met o.a. collega’s, relevante partners en burgers) aan het realiseren van integrale aanpakken voor veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken. Hierin is het van belang om eraan bij te dragen en (indien noodzakelijk) erop te sturen dat verantwoordelijkheden op de juiste plaats liggen. Hierdoor kunnen opvallende, ongewenste of verdachte activiteiten worden gevolgd, gestopt en voorkomen.

Complexiteit van deze kerntaak

De complexiteit van deze werkzaamheden wordt enerzijds bepaald door het verschil in problemen m.b.t. veiligheid en eventueel leefbaarheid die spelen in het werkgebied van de politieagent. Anderzijds wordt de complexiteit van zijn werkzaamheden bepaald door de mate waarin een politieagent over werkgebieden heen kan kijken om, in samenwerking met zijn netwerk, een betekenisvolle aanpak voor deze problemen te (kunnen) formuleren. Hiervoor maakt hij een (gezamenlijke) probleemanalyse, een beoordeling en een prioritering van het probleem en de reikwijdte van taken en verantwoordelijkheden van betrokken partners. De politieagent is zich ervan bewust dat zijn informatiepositie afbreukrisico loopt, op het moment dat hij bepaalde belangrijke bronnen niet raadpleegt of als hij belangrijke informatie door snelle verwerking niet meeneemt.

De politieagent moet kunnen schakelen op verschillende niveaus. Hierbij heeft hij oog voor verschillende leefstijlen, culturen en inclusie en kan hij oorzaken en risico’s onderscheiden en signalen afgeven. Bovendien creëert hij een wisselwerking met de informatieorganisatie van de politie (informatievoorziening, -sturing en -bewustzijn).

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent kent de situatie van zijn werkgebied. Hij initieert, regisseert en onderhoudt netwerken bestaande uit onder meer collega’s, relevante partners en burgers. Van de politieagent wordt verwacht dat hij zowel in stabiele als in stressvolle situaties verantwoordelijk is voor zijn (eigen) handelen, en wanneer nodig regie of de leiding neemt in voorkomende situaties. Hij signaleert trends en ontwikkelingen op het gebied van veiligheids- en leefbaarheidsproblematieken, handhaving en opsporing, brengt deze in kaart en doorziet eventuele onderlinge verbanden en mogelijke oorzaken, risico’s en kansen. Hij voert (praktijkgericht) onderzoek uit en verzamelt en analyseert daarbij zelfstandig gegevens en informatie, zowel eigen verkregen gegevens en informatie, als gegevens en informatie verkregen uit interne en externe bronnen. Hij kent en benut de (besluitvormings-)lijnen in de organisatie en in de bestuurlijke context, agendeert (nieuwe) thema’s of problemen en initieert de ontwikkeling en uitvoering van betekenisvolle interventies om maatschappelijk effect te bereiken. Hij is zich daarbij bewust van de (on)mogelijkheden van het zowel het eigen handelen en de eigen bevoegdheden als die van (specialistische) collega’s en of ketenpartners. Hij benut dit bewustzijn door collega’s en/of ketenpartners in stelling te brengen.

Bouwsteen

Bouwt, onderhoudt en versterkt netwerken

Initieert, regisseert en onderhoudt actief en doelgericht contacten met interne en externe partners en langdurige coalities. Voert overleg en werkt samen met diverse stakeholders en is zich bewust van de taakstelling en belangen van diverse partijen. Kan hierop inspelen en waar nodig beïnvloeden. Creëert voor zichzelf (en anderen) een positie in relevante netwerken en/of thema’s.

Leeruitkomst

De politieagent is nieuwsgierig naar anderen en continu op zoek naar informatie en nieuwe partners/nieuwe allianties, zowel intern als extern. Hij weet zijn (informatie)positie te versterken door (lokale) aan het werkterrein gerelateerde netwerken te bouwen en deze te onderhouden. Hij initieert en onderhoudt vanuit zijn rol en taak actief en doelgericht contact in (bestaande) zowel gebiedsgebonden als thematische netwerken met (gedeelde) belangen in veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek. Hij kent relevante partners en langdurige coalities uit het veiligheidsnetwerk (wijk, web, wereld) en is zich bewust van hun taakstelling. Hij werkt met hen samen en stemt met hen af, o.a. om draagvlak te creëren voor aanpakken en interventies. De politieagent stelt per netwerk vast of het prioriteit heeft om in te participeren waarbij hij verder kijkt dan zijn eigen belang in het hier en nu en is zich bewust van partners die nog geen deel uitmaken van zijn netwerk.

De politieagent besteedt aandacht en tijd aan het opbouwen van een relatie met stakeholders in het netwerk en heeft daarbij oog voor gelijkwaardigheid en verschillende leefstijlen, culturen en inclusie. Hij leeft zich in, in het betreffende netwerk en de waarden/normen, achtergronden, en mogelijk conflicterende politiek-bestuurlijke belangen, waardoor hij afhankelijk van het vraagstuk/thema/netwerk positie in relevante netwerken inneemt. De politieagent is daarin flexibel, en toont zich betrouwbaar, vakkundig en respectvol naar collega’s, partners en burgers (zegt wat hij doet en doet wat hij zegt). Hij vertegenwoordigt de politieorganisatie en vervult een brugfunctie tussen de politieorganisatie en de partners. Hij stemt zijn boodschap af op het niveau van zijn gesprekpartner.

De politieagent onderhoudt zijn netwerken door nauw in contact te staan en een betrouwbare partner te zijn. Hij kent zijn eigen omgeving goed, hij weet wat er speelt en kan deze ontwikkelingen duiden in zijn specifieke (geografische of thematische) context en werkgebied, eventueel door het (laten) maken van een omgevingsanalyse. Hij formuleert vragen om informatie uit de eigen organisatie of zijn netwerk(en) te halen. Hij signaleert, bevraagt, bespreekt en toetst relevante informatie en gaat discreet om met gevoelige informatie. De politieagent weet welke informatie hij mag delen en brengt zijn locatie gebonden, operationele en professionele ervaring en verkregen informatie in bij relevante (bestaande) netwerken en coalities ten dienste van de veiligheid van burgers en waar relevant de leefbaarheid van het werkgebied. Hij is communicatief vaardig en zet communicatie- en beïnvloedingsmethoden in om creatief en zo effectief mogelijk in te kunnen spelen op de veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek. Hierin kent hij zijn eigen handelingskader en mandaat en is hij in staat mee te bewegen in een snel veranderende wereld. De politieagent adviseert in het veiligheidsnetwerk (maar kan zich ook laten adviseren door het veiligheidsnetwerk), zowel op micro-, meso- als macroniveau en op verschillende platforms, hoe gewenst gedrag kan worden ondersteund en hoe structurele samenwerkingsverbanden, die de veiligheid en eventueel leefbaarheid voor burgers in de samenleving bevorderen, kunnen worden ingezet of gecreëerd en de rol van de politie hierbinnen. Dit past in de lijn van ‘bekrachtigen’ binnen de politie. Hij kan zaken op de juiste plaats te agenderen.

Na analyses van de netwerken of na (netwerk)bijeenkomsten registreert de politieagent de uitgevoerde handelingen en informatie volgens afgesproken richtlijnen in de politiesystemen of geeft een collega hier opdracht toe. Hij reflecteert na afloop op (zijn eigen) handelen en formuleert voor zichzelf (en zijn collega’s) verbeterpunten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Relevante wet- en regelgeving (straf-, privaat-, bestuurs-, civiel-, staatsrecht etc.)

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• De politiekundige in de politieorganisatie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

• Politiek-bestuurlijke strategieën

• Organisatie van de gebiedsgebonden werk

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Psychologie en gedrag

Bouwsteen

Analyseert en onderzoekt ontwikkelingen t.b.v. duiding van veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek

Brengt (digitale) ontwikkelingen en patronen rondom handhaving, opsporing en incidentafhandeling breed in kaart in (bestuurlijke) context, met oog voor de vervlechting van wijk, web en wereld. Doorziet onderlinge verbanden en mogelijke oorzaken. Initieert of voert (praktijkgericht) onderzoek uit en/of benut onderzoeksresultaten om te komen tot (nieuwe) inzichten en geeft deze informatie weer. Verbindt deze aan concrete interventies en uitvoering in de praktijk en deelt dit met anderen.

Leeruitkomst

De politieagent brengt samen met collega’s en relevante partners actuele (interne en externe) trends, ontwikkelingen en zaken rondom handhaving en opsporing breed in kaart. Hij heeft daarbij oog voor de vervlechting van wijk, web en wereld, de bestuurlijke context en de (in)formele structuur en cultuur binnen de eigen organisatie. Hij kan contextgedreven politiewerk koppelen aan intelligence en dit vertalen ten behoeve van de veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek. Hij formuleert vragen om informatie te verzamelen, zet deze (intern of extern) uit en analyseert op een gestructureerde wijze (gebiedsgebonden) informatie of coördineert het verzamelen en analyseren van informatie. Hij gaat systematisch, methodisch en informatiegestuurd te werk en kan een dataverzamelingsmethode kiezen en toepassen om te komen tot een analyse. Door het grote aanbod van informatie moet de politieagent deze informatie weten te vinden, snel op waarde kunnen schatten en de juiste (inter-) nationale informatie weten te selecteren voor het betreffende doel. Hij kan uit de voeten met hoogwaardige analyseproducten en deze vertalen naar betekenisvolle interventies.

De politieagent maakt voor het verzamelen van gegevens en informatie over reeksen van incidenten en/of veiligheids- en leefbaarheidsproblematieken gebruik van gegevens en informatie uit de praktijk, verschillende (wetenschappelijke) bronnen op het gebied van politiekundige thema’s, gegevens en informatie van (sociale) media of uit de gangbare informatiesystemen van de politie. Hij schenkt aandacht aan de achterliggende oorzaken van veiligheids- en leefbaarheidsproblemen, de rol die anderen daarin kunnen spelen en de bestuurlijke componenten. Hierbij gaat het om het signaleren en in beeld brengen van trends, ontwikkelingen en/of problemen m.b.t. veiligheid en eventueel leefbaarheid in de wijk in zowel de fysieke als de digitale wereld. De politieagent analyseert en interpreteert deze informatie. Om deze informatie te kunnen duiden is het voor hem van belang collega’s, partners en eventueel burgers in zijn werkgebied te kennen en in te zetten, ook als hij zelf niet altijd zichtbaar en herkenbaar aanwezig is in het betreffende werkgebied. Hij benadert actief en doelgericht informatiebronnen (zoals burgers en partners), maakt gebruik van zijn collega’s en stelt zich benaderbaar en toegankelijk op. Hij houdt zijn ogen en oren open en vraagt door (o.a. fenomeen- en probleemgericht werken). Hij toont belangstelling en begrip voor opvattingen en standpunten van burgers en partners en is betrokken bij problemen of vragen van burgers met betrekking tot de veiligheid en eventueel leefbaarheid. Hij voert vervolgens de verkregen informatie ook weer terug de (informatie)organisatie in.

De politieagent beschikt over een onderzoekend vermogen en initieert of voert (praktijkgericht) onderzoek uit naar politiekundige vraagstukken. Hij benut ook (wetenschappelijke) bronnen om te reflecteren op de praktijk. Hij beoordeelt en analyseert de informatie vanuit meervoudig perspectief, in de gehele breedte van het politievak en kan hierin een standpunt innemen. Hij bouwt zijn analyse zodanig op dat deze gedeeld kan worden binnen het basisteam, de eenheid of met andere partners of instanties. Indien gewenst weet hij deze te agenderen in de organisatie en kan dit doeltreffend overbrengen aan verschillende doelgroepen binnen en buiten de eigen organisatie, bijvoorbeeld in bijeenkomsten of voorlichtingen. De politieagent is in staat de effecten van (multidisciplinair) delen van informatie en het veredelen ervan af te wegen en te evalueren.

De politieagent komt vanuit zijn analyse tot nieuwe inzichten en vertaalt resultaten en conclusies uit (bestaand) wetenschappelijk of praktijkgericht onderzoek naar aanbevelingen voor de operationele praktijk op het gebied van betekenisvolle aanpakken en/of scenario’s. Hij weet deze aanbevelingen en ervaringen uit het verleden om te zetten in concrete interventies en initieert de uitvoering ervan. Hij anticipeert daarmee op toekomstige trends en ontwikkeling. Hij houdt voeling met zowel de toekomstige als de huidige situatie, werkt nauw samen met collega’s en bewaakt de voortgang. De politieagent koppelt de voortgang terug aan interne en externe belanghebbenden en legt dit vast in de politiesystemen of geeft een collega hier opdracht toe.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Communicatie

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• De politiekundige in de politieorganisatie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Ontwikkeling in wijk, web en wereld

• Criminologie, sociologie, ethiek, sociale psychologie, politiekunde en veiligheidscultuur in relatie tot veiligheids- en politievraagstukken

• Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Denkvaardigheden, meervoudig kijken en schriftelijk en mondeling rapporteren en presenteren

• Methodisch en betekenisvol adviseren, innoveren, beïnvloeden en handelen

• Kwaliteits-, verander-, project-, informatie-, risicomanagement

• Fenomeen- en incidentonderzoek, risicoanalyse en scenario denken

Kerntaak

Werken aan veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken

Vervult vanuit het operationele politiewerk een verbindende rol in complexe veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken. Legt verbanden, signaleert en adviseert over duurzame en betekenisvolle oplossingen en (multi)interventies. Kan hiervoor concrete aanpakken ontwikkelen en deze in de praktijk (laten) brengen.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in de onvoorspelbare context van het werkgebied, de fysieke en digitale samenleving (wijk, web, wereld). De politieagent handelt door gevraagd en ongevraagd te beschermen, te begrenzen en te bekrachtigen, afhankelijk van de situatie. Hij werkt samen met collega’s, relevante partners en burgers aan het ontplooien van acties of activiteiten. Het doel van deze activiteiten is om de orde in stand houden en waar nodig te herstellen en duurzame oplossingen voor veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken. Daarvoor maakt hij gebruik van beschikbare bestuursrechtelijke- en strafrechtelijke middelen en andere beschikbare middelen en komt hij, binnen de professionele ruimte die er is, tot een betekenisvolle aanpak.

Complexiteit van deze kerntaak

Vanuit zijn operationele positie werkt de politieagent samen met collega’s van verschillende niveaus in een onvoorspelbare dagelijkse werkelijkheid aan, in complexiteit toenemende politievraagstukken in het veiligheids- en leefbaarheidsdomein. Hierbij heeft hij te maken met veel verschillende actoren en een steeds minder duidelijke scheidslijn tussen de fysieke en digitale wereld. Dat maakt dat ook de grenzen van het werkgebied vervagen en dat hij over werkgebieden heen moet kunnen kijken. Het voorkomen van onwenselijke situaties én alert inspelen op nieuwe, en soms onbekende situaties is daarom in toenemende mate van belang in het werk van de politieagent. De politieagent is zich bewust van zijn eigen positie en zijn mandaat. Hij pakt zijn professionele ruimte en houdt daarbij rekening met taken, posities en de risico’s die daarmee samen kunnen gaan.

De politieagent moet lef kunnen tonen in het ontwikkelen en tot stand brengen van aanpakken door de praktijk te verbinden met theorie en advies. Hij moet daarbij ook snel kunnen schakelen van dienstverlening naar handhaving en incidentafhandeling, snel beslissingen kunnen nemen als de situatie daarom vraagt en collega’s snel, maar ook gedegen van adviezen, gevraagd maar ook ongevraagd kunnen voorzien. Hij maakt rechtmatig gebruik van zijn bevoegdheden en is zich bewust van het krachtenveld van verschillende normen (maatschappelijke, organisatorische, professionele en persoonlijke). Voor de politieagent op dit niveau is het dilemma hoeveel hij zelf doet, hoe hij zorgt dat mensen en relevante netwerken betrokken en actief zijn en hoe hij dit kan aansturen. Hij moet kunnen afwegen wanneer hij zelf of zijn collega’s moet (laten) handelen en wanneer anderen aan zet zijn.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent benut de kennis en bevoegdheden van collega’s en relevante partners om te komen tot duurzame en betekenisvolle aanpakken en interventies die veiligheid en eventueel leefbaarheid in de samenleving bevorderen. Hij werkt methodisch en systematisch en maakt verkregen informatie toepasbaar voor de situatie. Hij is zowel in stabiele als in stressvolle situaties verantwoordelijk voor zijn eigen handelen en wanneer nodig neemt hij de regie of de leiding, kan ingrijpen en, als de situatie daarom vraagt, per direct interveniëren en zelfstandig beslissingen nemen ten behoeve van veiligheids- en leerbaarheidsvraagstukken. Hij kent daarbij de (on)mogelijkheden van het eigen handelen, de eigen bevoegdheden (wat kan en mag) en de inzet en mogelijkheden van collega’s (o.a. opsporing en specialisten) en/of ketenpartners.

Bouwsteen

Ontwikkelt betekenisvolle aanpakken voor (gebiedsgebonden) veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken

Vertaalt verbanden en inzichten naar interventies in de praktijk m.b.t. handhaving en opsporing. Ontwikkelt proactief – op basis van theorie en (eigen) praktijkervaringen en in samenspraak met collega’s – betekenisvolle, risicobewuste en integrale persoons- en systeemgerichte aanpakken van veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek. Agendeert deze en adviseert hierover.

Leeruitkomst

De politieagent stelt zich op de hoogte van de actualiteit en gebruikt informatie uit diverse bronnen met betrekking tot de veiligheid en eventueel leefbaarheid in zijn werkgebied. Vanuit zijn operationele taak weet de politieagent wat er speelt binnen het werkgebied. De politieagent houdt in de contacten die hij heeft zijn ogen en oren open en vraagt door. Hij toont belangstelling en begrip voor opvattingen en standpunten van anderen, betrokkenheid bij problemen en vragen van anderen met betrekking tot de veiligheid en eventueel leefbaarheid en benut deze om zijn mening aan te scherpen. Hij herkent afwijkingen op de normale situatie die risico’s vormen voor de veiligheid en eventueel leefbaarheid, trends en ontwikkelingen, doorziet hierbinnen verbanden, overziet patronen en komt tot (nieuwe) inzichten of scenario’s. De politieagent is in staat zich snel nieuwe kennis eigen te maken en weet waar hij relevante input kan halen, ook over de grenzen van zijn eigen werkgebied.

De politieagent werkt methodisch en systematisch en maakt de verkregen informatie (eigen waarnemingen en inbreng van anderen) op basis van een passende aanpak toepasbaar voor de situatie of het vraagstuk. Hij kan vanuit een analyse van het probleem of het fenomeen (het ‘wat’) handelingsopties verkennen en afwegen. Hij kan beargumenteerd en passend binnen de mogelijkheden van de situatie en de betrokkenen bedenken wat er moet gebeuren (het ‘hoe’). Hij doet dit met de benodigde proportionaliteit. Hij werkt zowel project- en planmatig als flexibel en creatief. Hij kan vanuit verschillende scenario’s denken, soms ook buiten de gebruikelijke paden binnen de politie. Hij vertaalt verbanden, inzichten, theorieën en modellen naar concrete handelingsopties, interventies of verbindingsmogelijkheden voor zichzelf, collega’s en/of partners op het gebied van handhaving en opsporing om veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken duurzaam aan te pakken. De politieagent kent de talenten en kwaliteiten van zijn collega’s, weet deze te benutten en hen te motiveren. Hij schat de effecten voor de te bereiken doelgroepen in en benoemt de beoogde resultaten en indicatoren.

De politieagent ontwikkelt, mede op basis van theorie en vanuit zijn positie in het operationele politiewerk, persoons- en systeemgerichte aanpakken voor veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken in de praktijk. Hij handelt ethisch en toont lef. Bij het ontwikkelen van aanpakken maakt hij gebruik van gangbare methodieken. Hij kiest een methode om de aanpak uit te proberen in de praktijk (flexibel en wendbaar), monitort en past deze waar nodig aan. Hij begrijpt dat duurzame en betekenisvolle aanpakken in de ene situatie niet altijd toepasbaar zijn in de andere situatie, overziet de variabelen en beïnvloedingsmogelijkheden.

De politieagent geeft collega’s en partners advies en laat zich door hen ook adviseren over een passende aanpak. Hij kan omgaan met weerstand, durft beslissingen te nemen en het gesprek daarover aan te gaan. Hij hanteert daarbij een betrokken, empathische, daadkrachtige en objectieve communicatiestijl. Hij zorgt ervoor dat deze aanpakken worden geagendeerd en zorgt voor draagvlak en prioriteit door zijn boodschap af te stemmen op zijn gesprekspartners en collega’s te betrekken bij de totstandkoming ervan.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Legitimiteit, geweldsmonopolie en morele dilemma’s

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• De politiekundige in de politieorganisatie en samenwerking binnen de politieorganisatie Criminologie, sociologie, ethiek, sociale psychologie, politiekunde en veiligheidscultuur in relatie tot veiligheids- en politievraagstukken

• Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

• Politiek-bestuurlijke strategieën

• Fenomeen- en incidentonderzoek, risicoanalyse en scenario denken

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Kwaliteits-, verander-, project-, informatie-, risicomanagement

• Denkvaardigheden, meervoudig kijken en schriftelijk en mondeling rapporteren en presenteren

• Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

• Methodisch en betekenisvol adviseren, innoveren, beïnvloeden en handelen

• Psychologie en gedrag

Bouwsteen

Werkt aan veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken binnen (multidisciplinaire) samenwerkingsverbanden

Werkt binnen (multidisciplinaire) samenwerkingsverbanden aan veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken. Arrangeert en implementeert (integraal) probleem- en opgavegericht werken. Treedt preventief en repressief op. Zorgt voor draagvlak en advies vanuit verschillende perspectieven. Werkt aan en stuurt op de effectiviteit van (multi-)interventies m.b.t. handhaving en opsporing, zodat onrust en incidenten structureel voorkomen of correct afgehandeld kunnen worden.

Leeruitkomst

De politieagent arrangeert en implementeert (integraal) fenomeen-, probleem- en opgavegericht werken. Hij werkt vanuit gelijkwaardigheid in (multidisciplinaire) samenwerkingsverbanden aan de implementatie van (multi-)interventies en maatregelen om veiligheid en eventueel leefbaarheid binnen de samenleving te bevorderen. Hiermee draagt hij bij aan het structureel voorkomen en correct afhandelen van onrust en incidenten. Dit doet hij door informatie te verbinden, situaties en samenhangen daarin te analyseren en te doorgronden.

De politieagent moet op verschillende niveaus kunnen schakelen, bijvoorbeeld tussen theorie en praktijk, tussen bestuurs- en strafrechtelijk handelen, en tussen verschillende belanghebbenden. Hij ondersteunt en adviseert collega’s, relevante partners en burgers bij het stimuleren en bekrachtigen van gewenst gedrag en het voorkomen van ongewenst gedrag of onrust. Om dit te bereiken, verkent en onderzoekt de politieagent handelingsopties die het gewenste effect bereiken met een passende inzet. Hij is in staat zijn oordeel uit te stellen, zich neutraal op te stellen en kan vanuit verschillende perspectieven verschillende partijen van advies voorzien. Verder staat hij vanuit een nieuwsgierige en een onderzoekende houding open voor anderen en kan hij zich door hen laten adviseren. Hij kan daarbij omgaan met mogelijke menings- en belangenverschillen en een groeiend afbreukrisico.

De politieagent weegt in het werken aan veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken steeds af hoe hij collega’s, relevante netwerken en partners zo effectief mogelijk kan betrekken, activeren, inzetten en verbinden. Vanaf de start creëert hij draagvlak en prioriteit bij leiding, collega’s en partners. Hij houdt rekening met en draagt zorg voor de capaciteit en mobiliseert de collega’s en partners om uitvoering te geven aan de maatregelen. Ook weegt hij af wat een efficiënte en effectieve taakverdeling is en hoe hij dit het beste kan aansturen. Hij weegt af wanneer hij zelf of zijn collega’s moet laten handelen en wanneer anderen aan zet zijn. De politieagent kent de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhavingsinstrumenten en ander instrumentarium en kan deze afgewogen (laten) inzetten, proportioneel en subsidiair, en daarover adviseren.

De politieagent treedt mentaal en fysiek krachtig op, is sociaal vaardig en overlegt tijdig en uit zichzelf met collega's, de meldkamer en andere partners. Hij observeert, draagt zorg voor een inschatting van de veiligheid van de situatie voor zichzelf en de omgeving. Hij is zich bewust van sociale media en handelt alleen op basis van feiten. De politieagent speelt in op omstandigheden en actoren (situationeel handelen). Hij in staat om zijn handelingsopties te heroverwegen en zowel de aanpak, als het handelen van zichzelf en zijn collega’s snel aan te kunnen passen, en waar nodig doelgericht interventies uit te voeren door het toepassen van bevoegdheden en het verlenen van hulp. Indien gewenst vertaalt hij informatie over en (eigen) ervaringen met of effectiviteit van aanpakken uit de praktijk naar meer structureel en strategisch beleidsadvies.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Professioneel en divers vakmanschap

• Communicatie

• Reflectievermogen en coaching

• Legitimiteit, geweldsmonopolie en morele dilemma’s

• De politiekundige in de politieorganisatie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Politiek-bestuurlijke strategieën

• Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

• Fenomeen- en incidentonderzoek, risicoanalyse en scenario denken

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Kwaliteits-, verander-, project-, informatie-, risicomanagement

• Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

• Methodisch en betekenisvol adviseren, innoveren, beïnvloeden en handelen

• Psychologie en gedrag

Bouwsteen

Monitort en evalueert ten aanzien van politiewerk

Monitort de voortgang van operationele vraagstukken en/of gebiedsgebonden integrale aanpak van veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken. Evalueert resultaten, het bereikte maatschappelijke effect en het (professioneel) handelen van zichzelf en anderen en stuurt waar nodig bij. Stemt op bestuurlijk vlak af en adviseert over een verbeterde of aangepaste aanpak.

Leeruitkomst

De politieagent kent de kwaliteitscyclus binnen de politieorganisatie en past deze toe. Hij draagt zorg voor de monitoring van politievraagstukken, debriefing en (structurele) implementatie van maatregelen en aanpakken om veiligheid en eventueel leefbaarheid in de samenleving te bevorderen. Tijdens uitvoering van politievraagstukken en/of een gebiedsgebonden aanpak begeleidt en stuurt de politieagent collega’s en/of partners aan. Hij verzamelt relevante informatie uit verschillende bronnen om de effectiviteit te kunnen volgen, waar nodig bij te sturen en ervan te leren ten behoeve van eigen vakmanschapsontwikkeling én ontwikkeling van het politievak. Hij kiest een evaluatie- en dataverzamelingsmethode en evalueert relevante input en het bereikte effect van de maatregelen. Hij zorgt ervoor dat alle relevante informatie conform wettelijke eisen beschikbaar komt voor anderen en waar nodig of wenselijk wordt vastgelegd in de politiesystemen. Hij reflecteert op handelen van zichzelf en anderen, formuleert verbeterpunten en stuurt waar nodig bij. Hij geeft feedback en staat ook open voor feedback. De politieagent stemt op bestuurlijk vlak af met o.a. collega’s, leidinggevenden, specialisten en/of andere partners. Hij adviseert hen over een verbeterde of aangepaste integrale aanpak van politievraagstukken en/of veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Professioneel en divers vakmanschap

• Communicatie

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Legitimiteit, geweldsmonopolie en morele dilemma’s

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Politiek-bestuurlijke strategieën

• Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

• Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Methodisch en betekenisvol adviseren, innoveren, beïnvloeden en handelen

• Kwaliteits-, verander-, project-, informatie-, risicomanagement

4.2. Overige vereisten

Instroomeisen en startvereisten

De kwalificatie is ontwikkeld voor iedereen die voldoet aan de in wet- en regelgeving vastgestelde aanstellingseisen en is aangesteld bij de Nederlandse politie.

Beroepsvereisten

Bij beroepsvereisten is bij wet vastgesteld dat er voorwaarden zijn waaraan moet worden voldaan om een bepaald beroep of bepaalde beroepshandelingen uit te mogen oefenen. In het geval van de politie hebben deze in algemene zin betrekking op het juridische kader gerelateerd aan de aanstelling als ambtenaar ter uitvoering van de politietaak. Meer specifiek hebben wettelijke beroepsvereisten betrekking op bijvoorbeeld het gebruik van geweldsmiddelen en het op de openbare weg rijden in een politievoertuig met optische en geluidssignalen. Wettelijke beroepsvereisten zijn vastgelegd in een nationale of internationale wet of verdrag.

Onderdeel van deze kwalificatie zijn de beroepsvereisten op het gebied van:

  • Fysiek-motorische vaardigheid

  • Basis rijvaardigheid auto

  • RTGP: kennis, geweldsbeheersing, aanhouding en zelfverdediging en schieten

  • Eerste hulp door politie

De bijhorende kwalificatievereisten zijn opgenomen in bijlagen 2 tot en met 5.

Bijlage 1. Verantwoording

Beroepsprofiel

Deze kwalificatie is gebaseerd op het beroepsprofiel Politieagent.

Doelmatigheid

In het LFNP zijn functiebeschrijvingen geformuleerd in termen van vakbekwaamheid. De kwalificatie politieagent correspondeert met de functie van senior GGP/GGP/Tactische Opsporing (startbekwaam, breed inzetbaar). Met deze kwalificatie is tevens de basis gelegd voor de functie van Operationeel Expert GGP/GGP/Tactische Opsporing en de functies in de kolom van Operationeel Specialist.

Navolgbaarheid

Deze kwalificatie is gebaseerd op het beroepsprofiel Politieagent. Daarnaast is gebruik gemaakt van schriftelijke bronnen: onderliggende documentatie van de beroepsprofielen, diverse rapporten over trends en ontwikkelingen binnen en rond de politie, rapporten van de Politieonderwijsraad, informatie over ontwikkelingen in regulier onderwijs, politiedocumenten met informatie over werkprocessen, enzovoort. Daarnaast zijn veel direct en indirect betrokkenen bevraagd in werksessies, klankbordsessies, bijeenkomsten voor collegiale consultatie en individuele gesprekken.

De werksessies waren gericht op het ophalen en uitwisselen van informatie uit het werkveld. In de werksessies waren vertegenwoordigers aanwezig vanuit het werkveld en vanuit de Politieacademie. Er heeft zorgvuldige afstemming plaatsgevonden over de samenstelling van de groepen.

In de klankbordsessies zijn de vier dossiers op niveau 6 in gezamenlijkheid besproken. Deze sessies waren gericht op het toetsen van de uitwerking van de informatie uit de werksessies. In de klankbordgroep zaten vertegenwoordigers van openbaar bestuur, openbaar ministerie, het regulier onderwijs, de Politieonderwijsraad, de politievakbonden, Directie Operatiën, Directie HRM, ministerie J&V en Politieacademie. De bijeenkomsten voor collegiale consultatie waren gericht op het controleren van de uitwerkingen op toekomstgerichtheid. De individuele gesprekken waren zeer divers van aard.

Samenhang/doorstroommogelijkheden

Op dit moment loopt de uitwerking van de beroepsprofielen richting kwalificatie nog. De samenhang en de doorstroommogelijkheden zijn dus nog niet volledig te beschrijven. De samenhang tussen de vier kwalificaties op niveau 6 is groot. In het format wordt hiermee rekening gehouden door te werken met een algemene basis die voor elke kwalificatie gelijk is. Daarna volgen de brede gemeenschappelijke kerntaken, die van toepassing zijn op meerdere verwante kwalificaties op hetzelfde niveau. Tenslotte worden de profiel specifieke kerntaken weergegeven. Hiermee wordt de overlap zichtbaar. Horizontale doorstroom tussen deze beroepen is mogelijk, evenals doorstroom naar een hoger kwalificatieniveau binnen het beroep. Daarnaast is doorstroom naar vakspecialistisch politieonderwijs mogelijk.

Niveau

Uitgangspunt voor het formuleren van de kwalificatie is niveau 6. Het niveau wordt door de formulering van de kerntaken, bouwstenen en bijbehorende leeruitkomsten op de volgende manier geborgd:

  • 1. De beschrijvingen van context, kennis, vaardigheden, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid zijn afgestemd op het raamwerk en descriptoren van het NLQF niveau 6 (www.nlqf.nl);

  • 2. De leeruitkomsten zijn geformuleerd in alomvattende volzinnen volgens de ‘Tuning Standaard’ en omvatten een werkwoord, type, onderwerp, standaard en scope/context;

  • 3. De gebruikte werkwoorden zijn afgestemd op de beheersingsniveaus van Bloom;

  • 4. De kennis is apart in een Body of Knowledge (BOK) beschreven op basis van de descriptoren van het NLQF.

Dit wil niet zeggen dat álle leeruitkomsten op niveau 6 zijn beschreven. De kerntaken en bouwstenen zijn beschreven op niveau 6. Het kan zijn dat een aantal leeruitkomsten op een niveau hoger of lager zijn geformuleerd op basis van de verkregen input. Vanuit de best-fit methode zijn alle leeruitkomsten bekeken en is vervolgens bepaald welk niveau het best bij het geheel van de kwalificatie past. Voor deze kwalificatie is dat niveau 6.

Toekomstige ontwikkelingen

Kwalificaties zijn in samenhang per niveau ontwikkeld. Kwalificaties zijn in een zekere mate van abstractie geformuleerd om hiermee zowel richting als ruimte te bieden en toekomstbestendig te zijn. Toekomstige ontwikkelingen kunnen te allen tijde impact hebben op kwalificaties, maar in de gekozen formulering is steeds kritisch gekeken naar mogelijkheden om deze ontwikkelingen ook te kunnen omvatten. Verder zijn er in de komende jaren binnen de politie ontwikkelingen te verwachten op het gebied van het gewenste opleidingsniveau van de medewerkers. Deze ontwikkelingen kunnen ook impact hebben op de kwalificaties op niveau 6.

Wettelijke kaders

Deze kwalificatie voldoet aan de in de Politiewet gestelde eisen aan politieonderwijs.

Bijlage 2. Kwalificatievereisten Fysiek-motorische vaardigheid

De politiemedewerker is fysiek en motorisch weerbaar. De politiemedewerker heeft inzicht in zijn politiespecifieke conditie en fysieke vaardigheden die nodig zijn om het vak professioneel uit te voeren.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker legt een uitgezet circuit af binnen een gestelde tijd. Het circuit bestaat uit onderdelen waarbij uithoudingsvermogen, snelheid-versnelling (stuwkracht), duw-, trek-, en tilkracht moeten worden aangetoond.

De eisen waaraan moet worden voldaan zijn gerelateerd aan de leeftijd en het geslacht van de kandidaat en zijn vastgelegd in de Regeling Fysieke vaardigheidstoets politie.

Bronnen

Bijlage 3. Kwalificatievereisten Basis rijvaardigheid auto

De bestuurder van een politieauto controleert het voertuig, beheerst het voertuig tijdens het rijden en neemt op een veilige manier deel aan het verkeer. De bestuurder kan waarnemen, anticiperen en naar de bestemming rijden, al dan niet met spoed, en zet tijdens gebruik van de politieauto de optische- en geluidssignalen en de ontheffing juist in. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden van surveillance tot incident, de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf, en er kan sprake zijn van een verstoring van het ‘normale’ verkeer.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

  • het voertuig op verantwoorde wijze gebruiken;

  • het voertuig onder controle houden;

  • anticiperen en veilige oplossingen zoeken in complexe verkeerssituaties;

  • rijtechnieken (inhalen, bochten, keren) op veilige en verantwoorde wijze uit voeren;

  • in het rijden rekening houden met wisselende weersomstandigheden;

  • verantwoord blijven presteren onder psychische druk, en eigen gedrag verklaren;

  • een afweging maken tussen het te bereiken doel en de daaraan verbonden risico’s;

  • op verantwoorde wijze gebruik maken van regelgeving (Wegenverkeerswet, Reglement verkeersregels en verkeerstekens) en bevoegdheden (Regeling optische en geluidssignalen, Brancherichtlijn politie, vrijstelling Rvv):

  • in staat zijn om bijkomende taken te prioriteren;

  • verdeling van taken met de bijrijder toepassen;

  • bewust zijn van de voorbeeldfunctie als politie-verkeersdeelnemer;

  • bewust zijn van wat gedrag bij anderen oproept;

  • ervaringen en meningen van anderen gebruiken om te leren.

Bronnen

Bijlage 4. Kwalificatievereisten RTGP

De politiemedewerker kent de juridische kaders van het optreden als ambtenaar aangesteld voor de uitoefening van de politietaak, en beheerst voor dit optreden met betrekking tot de geweldsmiddelen de vaardigheden (aanhouding en zelfverdediging en schieten).

De politiemedewerker onderhoudt en controleert de uitrusting, beheerst het gebruik van communicatietechnieken, hanteert de aanhoudings- en zelfverdedigingshoudingen en past het gebruik van geweldsmiddelen juist toe. De politiemedewerker kan waarnemen, anticiperen en per situatie proportioneel handelen. De politiemedewerker kan reflecteren op zijn en andermans handelen om hiervan te leren. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden van surveillance tot incident tot crisis met de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

Overall

  • Is in staat een passende doel-aanpakanalyse te maken en deze situatieafhankelijk aan te passen

  • Maakt gebruik van passende communicatietechnieken in de omgang met verdachte(n)/collega(‘s) en/of personen

  • Oefent de politietaak uit vanuit de beginselen van een behoorlijk politieoptreden (redelijk en gematigd)

  • Blijft ook onder druk doel- en resultaatgericht, incasseert en relativeert en neemt eigenstandig beslissingen

  • Is op het handelen aanspreekbaar en in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren

Geweldsbeheersing

AZV

  • Is in staat zichzelf te verdedigen met en zonder geweldsmiddelen tegen een aanval van een of meerdere personen, zowel wanneer hij alleen, in duo of in groepsverband opereert. Toont doorzettingskracht en differentieert situationeel

  • Is in staat een coöperatieve en non-coöperatieve verdachte aan te houden en kan daarbij situationeel differentiëren.

  • Voert op juiste wijze een veiligheidsfouillering uit

  • Boeit en ontboeit op juiste wijze

  • Gebruikt op juiste wijze de geweldsmiddelen

  • Maakt op passende wijze gebruik van de opschaling of afschaling van geweld en/of geweldsmiddelen.

Schieten

  • Beheerst de techniek voor een doelmatig en veilig vuurwapengebruik en kan onder tijdsdruk werken

  • Is in staat zowel statisch als dynamisch aanhoudingsvuur af te geven en weet daarbinnen situationeel te differentiëren

  • Is in staat zowel statisch als dynamisch noodweervuur af te geven en weet daarbinnen situationeel te differentiëren

  • Werkt veilig voor zichzelf en anderen door op juiste wijze met het vuurwapen om te gaan (laden en ontladen, trekken, bergen, openzetten voor inspectie, storing oplossen)

  • Gebruikt het vuurwapen op passende wijze in de opschaling of afschaling van geweldsmiddelen

Bronnen

  • Regeling toetsing geweldsbeheersing politie

  • Examen behorende bij RTGP AZV en Schietvaardigheid

  • Opleidingsprogramma RTGP

  • Rapportage Werkgroep Verkenning Competenties Geweldsbeheersing, 2007

  • Brief Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kenmerk 2005-00072374, april 2005

Bijlage 5. Kwalificatievereisten Eerste hulp door politie

De politiemedewerker is beschikbaar voor hulpverleningsvragen, handelt hulpverleningsvragen zelfstandig af, stabiliseert de situatie van slachtoffers en draagt zorg voor overdracht. De politiemedewerker kent de juridische kaders van het optreden als ambtenaar aangesteld voor de uitoefening van de politietaak voor hen die dat behoeven waar geen andere hulp voor handen is, werkt veilig, verleent hulp conform ABCDE-methode en beheerst voor het optreden als hulpverlener de (levensreddende dan wel stabiliserende) handelingen conform protocollen EHDP.

De politiemedewerker onderhoudt en controleert de hulpmiddelen, beheerst het gebruik van AED, hanteert de eerste hulphandeling en past deze juist toe. De politiemedewerker kan waarnemen, anticiperen en per situatie levensreddend handelen. De politiemedewerker kan reflecteren op zijn en andermans handelen om hiervan te leren. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden met de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

Overall

  • Kent en begrijpt relevante wet- en regelgeving politietaken Politiewet2012 en Eerste hulpverlener

  • Is in staat de context op veiligheid voor zichzelf en anderen te analyseren en hierop indien nodig te acteren

  • Maakt correct gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

  • Handelt volgens de ABCDE-methode

  • Bepaalt of de hulpverlening zelfstandig kan worden afgehandeld of alleen de eerste stabiliserende handelingen zelf kan uitvoeren en andere hulpverleners nodig zijn

  • Maakt gebruik van passende communicatietechnieken in de omgang met slachtoffers/collega(‘s) en/of personen

  • Blijft ook onder druk doel- en resultaatgericht en neemt eigenstandig beslissingen

  • Handelt professioneel en integer

  • Is op het handelen aanspreekbaar en in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren

(Levensreddende) Hulpverlening

  • Handelt volgens de EHDP-protocollen

  • Past eerste hulp(materialen) toe

    • Stabiliseert een slachtoffer op juiste wijze

    • Gebruikt op juiste wijze passende materialen en middelen

  • Voert op juiste wijze een reanimatie uit bij een slachtoffer volgens NRR-richtlijnen, al dan niet met behulp van een AED

  • Beheerst de techniek voor een doelmatig en veilig AED gebruik volgens de NRR-richtlijnen

  • Werkt veilig voor zichzelf en anderen door op juiste wijze met de middelen en AED om te gaan

  • Is in staat overdracht te doen naar medische hulpverleners

Bronnen

  • Wet- en regelgeving Eerste hulpverlener

  • Examen behorende bij EHDP

  • Landelijk Protocol Eerste Hulp door Politie (LPEHDP), 2011, Politieacademie

  • Richtlijnen Nederlandse Reanimatie Raad (NRR)

97. Kwalificatiedossier Politieagent GGP (niveau 4)

Inhoudsopgave

1

Inleiding

 

1.1

Leeswijzer

 

1.2

Definities

2

Context

 

2.1

Beschrijving werkveld/beroepspraktijk

 

2.2

Kern van het beroep

 

2.3

Relevantie voor de beroepspraktijk

 

2.4

Typerende beroepshouding

3

Opbouw Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

 

3.1

Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

 

3.2

Overzicht kerntaken en bouwstenen Politieagent GGP (niveau 4)

4

Beschrijving kwalificatie

 

4.1

Beschrijving kerntaken en onderliggende bouwstenen/leeruitkomsten

 

4.2

Overige vereisten

Bijlage 1: Verantwoording

Bijlage 2: Kwalificatievereisten Fysiek-motorische vaardigheid

Bijlage 3: Kwalificatievereisten Basis rijvaardigheid auto

Bijlage 4: Kwalificatievereisten RTGP

Bijlage 5: Kwalificatievereisten Eerste hulp door politie

1. Inleiding

In 2019 heeft de korpsleiding van de politie zes nieuwe beroepsprofielen vastgesteld. In deze beroepsprofielen beschrijft de politie via de zes politieberoepen welke medewerkers er nodig zijn om het werk uit te kunnen voeren. Het gaat dan over vakbekwame medewerkers. De Politieacademie gebruikt de beroepsprofielen om te kijken welke kwalificaties nodig zijn om politiemensen op te leiden die zijn toegerust op het werk dat ze gaan doen. Het gaat dan om het niveau van startbekwaamheid, omdat iemand naast een goede opleiding ook werkervaring nodig heeft om vakbekwaam te worden.

De Politieacademie levert nieuwe collega’s af die hebben aangetoond dat zij over de noodzakelijke kennis en vaardigheden en over de juiste beroepshouding beschikken om in de praktijk aan de slag te gaan bij de politie. De aangetoonde startbekwaamheid geeft recht op een politiediploma.

Om helder vast te leggen wat wordt verstaan onder de startbekwaamheid, zijn er kwalificaties. In een kwalificatiedossier wordt de vereiste kennis, houding en vaardigheden beschreven op het niveau van startbekwaamheid. Elke kwalificatie binnen een kwalificatiedossier beschrijft de eisen waaraan iemand moet voldoen om zijn diploma te behalen.

Deze kwalificatie hoort bij het beroepsprofiel Politieagent. Voor dit beroep zijn er meerdere kwalificatieniveaus.

Met het aanbieden van een kwalificatie leggen belanghebbende partijen in het politieonderwijs verantwoording af aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de kwalificatie van politiemedewerkers. Dit is de verantwoordingsfunctie van de kwalificatie. Daarnaast worden kwalificaties gebruikt om richting te geven aan onderwijsontwikkeling en examinering.

De Politieacademie ontwikkelt kwalificaties in samenwerking met het werkveld en stakeholders. En legt deze voor aan de commissie Kwalificatiestructuur Politieonderwijs (KSP) van de Politieonderwijsraad (hierna: de Raad). Na advies van deze commissie en de Raad stelt de Minister van J&V de kwalificatie vast als deze voldoet aan alle eisen.

1.1. Leeswijzer

In dit document wordt allereerst algemene informatie over de context van het beroep gegeven. Daarna wordt een overzicht weergegeven van de kwalificatiestructuur Politieonderwijs. Vervolgens wordt iedere kwalificatie beschreven, in de vorm van kerntaken uitgewerkt in onderliggende bouwstenen, instroomvereisten en beroepsvereisten. Dit begint met een algemene basis, die voor elke kwalificatie gelijk is. Daarna volgt de gemeenschappelijke basis, die van toepassing is op meerdere verwante kwalificaties op hetzelfde niveau. Aan de Politieagent GGP (niveau 4) verwante kwalificatie is de politieagent Opsporing (niveau 4). Zij delen gemeenschappelijke kerntaken die maken dat politiefunctionarissen met deze kwalificaties generiek inzetbaar zijn. In de algemene basis en de brede gemeenschappelijke basis wordt daarom soms gesproken over Politiefunctionaris. Als derde onderdeel zijn de specifieke kerntaken voor deze kwalificatie beschreven. Dit zijn de taken voor de Politieagent GGP (niveau 4). Tot slot is er een bijlage opgenomen, waarin de totstandkoming van deze kwalificatie verantwoord wordt, aan de hand van de criteria die gehanteerd worden door de KSP en de Raad.

Omwille van de leesbaarheid is steeds ‘hij’ gebruikt in de tekst. Waar ‘hij’ staat kan uiteraard ook ‘zij’, ‘hen’ of ‘die’ worden gelezen. Om verder bij te dragen aan de leesbaarheid van deze kwalificatie worden de belangrijkste begrippen vooraf uiteengezet.

Om herhaling in de uitwerking van de bouwstenen te voorkomen, zijn de vaardigheden zoveel mogelijk opgenomen in de leeruitkomsten. Daarom is er alleen een Body of Knowledge (BOK) vormgegeven, gevuld met kennisaspecten. Kerntaken en bouwstenen worden als op zichzelf staande leereenheden benaderd. Om die reden is er bij het lezen van deze kwalificatie kans op herhaling.

De BOK is opgebouwd aan de hand van zogenaamde kernthema’s, passend bij het niveau van de kwalificatie. Kennis op niveau 4 wordt in het NLQF als volgt geduid:

  • Bezit brede en specialistische kennis van materialen, middelen, feiten, abstracte begrippen, theorieën, ideeën, methoden en processen van en gerelateerd aan een beroep en kennisdomein.

1.2. Definities

Term

Omschrijving

Toelichting bij de omschrijving

Beroepsprofiel

Een beschrijving van de essentie van een beroep, op het niveau van een ervaren (vakbekwaam) medewerker; de taken en verantwoordelijkheden die bij een beroep horen, en de ontwikkelingen die hierin verwacht worden.

De essentie van een beroep

- betreft de typische kenmerken van een beroep

- benadrukt de aard van beroepsuitoefening

- benadrukt de context waarbinnen de taken worden uitgeoefend.

Ook moet duidelijk zijn wat het beroep in kwestie onderscheidt van andere beroepen.

In de zes beroepsprofielen voor de politie zijn, anders dan in sommige beroeps(competentie)profielen voor het mbo en hbo, geen vereiste kennis, houding en vaardigheden opgenomen. Ook zijn de beroepen niet op een kwalificatieniveau ondergebracht.

Bouwsteen

Een bouwsteen is een eenheid van leeruitkomsten en bestaat uit minimaal 1 leeruitkomst (kleinste eenheid). Het gaat om een resultaat (verworven kennis, vaardigheden en houding) dat op zichzelf staat en als zodanig aangetoond kan worden.

 

Diploma of certificaat politieonderwijs

Door de Minister van Justitie en Veiligheid erkend document waarmee is aangetoond en vastgelegd dat de eigenaar beschikt over de vereiste kennis, houding en vaardigheden die in de bijbehorende kwalificatie zijn beschreven.

 

Generieke inzetbaarheid en specifieke inzetbaarheid

Een ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan:

- Generiek inzetbaar zijn

- Specifiek inzetbaar zijn

De generieke inzetbare ambtenaar is bekwaam en inzetbaar voor de brede politietaak: opsporing, handhaving en hulpverlening. Hiervoor behaalt de ambtenaar een brede beroepskwalificatie.

De specifiek inzetbare ambtenaar is bekwaam en inzetbaar voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Hiervoor behaalt de ambtenaar een relatief ‘smalle’ kwalificatie.

Generieke inzetbaarheid is bijvoorbeeld aan de orde bij de LFNP-vakgebieden GGP en Tactische opsporing.

Specifiek inzetbare politiemedewerkers hebben hun expertise buiten de politie opgedaan. Deze expertise zetten ze gericht in voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Zij zijn dus ook bekwaam voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Dit is bijvoorbeeld mogelijk voor de LFNP-vakgebieden Forensische opsporing en Intelligence.

De specifiek inzetbare medewerker is breed bevoegd, maar moet zich onthouden van werkzaamheden buiten het vakgebied waarvan zijn functie onderdeel uitmaakt1.

Generieke kwalificatie-eisen

In de kwalificatiedossiers politieonderwijs zijn generieke kwalificatie-eisen van toepassing. Voor mbo-kwalificaties betreft dit eisen voor Nederlands, Engels (alleen niveau 4) en rekenen, en loopbaan en burgerschap.

Generieke kwalificatie-eisen voor kwalificaties op hoger onderwijsniveau zijn verwoord aan de hand van 'Dublin-descriptoren'. Dit betreft (het toepassen van) kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie- en leervaardigheden.

Deze komen overeen met generieke kwalificatie-eisen in het regulier onderwijs.

Voor Nederlands, Engels en rekenen zijn referentieniveaus ontwikkeld. Alle generieke kwalificatie-eisen zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. In verband met de aansluiting van het politieonderwijs op het reguliere onderwijs, wordt deze eisen ook toegepast in de kwalificatiedossiers op mbo- en hoger onderwijsniveau binnen het politieonderwijs.

Kerntaak

Een onderscheiden deel van de beroepsuitoefening. Kerntaken zijn kenmerkende werkzaamheden waarop een kwalificatie is gericht. Kerntaken kunnen meer of minder breed zijn geformuleerd en meer of minder deskundigheid vergen.

 

Kwalificatie

Wat moet een startbekwaam medewerker kennen, kunnen, willen en durven om aan het werk te kunnen in een politieberoep of -taak, door te kunnen stromen naar vervolgonderwijs en om te kunnen functioneren als burger. De kwalificatie is 'de lat' waaraan de student moet voldoen.

De kwalificatie beschrijft de inhoudelijke eisen (het ‘wat') waar het onderwijs (examen en opleidingen) zich op moet richten. Dit ‘wat’ valt onder de ministeriele verantwoordelijkheid.

Een kwalificatie beschrijft de aansluiting van het onderwijs op het werkveld. Een kwalificatie is de inhoudelijke basis voor het ontwikkelen van examens en het opleidingsprogramma (ook curriculum genoemd).

Conform geldende wet- en regelgeving stelt de Minister van J&V de kwalificaties voor het politieonderwijs vast.

Kwalificatiebewijs

Een kwalificatiebewijs van het politieonderwijs is een waardepapier, erkend door de Minister van Justitie en Veiligheid, dat uitdrukt over welke kennis, houding en vaardigheden de houder van het kwalificatiebewijs beschikt. Er zijn twee soorten kwalificatiebewijzen: diploma’s en certificaten.

 

Kwalificatiedossier

Een verzameling van kwalificaties die direct met elkaar samenhangen. Deze kunnen geordend zijn naar (werk)context, inhoud en/of niveau.

Een kwalificatiedossier is van toepassing bij modaliteit 1.

Kwalificatiestructuur (KSP)

Stelsel van kwalificaties en kwalificatiedossiers voor politieonderwijs, die onderling samenhangen.

In het politieonderwijs heeft de KSP twee functies:

- Richting geven aan het politieonderwijs

- Verantwoording afleggen aan de Minister van J&V en de samenleving over de bekwaamheden van executieve politiemedewerkers.

Kwalificatievereisten

Het geheel van wat een startbekwaam medewerker moet kennen, kunnen, willen en durven om aan het werk te kunnen in een politiefunctie of -taak (‘de lat’ waaraan de student moet voldoen).

Kwalificatievereisten zijn van toepassing bij modaliteit 2.

Leeruitkomst

Een meetbaar resultaat van wat de student moet kennen, kunnen, willen en durven, ongeacht de leerroute die de student heeft gevolgd.

- Leeruitkomsten zijn beschrijvingen van de kennis, vaardigheden en attituden, inclusief het beheersingsniveau, dat een student bereikt moet hebben na afronding van het leerproces.

- Dit is een manier om een kwalificatie te beschrijven.

LFNP

Het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Het LFNP bevat beschrijvingen van functies, bijbehorende werkterreinen, aandachtsgebieden en rollen. De competentie- en opleidingsprofielen vormen integraal onderdeel van het LFNP.

 

Startbekwaamheid

De bekwaamheid van een 'starter' in zijn werk.

Een medewerker is startbekwaam als hij net zijn diploma of certificaat heeft behaald.

Dit geldt ook voor het vakspecialistisch onderwijs.

Vakbekwaamheid

Vakbekwaam is iemand wanneer hij zijn beroep, functie of taak goed en in de volle breedte beheerst (een ervaren of ‘vakvolwassen’ medewerker).

Op basis van werkervaring en begeleiding kan een medewerker zich, na het behalen van zijn diploma, verder ontwikkelen richting vakbekwaamheid. Doorgaans heeft een medewerker, na het afronden van een opleiding, ongeveer 10.000 uur of 3 jaar nodig om in zijn werk het niveau van vakbekwaamheid te bereiken.

Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid

Dit betreft één van de zogenaamde descriptoren uit het NLQF (Nederlands Kwalificatieraamwerk) en gaat over

- de mate van samenwerking

- de mate waarin een startbekwame beroepsbeoefenaar aanspreekbaar is op het eigen handelen en/ of dat van anderen

- de mate waarin verantwoordelijkheid gedragen kan worden voor de eigen werk- en studieresultaten en/ of dat van anderen.

 

Voorbehouden handeling

(wettelijke beroepsbevoegd-heden en -vereisten)

Handelingen in het beroep of delen daarvan, waaraan wettelijke eisen zijn gesteld.

In de basiskwalificaties voor het politieonderwijs zijn voorbehouden handelingen die een beginnend politiemedewerker moet uitvoeren, opgenomen. In sommige gevallen moet een politiemedewerker (tijdens of na de basisopleiding) extra gekwalificeerd worden voor bepaalde handelingen.

Kwalificaties die op deze voorbehouden handelingen zijn gericht, vallen doorgaans onder modaliteit 2 en zijn opgenomen in de KSP.

1 Meer informatie over specifieke inzetbaarheid is te vinden in het Staatsblad 2018-204

2. Context

2.1. Beschrijving werkveld/beroepspraktijk

De Politiewet omschrijft de taak van de politie als volgt:

De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

De politie is ‘waakzaam en dienstbaar’ aan de waarden van de rechtsstaat. Deze missie vervult de politie door, afhankelijk van de situatie, gevraagd en ongevraagd te beschermen, te begrenzen of te bekrachtigen. Bij het beschermen van mensen gaat het om hun leven, vrijheid en bezittingen. Begrenzen betreft het beperken en beëindigen van ongeoorloofd, al dan niet gewelddadig gedrag. Bekrachtigen heeft te maken met de ondersteuning van gewenst gedrag en het creëren van structurele samenwerkingsverbanden die de veiligheid bevorderen. De politie is zich bewust van zijn taak en positie in de Nederlandse democratie en van zijn dienende rol in de maatschappij. De politie dient dit op een rechtvaardige manier te doen, in de ogen van een enorm divers publiek.

De politieorganisatie kent drie nauw samenwerkende niveaus: lokaal, regionaal en nationaal. Op al deze niveaus spelen ook de internationale en digitale context een rol, want de ontwikkeling van criminaliteit staat steeds meer onder invloed van digitalisering, mondialisering, internationalisering en netwerkvorming. Het werkveld van de politie is heel breed, van meldkamer tot high-tech crime en van tactisch rechercheur tot specialist interventie.

De politie wil haar missie bereiken door:

  • vertrouwen te wekken door de wijze waarop zij resultaten bereikt;

  • in elke situatie alert en slagvaardig op te treden;

  • betrokken en daadkrachtig te helpen, de-escalerend te werken en waar nodig geweld te gebruiken;

  • intensief samen te werken met burgers en partners vanuit betrokkenheid, informatie delen en wederkerigheid;

  • te leren, te innoveren en te vertrouwen op haar professionals;

  • één korps te zijn: van wijk tot wereld, lokaal verankerd en (inter-)nationaal verbonden.

De vier kernwaarden van de politie vormen de basis voor iedereen die er werkt, namelijk integer, betrouwbaar, moedig en verbindend.

De politie in Nederland kent haar positie in een dynamische samenleving en beweegt zich in een snel veranderende omgeving, waarin nieuwe veiligheidsvraagstukken zich in rap tempo aandienen. Dit vraagt om een flexibele organisatie die weet wat zij wil, die vooruit kijkt en die met haar partners koers bepaalt en vasthoudt en weet wat zij kan: ‘de politie van overmorgen’. De politie van overmorgen:

  • is verbonden met woning, wijk, web en wereld;

  • werkt (multidisciplinair) samen in nieuwe veiligheidscoalities, met publieke en private partners, vanuit ieders grootste toegevoegde waarde;

  • werkt met state of the art intelligence en technologie;

  • is actief transparant over wat ze doet en wat niet;

  • is een wendbare organisatie met wendbare mensen, die hun talent en vaardigheden blijven ontwikkelen.

2.2. Kern van het beroep

Deze kwalificatie betreft de politieagent GGP. De politieagent GGP is werkzaam binnen het basisteam. Via de algemene en brede gemeenschappelijke kerntaken krijgt hij de juiste vorming om breed generiek inzetbaar te zijn en daarnaast heeft hij via de specifieke kerntaken een focus richting gebiedsgebonden politiewerk.

De politieagent GGP is een executieve, generiek inzetbare politiefunctionaris die beschikt over alle politiebevoegdheden. Hij is waardegedreven, fysiek, mentaal en moreel weerbaar en belast met de uitvoering van uit de Politiewet voortvloeiende taken: “handhaven van de rechtsorde en hulp verlenen aan hen die deze behoeven”. De politieagent GGP handelt subsidiair en proportioneel en beschikt daarbij over het vermogen om horizontaal te schakelen tussen handhaving, opsporing en hulpverlening. De politieagenten GGP is breed inzetbaar, op meerdere werkterreinen en in meerdere rollen in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Hij is regelmatig herkenbaar aanwezig op straat. Hij is voldoende digitaal vaardig om zijn eigen functie uit te oefenen in de gedigitaliseerde samenleving. Hij draagt bij aan een veilige en leefbare wijk, stad of regio.

De belangrijkste werkzaamheden van de politieagent GGP zijn:

  • het houden van toezicht,

  • het afhandelen van incidenten,

  • het verlenen van hulp,

  • het enkelvoudig recherchewerk,

  • het geven preventieadvies,

  • het handhaven van wetten en regels.

2.3. Relevantie voor de beroepspraktijk

De kwalificatie politieagent GGP is gebaseerd op het beroepsprofiel Politieagent en heeft een link naar diverse functies in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP).

2.4. Typerende beroepshouding

De politieagent GGP is breed inzetbaar in het basisteam, met een focus op gebiedsgebonden politiewerk. Hij beweegt zich in uniform in de publieke ruimte en dat brengt verplichtingen met zich mee en vereist een professionele beroepshouding. Hij handelt met durf en daadkracht en op basis van inschatting van eigen mogelijkheden. Hij stapt naar voren waar anderen terugdeinzen. Ook onder "druk" moet hij kunnen functioneren en zich ervan bewust zijn dat zijn handelen onder een vergrootglas ligt. Dit vereist flexibiliteit, improviserend vermogen en doorzettingsvermogen. Hij moet fysiek en mentaal fit zijn. Hij heeft de wil om te blijven leren. De politieagent GGP werkt volgens wettelijke regelgeving, interne beleidskaders en procedures. Die regelgeving en beleidskaders zijn echter algemeen van karakter, terwijl de politieagent GGP in het werk juist geconfronteerd wordt met unieke situaties. Vanuit discretionaire bevoegdheid kiest de politieagent GGP de meest passende aanpak voor die situatie, soms voorbij aan de gestelde kaders. De keuze voor een aanpak wordt – naast regelgeving – ook in hoge mate bepaald door beroepsethiek en reflecterend vermogen. De dilemma’s die dit met zich meebrengt, vereisen een sterk moreel kompas. Hij geeft rekenschap over zijn handelen en de keuzes die hij maakt, zowel binnen als buiten de organisatie en voor zichzelf. Van de politieagent GGP wordt verwacht dat hij zowel in stabiele als in stressvolle situaties verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen handelen, maar ook goed kan samenwerken, met collega’s, burgers en partners in het veiligheidsnetwerk maar ook andere instanties zoals zorg en onderwijs. De politieagent GGP heeft het vermogen om zijn werk te kunnen doen onder veranderende omstandigheden.

3. Opbouw Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

3.1. Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

In onderstaande afbeelding is de nieuwe Kwalificatiestructuur Politieonderwijs gevisualiseerd.

Bijlage 271809.png

3.2. Overzicht kerntaken en bouwstenen Politieagent GGP (niveau 4)

Bijlage 271810.png

4. Beschrijving kwalificatie

4.1. Beschrijving kerntaken en onderliggende bouwstenen/leeruitkomsten

Kerntaak

Werken binnen de politieorganisatie

Kent en begrijpt de organisatie en werkprocessen van de politieorganisatie en de context (democratie, rechtsstaat) waarbinnen de politie opereert.

Context van deze kerntaak

De politie heeft een bijzondere positie in de samenleving en daarmee samenhangende bevoegdheden die voorbehouden zijn aan de politie. Politiefunctionarissen hebben daarmee ook een bijzondere positie in de samenleving. Als iemand gaat werken bij de politieorganisatie, dan zijn er meerdere vakgebieden, werkterreinen en rollen die iemand kan vervullen. De politiefunctionaris participeert in het veiligheidsdomein, soms ook internationaal, en kent daarbinnen (de grenzen van) zijn taken en bevoegdheden. In deze kerntaak ligt de nadruk op kennis, achtergronden en vorming voor het werken binnen de politieorganisatie.

Complexiteit van deze kerntaak

Voor elke politiefunctionaris is het van belang dat hij de dienende en waakzame rol van de politie in de samenleving kent, weet wat het betekent om in de politieorganisatie te werken. Ook is het van groot belang de taak, positie, missie en kernwaarden van de Nederlandse politie in de samenleving en het rechtsbestel te kennen en deze te verbinden met relevante wetgeving en beleidskaders van de politie. De politiefunctionaris moet weten waarom de politie er is en wat de politie mag. Voor de legitimiteit van de politie in de samenleving en het eigen handelen daarin is het o.a. van belang goed op de hoogte te zijn van de wettelijke kaders, de procedures en protocollen en mogelijkheden en grenzen die gelden voor zijn eigen bevoegdheden (wat kan en mag). Het toepassen van deze kennis vereist een grote mate van flexibiliteit. Omdat een situatie of taak veranderlijk van aard kan zijn moet de politiefunctionaris snel kunnen schakelen. Hij moet kennis en vaardigheden kunnen combineren en de werkwijze onderbouwd kunnen aanpassen aan de situatie. De politiefunctionaris moet ook bekend zijn met andere instanties met een toezichthoudende, handhavende en opsporende taak om te weten wat de taakopdracht van de politie is, welke taken/verantwoordelijkheden zijn belegd binnen de politieorganisatie en in het bredere veiligheidsdomein.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politiefunctionaris werkt in een team met collega’s. De politiefunctionaris speelt een actieve rol in de samenwerking met burgers en partners in het veiligheidsdomein. In deze omgevingen bouwt en onderhoudt hij actief zijn netwerken. Hij is daarin verantwoordelijk voor zijn eigen werkzaamheden.

Bouwsteen

Weet waar de politie staat

Begrijpt de taak en positie van de Nederlandse politie tegen de achtergrond van de Nederlandse democratie, de rechtsstaat en de uitvoerende overheidsorganen. Begrijpt de rol van de politie in de samenleving.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris kan de taken en positie van de Nederlandse politie plaatsen tegen de achtergrond van de Nederlandse

democratie en rechtsstaat, de ‘brede politiefunctie’, recht en veiligheid. Hij kent de hoofdlijnen van de voor de politie relevante wet- en regelgeving en kan dit in zijn werkzaamheden toepassen. Hij heeft inzicht in het onderscheid tussen rechtshandhaving en rechtspleging en begrijpt wat dit voor zijn werk betekent. De politiefunctionaris heeft inzicht in de Nederlandse samenleving, de waarden en normen en hoe deze zich ontwikkelen. Hij kent de relevante wettelijke kaders. De politiefunctionaris kan verschillen en overeenkomsten tussen burgers en politieambtenaren en hun positie in de samenleving benoemen en toelichten. Hij kan dit vertalen naar zijn werk als politiefunctionaris. De politiefunctionaris kan de ketenpartners benoemen waarmee hij samenwerkt en die ook werkzaam zijn in de handhaving, opsporing en hulpverlening.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Staatsinrichting en politiek-bestuurlijke verhoudingen in de democratische rechtstaat

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

Bouwsteen

Weet wat de politie is en doet

Kent de brede politiefunctie, het wettelijk kader, de legitimiteit van de politie en het eigen handelen in de samenleving, de hoofdkenmerken en de werkprocessen, systemen en procedures van de politieorganisatie. Is zich bewust van het eigen handelen en toont dit in een professionele beroepshouding.

Leeruitkomst

Organisatiedoelen en maatschappelijk effect

De politiefunctionaris kent de missie, visie en de kernwaarden van de Nederlandse politie en kan deze verbinden aan het eigen handelen. Hij kent de relevante wetgeving en relevante ontwikkelingen binnen de leidende portefeuilles. Hij kent de formele positie en taakopdracht van de Nederlandse politie en de hoofdkenmerken van de organisatiestructuur en opschaling daarbinnen. Hij kent de politiek-bestuurlijke context van de politie(organisatie) en de relevante overlegstructuren lokaal, regionaal, landelijk en internationaal.

Hij begrijpt de begrippen gezag, legitimiteit en vertrouwen in de context van de politieorganisatie, kan uitleggen hoe de missie en kernwaarden door (moeten) werken in de politiepraktijk en kan deze begrippen hanteren in zijn werkzaamheden. Hij heeft inzicht in de veranderingen in de samenleving, de impact daarvan op het politiewerk en het daarmee samenhangende belang van de informatiepositie en informatievaardigheid van de politie.

Samenwerken binnen de politie

De politiefunctionaris heeft kennis van algemene, veelvoorkomende politietaken en kan uitleggen hoe onderscheiden taken onderdeel uitmaken van werkprocessen binnen de politie. Hij kent de politieprocessen, zijn eigen positie daarin en hoe er wordt samengewerkt. Hij heeft kennis van de bevoegdheden van de politie en de eigen inzet. De politiefunctionaris kan de voor hem relevante politiesystemen en procedures benoemen en kan deze hanteren. De politiefunctionaris kan het belang van gestandaardiseerde werkmethoden uitleggen en ook waarom er soms van afgeweken wordt. De politiefunctionaris weet aan wie de politie verantwoording aflegt over het eigen handelen, resultaten en onvoorziene effecten, handelt zelf navolgbaar en legt verantwoording af ten aanzien van het eigen handelen.

Samenwerken in het veiligheidsdomein

De politiefunctionaris toont inzicht in de taken van de verschillende organen in het veiligheidsdomein, de begrenzing van hun taakopdracht en hoe ze elkaar aanvullen. Hij heeft inzicht in de mogelijkheden van een multidisciplinaire aanpak van vraagstukken met deze relevante partijen. Hij kent het belang van samenwerking met partners in het veiligheidsdomein. De politiefunctionaris heeft daarin oog voor de verschillende belangen in de interne en externe samenwerking en kan zich daarbinnen positioneren. Hij heeft zicht op wat politiewerk en politiële samenwerking omvat in termen van vraagstukken, in Nederland en in relatie tot het buitenland en het virtuele domein.

Samenwerken met burgers

De politiefunctionaris begrijpt de rechtvaardigheidsperceptie en verwachtingen van burgers over de positie en het handelen van de politie daarin. Hij begrijpt dat belangen van burgers verschillen, dat dit inlevingsvermogen en flexibiliteit vraagt van de politie, maar ook een gezaghebbende en weerbare positie

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Positionering en profilering

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Samenwerken met relevante partners

Kerntaak

Verkrijgen en verder ontwikkelen van een professionele beroepsidentiteit

Werkt aan deskundigheid, professionele ontwikkeling, weerbaarheid, kwaliteit en divers vakmanschap.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in de context van het werken binnen de politie en de samenleving. De professionele beroepsidentiteit is leidend in het denken en handelen van iedere politieagent, het vormt zijn morele kompas. De kracht van de politieagent is vertrouwen te wekken en het vermogen om contextgericht in elke situatie alert en slagvaardig te kunnen optreden. Vriendelijk als het kan, streng als het moet. Met goed gevoel voor de situatie, met oog voor alle betrokkenen (daders en slachtoffers), met kennis van het vak en met kennis en inzichten over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap). De politieagent handelt volgens artikel 1 van de Grondwet, behandelt alle mensen in gelijke gevallen op een gelijke manier en straalt deze neutraliteit zelf ook uit.

Complexiteit van deze kerntaak

De politieagent werkt samen met collega’s, relevante partners en burgers vanuit betrokkenheid en wederkerigheid en door het delen van informatie. Uitgangspunt is het werken op basis van protocollen, procedures en vastgestelde werkwijzen. Deze bieden houvast en bescherming in de meeste situaties. Als een protocol, procedure of werkwijze niet of onvoldoende werkt, heeft de politieagent professionele ruimte om te handelen zoals hij dat op dat moment juist acht. Daarbij is het van belang binnen protocollen te handelen en – als hij daarvan afwijkt – dat de politieagent zijn handelen goed kan uitleggen en kan reflecteren op zijn gedrag, intenties en houding. Een politieagent is fysiek, mentaal en moreel weerbaar.

Professionaliteit van de politieagent gaat ook over de omgang met elkaar en het omgaan met dilemma’s, zowel intern als extern, op het werk en in zijn privéleven. In het nemen van initiatieven, het ontplooien van creativiteit en innovatief handelen heeft de politieagent professionele ruimte binnen de kaders van de wet- en regelgeving. Hij heeft oog voor de kwaliteit van zijn werk en combineert dit met vaardigheden zoals reflecteren op eigen handelen om een bijdrage te leveren aan verbetertrajecten en eigen werkzaamheden aan te passen aan de hand van nieuwe kennis en inzichten.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent werkt samen in wisselende werkomgevingen, met collega’s, relevante partners en burgers. Van de politieagent wordt verwacht dat hij zowel in stabiele als in stressvolle situaties verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen, zijn functioneren binnen de organisatie en voor zijn eigen deskundigheid en professionele ontwikkeling. Hij kent de mogelijkheden en beperkingen van het eigen handelen, de eigen bevoegdheden (wat kan en mag) en de inzet en mogelijkheden van collega’s en/of ketenpartners (in de eenheid of daarbuiten). Hij werkt aan zijn eigen deskundigheid en aan de kwaliteit van zijn werkzaamheden. Als de politieagent constateert dat iets niet goed verloopt, neemt hij verantwoordelijkheid om dit te verbeteren. Als hij dilemma’s ervaart in het werk, wisselt hij daarover uit met collega’s of zijn leidinggevende.

Bouwsteen

Bevordert zijn professionele ontwikkeling

Oriënteert zich continu op interne en externe ontwikkelingen (woning, wijk, web, wereld) relevant voor zijn werkzaamheden, onderhoudt zijn kennis en vaardigheden en wisselt hierover uit met anderen.

Leeruitkomst

De politieagent ontwikkelt zich als vakman binnen de politieorganisatie door maatschappelijke, technologische en vakinhoudelijke ontwikkelingen, en ontwikkelingen op het gebied van informatisering, globalisering en internationalisering actief te volgen. Hij kan dit relateren aan woning, wijk, web en wereld. Hij leest daarvoor vakliteratuur, relevante (nieuws)bronnen en zoekt actief naar andere manieren om kennis te vergaren. Hij is op de hoogte van actuele wet- en regelgeving m.b.t. de beroepsuitoefening en van de actuele visie op het werken bij de politie en kan dit relateren aan en toepassen in het eigen werk. De politieagent haalt doelgericht betekenis uit de verkregen gegevens, verwerkt en integreert dit op een methodische en systematische wijze naar het eigen werk en handelen.

De politieagent kent nieuwe, veranderende veiligheidsproblematieken, blijft op de hoogte van vernieuwingen in digitale mogelijkheden en de impact hiervan op het werk en begrijpt de wisselwerking tussen binnen en buiten de organisatie en fysiek/digitaal. Hij kent de kracht van digitale middelen, en kent de taal die gebruikt wordt op social media. Hij is voldoende digitaal vaardig om de eigen functie uit te oefenen in de gedigitaliseerde samenleving.

De politieagent reflecteert op het eigen gedrag met als doel zijn professionele kennis en handelen te verbeteren. Hij brengt ‘tekortkomingen’ in kennis en vaardigheden in beeld door vragen te stellen en feedbacktechnieken toe te passen. De politieagent gebruikt deze input doelbewust om zich verder te ontwikkelen en kennis en vaardigheden te verbeteren.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Positionering en profilering

• Reflectievermogen en feedback

• Professioneel en divers vakmanschap

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Informatiegestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners Methodisch en systematisch handelen

Bouwsteen

Heeft een professionele beroepsidentiteit, draagt dit uit en handelt daarnaar

Ontwikkelt zijn professionele identiteit, mentale en morele weerbaarheid en divers vakmanschap.

Leeruitkomst

De politieagent bouwt zelfkennis/-inzicht op door patronen te zoeken in het eigen werk. Hij werkt aan bewustwording van achterliggende drijfveren, sterktes en zwaktes en beweegredenen door o.a. zelfreflectie en ontwikkelt daarmee zijn professionele identiteit. Hij vormt zich een beeld ten aanzien van het geheel aan waarden, inspiratie en betekenisgeving dat hem in de politieorganisatie een eigen unieke identiteit geeft.

De politieagent kan aangeven wat zijn voorkeuren zijn voor activiteiten, kwaliteiten, competenties en vaardigheden. Hij is bereid om van collega’s en zijn eigen werk te leren, stelt zich steeds de vraag wat in welke situatie goed politiewerk is. Hij vormt zich een beeld van wie hij is als politieagent en wie hij wil zijn binnen de politieorganisatie en samenleving, binnen zijn specifieke werkomgeving, afdeling of organisatieonderdeel.

De politieagent werkt aan en ontwikkelt zijn fysieke, mentale en morele weerbaarheid. Hij ontwikkelt kennis en inzichten over verschillende leefstijlen en culturen bij operationele vraagstukken (divers vakmanschap, diversiteit en inclusie) en kan deze toepassen bij operationele vraagstukken. Hij herkent de morele dimensie van situaties, herkent de dynamiek, velt een oordeel en handelt daarin ethisch.

De politieagent deelt actief kennis en neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega's en anderen over beroepstaken en werkzaamheden en dilemma’s in het werk. Hij gaat in gesprek met directe collega’s, taakaccenthouders en specialisten. Hij stelt vragen, vraagt feedback, toont een open houding en is nieuwsgierig. Hij stelt zich kwetsbaar op. Zo ontwikkelt hij zichzelf en levert hij een bijdrage aan de ontwikkeling van de beroepsuitoefening.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Positionering en profilering

• Reflectievermogen en feedback

• Professioneel en divers vakmanschap

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

Bouwsteen

Bevordert de kwaliteit van de politiedienstverlening

Draagt zorg voor kwaliteit van eigen werk en dat van anderen. Signaleert knelpunten en draagt bij aan verbetering van de kwaliteit van het werk, het team en de organisatie.

Leeruitkomst

De politieagent let op de kwaliteit van zijn werkzaamheden en die van collega’s door te reflecteren en methodisch en systematisch te handelen. Hij is nauwkeurig in het volgen van voorgeschreven protocollen, procedures en wettelijke richtlijnen, of het beargumenteerd afwijken ervan. Hij motiveert collega’s zich eraan te houden en spreekt collega’s aan bij het niet of onjuist opvolgen ervan. Hij werkt reflectief. Hij werkt mee aan het verbeteren van de kwaliteit van de beroepstaken en werkzaamheden, het functioneren van het team of de organisatie. Hij haalt input op bij externen over de kwaliteit van de eigen dienstverlening (bij collega’s, partners, burgers) en participeert waar mogelijk in ontwikkel- of intervisiegroepen.

De politieagent handelt in het belang van de organisatie en de politiedienstverlening richting de samenleving. Hij signaleert en meldt knelpunten in de beroepsuitoefening of in de werkprocessen, vertaalt deze naar een verbetervoorstel of advies. De politieagent kan verbetervoorstellen zowel mondeling als schriftelijk overtuigend uiteenzetten en onderbouwen. Hij formuleert een praktisch plan van aanpak voor implementatie van verbeteringen of draagt hieraan bij.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Positionering en profilering

• Reflectievermogen en feedback

• Professioneel en divers vakmanschap

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

Kerntaak

Toepassen van bevoegdheden in gebiedsgebonden politiewerk (GGP)

Kent de bevoegdheden van de politie en past deze rechtmatig toe

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt met name plaats in de context van fysieke en digitale samenleving. Voor de politieagent kan deze omgeving afwijken van wat ‘normaal’ is en ‘vrijblijvend’ is. De politieagent werkt in onvoorspelbare situaties, waarbij hij zijn handelen snel moet kunnen aanpassen en zo nodig doelgericht interventies moet uitvoeren door het toepassen van bevoegdheden en het verlenen van hulp.

Complexiteit van deze kerntaak

De politie heeft een bijzondere positie in de samenleving en daarmee samenhangende bevoegdheden die voorbehouden zijn aan de politie. Het gebruik van die bevoegdheden kan diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van betrokken burgers en is daarom nauwkeurig geregeld door de wetgever. Voor politieagenten is het van belang te weten wanneer zij waartoe bevoegd zijn en zich bewust te zijn van het krachtenveld van verschillende normen (maatschappelijke, organisatorische, professionele en persoonlijke). Fysieke, mentale en morele weerbaarheid, maar ook een rechtmatig gebruik van die bevoegdheden zijn daarin van groot belang. Van de politieagent wordt verwacht dat hij in voorkomende situaties standaardprocedures en methodes volgt, maar ook tactisch inzicht heeft en beargumenteerd kan afwijken van deze standaardprocedures als de situatie daarom vraagt. Hij handelt bij gebruik van geweldsmiddelen subsidiair en proportioneel. Zowel bij hulpverlening als bij handhaving draagt de politieagent bij aan het stabiliseren van de situatie. De politieagent moet steeds zoeken naar de juiste rechtvaardiging voor het professionele handelen, die per situatie kan verschillen en om een afweging (vooraf, tijdens en achteraf) vraagt. Dit vraagt veel van de fysieke, mentale en morele weerbaarheid van de politieagent.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent werkt samen in wisselende werkomgevingen, met collega’s, relevante partners en burgers. Van de politieagent wordt verwacht dat hij zowel in stabiele als in stressvolle situaties verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen. Hij kan ingrijpen en, als de situatie daarom vraagt, per direct zelfstandig beslissingen nemen bij veelvoorkomende incidenten. Hij kent daarbij de mogelijkheden en beperkingen van het eigen handelen, de eigen bevoegdheden (wat kan en mag) en de inzet en mogelijkheden van collega’s en/of ketenpartners. Bij meer complexe situaties volgt hij aanwijzingen op van degene die regie voert over de situatie.

Bouwsteen

Kent het juridisch kader en kan dit toepassen

Belangrijke wet- en regelgeving (o.a. Politiewet, WPG, Strafrecht, Strafvordering, Bestuursrecht) kennen en kunnen toepassen in zijn werk.

Leeruitkomst

De politieagent kent het juridisch kader rondom de bevoegdheden die uit zijn aanstelling voor generieke inzetbaarheid voortvloeien, kent de begrenzing ervan en handelt hiernaar. Hij kent de wettelijke kaders van de verzameling, verwerking en verstrekking van gegevens en hanteert deze. De politieagent kan situationeel handelen vanuit zijn discretionaire bevoegdheid en heeft het vermogen om in situaties te kunnen schakelen tussen wetgeving (Bestuursrecht, Strafrecht). Hij heeft kennis van relevante gebeurtenissen uit de politiecontext en begrijpt hoe deze doorwerken in het huidige politiewerk. Hij kan inschatten welke impact een situatie heeft voor zichzelf, collega’s en burgers. Hij weet wat hij wil bereiken in een situatie en kan toelichten wat hij mag vanuit zijn bevoegdheden (doel-aanpak-analyse). Hij handelt waardegedreven en vanuit bestuurlijk besef.

De politieagent kan burgers, bedrijven en partners in het veiligheidsnetwerk objectief en in correct Nederlands te woord staan. In voorkomende gevallen kan hij zich ook in het Engels verstaanbaar maken. Hij onderkent de situatie en kan elke situatie of casus vanuit diverse invalshoeken belichten en beoordelen.

De politieagent kent de werkwijze voor handelen als er sprake is van constatering van een overtreding of een strafbaar feit. Hij weet wanneer hij moet op- of afschalen. De politieagent kan zijn handelen verantwoorden en doet dit ook. Hij geeft en ontvangt feedback. De politieagent heeft inzicht in de doelen, vormen, uitgangspunten en vereisten van processen-verbaal en kan een feitelijk en herleidbaar proces-verbaal opstellen conform de wettelijke eisen en in correct Nederlands.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Reflectievermogen en feedback

• Professioneel en divers vakmanschap

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Staatsinrichting en politiek-bestuurlijke verhoudingen in de democratische rechtstaat

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Legitimiteit en geweldsmonopolie

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Sociale en maatschappelijke contexten en sociaal psychische problematiek

• (Operationele) interventiestrategieën

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Nederlands (3F)

• Engels (Spreken, Gesprekken voeren en Luisteren conform B1-niveau)

Bouwsteen

Past de bevoegdheden toe

Handelt volgens de wettelijke voorschriften. Is fysiek, mentaal en moreel weerbaar en kan situationeel handelen in maatschappelijke context, eventueel voorbij protocollen.

Leeruitkomst

De politieagent kent de basisbevoegdheden en de bevoegdheden tot het gebruik van geweldsmiddelen, past deze toe volgens de wettelijke voorschriften en realiseert zich de inbreuk op (grond)rechten die deze bevoegdheden met zich meebrengen. Hij heeft daarbij niet alleen oog voor de menselijke kracht en de menselijke vermogens, maar ook voor de menselijke kwetsbaarheid. De politieagent kent relevante gebeurtenissen uit de politiecontext en begrijpt hoe deze doorwerken in het huidige politiewerk.

De politieagent houdt zijn oren en ogen open en kan een situatie snel inschatten. Hij verkrijgt, verwerkt en combineert gegevens tot informatie en maakt een doel-aanpak-analyse om te komen tot een plan van aanpak. Hij signaleert en onderneemt waar nodig actie. Hij weet wat hij mag en wat hij wil bereiken.

De politieagent creëert rust en overzicht in de situatie en luistert. Hij kan gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken toepassen bij verschillende doelgroepen. De politieagent is in staat zijn oordeel uit te stellen en zich neutraal op te stellen. Hij kan kennis over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) toepassen bij operationele vraagstukken en handelt ethisch. Hij heeft het lef om door te pakken en waar nodig – beargumenteerd – af te wijken van de protocollen (professionele ruimte), in samenhang met de ernst van de situatie. De politieagent gaat de-escalerend te werk, onder andere door empathie te tonen, duidelijk te zijn, verwachtingen te controleren, samen te werken met collega’s. Hij kent de grenzen van zijn eigen inzet en deskundigheid en kan doorverwijzen naar collega’s.

Hij kan aanhoudingen uitvoeren en waar nodig zelfverdediging toepassen. Als er sprake is van geweld, dan gebruikt de politieagent interventietechnieken en zet hij geweld in op een manier die bij die situatie past (proportioneel) en zet het lichtste geweldsmiddel in om de taak te volbrengen (subsidiair). Hij kan de afweging maken over de inzet en uitvoering van dwangmiddelen.

De politieagent kan zijn handelen verantwoorden. Hij kan dit op verzoek toelichten en onderbouwen. De politieagent rapporteert mondeling en schriftelijk over acties, waarnemingen en gebeurtenissen en legt deze informatie in correct Nederlands en conform wettelijke eisen vast in de politiesystemen en waar nodig in een proces-verbaal. Hij reflecteert op zijn eigen handelen en formuleert voor zichzelf verbeterpunten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Professioneel en divers vakmanschap

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Staatsinrichting en politiek-bestuurlijke verhoudingen in de democratische rechtstaat

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Legitimiteit en geweldsmonopolie

• (Operationele) interventiestrategieën

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Strafrechtelijke, bestuurlijke en alternatieve aanpakken

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

Bouwsteen

Levert een bijdrage aan incidentafhandeling

Voert (ondersteunende) handelingen uit bij de afhandeling van hulpverleningsvragen en handhavingsverzoeken

Leeruitkomst

De politieagent voert (ondersteunende) handelingen uit bij hulpverleningsvragen en handhavingsverzoeken. De politieagent handelt veelvoorkomende incidenten zelfstandig af volgens geldende protocollen van incidentmanagement, crisisinterventie en/of conflicthantering. De politieagent weet wat hij moet doen in de meest voorkomende hulpverleningsvragen en handhavingsverzoeken en weet wat hij mag doen binnen zijn bevoegdheden. De politieagent verleent waar nodig eerste hulp conform EHDP-richtlijnen en gebruikt hierbij passende hulpmiddelen. Bij meer complexe incidenten handelt hij ter plaatse op aanwijzing van meer ervaren collega’s en ketenpartners, voert de opgedragen handelingen uit volgens procedures en draagt op die manier bij aan het stabiliseren van de situatie.

Hij werkt hierbij samen met collega’s, relevante partners en burgers en biedt ondersteuning. De politieagent denkt binnen zijn bevoegdheden mee over de aanpak van de situatie. De politieagent creëert en houdt overzicht ten aanzien van de aan hem opgedragen handelingen en voert deze conform procedure uit. Hij onderhoudt desgevraagd contact met de meldkamer en koppelt informatie over de status/ voortgang zowel intern als extern terug.

De politieagent treedt mentaal en fysiek krachtig op, als de situatie daarom vraagt. Hij kan gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken toepassen bij verschillende doelgroepen. Hij luistert, toont inlevingsvermogen en stelt slachtoffers en betrokkenen gerust. Hij kan kennis over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) toepassen in acute situaties en handelt ethisch. Daarbij staat de politieagent betrokkenen objectief en in correct Nederlands te woord. In voorkomende gevallen kan hij zich ook in het Engels verstaanbaar maken.

De politieagent kan zijn handelen verantwoorden en dit op verzoek toelichten. Na afloop van de incidentafhandeling legt de politieagent de door hem uitgevoerde handelingen en informatie compleet, in correct Nederlands en conform wettelijke eisen vast in de politiesystemen en waar nodig in een proces-verbaal. Hij vraagt de betrokken collega(‘s) om feedback op zijn handelen en formuleert met hun input voor zichzelf verbeterpunten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Professioneel en divers vakmanschap

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• (Operationele) interventiestrategieën

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Strafrechtelijke, bestuurlijke en alternatieve aanpakken

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Engels (Spreken, Gesprekken voeren en Luisteren conform B1-niveau)

Kerntaak

Opsporen

Levert voor de meest voorkomende delicten een bijdrage aan opsporingsonderzoek.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt met name plaats in de context van het politiebureau of op locatie (plaats delict). Als ergens een strafbaar feit is gepleegd, doet een slachtoffer over het algemeen aangifte bij de politie. De politieagent is verantwoordelijk voor het opnemen en afhandelen van de aangifte. Deze aangifte kan aanleiding zijn voor een opsporingsonderzoek. In de meest voorkomende delicten is de politieagent ook verantwoordelijk voor de uitvoering van enkelvoudige opsporingsonderzoeken.

Complexiteit van deze kerntaak

De politieagent verzamelt op een gestructureerde wijze gegevens uit aangiften, klantverzoeken en bij opsporingsonderzoeken. Deze gegevens kunnen worden omgezet in informatie en intelligence, zodat deze kan leiden tot actie door de politie. Daarnaast is deze voorwaardenscheppend voor andere taken en processen. Het afbreukrisico van het niet-correct verzamelen van gegevens is daarmee groot. Dit vraagt veel van de communicatieve vaardigheden en informatievaardigheden van de politieagent. Hij moet relevante vragen kunnen stellen en hoofd- en bijzaken kunnen scheiden. Van de politieagent wordt verwacht dat hij in voorkomende situaties standaardprocedures en methodes volgt, maar ook beargumenteerd kan afwijken van deze standaardprocedures als de situatie daarom vraagt. Ook moet de politieagent snel én accuraat opsporingshandelingen verrichten om sporen niet verloren te laten gaan.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent draagt zorg voor het eerste contact met burgers in wisselende werkomgevingen, bij aangifte, naar aanleiding van informatieverzoeken en bij de meest voorkomende opsporingsonderzoeken. Hij werkt samen met collega’s, relevante partners en burgers. Hij moet handelingen zelfstandig kunnen uitvoeren, dit vormt de basis van een groot deel van het politiewerk. Van de politieagent wordt verwacht dat hij zowel in stabiele als in stressvolle situaties verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen en waar nodig regie neemt in de situatie. De politieagent is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de opgenomen aangifte. In aanvulling hierop kan de kwaliteit worden gecontroleerd door een daarvoor aangewezen collega. De politieagent is verantwoordelijk voor het goed uitvragen van de situatie, voor het volgens protocollen uitvoeren van de onderzoeksmethode, en een correcte schriftelijke afhandeling en overdracht naar collega’s of andere instanties.

Bouwsteen

Neemt aangiften op

Neemt – via meervoudige kanalen – aangiften van een strafbaar feit op, vraagt deze verder uit, legt de aangifte vast en zet deze door.

Leeruitkomst

De politieagent neemt op verzoek van een burger op het politiebureau, op locatie of online een aangifte op van één of meer strafbare feiten. Hij hanteert hierbij gesprekstechnieken, stelt zich hulpvaardig op, toont een persoonlijke, betrokken en professionele houding en stelt de aangever op zijn gemak. Samen met de burger verduidelijkt de politieagent de vraag, vraagt na welke verwachtingen de aangever ten aanzien van de politie heeft en kiest het juiste aangiftekanaal. De politieagent positioneert de aangifte in het juiste rechtsgebied (strafrecht, bestuursrecht en civiel recht).

De politieagent kan beoordelen of het aannemen van een aangifte passend is, of een andere vorm van afhandeling wellicht effectiever is dan een strafrechtelijke interventie. Hij kan daarover uitleg geven en de aangever informeren. Hij verzamelt relevante zaakgerichte gegevens, komt tot een probleemdefinitie, waar mogelijk met een dader-indicatie en legt alles systematisch en chronologisch vast in een proces-verbaal van aangifte, conform wettelijke eisen. Hij vult de aangiftegegevens aan met informatie uit de diverse politiesystemen en incidentregistratiesystemen om de aangifte compleet te maken.

Bij een aangifte op locatie legt hij indien relevant vluchtige sporen vast. Hij weet wat wettig bewijs kan zijn en vraagt waar nodig verder door. Hij werkt aan waarheidsvinding door vanuit verschillende perspectieven naar een zaak te kijken en informatie te achterhalen. Hij heeft kennis van de strafrechtketen en informeert de aangever over wat er na de aangifte gaat gebeuren, eventuele afdoening, geeft advies en verwijst waar nodig door naar relevante partners of specialisten binnen de eenheid. Hij maakt afspraken met de aangever over de verdere behandeling en biedt zo nodig nazorg. Hij controleert of de aangifte volgens de richtlijnen juist en in correct Nederlands is opgenomen. De politieagent informeert collega’s of andere partners over de aangifte. Hij houdt de aangever op de hoogte van de vorderingen of geeft tenminste een terugkoppeling over het resultaat.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Sociale en maatschappelijke contexten en sociaal psychische problematiek

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

Bouwsteen

Behandelt klantverzoeken

Verstrekt informatie en advies aan interne en externe klanten op basis van een concrete vraag van een collega of burger, of op eigen initiatief.

Leeruitkomst

De politieagent staat in het kader van dienstverlening burgers te woord en behandelt vragen, klachten en meldingen (klantverzoeken). Een klantverzoek van een burger kan via meerdere kanalen bij de politieagent terecht komen: telefonisch, via internet, e-mail, per post, in persoon aan de balie of op straat. Hij neemt concrete klantverzoeken in behandeling, zolang deze binnen de kerntaken van de politie passen of zorgt voor correcte doorverwijzing.

De politieagent verstrekt informatie en advies aan interne en externe klanten op basis van een concrete vraag van een collega of burger, of op eigen initiatief. De politieagent zorgt dat hij proactief beschikt over de relevante informatie voor het afhandelen van verzoeken. Hij werkt met de gangbare politie-informatiesystemen en maakt gebruik van digitale middelen. De politieagent benadert het klantverzoek met empathie en klantgerichtheid. Daarbij staat de politieagent burgers in correct Nederlands te woord. In voorkomende gevallen kan hij zich ook in het Engels verstaanbaar maken.

De politieagent haalt en brengt informatie en beheerst beide vormen van informatiebewerking en -verwerking. Hij verzamelt relevante gegevens om te kunnen komen tot informatie en hanteert daarbij passende gesprekstechnieken, komt tot een vraagstelling en legt alles systematisch en chronologisch vast. Hij denkt mee over oplossingen voor problemen, is zich daarin bewust van de reikwijdte van zijn eigen handelen (weet wat hij kan beloven en doet wat hij belooft), verstrekt informatie en advies. Indien nodig roept hij expertise in en draagt over. Hij maakt afspraken met de klant over de verdere behandeling en biedt zo nodig nazorg. De politieagent rapporteert mondeling en schriftelijk over het klantverzoek en legt deze informatie in correct Nederlands vast in de politiesystemen ten behoeve van interne en externe partners. Hij geeft bovendien inhoud aan de signaalfunctie door informatie die van belang is door te spelen naar interne en externe partners.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Professioneel en divers vakmanschap

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Sociale en maatschappelijke contexten en sociaal psychische problematiek

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

• Engels (Spreken, Gesprekken voeren en Luisteren conform B1-niveau)

Bouwsteen

Levert een bijdrage aan opsporingsonderzoeken

Voert opsporingshandelingen uit in de meest voorkomende delicten en legt deze vast.

Leeruitkomst

Met inachtneming van de wettelijke bepalingen is de politieagent in staat zelfstandig eenvoudige onderzoeksactiviteiten en -methoden uit te voeren binnen een opsporingsonderzoek. Hij voert op eigen initiatief opsporingshandelingen uit naar aanleiding van een enkelvoudig, veel voorkomend delict. Hij kan op verzoek ook in opdracht van de leider van een opsporingsonderzoek afgebakende opsporingshandelingen uitvoeren. Hij kent het proces van opsporing en weet welke stappen wanneer worden genomen. Hij weet wat het juridisch kader is en dat zijn handelen daardoor gelimiteerd is. De politieagent kent de werkvoorbereiding en de daarbij horende producten (projectvoorstel en plan van aanpak) en kan deelonderzoeken vanuit een projectvoorstel/plan van aanpak uitvoeren.

De politieagent weet welke opsporingsactiviteiten passend zijn voor het te bereiken doel, analyseert de beschikbare gegevens en maakt (in afstemming) keuzes in de te gebruiken opsporingsactiviteiten en -methoden. De politieagent beheerst de methodiek van opsporen en past zelfstandig tactische opsporingsmethoden toe, waaronder het opstellen van een beperkt verhoorplan, het afnemen van eenvoudig verhoor, het aanhouden van verdachte(n), het voorbereiden en meewerken aan een buurtonderzoek, het voorbereiden en meewerken aan een doorzoeking, het opstellen van een eenvoudige voordeelberekening. Hij kan feiten en omstandigheden koppelen aan het strafbare feit, de bestanddelen van het strafbaar feit volledig en correct beschrijven.

De politieagent heeft een brede oriëntatie op de zaak, verzamelt, verwerkt en ordent relevante zaakgerichte gegevens volgens richtlijnen van bijvoorbeeld de tactische en forensische recherche en legt alles systematisch en chronologisch vast in een proces-verbaal/dossier. De politieagent weet wat in het belang van een opsporingsonderzoek nodig is om te komen tot waarheidsvinding. Hij kent de wettelijke kaders van de verzameling, verwerking en verstrekking van gegevens en hanteert deze correct. Hij stelt zich ter plaatse hulpvaardig op, toont een persoonlijke, betrokken en professionele houding en stelt betrokkenen op hun gemak, draagt zorg voor opvang van slachtoffers en normaliseert de situatie.

De politieagent kan gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken toepassen bij verschillende doelgroepen. Hij maakt functioneel gebruik van digitale middelen. Het opsporingsdossier voldoet aan alle wettelijke vereisten waarmee de vervolging kan worden gestart. De politieagent gaat zorgvuldig om met bewijzen en verslaglegging. Hij kent de bewijsmatrix en weet wat wettig bewijs is en vraagt waar nodig verder door of onderzoekt verder. Hij heeft basale kennis van hypothese- en scenariovorming, verwerkt continu nieuwe inzichten en kan tactische input hiervoor leveren. Hij kan gemaakte keuzes in het opsporingsproces verantwoorden, passend bij het te bereiken doel. Hij is ketenbewust en weet wanneer hij moet opschalen. Hij werkt effectief samen, voorziet andere personen en/of afdelingen van informatie die zij nodig hebben voor hun aandeel in het onderzoek en houdt anderen op de hoogte over de voortgang van het onderzoek. In voorkomende gevallen stuurt de politieagent interne en/of externe partners aan bij de uitvoering van eenvoudige onderzoeksactiviteiten.

Na afloop van de opsporingshandelingen rapporteert de politieagent mondeling en schriftelijk over acties, waarnemingen en gebeurtenissen en legt deze informatie in correct Nederlands en conform wettelijke eisen vast in de politiesystemen en in een proces-verbaal. Hij reflecteert op zijn eigen handelen en formuleert voor zichzelf verbeterpunten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Samenwerken met relevante partners

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Sociale en maatschappelijke contexten en sociaal psychische problematiek

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Strafrechtelijke, bestuurlijke en alternatieve aanpakken

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal Nederlands (3F)

Kerntaak

Werken aan de eigen (informatie-)positie in het veiligheidsnetwerk

Genereert en verwerkt (gebiedsgebonden) gegevens en informatie, legt verbanden en geeft op basis hiervan signalen af aan anderen.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt met name plaats in de context van werkzaamheden in het veiligheidsnetwerk van zijn werkgebied. De politieagent GGP bouwt en onderhoudt aan werkterrein gerelateerde netwerken, enerzijds om deze intelligence te verzamelen en anderzijds om een signalerende functie te kunnen vervullen. Met de juiste informatie op de juiste plaats, kan de politieagent GGP criminele activiteiten volgen, stoppen en soms zelfs voorkomen.

Complexiteit van deze kerntaak

In het werk van de politieagent GGP is het van steeds groter belang om te komen tot een meer proactieve en preventieve werkwijze, waarin aandacht wordt geschonken aan de achterliggende oorzaken van veiligheids- en waar relevant leefbaarheidsproblemen in zowel de fysieke als de digitale wereld en de rol die anderen daarin kunnen spelen. Hierbij gaat het om het verzamelen, verwerken en combineren van de gegevens en het signaleren en handelen op basis van de uit de gegevens verkregen informatie. De politieagent GGP heeft hierin een verbindende rol, op een operationeel niveau. De politieagent GGP verzamelt op een gestructureerde wijze (gebiedsgebonden) gegevens. Door het grote aanbod van gegevens en daaruit verkregen informatie moet de politieagent GGP deze gegevens en informatie kunnen analyseren om te komen tot intelligence zodat de verzamelde gegevens, (snel) op waarde kunnen worden ingeschat en de juiste vervolgstappen en of maatregelen kunnen worden geselecteerd voor het betreffende doel. Veelal zal de tot informatie verwerkte gegevens te vinden zijn in de voor de politieagent GGP beschikbare informatiesystemen van de politie, maar daarnaast moet de politieagent GGP ook creatief zijn in het zoeken naar gegevens en informatie. Dat brengt risico’s met zich mee, namelijk dat belangrijke bronnen niet worden geraadpleegd of dat door de snelle verwerking belangrijke gegevens of informatie niet wordt meegenomen, wat afbreuk kan doen aan zijn informatiepositie. De politieagent GGP brengt zijn operationele en professionele ervaring en verkregen gegevens en informatie in bij relevante netwerken ten dienste van de veiligheid van burgers. Hiervoor kan de politieagent oorzaken en risico’s onderscheiden en signalen afgeven. De politieagent GGP participeert niet in netwerken met conflicterende (politiek/bestuurlijke) belangen.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent GGP werkt samen in wisselende werkomgevingen, met collega’s, relevante partners en burgers. Dit betekent dat de politieagent GGP moet kunnen schakelen op verschillende niveaus. Hij bouwt een netwerk op met burgers en partners in het veiligheidsnetwerk en kent de situatie van zijn werkgebied. Van de politieagent GGP wordt verwacht dat hij zowel in stabiele als in stressvolle situaties verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen en wanneer nodig regie neemt in de situatie. Hij verzamelt en analyseert zelfstandig gegevens en informatie, zowel eigen verkregen informatie, interne en externe bronnen en combineert deze informatie om signalen te kunnen afgeven en vanuit intelligence te komen tot een operationeel plan van aanpak. Hij kent de mogelijkheden en beperkingen van het eigen handelen, de eigen bevoegdheden (wat kan en mag) en de inzet en mogelijkheden van collega’s en/of ketenpartners.

Bouwsteen

Informeert en adviseert burgers en partners in het veiligheidsnetwerk

Brengt problemen m.b.t. veiligheid systematisch in beeld, adviseert en rapporteert deze schriftelijk, zowel intern als extern.

Leeruitkomst

De politieagent GGP stelt zich op de hoogte van actuele zaken met betrekking tot de veiligheid en waar relevant de leefbaarheid in zijn werkgebied. Enerzijds doet de politieagent GGP dit door zichtbaar en herkenbaar aanwezig te zijn in het betreffende werkterrein (zowel fysiek als digitaal), benadert burgers actief en stelt zich benaderbaar en toegankelijk op (kennen en gekend worden). Hij houdt in de contacten met burgers (individuen en groepen) zijn ogen en oren open en vraagt door (o.a. probleemgericht werken). De politieagent GGP kan gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken toepassen bij verschillende doelgroepen. Hij toont belangstelling en begrip voor opvattingen en standpunten van burgers en partners in het veiligheidsnetwerk en is betrokken bij problemen of vragen van burgers met betrekking tot de veiligheid en leefbaarheid.

De politieagent GGP brengt conform richtlijnen de ‘sociale kaart’ van het werkgebied gestructureerd in kaart. Anderzijds verzamelt hij gegevens en informatie over problematieken in het werkveld en welke interventies al zijn gedaan. De politieagent GGP gaat daarbij planmatig, methodisch en informatiegestuurd te werk. De politieagent GGP verdiept zich in verschillende contexten, culturele en religieuze achtergronden en opvattingen. Hij heeft ook kennis van verdachte zaken en past deze kennis toe. Hij benut ook informatie uit (sociale) media en anticipeert op actuele zaken binnen de eigen organisatie en/of in het netwerk. De politieagent GGP kent relevante ketenpartners en werkt met hen samen in het verkrijgen en toetsen van informatie en het signaleren.

De politieagent GGP bundelt gegevens en informatie om te komen tot een situatieanalyse. Op basis hiervan stelt de politieagent GGP een plan van aanpak op met operationele activiteiten, dat past bij het te bereiken doel, met acties voor de korte termijn. In afstemming met collega’s en partners in het veiligheidsnetwerk denkt hij mee over oplossingen voor de langere termijn inclusief preventieve en (eventuele) repressieve maatregelen, waarbij rekening wordt gehouden met de eigen verantwoordelijkheid van burgers en met taken van partners. Dit stemt hij af binnen de eenheid en met relevante instanties, communiceert dit indien gewenst in bijeenkomsten of voorlichtingen (fysiek en digitaal). Hij geeft zelfstandig en samen met anderen uitvoering aan de gemaakte operationele afspraken, houdt voeling met de situatie en bewaakt de voortgang. De politieagent GGP koppelt de voortgang m.b.t. de operationele afspraken zowel mondeling als schriftelijk terug aan interne en externe belanghebbenden en legt dit vast in correct Nederlands en conform wettelijke eisen in de politiesystemen en waar nodig in een proces-verbaal.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Positionering en profilering

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Sociale en maatschappelijke contexten en sociaal psychische problematiek

• Methodisch en systematisch handelen

• Nederlands (3F)

Bouwsteen

Bouwt en onderhoudt netwerken

Legt en onderhoudt contacten ter bevordering van wederzijds, begrip en onderlinge samenwerking, zowel intern als extern.

Leeruitkomst

De politieagent GGP participeert in bestaande netwerken met gedeelde belangen in veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek. Voor de aanpak van deze problematiek werkt de politieagent GGP samen met relevante partners binnen het netwerk. Hij stemt met hen af, verzamelt, bevraagt, bespreekt en toetst relevante gegevens ten behoeve van de veiligheid en, waar relevant, leefbaarheid of wisselt informatie uit. De politieagent GGP stelt per netwerk vast welk netwerk prioriteit heeft om te benaderen en bepaalt welke gegevens hij conform richtlijnen nodig heeft of uitwisselt. Hij legt deze verzamelde gegevens en informatie vast in correct Nederlands.

Hij is communicatief vaardig en staat iedereen in correct Nederlands te woord. Hij zet passende communicatiemiddelen in om zo effectief mogelijk te kunnen samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk en andere relevante instanties (o.a. zorg en onderwijs). Hierin kent hij zijn eigen handelingskader en mandaat. De politieagent GGP besteedt aandacht en tijd aan het opbouwen van een relatie met mensen in het netwerk. De politieagent GGP leeft zich in, in het betreffende netwerk en de waarden/normen, achtergronden en belangen. Hij toont zich betrouwbaar naar collega’s, partners in het veiligheidsnetwerk en burgers/bedrijven/instanties (zegt wat hij doet en doet wat hij zegt) en gaat met respect om met mensen.

De politieagent GGP kan signalen herkennen van sociale problematiek. Hij handelt methodisch en systematisch, kan gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken toepassen bij verschillende doelgroepen. Ook kan hij brede kennis over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) toepassen. Als er sprake is van gevoelige informatie gaat hij hier discreet mee om en handelt correct volgens de privacywetgeving. De politieagent GGP signaleert op basis van de verkregen informatie mogelijkheden voor verbetering van de veiligheid en eventueel de leefbaarheid. De politieagent GGP registreert de uitgevoerde handelingen en informatie in correct Nederlands volgens afgesproken richtlijnen in de politiesystemen en informeert de betrokken interne partners. Hij reflecteert op zijn eigen handelen en formuleert voor zichzelf verbeterpunten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Positionering en profilering

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Sociale en maatschappelijke contexten en sociaal psychische problematiek

• Methodisch en systematisch handelen

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Nederlands (3F)

Kerntaak

Toezicht houden en handhaven

Ontplooit activiteiten die ervoor zorgen dat burgers en bedrijven de regels en wetgeving naleven: beschermen, begrenzen, bekrachtigen.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt met name plaats in de context van surveillances in zijn werkgebied. Het werk van de politieagent GGP vindt plaats in een steeds complexere omgeving (woning, wijk, web, wereld). De politieagent GGP handelt door afhankelijk van de situatie, gevraagd en ongevraagd te beschermen, te begrenzen of te bekrachtigen. Om dit te bereiken, ontplooit de politieagent GGP in de fysieke en digitale wereld activiteiten die de orde in stand houden en waar nodig herstellen, met als doel veiligheid te bevorderen en waar mogelijk bij te dragen aan leefbaarheid. De politieagent GGP houdt toezicht op de naleving van geldende wet- en regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van openbare orde, milieu en verkeer. Hiervoor zijn bestuursrechtelijke en strafrechtelijke middelen beschikbaar.

Complexiteit van deze kerntaak

Alert inspelen op nieuwe, onbekende situaties én het voorkomen van onwenselijke situaties is in toenemende mate van belang in het werk van de politieagent GGP. Bij het toezicht houden en handhaven voert de politieagent GGP zijn werkzaamheden uit volgens een vast patroon, maar de dagelijkse werkelijkheid van de straat is onvoorspelbaar. Naast projectmatig en planmatig werken, moet de politieagent GGP flexibel en creatief zijn en kunnen afwijken van het plan. De politieagent GGP moet, als dat nodig is, snel kunnen schakelen van dienstverlening naar handhaving en handelt daarbij subsidiair en proportioneel. Van de politieagent GGP wordt verwacht dat hij in voorkomende situaties standaardprocedures en methodes volgt, maar ook tactisch inzicht heeft en beargumenteerd kan afwijken van deze standaardprocedures als de situatie daarom vraagt. Hij moet kunnen observeren en een inschatting maken van de veiligheid van de situatie voor zichzelf en de omgeving. De politieagent GGP is zich bewust van zijn taak, positie en de risico’s die daarmee samen kunnen gaan. De politieagent GGP beschikt over sociale- en communicatievaardigheden en moet kunnen omgaan met een grote diversiteit aan doelgroepen. Hij moet steeds rekening houden met het feit dat burgers mondig zijn.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent GGP werkt samen in wisselende werkomgevingen, met collega’s, relevante partners en burgers. Hij bouwt een netwerk op met burgers, instanties en partners in het veiligheidsnetwerk en kent de situatie van zijn werkgebied. Van de politieagent GGP wordt verwacht dat hij zowel in stabiele als in stressvolle situaties verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen en wanneer nodig regie neemt in de situatie. Hij moet direct kunnen interveniëren en zelfstandig beslissingen nemen op korte termijn. Hij kent de mogelijkheden en beperkingen van het eigen handelen, de eigen bevoegdheden (wat kan en mag) en de inzet en mogelijkheden van collega’s en/of ketenpartners. De politieagent GGP zorgt voor een adequate doorverwijzing naar opsporing, specialisten en/of een effectieve afstemming met of overdracht naar ketenpartners.

Bouwsteen

Treedt preventief en proactief op

Houdt de orde en veiligheid op het gewenste niveau, zonder sanctionerend op te treden, stabiliseert de situatie en draagt zorg voor overdracht.

Leeruitkomst

De politieagent GGP bereidt planmatig de surveillance voor op basis van gegevens, informatie en intelligence over het werkgebied, briefing, actualiteiten, projecten en prioriteiten en andere relevante input en stelt zich daarmee op de hoogte van actuele zaken met betrekking tot de veiligheid en waar relevant leefbaarheid in zijn werkgebied. Hij gaat methodisch en systematisch te werk. Hij is zichtbaar en herkenbaar aanwezig binnen het afgesproken gebied en benadert het publiek actief en met een open houding. De politieagent GGP past gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken toe bij verschillende doelgroepen. Ook kan hij kennis over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) toepassen en handelt daarin ethisch. Hij kan sociale problematiek herkennen, evenals gedragsproblemen en symptomen van middelengebruik. Hij signaleert verbetermogelijkheden en mogelijke risico's, door eigen waarneming dan wel door inbreng van anderen.

De politieagent GGP houdt in de contacten met burgers (individuen en groepen) zijn ogen en oren open en vraagt door. Hij toont belangstelling en begrip voor opvattingen en standpunten van anderen en betrokkenheid bij problemen en vragen van anderen met betrekking tot de veiligheid en eventueel de leefbaarheid. Daarbij staat de politieagent GGP betrokkenen/burgers empathisch, maar objectief en in correct Nederlands te woord. In voorkomende gevallen kan hij zich ook in het Engels verstaanbaar maken.

De politieagent GGP adviseert burgers en neemt maatregelen om overtreding van regels te voorkomen, bijvoorbeeld door burgers te wijzen op regels. De politieagent kan grenzen stellen en aan de burger toelichten waarom. De politieagent GGP stemt zijn boodschap af op zijn publiek, zoekt naar de win-win-situatie, controleert regelmatig of hij begrepen is en of de aanwijzingen opgevolgd worden. De politieagent GGP is in staat zijn oordeel uit te stellen, zich neutraal op te stellen en blijft constructief handelen ondanks mogelijke menings- en belangenverschillen. Hij geeft feedback en staat ook open voor feedback. Hij stelt zelf vast of (preventief) waarschuwen of melden nodig, gewenst en verantwoord is en kan deze keuze achteraf verantwoorden.

De politieagent GGP overlegt tijdig en uit zichzelf met collega's, de meldkamer en/of instanties, partners in het veiligheidsnetwerk. Verdachte zaken geeft hij door aan collega’s van onder andere opsporing. Na afloop van de surveillance rapporteert de politieagent mondeling en schriftelijk over acties, waarnemingen en gebeurtenissen en legt deze informatie in correct Nederlands vast in de politiesystemen. Hij reflecteert op zijn eigen handelen en formuleert voor zichzelf verbeterpunten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Positionering en profilering

• Reflectievermogen en feedback

• Professioneel en divers vakmanschap

• Legitimiteit en geweldsmonopolie

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• (Operationele) interventiestrategieën

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Sociale en maatschappelijke contexten en sociaal psychische problematiek

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

• Engels (Spreken, Gesprekken voeren en Luisteren conform B1-niveau)

Bouwsteen

Treedt repressief op

Stopt ongewenst gedrag en handelt dit strafrechtelijk of bestuursrechtelijk af.

Leeruitkomst

De politieagent GGP houdt toezicht op de orde en veiligheid, surveilleert op straat en observeert de omgeving. Hij signaleert conform vastgestelde richtlijnen afwijkingen op de normale situatie die risico's vormen voor de veiligheid en daarmee aan de leefbaarheid. Hij kan sociale problematiek herkennen, evenals gedragsproblemen en symptomen van middelengebruik. Hij schat situaties in, herkent risicovolle situaties en bepaalt weloverwogen of en hoe hij corrigerend op gaat treden. Hij gaat methodisch en systematisch te werk. De politieagent GGP past gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken toe bij verschillende doelgroepen. Ook kan hij kennis over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) toepassen en handelt daarin ethisch.

De politieagent GGP combineert gegevens en informatie, doorgrondt de situatie (doel-aanpak-analyse), komt op basis van procedures en richtlijnen én eigen inschattingsvermogen tot een oordeel en positioneert de situatie in het juiste rechtsgebied. De politieagent GGP maakt een inschatting van de veiligheid van de situatie voor zichzelf en de omgeving. De politieagent GGP speelt in op omstandigheden en actoren (situationeel handelen) en is zich bewust van social media. De politieagent GGP handelt alleen op basis van feiten. Hij komt planmatig tot oplossingen om (snel) de situatie te normaliseren op basis van procedures en richtlijnen en past waar nodig de eigen aanpak aan op de situatie. Indien nodig vindt hij creatieve oplossingen, voorbij de protocollen.

De politieagent GGP treedt mentaal en fysiek krachtig op, is sociaal vaardig en werkt samen met anderen. De politieagent GGP is in staat zijn oordeel uit te stellen, zich neutraal op te stellen en gaat de-escalerend te werk. De politieagent GGP kan grenzen stellen en spreekt burgers die ongewenst gedrag vertonen aan op hun gedrag in correct Nederlands. Hij kan dit op verzoek toelichten en onderbouwen. Hij geeft feedback en staat ook open voor feedback. De politieagent GGP controleert of hij begrepen is en of de aanwijzingen opgevolgd worden. In voorkomende gevallen kan hij zich ook in het Engels verstaanbaar maken.

Indien nodig zet de politieagent GGP bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhavingsinstrumenten in. Als er sprake is van geweld, dan zet de politieagent GGP geweld in op een manier die bij die situatie past (proportioneel) en het lichtste geweldsmiddel inzet om de taak te volbrengen (subsidiair). Na afloop van de surveillance rapporteert de politieagent GGP mondeling en schriftelijk over acties, waarnemingen en gebeurtenissen en legt deze informatie in correct Nederlands en conform wettelijke eisen vast in de politiesystemen en waar nodig in een proces-verbaal. Hij reflecteert op zijn eigen handelen en formuleert voor zichzelf verbeterpunten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Positionering en profilering

• Reflectievermogen en feedback

• Professioneel en divers vakmanschap

• Legitimiteit en geweldsmonopolie

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• (Operationele) interventiestrategieën

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Sociale en maatschappelijke contexten en sociaal psychische problematiek

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

• Engels (Spreken, Gesprekken voeren en Luisteren conform B1-niveau)

Kerntaak

Flexibel en alert handelen bij meldingen en incidenten

Ontvangt en registreert meldingen die binnenkomen en handelt deze af (ter plaatse of op bureau).

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt met name plaats in de context van meldingen of surveillance uit zijn werkgebied. De politie moet 24 uur per dag en 7 dagen per week flexibel en alert handelen bij meldingen en incidenten, zowel in de woning, de wijk, het web en de wereld (internationaal). Alle politieagenten die in dienst zijn, worden aangemeld bij de meldkamer en zijn beschikbaar voor meldingen en incidenten. Het proactieve politiewerk (o.a. toezicht houden en handhaven) kan worden onderbroken door een melding of incident in de fysieke of digitale wereld. Hij wordt aangestuurd door de meldkamer. Er wordt door de meldkamer bepaald hoe spoedeisend de melding is. Sommige incidenten zijn dermate spoedeisend (spoed-meldingen en nu-meldingen) dat er snel gehandeld moet worden en dat de politieagent zo spoedig mogelijk ter plaatse moet zijn. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om levensbedreigende situaties (bijvoorbeeld een geweldsdelict of een ernstig ongeval), of als er sprake is van afhankelijkheid, hulpeloosheid of escalatiegevaar. De politieagent GGP weet niet precies welke situatie hij ter plaatse aantreft.

Complexiteit van deze kerntaak

Het werk van de politieagent GGP is onvoorspelbaar. Het onvoorspelbare, acute en instabiele karakter wordt vooral zichtbaar binnen de kerntaak ‘flexibel en alert handelen zijn bij meldingen en incidenten’. Hier moet de politieagent GGP snel een inschatting kunnen maken van de veiligheid van de situatie voor zichzelf en de omgeving en daar naar kunnen handelen, soms voorbij de beschikbare protocollen. En de politieagent GGP moet snel kunnen schakelen tussen handhaven, opsporen en hulpverlening en handelt daarbij subsidiair en proportioneel. De politieagent GGP is fysiek, mentaal en moreel weerbaar, zich bewust van zijn taak, positie en de risico’s die daarmee samen kunnen gaan. Directe beschikbaarheid, snelheid en kwaliteit van handelen en een juiste bejegening ter plaatse bepalen gezamenlijk de uiteindelijke beleving van de burger over de kwaliteit van de geleverde politiedienstverlening en het daarmee samenhangende maatschappelijke vertrouwen in de politie. Hierbij moet hij steeds afwegen of hij zelf direct moet handelen of beter snel kan overdragen aan andere instanties (conform methode van triage).

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent GGP werkt samen in wisselende werkomgevingen, met collega’s, relevante partners en burgers. Van de politieagent GGP wordt verwacht dat hij zowel in stabiele als in stressvolle situaties verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen en regie neemt in de situatie. Hij moet direct kunnen interveniëren en zelfstandig beslissingen nemen op korte termijn. De politieagent GGP zorgt voor een adequate doorverwijzing naar specialisten en/of een effectieve afstemming met of overdracht naar ketenpartners. Hij zorgt voor het uitzetten van de juiste lijnen waardoor incidenten geminimaliseerd of beheersbaar worden. Hij kent de mogelijkheden en beperkingen van het eigen handelen, de eigen bevoegdheden (wat kan en mag) en de inzet en mogelijkheden van collega’s en/of ketenpartners.

Bouwsteen

Is beschikbaar bij hulpverleningsvragen

Handelt hulpverleningsvragen zelfstandig af, stabiliseert de situatie en draagt zorg voor overdracht.

Leeruitkomst

De politieagent GGP reageert altijd en conform richtlijnen op hulpverleningsvragen. Hij bepaalt ter plaatse of hulpverleningsvragen zelfstandig kan afhandelen of wanneer hij de situatie alleen kan stabiliseren en moet overdragen aan andere hulpverleners. De politieagent GGP verleent levensreddende eerste hulp conform EHDP-richtlijnen, gebruikt hierbij passende hulpmiddelen en zorgt voor overdracht van het slachtoffer aan andere hulpverleners. De politieagent GGP creëert en houdt overzicht, geeft uitleg en instructie en handelt volgens richtlijnen voor incidentmanagement, crisisinterventie en/of conflicthantering. De politieagent GGP past gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken toe bij verschillende doelgroepen. Ook kan hij kennis over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) toepassen en handelt daarin ethisch.

Hij werkt samen met en ondersteunt collega’s en partners in het veiligheidsnetwerk en andere relevante instanties, maar neemt – waar gewenst – ook regie in de situatie. De politieagent GGP treedt (conform richtlijnen) mentaal en fysiek krachtig op, is sociaal vaardig en hulpvaardig. Hij verkrijgt, verwerkt en combineert informatie en maakt een doel-aanpak-analyse, een taakverdeling en werkafspraken en voert deze op planmatige wijze uit.

De politieagent GGP kan inspelen op omstandigheden en actoren (situationeel handelen), komt planmatig tot oplossingen om (snel) de situatie te normaliseren op basis van geldende procedures en richtlijnen en past waar nodig de eigen aanpak aan op de situatie. Indien nodig vindt hij creatieve oplossingen, voorbij de protocollen. Hij onderhoudt contact met de meldkamer en koppelt informatie zowel intern als extern terug. Hij is zich bewust van zijn omgeving, heeft oog voor anderen, toont inlevingsvermogen en stelt slachtoffers en betrokkenen gerust. De politieagent GGP kan steun bieden en organiseren bij verlies- en rouwverwerking. Daarbij staat de politieagent GGP betrokkenen/burgers objectief en in correct Nederlands te woord. In voorkomende gevallen kan hij zich ook in het Engels verstaanbaar maken.

Na afloop van de hulpverleningsvraag legt de politieagent GGP de uitgevoerde handelingen en informatie compleet, in correct Nederlands en conform wettelijke eisen vast in de politiesystemen en waar nodig in een proces-verbaal. Hij reflecteert op zijn eigen handelen en formuleert voor zichzelf verbeterpunten.

Vereiste vakkennis (BOK)

• Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s: Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Reflectievermogen en feedback

• Professioneel en divers vakmanschap

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Samenwerken met relevante partners

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• (Operationele) interventiestrategieën

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Nederlands (3F)

• Engels (Spreken, Gesprekken voeren en Luisteren conform B1-niveau)

Bouwsteen

Is beschikbaar bij handhavingsverzoeken

Handelt handhavingsverzoeken zelfstandig af of verwijst door.

Leeruitkomst

Tijdens surveillance kan de politieagent GGP handhavingsverzoeken ontvangen van burgers of de meldkamer, of met strafbare feite geconfronteerd worden. De politieagent GGP bepaalt zijn aanpak ten aanzien van het handhavingsverzoek en prioriteert aan de hand van onder meer de geldende voorschriften, de acute gevaarzetting of op basis van beschikbare (statistische) gegevens. Hij verkrijgt, verwerkt en combineert gegevens en informatie en maakt een doel-aanpak-analyse met een taakverdeling en werkafspraken. Deze voert hij in samenwerking met collega’s op planmatige wijze uit. De politieagent GGP treedt (conform richtlijnen) mentaal en fysiek krachtig op en toont overtuigingskracht. De politieagent GGP kan inspelen op omstandigheden en actoren (situationeel handelen) en kiest een geschikte afhandelingsvariant, op basis van geldende procedures en richtlijnen. De politieagent GGP creëert en houdt overzicht, neemt – waar gewenst – ook regie in de situatie en handelt volgens richtlijnen voor incidentmanagement, conflicthantering en/of crisisinterventie en PD-management.

De politieagent GGP brengt conform richtlijnen snel de ‘sociale kaart’ van de situatie in beeld. De politieagent GGP is in staat zijn oordeel uit te stellen en zich neutraal op te stellen. Hij onderhoudt contact met de meldkamer en koppelt informatie zowel intern als extern terug. Hij is zich bewust van zijn omgeving. Daarbij staat de politieagent GGP betrokkenen/burgers objectief en in correct Nederlands te woord. De politieagent GGP past gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken toe bij verschillende doelgroepen. Ook kan hij kennis over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) toepassen en handelt daarin ethisch. In voorkomende gevallen kan hij zich ook in het Engels verstaanbaar maken.

Na afloop van het handhavingsverzoek legt de politieagent GGP de uitgevoerde handelingen en informatie compleet, correct en in correct Nederlands en conform wettelijke eisen vast in de politiesystemen en waar nodig in een proces-verbaal. Hij reflecteert op zijn eigen handelen en formuleert voor zichzelf verbeterpunten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Positionering en profilering

• Reflectievermogen en feedback

• Professioneel en divers vakmanschap

• Legitimiteit en geweldsmonopolie

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• (Operationele) interventiestrategieën

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Sociale en maatschappelijke contexten en sociaal psychische problematiek

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

• Engels (Spreken, Gesprekken voeren en Luisteren conform B1-niveau)

Bouwsteen

Is beschikbaar bij opsporingsverzoeken

Voert zelfstandig alle niet uit te stellen opsporingshandelingen uit, legt deze vast en draagt zorg voor overdracht.

Leeruitkomst

Als een burger melding maakt van een strafbaar feit komt de politieagent GGP vaak als eerste ter plaatse. De politieagent GGP voert systematisch alle niet uit te stellen opsporingshandelingen uit en handelt volgens richtlijnen voor incidentmanagement, conflicthantering en/of crisisinterventie en PD-management. De politieagent GGP verzamelt en verwerkt gegevens en informatie, maakt een doel-aanpak-analyse, een taakverdeling en werkafspraken en neemt passende maatregelen volgens geldende procedures en richtlijnen om de veiligheid van de betrokkenen te garanderen. Hij kan sporen, sporendragers, sporenveroorzakers, sporenbeeld ‘maagdelijk’ houden en kan contaminatie voorkomen. Daarnaast registreert de politieagent getuigen in de gangbare systemen.

De politieagent GGP treedt (conform richtlijnen) mentaal en fysiek krachtig op, is sociaal vaardig en hulpvaardig. Hij past kennis over verschillende leefstijlen toe, culturen en inclusie (divers vakmanschap) toepassen en handelt daarin ethisch. De politieagent GGP staat burgers objectief en in correct Nederlands te woord en informeert hen over de wijze van afhandeling. In voorkomende gevallen kan hij zich ook in het Engels verstaanbaar maken. De politieagent GGP creëert en houdt overzicht, neemt in eerste instantie de regie in de situatie en draagt zorg voor volledige overdracht van de situatie aan collega’s en/of partners in het veiligheidsnetwerk en andere relevante instanties. Hij geeft uitleg over de uitgevoerde handelingen.

Na afloop van het opsporingsverzoek verwerkt de politieagent GGP de uitgevoerde handelingen en informatie in correct Nederlands en conform wettelijke eisen in de politiesystemen en waar nodig in een proces-verbaal. Hij reflecteert op zijn eigen handelen en formuleert voor zichzelf verbeterpunten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Positionering en profilering

• Reflectievermogen en feedback

• Professioneel en divers vakmanschap

• Legitimiteit en geweldsmonopolie

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• (Operationele) interventiestrategieën

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

• Engels (Spreken, Gesprekken voeren en Luisteren conform B1-niveau)

4.2. Overige vereisten

Instroomeisen en startvereisten

De kwalificatie is ontwikkeld voor iedereen die voldoet aan de in wet- en regelgeving vastgestelde aanstellingseisen en is aangesteld bij de Nederlandse politie.

Beroepsvereisten

Bij beroepsvereisten is bij wet vastgesteld dat er voorwaarden zijn waaraan moet worden voldaan om een bepaald beroep of bepaalde beroepshandelingen uit te mogen oefenen. In het geval van de politie hebben deze in algemene zin betrekking op het juridische kader gerelateerd aan de aanstelling als ambtenaar ter uitvoering van de politietaak. Meer specifiek hebben wettelijke beroepsvereisten betrekking op bijvoorbeeld het gebruik van geweldsmiddelen en het op de openbare weg rijden in een politievoertuig met optische en geluidssignalen. Wettelijke beroepsvereisten zijn vastgelegd in een nationale of internationale wet of verdrag.

Onderdeel van deze kwalificatie zijn de beroepsvereisten op het gebied van:

  • Fysiek-motorische vaardigheid

  • Basis rijvaardigheid auto

  • RTGP: kennis, geweldsbeheersing, aanhouding en zelfverdediging en schieten

  • Eerste hulp door politie

De bijhorende kwalificatievereisten zijn opgenomen in bijlagen 2 tot en met 5.

Bijlage 1. Verantwoording

Beroepsprofiel

Deze kwalificatie is gebaseerd op het beroepsprofiel Politieagent.

Doelmatigheid

In het LFNP zijn de functielagen Medewerker en Generalist onderscheiden. Functiebeschrijvingen zijn geformuleerd in termen van vakbekwaamheid. De kwalificatie Politieagent GGP correspondeert met de functie Medewerker GGP (startbekwaam, breed inzetbaar). Met deze kwalificaties is tevens de basis gelegd voor de functielagen Generalist en Senior.

Navolgbaarheid

Deze kwalificatie is gebaseerd op het beroepsprofiel Politieagent. Daarnaast is gebruik gemaakt van schriftelijke bronnen: onderliggende documentatie van de beroepsprofielen, diverse rapporten over trends en ontwikkelingen binnen en rond de politie, rapporten van de Politieonderwijsraad, informatie over ontwikkelingen in regulier onderwijs, politiedocumenten met informatie over werkprocessen, enzovoort. Daarnaast zijn veel direct en indirect betrokkenen bevraagd in werksessies, klankbordsessies, bijeenkomsten voor collegiale consultatie en individuele gesprekken.

De werksessies waren gericht op het ophalen en uitwisselen van informatie uit het werkveld. De werksessies van Politieagent en Rechercheur zijn gecombineerd. In de werksessies waren vertegenwoordigers aanwezig vanuit diverse eenheden (sectorhoofden, medewerkers politieprofessie, politiekundigen, wijkagenten, hoofdagenten, VVC-coördinatoren, medewerkers DR, coördinator specialistisch team LE), vanuit de Staf Korpsleiding (directie HRM en directie Operatiën), vanuit de portefeuilles GGP en Opsporing en vanuit de Politieacademie (docenten en beleidsadviseurs).

Ook in de klankbordsessies zijn de Politieagent en de Rechercheur gecombineerd. Deze sessies waren gericht op het toetsen van de uitwerking van de informatie uit de werksessies. In de klankbordgroep zaten vertegenwoordigers van openbaar bestuur, openbaar ministerie, het regulier onderwijs, de Politieonderwijsraad, de politievakbonden, Directie Operatiën, Directie HRM, ministerie J&V en Politieacademie. De bijeenkomsten voor collegiale consultatie waren gericht op het controleren van de uitwerkingen op toekomstgerichtheid. De individuele gesprekken waren zeer divers van aard.

Samenhang/doorstroommogelijkheden

Op dit moment loopt de uitwerking van de beroepsprofielen richting kwalificatiedossiers nog. De samenhang en de doorstroommogelijkheden zijn dus nog niet volledig te beschrijven.

De samenhang tussen de kwalificaties Politieagent GGP en Politieagent Opsporing is groot, er is sprake van overlap op 4 van de 7 kerntaken, 11 van de 18 bouwstenen. Horizontale doorstroom tussen deze beroepen is mogelijk, evenals doorstroom naar een hoger kwalificatieniveau binnen het beroep. Daarnaast is doorstroom naar vakspecialistisch politieonderwijs mogelijk.

Niveau

Uitgangspunt voor het formuleren van de kwalificaties Politieagent GGP en Politieagent Opsporing is niveau 4. Het niveau wordt door de formulering van de kerntaken, bouwstenen en bijbehorende leeruitkomsten op de volgende manier geborgd:

  • 1. De beschrijvingen van context, kennis, vaardigheden, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid zijn afgestemd op het raamwerk en descriptoren van het NLQF niveau 4 (www.nlqf.nl);

  • 2. De leeruitkomsten zijn geformuleerd in alomvattende volzinnen volgens de ‘Tuning Standaard’ en omvatten een werkwoord, type, onderwerp, standaard en scope/context;

  • 3. De gebruikte werkwoorden zijn afgestemd op de beheersingsniveaus van Bloom;

  • 4. De kennis is apart in een Body of Knowledge (BOK) beschreven op basis van de descriptoren van het NLQF.

Dit wil niet zeggen dat álle leeruitkomsten op niveau 4 zijn beschreven. De kerntaken en bouwstenen zijn beschreven op niveau 4. Het kan zijn dat een aantal leeruitkomsten op een niveau hoger of lager zijn geformuleerd op basis van de verkregen input. Vanuit de best-fit methode zijn alle leeruitkomsten bekeken en is vervolgens bepaald welk niveau het best bij het geheel van de kwalificatie past. Voor deze kwalificatie is dat niveau 4.

Toekomstige ontwikkelingen

Kwalificaties zijn in samenhang per niveau ontwikkeld. Kwalificaties zijn in een zekere mate van abstractie geformuleerd om hiermee zowel richting als ruimte te bieden en toekomstbestendig te zijn. Toekomstige ontwikkelingen kunnen te allen tijde impact hebben op kwalificaties, maar in de gekozen formulering is steeds kritisch gekeken naar mogelijkheden om deze ontwikkelingen ook te kunnen omvatten. Verder zijn er in de komende jaren binnen de politie ontwikkelingen te verwachten op het gebied van het gewenste opleidingsniveau van de medewerkers. Deze ontwikkelingen kunnen ook impact hebben op de kwalificaties op niveau 4.

Wettelijke kaders

Deze kwalificatie voldoet aan de in de Politiewet gestelde eisen aan politieonderwijs.

Bijlage 2. Kwalificatievereisten Fysiek-motorische vaardigheid

De politiemedewerker is fysiek en motorisch weerbaar. De politiemedewerker heeft inzicht in zijn politiespecifieke conditie en fysieke vaardigheden die nodig zijn om het vak professioneel uit te voeren.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker legt een uitgezet circuit af binnen een gestelde tijd. Het circuit bestaat uit onderdelen waarbij uithoudingsvermogen, snelheid-versnelling (stuwkracht), duw-, trek-, en tilkracht moeten worden aangetoond.

De eisen waaraan moet worden voldaan zijn gerelateerd aan de leeftijd en het geslacht van de kandidaat en zijn vastgelegd in de Regeling Fysieke vaardigheidstoets politie.

Bronnen

Bijlage 3. Kwalificatievereisten Basis rijvaardigheid auto

De bestuurder van een politieauto controleert het voertuig, beheerst het voertuig tijdens het rijden en neemt op een veilige manier deel aan het verkeer. De bestuurder kan waarnemen, anticiperen en naar de bestemming rijden, al dan niet met spoed, en zet tijdens gebruik van de politieauto de optische- en geluidssignalen en de ontheffing juist in. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden van surveillance tot incident, de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf, en er kan sprake zijn van een verstoring van het ‘normale’ verkeer.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

  • het voertuig op verantwoorde wijze gebruiken;

  • het voertuig onder controle houden;

  • anticiperen en veilige oplossingen zoeken in complexe verkeerssituaties;

  • rijtechnieken (inhalen, bochten, keren) op veilige en verantwoorde wijze uit voeren;

  • in het rijden rekening houden met wisselende weersomstandigheden;

  • verantwoord blijven presteren onder psychische druk, en eigen gedrag verklaren;

  • een afweging maken tussen het te bereiken doel en de daaraan verbonden risico’s;

  • op verantwoorde wijze gebruik maken van regelgeving (Wegenverkeerswet, Reglement verkeersregels en verkeerstekens) en bevoegdheden (Regeling optische en geluidssignalen, Brancherichtlijn politie, vrijstelling Rvv):

  • in staat zijn om bijkomende taken te prioriteren;

  • verdeling van taken met de bijrijder toepassen;

  • bewust zijn van de voorbeeldfunctie als politie-verkeersdeelnemer;

  • bewust zijn van wat gedrag bij anderen oproept;

  • ervaringen en meningen van anderen gebruiken om te leren.

Bronnen

Bijlage 4. Kwalificatievereisten RTGP

De politiemedewerker kent de juridische kaders van het optreden als ambtenaar aangesteld voor de uitoefening van de politietaak, en beheerst voor dit optreden met betrekking tot de geweldsmiddelen de vaardigheden (aanhouding en zelfverdediging en schieten).

De politiemedewerker onderhoudt en controleert de uitrusting, beheerst het gebruik van communicatietechnieken, hanteert de aanhoudings- en zelfverdedigingshoudingen en past het gebruik van geweldsmiddelen juist toe. De politiemedewerker kan waarnemen, anticiperen en per situatie proportioneel handelen. De politiemedewerker kan reflecteren op zijn en andermans handelen om hiervan te leren. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden van surveillance tot incident tot crisis met de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

Overall

  • Is in staat een passende doel-aanpakanalyse te maken en deze situatieafhankelijk aan te passen

  • Maakt gebruik van passende communicatietechnieken in de omgang met verdachte(n)/collega(‘s) en/of personen

  • Oefent de politietaak uit vanuit de beginselen van een behoorlijk politieoptreden (redelijk en gematigd)

  • Blijft ook onder druk doel- en resultaatgericht, incasseert en relativeert en neemt eigenstandig beslissingen

  • Is op het handelen aanspreekbaar en in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren

Geweldsbeheersing

AZV

  • Is in staat zichzelf te verdedigen met en zonder geweldsmiddelen tegen een aanval van een of meerdere personen, zowel wanneer hij alleen, in duo of in groepsverband opereert. Toont doorzettingskracht en differentieert situationeel

  • Is in staat een coöperatieve en non-coöperatieve verdachte aan te houden en kan daarbij situationeel differentiëren.

  • Voert op juiste wijze een veiligheidsfouillering uit

  • Boeit en ontboeit op juiste wijze

  • Gebruikt op juiste wijze de geweldsmiddelen

  • Maakt op passende wijze gebruik van de opschaling of afschaling van geweld en/of geweldsmiddelen.

Schieten

  • Beheerst de techniek voor een doelmatig en veilig vuurwapengebruik en kan onder tijdsdruk werken

  • Is in staat zowel statisch als dynamisch aanhoudingsvuur af te geven en weet daarbinnen situationeel te differentiëren

  • Is in staat zowel statisch als dynamisch noodweervuur af te geven en weet daarbinnen situationeel te differentiëren

  • Werkt veilig voor zichzelf en anderen door op juiste wijze met het vuurwapen om te gaan (laden en ontladen, trekken, bergen, openzetten voor inspectie, storing oplossen)

  • Gebruikt het vuurwapen op passende wijze in de opschaling of afschaling van geweldsmiddelen

Bronnen

  • Regeling toetsing geweldsbeheersing politie

  • Examen behorende bij RTGP AZV en Schietvaardigheid

  • Opleidingsprogramma RTGP

  • Rapportage Werkgroep Verkenning Competenties Geweldsbeheersing, 2007

  • Brief Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kenmerk 2005-00072374, april 2005

Bijlage 5. Kwalificatievereisten Eerste hulp door politie

De politiemedewerker is beschikbaar voor hulpverleningsvragen, handelt hulpverleningsvragen zelfstandig af, stabiliseert de situatie van slachtoffers en draagt zorg voor overdracht. De politiemedewerker kent de juridische kaders van het optreden als ambtenaar aangesteld voor de uitoefening van de politietaak voor hen die dat behoeven waar geen andere hulp voor handen is, werkt veilig, verleent hulp conform ABCDE-methode en beheerst voor het optreden als hulpverlener de (levensreddende dan wel stabiliserende) handelingen conform protocollen EHDP.

De politiemedewerker onderhoudt en controleert de hulpmiddelen, beheerst het gebruik van AED, hanteert de eerste hulphandeling en past deze juist toe. De politiemedewerker kan waarnemen, anticiperen en per situatie levensreddend handelen. De politiemedewerker kan reflecteren op zijn en andermans handelen om hiervan te leren. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden met de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

Overall

  • Kent en begrijpt relevante wet- en regelgeving politietaken Politiewet2012 en Eerste hulpverlener

  • Is in staat de context op veiligheid voor zichzelf en anderen te analyseren en hierop indien nodig te acteren

  • Maakt correct gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

  • Handelt volgens de ABCDE-methode

  • Bepaalt of de hulpverlening zelfstandig kan worden afgehandeld of alleen de eerste stabiliserende handelingen zelf kan uitvoeren en andere hulpverleners nodig zijn

  • Maakt gebruik van passende communicatietechnieken in de omgang met slachtoffers/collega(‘s) en/of personen

  • Blijft ook onder druk doel- en resultaatgericht en neemt eigenstandig beslissingen

  • Handelt professioneel en integer

  • Is op het handelen aanspreekbaar en in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren

(Levensreddende) Hulpverlening

  • Handelt volgens de EHDP-protocollen

  • Past eerste hulp(materialen) toe

    • Stabiliseert een slachtoffer op juiste wijze

    • Gebruikt op juiste wijze passende materialen en middelen

  • Voert op juiste wijze een reanimatie uit bij een slachtoffer volgens NRR-richtlijnen, al dan niet met behulp van een AED

  • Beheerst de techniek voor een doelmatig en veilig AED gebruik volgens de NRR-richtlijnen

  • Werkt veilig voor zichzelf en anderen door op juiste wijze met de middelen en AED om te gaan

  • Is in staat overdracht te doen naar medische hulpverleners

Bronnen

  • Wet- en regelgeving Eerste hulpverlener

  • Examen behorende bij EHDP

  • Landelijk Protocol Eerste Hulp door Politie (LPEHDP), 2011, Politieacademie

  • Richtlijnen Nederlandse Reanimatie Raad (NRR)

98. Kwalificatiedossier Politieagent VVC (niveau 4)

1. Beschrijving kwalificatie

1.1. Beschrijving kerntaken en onderliggende bouwstenen/leeruitkomsten

Algemene kerntaak

Kerntaak

Werken binnen de politieorganisatie

Kent en begrijpt de organisatie en werkprocessen van de politieorganisatie en de context (democratie, rechtsstaat) waarbinnen de politie opereert.

Context van deze kerntaak

De politie heeft een bijzondere positie in de samenleving en daarmee samenhangende bevoegdheden die voorbehouden zijn aan de politie. Politiefunctionarissen hebben daarmee ook een bijzondere positie in de samenleving. Als iemand gaat werken bij de politie, dan zijn er meerdere vakgebieden, werkterreinen en rollen die iemand kan vervullen. De politiefunctionaris participeert in het veiligheidsdomein en kent daarbinnen (de grenzen van) zijn taken en bevoegdheden. In deze kerntaak ligt de nadruk op kennis, achtergronden en vorming voor het werken binnen de politieorganisatie.

Complexiteit van deze kerntaak

Voor elke politiefunctionaris is het van belang dat hij de dienende en waakzame rol van de politie in de samenleving kent, weet wat het betekent om in de politieorganisatie te werken. Ook is het van groot belang de taak, positie, missie en kernwaarden van de Nederlandse politie in de samenleving en het rechtsbestel te kennen en deze te verbinden met relevante wetgeving en beleidskaders van de politie. De politiefunctionaris moet weten waarom de politie er is en wat de politie mag. Voor de legitimiteit van de politie in de samenleving en het eigen handelen daarin is het o.a. van belang goed op de hoogte te zijn van de wettelijke kaders, de procedures en protocollen en mogelijkheden en grenzen die gelden voor zijn eigen bevoegdheden (wat kan en mag). Het toepassen van deze kennis vereist een grote mate van flexibiliteit. Omdat een situatie of taak veranderlijk van aard kan zijn moet de politiefunctionaris snel kunnen schakelen. Hij moet kennis en vaardigheden kunnen combineren en de werkwijze onderbouwd kunnen aanpassen aan de situatie. De politiefunctionaris moet ook bekend zijn met andere instanties met een toezichthoudende, handhavende en opsporende taak om te weten wat de taakopdracht van de politie is, welke taken/verantwoordelijkheden zijn belegd binnen de politieorganisatie en in het bredere veiligheidsdomein.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politiefunctionaris werkt in een team met collega’s. De politiefunctionaris speelt een actieve rol in de samenwerking met burgers en partners in het veiligheidsdomein. In deze omgevingen bouwt en onderhoudt hij actief zijn netwerken. Hij is daarin verantwoordelijk voor zijn eigen werkzaamheden.

Bouwsteen

Weet waar de politie staat

Begrijpt de taak en positie van de Nederlandse politie tegen de achtergrond van de Nederlandse democratie, de rechtsstaat en de uitvoerende overheidsorganen. Begrijpt de rol van de politie in de samenleving.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris kan de taken en positie van de Nederlandse politie plaatsen tegen de achtergrond van de Nederlandse

democratie en rechtsstaat, de ‘brede politiefunctie’, recht en veiligheid. Hij kent de hoofdlijnen van de voor de politie relevante wet- en regelgeving en kan dit in zijn werkzaamheden toepassen. Hij heeft inzicht in het onderscheid tussen rechtshandhaving en rechtspleging en begrijpt wat dit voor zijn werk betekent. De politiefunctionaris heeft inzicht in de Nederlandse samenleving, de waarden en normen en hoe deze zich ontwikkelen. Hij kent de relevante wettelijke kaders. De politiefunctionaris kan verschillen en overeenkomsten tussen burgers en politieambtenaren en hun positie in de samenleving benoemen en toelichten. Hij kan dit vertalen naar zijn werk als politiefunctionaris. De politiefunctionaris kan de ketenpartners benoemen waarmee hij samenwerkt en die ook werkzaam zijn in de handhaving, opsporing en hulpverlening.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Staatsinrichting en politiek-bestuurlijke verhoudingen in de democratische rechtstaat

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

Bouwsteen

Weet wat de politie is en doet

Kent de brede politiefunctie, het wettelijk kader, de legitimiteit van de politie en het eigen handelen in de samenleving, de hoofdkenmerken en de werkprocessen, systemen en procedures van de politieorganisatie. Is zich bewust van het eigen handelen en toont dit in een professionele beroepshouding.

Leeruitkomst

Organisatiedoelen en maatschappelijk effect

De politiefunctionaris kent de missie, visie en de kernwaarden van de Nederlandse politie en kan deze verbinden aan het eigen handelen. Hij kent de relevante wetgeving en relevante ontwikkelingen binnen de leidende portefeuilles. Hij kent de formele positie en taakopdracht van de Nederlandse politie en de hoofdkenmerken van de organisatiestructuur en opschaling daarbinnen. Hij kent de politiek-bestuurlijke context van de politie(organisatie) en de relevante overlegstructuren lokaal, regionaal, landelijk en internationaal.

Hij begrijpt de begrippen gezag, legitimiteit en vertrouwen in de context van de politieorganisatie en kan uitleggen hoe de missie en kernwaarden door (moeten) werken in de politiepraktijk en kan deze begrippen hanteren in zijn werkzaamheden. Hij heeft inzicht in de veranderingen in de samenleving, de impact daarvan op het politiewerk en het daarmee samenhangende belang van de informatiepositie en informatievaardigheid van de politie.

Samenwerken binnen de politie

De politiefunctionaris heeft kennis van algemene, veelvoorkomende politietaken en kan uitleggen hoe onderscheiden taken onderdeel uitmaken van werkprocessen binnen de politie. Hij kent de politieprocessen, zijn eigen positie daarin en hoe er wordt samengewerkt. Hij heeft kennis van de bevoegdheden van de politie en de eigen inzet. De politiefunctionaris kan de voor hem relevante politiesystemen en procedures benoemen en kan deze hanteren. De politiefunctionaris kan het belang van gestandaardiseerde werkmethoden uitleggen en ook waarom er soms van afgeweken wordt. De politiefunctionaris weet aan wie de politie verantwoording aflegt over het eigen handelen, resultaten en onvoorziene effecten, handelt zelf navolgbaar en legt verantwoording af ten aanzien van het eigen handelen.

Samenwerken in het veiligheidsdomein

De politiefunctionaris toont inzicht in de taken van de verschillende organen in het veiligheidsdomein, de begrenzing van hun taakopdracht en hoe ze elkaar aanvullen. Hij heeft inzicht in de mogelijkheden van een multidisciplinaire aanpak van vraagstukken met deze relevante partijen. Hij kent het belang van samenwerking met partners in het veiligheidsdomein. De politiefunctionaris heeft daarin oog voor de verschillende belangen in de interne en externe samenwerking en kan zich daarbinnen positioneren. Hij heeft zicht op wat politiewerk en politiële samenwerking omvat in termen van vraagstukken, in Nederland en in relatie tot het buitenland en het virtuele domein.

Samenwerken met burgers

De politiefunctionaris begrijpt de rechtvaardigheidsperceptie en verwachtingen van burgers over de positie en het handelen van de politie daarin. Hij begrijpt dat belangen van burgers verschillen, dat dit inlevingsvermogen en flexibiliteit vraagt van de politie, maar ook een gezaghebbende en weerbare positie.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Positionering en profilering

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Samenwerken met relevante partners

Breed gemeenschappelijke kerntaken

Kerntaak

Verkrijgen en verder ontwikkelen van een professionele beroepsidentiteit

Werkt aan deskundigheid, professionele ontwikkeling, weerbaarheid, kwaliteit en divers vakmanschap.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in de context van het werken binnen de politie en de samenleving. De professionele beroepsidentiteit is leidend in het denken en handelen van iedere politieagent, het vormt zijn morele kompas. De kracht van de politieagent is vertrouwen te wekken en het vermogen om contextgericht in elke situatie alert en slagvaardig te kunnen optreden. Vriendelijk als het kan, streng als het moet. Met goed gevoel voor de situatie, met oog voor alle betrokkenen (daders en slachtoffers), met kennis van het vak en met kennis en inzichten over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap). De politieagent handelt volgens artikel 1 van de Grondwet, behandelt alle mensen in gelijke gevallen op een gelijke manier en straalt deze neutraliteit zelf ook uit.

Complexiteit van deze kerntaak

De politieagent werkt samen met collega’s, relevante partners en burgers vanuit betrokkenheid en wederkerigheid en door het delen van informatie. Uitgangspunt is het werken op basis van protocollen, procedures en vastgestelde werkwijzen. Deze bieden houvast en bescherming in de meeste situaties. Als een protocol, procedure of werkwijze niet of onvoldoende werkt, heeft de politieagent professionele ruimte om te handelen zoals hij dat op dat moment juist acht. Daarbij is het van belang binnen protocollen te handelen en – als hij daarvan afwijkt – dat de politieagent zijn handelen goed kan uitleggen en kan reflecteren op zijn gedrag, intenties en houding. Een politieagent is fysiek, mentaal en moreel weerbaar.

Professionaliteit van de politieagent gaat ook over de omgang met elkaar en het omgaan met dilemma’s, zowel intern als extern, op het werk en in zijn privéleven. In het nemen van initiatieven, het ontplooien van creativiteit en innovatief handelen heeft de politieagent professionele ruimte binnen de kaders van de wet- en regelgeving. Hij heeft oog voor de kwaliteit van zijn werk en combineert dit met vaardigheden zoals reflecteren op eigen handelen om een bijdrage te leveren aan verbetertrajecten en eigen werkzaamheden aan te passen aan de hand van nieuwe kennis en inzichten.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent werkt samen in wisselende werkomgevingen, met collega’s, relevante partners en burgers. Van de politieagent wordt verwacht dat hij zowel in stabiele als in stressvolle situaties verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen, zijn functioneren binnen de organisatie en voor zijn eigen deskundigheid en professionele ontwikkeling. Hij kent de mogelijkheden en beperkingen van het eigen handelen, de eigen bevoegdheden (wat kan en mag) en de inzet en mogelijkheden van collega’s en/of ketenpartners (in de eenheid of daarbuiten). Hij werkt aan zijn eigen deskundigheid en aan de kwaliteit van zijn werkzaamheden. Als de politieagent constateert dat iets niet goed verloopt, neemt hij verantwoordelijkheid om dit te verbeteren. Als hij dilemma’s ervaart in het werk, wisselt hij daarover uit met collega’s of zijn leidinggevende.

Bouwsteen

Bevordert zijn professionele ontwikkeling

Oriënteert zich continu op interne en externe ontwikkelingen (woning, wijk, web, wereld) relevant voor zijn werkzaamheden, onderhoudt zijn kennis en vaardigheden en wisselt hierover uit met anderen.

Leeruitkomst

De politieagent ontwikkelt zich als vakman binnen de politieorganisatie door maatschappelijke, technologische en vakinhoudelijke ontwikkelingen, en ontwikkelingen op het gebied van informatisering, globalisering en internationalisering actief te volgen. Hij kan dit relateren aan woning, wijk, web en wereld. Hij leest daarvoor vakliteratuur, relevante (nieuws)bronnen en zoekt actief naar andere manieren om kennis te vergaren. Hij is op de hoogte van actuele wet- en regelgeving m.b.t. de beroepsuitoefening en van de actuele visie op het werken bij de politie en kan dit relateren aan en toepassen in het eigen werk. De politieagent haalt doelgericht betekenis uit de verkregen gegevens, verwerkt en integreert dit op een methodische en systematische wijze naar het eigen werk en handelen. Hij is voldoende digitaal vaardig om de eigen functie uit te oefenen in de gedigitaliseerde samenleving.

De politieagent kent nieuwe, veranderende veiligheidsproblematieken, blijft op de hoogte van vernieuwingen in digitale mogelijkheden en de impact hiervan op het werk en begrijpt de wisselwerking tussen binnen en buiten de organisatie en fysiek/digitaal. Hij kent de kracht van digitale middelen, en kent de taal die gebruikt wordt op social media.

De politieagent reflecteert op het eigen gedrag met als doel zijn professionele kennis en handelen te verbeteren. Hij brengt ‘tekortkomingen’ in kennis en vaardigheden in beeld door vragen te stellen en feedbacktechnieken toe te passen. De politieagent gebruikt deze input doelbewust om zich verder te ontwikkelen en kennis en vaardigheden te verbeteren.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Positionering en profilering

• Reflectievermogen en feedback

• Professioneel en divers vakmanschap

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Informatiegestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Methodisch en systematisch handelen

Bouwsteen

Heeft een professionele beroepsidentiteit, draagt dit uit en handelt daarnaar

Ontwikkelt zijn professionele identiteit, mentale en morele weerbaarheid en divers vakmanschap.

Leeruitkomst

De politieagent bouwt zelfkennis/-inzicht op door patronen te zoeken in het eigen werk. Hij werkt aan bewustwording van achterliggende drijfveren, sterktes en zwaktes en beweegredenen door o.a. zelfreflectie en ontwikkelt daarmee zijn professionele identiteit. Hij vormt zich een beeld ten aanzien van het geheel aan waarden, inspiratie en betekenisgeving dat hem in de politieorganisatie een eigen unieke identiteit geeft.

De politieagent kan aangeven wat zijn voorkeuren zijn voor activiteiten, kwaliteiten, competenties en vaardigheden. Hij is bereid om van collega’s en zijn eigen werk te leren, stelt zich steeds de vraag wat in welke situatie goed politiewerk is. Hij vormt zich een beeld van wie hij is als politieagent en wie hij wil zijn binnen de politieorganisatie en samenleving, binnen zijn specifieke werkomgeving, afdeling of organisatieonderdeel.

De politieagent werkt aan en ontwikkelt zijn fysieke, mentale en morele weerbaarheid. Hij ontwikkelt kennis en inzichten over verschillende leefstijlen en culturen bij operationele vraagstukken (divers vakmanschap, diversiteit en inclusie) en kan deze toepassen bij operationele vraagstukken. Hij herkent de morele dimensie van situaties, herkent de dynamiek, velt een oordeel en handelt daarin ethisch.

De politieagent deelt actief kennis en neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega's en anderen over beroepstaken en werkzaamheden en dilemma’s in het werk. Hij gaat in gesprek met directe collega’s, taakaccenthouders en specialisten. Hij stelt vragen, vraagt feedback, toont een open houding en is nieuwsgierig. Hij stelt zich kwetsbaar op. Zo ontwikkelt hij zichzelf en levert hij een bijdrage aan de ontwikkeling van de beroepsuitoefening.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Positionering en profilering

• Reflectievermogen en feedback

• Professioneel en divers vakmanschap

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

Bouwsteen

Bevordert de kwaliteit van de politiedienstverlening

Draagt zorg voor kwaliteit van eigen werk en dat van anderen. Signaleert knelpunten en draagt bij aan verbetering van de kwaliteit van het werk, het team en de organisatie.

Leeruitkomst

De politieagent let op de kwaliteit van zijn werkzaamheden en die van collega’s door te reflecteren en methodisch en systematisch te handelen. Hij is nauwkeurig in het volgen van voorgeschreven protocollen, procedures en wettelijke richtlijnen, of het beargumenteerd afwijken ervan. Hij motiveert collega’s zich eraan te houden en spreekt collega’s aan bij het niet of onjuist opvolgen ervan. Hij werkt reflectief. Hij werkt mee aan het verbeteren van de kwaliteit van de beroepstaken en werkzaamheden, het functioneren van het team of de organisatie. Hij haalt input op bij externen over de kwaliteit van de eigen dienstverlening (bij collega’s, partners, burgers) en participeert waar mogelijk in ontwikkel- of intervisiegroepen.

De politieagent handelt in het belang van de organisatie en de politiedienstverlening richting de samenleving. Hij signaleert en meldt knelpunten in de beroepsuitoefening of in de werkprocessen, vertaalt deze naar een verbetervoorstel of advies. De politieagent kan verbetervoorstellen zowel mondeling als schriftelijk overtuigend uiteenzetten en onderbouwen. Hij formuleert een praktisch plan van aanpak voor implementatie van verbeteringen of draagt hieraan bij.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Positionering en profilering

• Reflectievermogen en feedback

• Professioneel en divers vakmanschap

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

Kerntaak

Toepassen van bevoegdheden in gebiedsgebonden politiewerk (GGP)

Kent de bevoegdheden van de politie en past deze rechtmatig toe.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt met name plaats in de context van fysieke en digitale samenleving. Voor de politieagent kan deze omgeving afwijken van wat ‘normaal’ is en ‘vrijblijvend’ is. De politieagent werkt in onvoorspelbare situaties, waarbij hij zijn handelen snel moet kunnen aanpassen en zo nodig doelgericht interventies moet uitvoeren door het toepassen van bevoegdheden en het verlenen van hulp.

Complexiteit van deze kerntaak

De politie heeft een bijzondere positie in de samenleving en daarmee samenhangende bevoegdheden die voorbehouden zijn aan de politie. Het gebruik van die bevoegdheden kan diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van betrokken burgers en is daarom nauwkeurig geregeld door de wetgever. Voor politieagenten is het van belang te weten wanneer zij waartoe bevoegd zijn en zich bewust te zijn van het krachtenveld van verschillende normen (maatschappelijke, organisatorische, professionele en persoonlijke). Fysieke, mentale en morele weerbaarheid, maar ook een rechtmatig gebruik van die bevoegdheden zijn daarin van groot belang. Van de politieagent wordt verwacht dat hij in voorkomende situaties standaardprocedures en methodes volgt, maar ook tactisch inzicht heeft en beargumenteerd kan afwijken van deze standaardprocedures als de situatie daarom vraagt. Hij handelt bij gebruik van geweldsmiddelen subsidiair en proportioneel. Zowel bij hulpverlening als bij handhaving draagt de politieagent bij aan het stabiliseren van de situatie. De politieagent moet steeds zoeken naar de juiste rechtvaardiging voor het professionele handelen, die per situatie kan verschillen en om een afweging (vooraf, tijdens en achteraf) vraagt. Dit vraagt veel van de fysieke, mentale en morele weerbaarheid van de politieagent.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent werkt samen in wisselende werkomgevingen, met collega’s, relevante partners en burgers. Van de politieagent wordt verwacht dat hij zowel in stabiele als in stressvolle situaties verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen. Hij kan ingrijpen en, als de situatie daarom vraagt, per direct zelfstandig beslissingen nemen bij veelvoorkomende incidenten. Hij kent de mogelijkheden en beperkingen van het eigen handelen, de eigen bevoegdheden (wat kan en mag) en de inzet en mogelijkheden van collega’s en/of ketenpartners. Bij meer complexe situaties volgt hij aanwijzingen op van degene die regie voert over de situatie.

Bouwsteen

Kent het juridisch kader en kan dit toepassen

Belangrijke wet- en regelgeving (o.a. Politiewet, WPG, Strafrecht, Strafvordering, Bestuursrecht) kennen en kunnen toepassen in zijn werk.

Leeruitkomst

De politieagent kent het juridisch kader rondom de bevoegdheden die uit zijn aanstelling voor generieke inzetbaarheid voortvloeien, kent de begrenzing ervan en handelt hiernaar. Hij kent de wettelijke kaders van de verzameling, verwerking en verstrekking van gegevens en hanteert deze. De politieagent kan situationeel handelen vanuit zijn discretionaire bevoegdheid en heeft het vermogen om in situaties te kunnen schakelen tussen wetgeving (Bestuursrecht, Strafrecht). Hij heeft kennis van relevante gebeurtenissen uit de politiecontext en begrijpt hoe deze doorwerken in het huidige politiewerk. Hij kan inschatten welke impact een situatie heeft voor zichzelf, collega’s en burgers. Hij weet wat hij wil bereiken in een situatie en kan toelichten wat hij mag vanuit zijn bevoegdheden (doel-aanpak-analyse). Hij handelt waardegedreven en vanuit bestuurlijk besef.

De politieagent kan burgers, bedrijven en partners in het veiligheidsnetwerk objectief en in correct Nederlands te woord staan. In voorkomende gevallen kan hij zich ook in het Engels verstaanbaar maken. Hij onderkent de situatie en kan elke situatie of casus vanuit diverse invalshoeken belichten en beoordelen.

De politieagent kent de werkwijze voor handelen als er sprake is van constatering van een overtreding of een strafbaar feit. Hij weet wanneer hij moet op- of afschalen. De politieagent kan zijn handelen verantwoorden en doet dit ook. Hij geeft en ontvangt feedback. De politieagent heeft inzicht in de doelen, vormen, uitgangspunten en vereisten van processen-verbaal en kan een feitelijk en herleidbaar proces-verbaal opstellen conform de wettelijke eisen en in correct Nederlands.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Reflectievermogen en feedback

• Professioneel en divers vakmanschap

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Staatsinrichting en politiek-bestuurlijke verhoudingen in de democratische rechtstaat

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Legitimiteit en geweldsmonopolie

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Sociale en maatschappelijke contexten en sociaal psychische problematiek

• (Operationele) interventiestrategieën

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Nederlands (3F)

• Engels (Spreken, Gesprekken voeren en Luisteren conform B1-niveau)

Bouwsteen

Past de bevoegdheden toe

Handelt volgens de wettelijke voorschriften. Is fysiek, mentaal en moreel weerbaar en kan situationeel handelen in maatschappelijke context, eventueel voorbij protocollen.

Leeruitkomst

De politieagent kent de basisbevoegdheden en de bevoegdheden tot het gebruik van geweldsmiddelen, past deze toe volgens de wettelijke voorschriften en realiseert zich de inbreuk op (grond)rechten die deze bevoegdheden met zich meebrengen. Hij heeft daarbij niet alleen oog voor de menselijke kracht en de menselijke vermogens, maar ook voor de menselijke kwetsbaarheid. De politieagent kent relevante gebeurtenissen uit de politiecontext en begrijpt hoe deze doorwerken in het huidige politiewerk.

De politieagent houdt zijn oren en ogen open en kan een situatie snel inschatten. Hij verkrijgt, verwerkt en combineert gegevens tot informatie en maakt een doel-aanpak-analyse om te komen tot een plan van aanpak. Hij signaleert en onderneemt waar nodig actie. Hij weet wat hij mag en wat hij wil bereiken.

De politieagent creëert rust en overzicht in de situatie en luistert. Hij kan gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken toepassen bij verschillende doelgroepen. De politieagent is in staat zijn oordeel uit te stellen en zich neutraal op te stellen. Hij kan kennis over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) toepassen bij operationele vraagstukken en handelt ethisch. Hij heeft het lef om door te pakken en waar nodig – beargumenteerd – af te wijken van de protocollen (professionele ruimte), in samenhang met de ernst van de situatie. De politieagent gaat de-escalerend te werk, onder andere door empathie te tonen, duidelijk te zijn, verwachtingen te controleren, samen te werken met collega’s. Hij kent de grenzen van zijn eigen inzet en deskundigheid en kan doorverwijzen naar collega’s.

Hij kan aanhoudingen uitvoeren en waar nodig zelfverdediging toepassen. Als er sprake is van geweld, dan gebruikt de politieagent interventietechnieken en zet hij geweld in op een manier die bij die situatie past (proportioneel) en zet het lichtste geweldsmiddel in om de taak te volbrengen (subsidiair). Hij kan de afweging maken over de inzet en uitvoering van dwangmiddelen.

De politieagent kan zijn handelen verantwoorden. Hij kan dit op verzoek toelichten en onderbouwen. De politieagent rapporteert mondeling en schriftelijk over acties, waarnemingen en gebeurtenissen en legt deze informatie in correct Nederlands en conform wettelijke eisen vast in de politiesystemen en waar nodig in een proces-verbaal. Hij reflecteert op zijn eigen handelen en formuleert voor zichzelf verbeterpunten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Professioneel en divers vakmanschap

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Staatsinrichting en politiek-bestuurlijke verhoudingen in de democratische rechtstaat

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Legitimiteit en geweldsmonopolie

• (Operationele) interventiestrategieën

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Strafrechtelijke, bestuurlijke en alternatieve aanpakken

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

Bouwsteen

Levert een bijdrage aan incidentafhandeling

Voert (ondersteunende) handelingen uit bij de afhandeling van hulpverleningsvragen en handhavingsverzoeken

Leeruitkomst

De politieagent voert (ondersteunende) handelingen uit bij hulpverleningsvragen en handhavingsverzoeken. De politieagent handelt veelvoorkomende incidenten zelfstandig af volgens geldende protocollen van incidentmanagement, crisisinterventie en/of conflicthantering. De politieagent weet wat hij moet doen in de meest voorkomende hulpverleningsvragen en handhavingsverzoeken en weet wat hij mag doen binnen zijn bevoegdheden. De politieagent verleent waar nodig eerste hulp conform EHDP-richtlijnen en gebruikt hierbij passende hulpmiddelen. Bij meer complexe incidenten handelt hij ter plaatse op aanwijzing van meer ervaren collega’s en ketenpartners, voert de opgedragen handelingen uit volgens procedures en draagt op die manier bij aan het stabiliseren van de situatie.

Hij ondersteunt en werkt hierbij samen met collega’s, relevante partners en burgers. De politieagent denkt binnen zijn bevoegdheden mee over de aanpak van de situatie. De politieagent creëert en houdt overzicht ten aanzien van de aan hem opgedragen handelingen en voert deze conform procedure uit. Hij onderhoudt desgevraagd contact met de meldkamer en koppelt informatie over de status/ voortgang zowel intern als extern terug.

De politieagent treedt mentaal en fysiek krachtig op, als de situatie daarom vraagt. Hij kan gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken toepassen bij verschillende doelgroepen. Hij luistert, toont inlevingsvermogen en stelt slachtoffers en betrokkenen gerust. Hij kan kennis over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) toepassen in acute situaties en handelt ethisch. Daarbij staat de politieagent betrokkenen objectief en in correct Nederlands te woord. In voorkomende gevallen kan hij zich ook in het Engels verstaanbaar maken.

De politieagent kan zijn handelen verantwoorden en dit op verzoek toelichten. Na afloop van de incidentafhandeling legt de politieagent de door hem uitgevoerde handelingen en informatie compleet, in correct Nederlands en conform wettelijke eisen vast in de politiesystemen en waar nodig in een proces-verbaal. Hij vraagt de betrokken collega(‘s) om feedback op zijn handelen en formuleert met hun input voor zichzelf verbeterpunten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Professioneel en divers vakmanschap

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• (Operationele) interventiestrategieën

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Strafrechtelijke, bestuurlijke en alternatieve aanpakken

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Engels (Spreken, Gesprekken voeren en Luisteren conform B1-niveau)

Kerntaak

Opsporen

Levert voor de meest voorkomende delicten een bijdrage aan opsporingsonderzoek.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt met name plaats in de context van het politiebureau of op locatie (plaats delict). Als ergens een strafbaar feit is gepleegd, doet een slachtoffer over het algemeen aangifte bij de politie. De politieagent is verantwoordelijk voor het opnemen en afhandelen van de aangifte. Deze aangifte kan aanleiding zijn voor een opsporingsonderzoek. In de meest voorkomende delicten is de politieagent ook verantwoordelijk voor de uitvoering van enkelvoudige opsporingsonderzoeken.

Complexiteit van deze kerntaak

De politieagent verzamelt op een gestructureerde wijze gegevens uit aangiften, klantverzoeken en bij opsporingsonderzoeken. Deze gegevens kunnen worden omgezet in informatie en intelligence, zodat deze kan leiden tot actie door de politie. Daarnaast is deze ook voorwaardenscheppend voor andere taken en processen. Het afbreukrisico van het niet-correct verzamelen van gegevens is daarmee groot. Dit vraagt veel van de communicatieve vaardigheden en informatievaardigheden van de politieagent. Hij moet relevante vragen kunnen stellen en hoofd- en bijzaken kunnen scheiden. Van de politieagent wordt verwacht dat hij in voorkomende situaties standaardprocedures en methodes volgt, maar ook beargumenteerd kan afwijken van deze standaardprocedures als de situatie daarom vraagt. Ook moet de politieagent snel én accuraat opsporingshandelingen verrichten om sporen niet verloren te laten gaan.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent draagt zorg voor het eerste contact met burgers in wisselende werkomgevingen, bij aangifte, naar aanleiding van informatieverzoeken en bij de meest voorkomende opsporingsonderzoeken. Hij werkt samen met collega’s, relevante partners en burgers. Hij moet handelingen zelfstandig kunnen uitvoeren, dit vormt de basis van een groot deel van het politiewerk. Van de politieagent wordt verwacht dat hij zowel in stabiele als in stressvolle situaties verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen en waar nodig regie neemt in de situatie. De politieagent is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de opgenomen aangifte. In aanvulling hierop kan de kwaliteit worden gecontroleerd door een daarvoor aangewezen collega. De politieagent is verantwoordelijk voor het goed uitvragen van de situatie, voor het volgens protocollen uitvoeren van de onderzoeksmethode, en een correcte schriftelijke afhandeling en overdracht naar collega’s of andere instanties.

Bouwsteen

Neemt aangiften op

Neemt – via meervoudige kanalen – aangiften van een strafbaar feit op, vraagt deze verder uit, legt de aangifte vast en zet deze door.

Leeruitkomst

De politieagent neemt op verzoek van een burger op het politiebureau, op locatie of online een aangifte op van één of meer strafbare feiten. Hij hanteert hierbij gesprekstechnieken, stelt zich hulpvaardig op, toont een persoonlijke, betrokken en professionele houding en stelt de aangever op zijn gemak. Samen met de burger verduidelijkt de politieagent de vraag, vraagt na welke verwachtingen de aangever ten aanzien van de politie heeft en kiest het juiste aangiftekanaal. De politieagent positioneert de aangifte in het juiste rechtsgebied (strafrecht, bestuursrecht en civiel recht).

De politieagent kan beoordelen of het aannemen van een aangifte passend is, of een andere vorm van afhandeling wellicht effectiever is dan een strafrechtelijke interventie. Hij kan daarover uitleg geven en de aangever informeren. Hij verzamelt relevante zaakgerichte gegevens, komt tot een probleemdefinitie, waar mogelijk met een dader-indicatie en legt alles systematisch en chronologisch vast in een proces-verbaal van aangifte, conform wettelijke eisen. Hij vult de aangiftegegevens aan met informatie uit de diverse politiesystemen en incidentregistratiesystemen om de aangifte compleet te maken.

Bij een aangifte op locatie legt hij indien relevant vluchtige sporen vast. Hij weet wat wettig bewijs kan zijn en vraagt waar nodig verder door. Hij werkt aan waarheidsvinding door vanuit verschillende perspectieven naar een zaak te kijken en informatie te achterhalen. Hij heeft kennis van de strafrechtketen en informeert de aangever over wat er na de aangifte gaat gebeuren, eventuele afdoening, geeft advies en verwijst waar nodig door naar relevante partners of specialisten binnen de eenheid. Hij maakt afspraken met de aangever over de verdere behandeling en biedt zo nodig nazorg. Hij controleert of de aangifte volgens de richtlijnen juist en in correct Nederlands is opgenomen. De politieagent informeert collega’s of andere partners over de aangifte. Hij houdt de aangever op de hoogte van de vorderingen of geeft tenminste een terugkoppeling over het resultaat.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Sociale en maatschappelijke contexten en sociaal psychische problematiek

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

Bouwsteen

Behandelt klantverzoeken

Verstrekt informatie en advies aan interne en externe klanten op basis van een concrete vraag van een collega of burger, of op eigen initiatief.

Leeruitkomst

De politieagent staat in het kader van dienstverlening burgers te woord en behandelt vragen, klachten en meldingen (klantverzoeken). Een klantverzoek van een burger kan via meerdere kanalen bij de politieagent terecht komen: telefonisch, via internet, e-mail, per post, in persoon aan de balie of op straat. Hij neemt concrete klantverzoeken in behandeling, zolang deze binnen de kerntaken van de politie passen of zorgt voor correcte doorverwijzing.

De politieagent verstrekt informatie en advies aan interne en externe klanten op basis van een concrete vraag van een collega of burger, of op eigen initiatief. De politieagent zorgt dat hij proactief beschikt over de relevante informatie voor het afhandelen van verzoeken. Hij werkt met de gangbare politie-informatiesystemen en maakt gebruik van digitale middelen. De politieagent benadert het klantverzoek met empathie en klantgerichtheid. Daarbij staat de politieagent burgers in correct Nederlands te woord. In voorkomende gevallen kan hij zich ook in het Engels verstaanbaar maken.

De politieagent haalt en brengt informatie en beheerst beide vormen van informatiebewerking en -verwerking. Hij verzamelt relevante gegevens om te kunnen komen tot informatie en hanteert daarbij passende gesprekstechnieken, komt tot een vraagstelling en legt alles systematisch en chronologisch vast. Hij denkt mee over oplossingen voor problemen, is zich daarin bewust van de reikwijdte van zijn eigen handelen (weet wat hij kan beloven en doet wat hij belooft), verstrekt informatie en advies. Indien nodig roept hij expertise in en draagt over. Hij maakt afspraken met de klant over de verdere behandeling en biedt zo nodig nazorg. De politieagent rapporteert mondeling en schriftelijk over het klantverzoek en legt deze informatie in correct Nederlands vast in de politiesystemen ten behoeve van interne en externe partners. Hij geeft bovendien inhoud aan de signaalfunctie door informatie die van belang is door te spelen naar interne en externe partners.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Professioneel en divers vakmanschap

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Sociale en maatschappelijke contexten en sociaal psychische problematiek

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

• Engels (Spreken, Gesprekken voeren en Luisteren conform B1-niveau)

Bouwsteen

Levert een bijdrage aan opsporingsonderzoeken

Voert opsporingshandelingen uit in de meest voorkomende delicten en legt deze vast.

Leeruitkomst

Met inachtneming van de wettelijke bepalingen is de politieagent in staat zelfstandig eenvoudige onderzoeksactiviteiten en -methoden uit te voeren binnen een opsporingsonderzoek. Hij voert op eigen initiatief opsporingshandelingen uit naar aanleiding van een enkelvoudig, veel voorkomend delict. Hij kan op verzoek ook in opdracht van de leider van een opsporingsonderzoek afgebakende opsporingshandelingen uitvoeren. Hij kent het proces van opsporing en weet welke stappen wanneer worden genomen. Hij weet wat het juridisch kader is en dat zijn handelen daardoor gelimiteerd is. De politieagent kent de werkvoorbereiding en de daarbij horende producten (projectvoorstel en plan van aanpak) en kan deelonderzoeken vanuit een projectvoorstel/plan van aanpak uitvoeren.

De politieagent weet welke opsporingsactiviteiten passend zijn voor het te bereiken doel, analyseert de beschikbare gegevens en maakt (in afstemming) keuzes in de te gebruiken opsporingsactiviteiten en -methoden. De politieagent beheerst de methodiek van opsporen en past zelfstandig tactische opsporingsmethoden toe, waaronder het opstellen van een beperkt verhoorplan, het afnemen van eenvoudig verhoor, het aanhouden van verdachte(n), het voorbereiden en meewerken aan een buurtonderzoek, het voorbereiden en meewerken aan een doorzoeking, het opstellen van een eenvoudige voordeelberekening. Hij kan feiten en omstandigheden koppelen aan het strafbare feit, de bestanddelen van het strafbaar feit volledig en correct beschrijven.

De politieagent heeft een brede oriëntatie op de zaak, verzamelt, verwerkt en ordent relevante zaakgerichte gegevens volgens richtlijnen van bijvoorbeeld de tactische en forensische recherche en legt alles systematisch en chronologisch vast in een proces-verbaal/dossier. De politieagent weet wat in het belang van een opsporingsonderzoek nodig is om te komen tot waarheidsvinding. Hij kent de wettelijke kaders van de verzameling, verwerking en verstrekking van gegevens en hanteert deze correct. Hij stelt zich ter plaatse hulpvaardig op, toont een persoonlijke, betrokken en professionele houding en stelt betrokkenen op hun gemak, draagt zorg voor opvang van slachtoffers en normaliseert de situatie.

De politieagent kan gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken toepassen bij verschillende doelgroepen. Hij maakt functioneel gebruik van digitale middelen. Het opsporingsdossier voldoet aan alle wettelijke vereisten waarmee de vervolging kan worden gestart. De politieagent gaat zorgvuldig om met bewijzen en verslaglegging. Hij kent de bewijsmatrix en weet wat wettig bewijs is en vraagt waar nodig verder door of onderzoekt verder. Hij heeft basale kennis van hypothese- en scenariovorming, verwerkt continu nieuwe inzichten en kan tactische input hiervoor leveren. Hij kan gemaakte keuzes in het opsporingsproces verantwoorden, passend bij het te bereiken doel. Hij is ketenbewust en weet wanneer hij moet opschalen. Hij werkt effectief samen, voorziet andere personen en/of afdelingen van informatie die zij nodig hebben voor hun aandeel in het onderzoek en houdt anderen op de hoogte over de voortgang van het onderzoek. In voorkomende gevallen stuurt de politieagent interne en/of externe partners aan bij de uitvoering van eenvoudige onderzoeksactiviteiten.

Na afloop van de opsporingshandelingen rapporteert de politieagent mondeling en schriftelijk over acties, waarnemingen en gebeurtenissen en legt deze informatie in correct Nederlands en conform wettelijke eisen vast in de politiesystemen en in een proces-verbaal. Hij reflecteert op zijn eigen handelen en formuleert voor zichzelf verbeterpunten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Samenwerken met relevante partners

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Sociale en maatschappelijke contexten en sociaal psychische problematiek

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Strafrechtelijke, bestuurlijke en alternatieve aanpakken

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

Kerntaak

Werken aan de (informatie) positie in de keten van opsporing en vervolging

Is zich bewust van de gezagslijnen, zowel intern als extern, en handelt daarnaar in de keten van opsporing en vervolging

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt met name plaats in de context van de bestaande netwerken binnen en buiten de politieorganisatie. De politieagent VVC participeert in bestaande netwerken, waar sprake is van gedeelde belangen, en werkt samen met externe en interne partners in de keten ten behoeve van het opsporingsonderzoek.

Complexiteit van deze kerntaak

De politieagent VVC werkt aan de eigen informatiepositie in de keten van opsporing en vervolging direct gerelateerd aan zijn eigen werkzaamheden. Hij werkt in een herkenbare maar ook wisselende werkomgeving waar hij samenwerkt met uiteenlopende interne en externe partners. Hij is in staat om de informatie op waarde te beoordelen. De politieagent VVC moet zich meer dan ooit bewust zijn van de invloed van technologische en digitale ontwikkelingen, toegenomen communicatiemiddelen, waaronder social media, en snelheid van berichtgeving op de informatie die van toepassing is op de opsporing. In het werk van de politieagent VVC wordt de informatiepositie bepaald door eigen, interne, externe en openbare bronnen. Zijn positie in de keten van opsporing en vervolging is belangrijk als het gaat om uitwisseling met interne en externe partners volgens de bestaande richtlijnen. Hij participeert in bestaande netwerken met gedeelde belangen en kent zijn eigen handelingskader en mandaat. De politieagent VVC participeert niet in netwerken met conflicterende (politiek/bestuurlijke) belangen. Ten opzichte van zijn interne en externe partners kent hij de kaders die hiervoor gelden, bijvoorbeeld als het gaat om delen van gegevens.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent VVC werkt in wisselende werkomgevingen in een team, met collega’s, relevante partners en burgers. De politieagent VVC kent zijn eigen kaders en bevoegdheden ten opzichte van de netwerken en interne en externe partners waarmee hij contact heeft.

Bouwsteen

Bouwt en onderhoudt netwerken

Legt en onderhoudt contacten ter bevordering van wederzijds begrip en onderlinge samenwerking, zowel intern (o.a. met specialisten) als extern.

Leeruitkomst

De politieagent VVC participeert in bestaande netwerken met gedeelde belangen waar hij gegevens en informatie vergaart en deelt om het opsporingsonderzoek te kunnen uitvoeren. Om informatie te verzamelen en te verwerken, kent de politieagent VVC relevante partners uit de keten, werkt met hen samen en stemt met hen af, bevraagt en bespreekt en toetst relevante informatie ten behoeve van het opsporingsonderzoek. De politieagent VVC kan in een netwerk tegenstrijdige belangen signaleren. Hij schakelt op verschillende niveaus binnen de netwerken om informatie te delen en uit te wisselen. Hij maakt afstemmingsafspraken met netwerkpartners.

De politieagent VVC is communicatief vaardig en weet de juiste communicatiemiddelen binnen de netwerken zodanig in te zetten dat de samenwerking effectief verloopt. De politieagent VVC staat iedereen in begrijpelijk Nederlands te woord. De politieagent VVC stelt per netwerk vast welke prioriteit het heeft ten behoeve van het opsporingsonderzoek en bepaalt welke informatie hij conform wetgeving nodig heeft of uitwisselt. Hij legt deze informatie vast in correct Nederlands in het dossier. Hij neemt wel deel aan operationele overleggen (zoals overleggen over het veiligstellen van camerabeelden, of rondom de aanpak van woninginbraken). Hij kan het organisatiebelang verwoorden en handelt ernaar. Hij reflecteert na afloop op zijn eigen handelen en formuleert voor zichzelf verbeterpunten.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Positionering en profilering

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Sociale en maatschappelijke contexten en sociaal psychische problematiek

• Methodisch en systematisch handelen

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Nederlands (3F)

Bouwsteen

Volgt ontwikkelingen in en buiten de organisatie

Volgt ontwikkelingen binnen en buiten de organisatie, op regionaal, nationaal en internationaal terrein om hier proactief op in te kunnen spelen.

Leeruitkomst

De politieagent VVC stelt zichzelf op de hoogte van de actuele ontwikkelingen die spelen in de wijk, op het web en in de wereld (internationaal). Hij verzamelt en benut informatie die van toepassing is op de opsporing in het algemeen en voor de opsporingsonderzoeken specifiek. Hiervoor gebruikt hij diverse informatiebronnen waaronder (sociale) media. De politieagent VVC onderscheidt uit de ontwikkelingen verschillende contexten, culturele en religieuze achtergronden en opvattingen. Hij vertaalt deze ontwikkelingen naar zijn eigen werk. Hij handelt hiernaar bij de voorbereiding, uitvoering en afsluiting van zijn opsporingsactiviteiten.

Om zijn opsporingsonderzoek uit te voeren gaat de politieagent VVC actief op zoek naar maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn. Hij benadert en raadpleegt hiervoor zijn eigen netwerken en partners. Hij verbindt de nieuwe informatie aan de informatie al bekend was binnen het opsporingsonderzoek. De politieagent VVC is zich bewust van zijn eigen belang en het organisatiebelang met betrekking tot het opsporingsonderzoek.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Ethiek en integriteit

• Communicatie

• Positionering en profilering

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• Samenwerken met relevante partners

• Methodisch en systematisch handelen

• Nederlands (3F)

Kerntaak

Voorbereiden van opsporingsonderzoek

Verricht voorbereidende activiteiten om de uitvoering van het opsporingsonderzoek mogelijk te maken en prioriteert tussen zaken.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt met name plaats in de context van het werk binnen de regio waar de politieagent VVC werkzaam is. Om opsporingsactiviteiten binnen een team te kunnen uitvoeren verricht hij voorbereidende activiteiten op het bureau. De politieagent VVC gebruikt hiervoor interne en externe (informatie) bronnen, analyseert en prioriteert deze in de voorbereiding van het opsporingsonderzoek. De politieagent VVC kan op basis van een aangifte een opsporingsonderzoek voorbereiden.

Complexiteit van deze kerntaak

Het werk van een politieagent VVC is tegelijk onvoorspelbaar en planmatig en methodisch. Bij de kerntaak voorbereiden van opsporingsonderzoek wordt vooral het planmatige en methodische zichtbaar. De politieagent VVC moet zijn activiteiten binnen een team zodanig voorbereiden dat hij rekening houdt met de protocollen en wet- en regelgeving en bereidt hierbinnen zijn plan en activiteiten gestructureerd voor. Hij kan aan de hand van een aangifte of door middel van analyse en verbanden leggen van gebeurtenissen en incidenten in de omgeving, een opsporingsonderzoek starten. De politieagent VVC kan prioriteit aanbrengen tussen activiteiten die van belang zijn voor opsporing. Bij onvoorziene omstandigheden kan hij zijn voorbereiding hierop aanpassen.

Hij is zich daarnaast bewust van zijn eigen taak binnen een team en heeft zicht op de taken en bevoegdheden van anderen. Hij weet wanneer hij deze moet betrekken bij een opsporingsonderzoek. Hij stemt af met betrokkenen in de lijn, intern of richting OM.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent VVC werkt in zaken die variëren van kleinschalig en eenvoudig tot het leveren van een bijdrage aan grootschalige en complexe onderzoeken, die verder gaan dan de meest voorkomende delicten. De omstandigheden kunnen zowel overzichtelijk als veranderlijk en hectisch zijn. Hij werkt samen met andere betrokkenen in de keten van opsporing en vervolging en met relevante partners. De politieagent VVC heeft zicht op het eigen handelen, de eigen bevoegdheden (wat kan en mag) en de inzet en mogelijkheden van collega’s en/of (keten)partners. De politieagent VVC zorgt voor een adequate doorverwijzing naar of betrekken van specialisten en/of een effectieve afstemming met of overdracht naar (keten)partners. Hij zorgt voor de voorbereiding van opsporingsactiviteiten waardoor de uitvoering van de opsporing overzichtelijk en beheersbaar is.

Bouwsteen

Maakt een plan van aanpak

Opent een onderzoek (al dan niet n.a.v. aangifte) door registratie in het systeem en maakt een samenhangend plan van aanpak.

Leeruitkomst

De politieagent VVC opent een opsporingsonderzoek conform de wet (o.a. Wetboek van Strafvordering) naar aanleiding van een aangifte of wanneer hij onderliggende verbanden signaleert waaruit blijkt dat opsporing nodig is. De politieagent VVC registreert het onderzoek in de politiesystemen als werkvoorbereiding voor het maken van een projectvoorstel en een plan van aanpak. Hij gaat hierin planmatig te werk conform de regels die gelden bij een plan van aanpak.

Bij het plan van aanpak beschrijft de politieagent VVC de bestanddelen van het strafbaar feit, het onderwerp van het onderzoek, welke concrete interventies worden gerealiseerd en welk effect hij daarmee beoogt. Hij kan de verdenking jegens een verdachte omschrijven in correct Nederlands. Hij beschrijft de structuur van het onderzoek, wie er betrokken zijn bij de uitvoering van het onderzoek en legt de wijze van interne en externe communicatie vast. Hij kan tactische input leveren voor de formulering van hypotheses en scenario’s. Hij maakt een analyse van de uit te voeren opsporingsactiviteiten en verantwoordt zich hierover. Zo nodig organiseert hij bij het maken van het plan van aanpak kritische reflectie.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Samenwerken met relevante partners

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Waarheidsvinding

• Opsporingsmethoden

• Hypothese en scenariovorming

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• (Operationele) interventiestrategieën

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

Kerntaak

Uitvoeren van opsporingsonderzoek

Voert in teamverband een opsporingsonderzoek uit op basis van analyse, feiten, omstandigheden en situaties en legt deze vast.

Context van deze kerntaak

De politieagent VVC werkt op een basisteam aan opsporingsonderzoeken naar veelvoorkomende delichten. De omstandigheden kunnen zowel overzichtelijk als veranderlijk en hectisch zijn. Hij werkt samen met relevante partners. Hierbij hoort ook het bepalen of de zaak strafrechtelijk, bestuurlijk of anders aan te pakken is. Hij werkt dit uit volgens de geldende richtlijnen en procedures.

Complexiteit van deze kerntaak

Het werk van de politieagent VVC is tegelijk onvoorspelbaar en planmatig en methodisch. Bij de kerntaak uitvoeren van opsporingsonderzoek wordt beide zichtbaar. De politieagent VVC bepaalt de aanpak van het onderzoek en kan een bijdrage leveren voor de formulering van hypothesen en scenario’s. Hij kan verkregen gegevens en informatie op waarde schatten. Tijdens de voorbereiding van een onderzoek bepaalt de politieagent VVC naar aanleiding van een aangifte of een mogelijk andere aanleiding voor het opstarten van een onderzoek, de juiste strategie en stemt deze zo nodig af met zijn collega’s of leidinggevende. De politieagent VVC zorgt ervoor dat het onderzoek, indien nodig, een integrale aanpak heeft. Hij reflecteert en evalueert zijn handelen, toetst dit of laat dit toetsen en kan zo nodig bijstellen. Hij bepaalt welke opsporingsmiddelen passend zijn en kan daarbij prioriteren. Bij de uitvoering van zijn opsporingsonderzoek heeft hij aandacht voor en houdt hij rekening met het slachtoffer.

De politieagent VVC is zich bewust van zijn eigen taak en positie binnen een team en heeft zicht op de taken en bevoegdheden van anderen. Hij weet wanneer hij deze (specialisten) moet betrekken bij een opsporingsonderzoek. Hij stemt af met betrokkenen in de lijn, intern of richting OM.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent VVC is zich bewust van zijn eigen handelen, zijn bevoegdheden en de inzet en mogelijkheden van collega’s en/of (keten)partners. Hij past alleen voorbehouden handelingen toe binnen enkelvoudige context. De politieagent VVC betrekt of verwijst door naar specialisten en zorgt voor effectieve afstemming met of overdracht naar (keten)partners. De politieagent VVC kan collega’s uit het team die ondersteunende activiteiten uitvoeren bij opsporing, aansturen.

Bouwsteen

Bepaalt opsporingsmethode en past deze toe

Beoordeelt welke opsporingsmethode kan worden ingezet en kan deze methode toepassen en levert een bijdrage aan de formulering van hypothesen en scenario’s.

Leeruitkomst

De politieagent VVC bepaalt op basis van het plan van aanpak hoe hij het daarin gestelde doel behaalt. Dit doet hij door te bepalen welke strategie voor het onderzoek nodig is en welke opsporingsmethode het meest passend is. Hij verzamelt, interpreteert, analyseert en verwerkt de beschikbare gegevens en informatie. Hij legt zijn bevindingen vast volgens de geldende afspraken en hij doet dit in correct Nederlands. Hij gaat hierin planmatig te werk. De politieagent VVC toetst en evalueert informatie en past indien nodig op basis daar van zijn onderzoeksstrategie en het plan van aanpak aan. Hij kent de begrippen bewijsmatrix en relatieschema en kan hierin ondersteunende handelingen uitvoeren. Indien nodig voor het opsporingsonderzoek, doet de politieagent VVC een eenvoudig rechtshulpverzoek.

De politieagent VVC kent en herkent signalen zoals mensenhandel, misbruik en radicalisering en weet hierop te reageren en te acteren. De politieagent VVC beoordeelt op welk moment specialistische kennis nodig is en schakelt deze zo nodig in. De politieagent VVC kan een rapport of proces-verbaal opmaken (bijv. pv verdenking of pv van aanvraag BOB-middelen). Hij kan reflecteren op het eigen te bereiken doel in relatie tot de integrale aanpak.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Samenwerken met relevante partners

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Waarheidsvinding

• Opsporingsmethoden

• Hypothese en scenariovorming

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• (Operationele) interventiestrategieën

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

Bouwsteen

Bepaalt welke middelen passend zijn en kan deze middelen (laten) toepassen

Heeft zicht op de opsporingsmiddelen die beschikbaar zijn, prioriteert deze, kan deze (laten) toepassen, en verantwoordt ze.

Leeruitkomst

De politieagent VVC bepaalt welke opsporingsmiddelen passend zijn en zet deze tactisch in. Dit doet hij in samenwerking met het team waarin hij werkt en zijn leidinggevende. Bij de bepaling van de inzet van de middelen, prioriteert de politieagent VVC ze en hij verantwoordt zijn keuze. De politieagent VVC past diverse opsporingsmiddelen (onder leiding) toe binnen de kaders van zijn bevoegdheid: BOB-middelen, verhoor, doorzoeking en beslag. Afhankelijk van het in te zetten opsporingsmiddel zet de politieagent opsporing non-politioneel gedrag in. De politieagent VVC kan basiswerkzaamheden met betrekking tot financieel, forensische, digitale en heimelijke opsporing toepassen. Wanneer het nodig is, zet de politieagent VVC partners in (intern, extern) die met hun (specialistische) middelen een deel van het onderzoek kunnen uitvoeren. De politieagent VVC geeft collega’s uit het team die specifieke, ondersteunende activiteiten uitvoeren bij opsporing, aanwijzingen.

Bij de uitvoering van het onderzoek kan de politieagent VVC de waarde van technisch, forensisch en/of digitaal bewijs (zoals vingerafdrukken en camerabeelden) vaststellen en (laten) onderzoeken. Hij gaat op een creatieve en innovatieve wijze op zoek naar bewijsmateriaal en waarheidsvinding binnen de wettelijke kaders. De politieagent VVC analyseert de onderzoeksinformatie en legt deze in correct Nederlands vast in een rapport. Hij draagt hierbij onderzoeksinformatie over aan de betreffende partner (s) binnen de kaders van wet- en regelgeving (Algemene Verordening Gegevensbescherming en Wet Politiegegevens). De politieagent VVC kan de rapporten (van specialisten) interpreteren en de bewijswaarde van de bevindingen inschatten voor toepassing in zijn onderzoek.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Samenwerken met relevante partners

• Relevante ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Waarheidsvinding

• Opsporingsmethoden

• Hypothese en scenariovorming

• Probleemgericht werken en integrale aanpak

• (Operationele) interventiestrategieën

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

Bouwsteen

Verhoort verdachten, aangevers/slachtoffers en getuigen

Kan een verhoor voorbereiden door het maken van een verhoorplan. Kan het verhoor afnemen aan verdachte, aangever/slachtoffer en getuige om relevante en betrouwbare informatie te verkrijgen ten behoeve van het vinden van de waarheid. Kan het verhoor vastleggen tijdens en na afloop.

Leeruitkomst

De politieagent VVC bereidt een verhoor voor verdachte, aangever/slachtoffer en/of getuige voor en stelt een verhoorplan op. Dit doet hij in correct Nederlands en aan de hand van de bewijsmatrix en met het oog op waarheidsvinding. De politieagent VVC houdt rekening met de juridische procedures die van toepassing zijn zoals de rol van de raadsman, tolk, kwetsbare verdachten en (niet-toegestane) methodes. De politieagent VVC neemt het verhoor af en analyseert de gegevens en informatie die hij verkrijgt. Indien nodig vraagt hij een collega om advies. Hij schakelt tussen verschillende verhoormethodieken en past zijn strategie aan.

De politieagent VVC kan gesprekstechnieken inzetten om tot waarheidsvinding te komen. Hij herkent mogelijk kwetsbare personen, handelt hiernaar en kent zijn bevoegdheden. Zo nodig beïnvloedt hij tijdens het verhoor de emoties en sociale interacties. Hij blijft tactvol en begripvol. De politieagent VVC legt het verhoor vast conform richtlijnen in een proces verbaal.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Relevante wet- en regelgeving (nationaal en internationaal)

• Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Samenwerken met relevante partners

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Waarheidsvinding

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

• Engels (Spreken, Gesprekken voeren en Luisteren conform B1-niveau)

Bouwsteen

Beoordeelt en verwerkt opsporingsresultaten

Beoordeelt en verwerkt gestructureerd de resultaten van de opsporingsactiviteiten en informatieverzoeken, trekt conclusies en organiseert tegenspraak. Legt resultaten vast in het dossier.

Leeruitkomst

De politieagent VVC verwerkt en beoordeelt de informatie en resultaten uit de opsporingsactiviteiten en voert eenvoudige analyses uit. Hij registreert zijn bevindingen op kernachtige manier chronologisch in een onderzoeksjournaal. Hij brengt structuur en samenhang in de resultaten, verbaliseert op een logische manier en legt dat in correct Nederlands vast in het dossier. De politieagent VVC vertaalt zijn opsporingsresultaten naar de bewijsmatrix en legt hierdoor verband met het doel van het opsporingsonderzoek. Hij weet hierbij wat wettig en overtuigend bewijs is. Zijn onderzoeksresultaten koppelt hij terug naar het plan van aanpak. Hij trekt conclusies, reflecteert en evalueert en toetst door het organiseren van tegenspraak. Alle resultaten legt hij vast in het dossier.

De politieagent VVC kent de rol en verschillende soorten processen-verbaal in het strafproces. Hij beschrijft en benoemt alle toegepaste onderzoekshandelingen in een proces-verbaal op een heldere, duidelijk en gestructureerde manier in correct Nederlands. Processen-verbaal die door anderen zijn gemaakt, kan hij beoordelen op kwaliteit en betrouwbaarheid en terugkoppelen met toepassing van de regels van feedback.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Waarheidsvinding

• Opsporingsmethoden

• Hypothese en scenariovorming

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

Kerntaak

Afsluiten van een opsporingsonderzoek

Verwerkt volgens kwaliteitsafspraken alle gegevens ten behoeve van het opsporingsonderzoek zodanig dat het kan worden afgesloten.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt met name plaats in de context van het werk binnen het basisteam waar de politieagent VVC werkzaam is. Om de opsporingsactiviteiten van een team te kunnen afronden en afsluiten, levert de politieagent VVC volgens de richtlijnen een (digitaal) dossier van een niet-complexe opsporingszaak op die het OM gebruikt om de zaak verder af te handelen.

Complexiteit van deze kerntaak

Het werk van een politieagent VVC is tegelijk onvoorspelbaar en planmatig en methodisch. Bij de kerntaak afsluiten van een opsporingsonderzoek wordt vooral het planmatige en methodische zichtbaar. De politieagent VVC legt alle gegevens in het (digitale) dossier op een planmatige en methodische manier vast, zodat het OM hiermee verder kan. Hij weet hoe hij een dossier in de politiesystemen moet maken. Hij is zich bewust van zijn rol en voor wie hij het dossier maakt. Hij verantwoordt zich in het dossier ook over de gemaakte keuzes. De politieagent VVC is zich bewust van zijn taak, positie en risico’s die daarmee samen kunnen gaan. Hij is zich daarnaast bewust van zijn eigen taak binnen een team.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieagent VVC houdt zich bezig met opsporingsonderzoeken voor delicten die vallen onder veel voorkomende criminaliteit. De omstandigheden kunnen zowel overzichtelijk als veranderlijk en hectisch zijn. De politieagent VVC kan zelfstandig een niet-complex opsporingsonderzoek afsluiten. De politieagent VVC heeft zicht op het eigen handelen, de eigen bevoegdheden (wat kan en mag) en de inzet en mogelijkheden van collega’s en/of (keten)partners. Hij weet wanneer hij deze moet betrekken bij het afsluiten van opsporingsonderzoek. Hij stemt af met betrokkenen in de lijn, intern of richting OM. Hij is zich bewust van de rol van het dossier in het strafproces.

Bouwsteen

Levert een dossier op, inclusief verantwoording

Legt het proces, de resultaten en benodigde verantwoording op de juiste manier vast, verantwoordt zich over de gemaakte keuzes om het te kunnen aanbieden ter afhandeling aan het OM.

Leeruitkomst

De politieagent VVC legt een niet-complex opsporingsonderzoek volgens richtlijnen en kwaliteitsafspraken vast in het (digitale) dossier in correct Nederlands om het onderzoek te kunnen afsluiten. In het dossier verwerkt hij alle gegevens die van toepassing zijn op het opsporingsonderzoek. Hij gaat hierin planmatig te werk conform de geldende richtlijnen. Hij beschrijft hierin het proces van het onderzoek, de richting, gemaakte afspraken (met interne en externe partners), besluiten en resultaten van de opsporingsactiviteiten en benodigde verantwoording. Hij verantwoordt zich over de gemaakte keuzes en biedt het dossier aan ter afhandeling aan het OM.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 4 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Methodisch en systematisch handelen

• Kwaliteitsborging en kwaliteitsbewustzijn

• Vastlegging en proces-verbaal

• Nederlands (3F)

Bijlage 2. Kwalificatievereisten Fysiek-motorische vaardigheid

De politiemedewerker is fysiek en motorisch weerbaar. De politiemedewerker heeft inzicht in zijn politiespecifieke conditie en fysieke vaardigheden die nodig zijn om het vak professioneel uit te voeren.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker legt een uitgezet circuit af binnen een gestelde tijd. Het circuit bestaat uit onderdelen waarbij uithoudingsvermogen, snelheid-versnelling (stuwkracht), duw-, trek-, en tilkracht moeten worden aangetoond.

De eisen waaraan moet worden voldaan zijn gerelateerd aan de leeftijd en het geslacht van de kandidaat en zijn vastgelegd in de Regeling Fysieke vaardigheidstoets politie.

Bronnen

Bijlage 3. Kwalificatievereisten Basis rijvaardigheid auto

De bestuurder van een politieauto controleert het voertuig, beheerst het voertuig tijdens het rijden en neemt op een veilige manier deel aan het verkeer. De bestuurder kan waarnemen, anticiperen en naar de bestemming rijden, al dan niet met spoed, en zet tijdens gebruik van de politieauto de optische- en geluidssignalen en de ontheffing juist in. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden van surveillance tot incident, de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf, en er kan sprake zijn van een verstoring van het ‘normale’ verkeer.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

  • het voertuig op verantwoorde wijze gebruiken;

  • het voertuig onder controle houden;

  • anticiperen en veilige oplossingen zoeken in complexe verkeerssituaties;

  • rijtechnieken (inhalen, bochten, keren) op veilige en verantwoorde wijze uit voeren;

  • in het rijden rekening houden met wisselende weersomstandigheden;

  • verantwoord blijven presteren onder psychische druk, en eigen gedrag verklaren;

  • een afweging maken tussen het te bereiken doel en de daaraan verbonden risico’s;

  • op verantwoorde wijze gebruik maken van regelgeving (Wegenverkeerswet, Reglement verkeersregels en verkeerstekens) en bevoegdheden (Regeling optische en geluidssignalen, Brancherichtlijn politie, vrijstelling Rvv):

  • in staat zijn om bijkomende taken te prioriteren;

  • verdeling van taken met de bijrijder toepassen;

  • bewust zijn van de voorbeeldfunctie als politie-verkeersdeelnemer;

  • bewust zijn van wat gedrag bij anderen oproept;

  • ervaringen en meningen van anderen gebruiken om te leren.

Bronnen

Bijlage 4. Kwalificatievereisten RTGP

De politiemedewerker kent de juridische kaders van het optreden als ambtenaar aangesteld voor de uitoefening van de politietaak, en beheerst voor dit optreden met betrekking tot de geweldsmiddelen de vaardigheden (aanhouding en zelfverdediging en schieten).

De politiemedewerker onderhoudt en controleert de uitrusting, beheerst het gebruik van communicatietechnieken, hanteert de aanhoudings- en zelfverdedigingshoudingen en past het gebruik van geweldsmiddelen juist toe. De politiemedewerker kan waarnemen, anticiperen en per situatie proportioneel handelen. De politiemedewerker kan reflecteren op zijn en andermans handelen om hiervan te leren. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden van surveillance tot incident tot crisis met de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

Overall

  • Is in staat een passende doel-aanpakanalyse te maken en deze situatieafhankelijk aan te passen

  • Maakt gebruik van passende communicatietechnieken in de omgang met verdachte(n)/collega(‘s) en/of personen

  • Oefent de politietaak uit vanuit de beginselen van een behoorlijk politieoptreden (redelijk en gematigd)

  • Blijft ook onder druk doel- en resultaatgericht, incasseert en relativeert en neemt eigenstandig beslissingen

  • Is op het handelen aanspreekbaar en in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren

Geweldsbeheersing

AZV

  • Is in staat zichzelf te verdedigen met en zonder geweldsmiddelen tegen een aanval van een of meerdere personen, zowel wanneer hij alleen, in duo of in groepsverband opereert. Toont doorzettingskracht en differentieert situationeel

  • Is in staat een coöperatieve en non-coöperatieve verdachte aan te houden en kan daarbij situationeel differentiëren.

  • Voert op juiste wijze een veiligheidsfouillering uit

  • Boeit en ontboeit op juiste wijze

  • Gebruikt op juiste wijze de geweldsmiddelen

  • Maakt op passende wijze gebruik van de opschaling of afschaling van geweld en/of geweldsmiddelen.

Schieten

  • Beheerst de techniek voor een doelmatig en veilig vuurwapengebruik en kan onder tijdsdruk werken

  • Is in staat zowel statisch als dynamisch aanhoudingsvuur af te geven en weet daarbinnen situationeel te differentiëren

  • Is in staat zowel statisch als dynamisch noodweervuur af te geven en weet daarbinnen situationeel te differentiëren

  • Werkt veilig voor zichzelf en anderen door op juiste wijze met het vuurwapen om te gaan (laden en ontladen, trekken, bergen, openzetten voor inspectie, storing oplossen)

  • Gebruikt het vuurwapen op passende wijze in de opschaling of afschaling van geweldsmiddelen

Bronnen

  • Regeling toetsing geweldsbeheersing politie

  • Examen behorende bij RTGP AZV en Schietvaardigheid

  • Opleidingsprogramma RTGP

  • Rapportage Werkgroep Verkenning Competenties Geweldsbeheersing, 2007

  • Brief Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kenmerk 2005-00072374, april 2005

Bijlage 5. Kwalificatievereisten Eerste hulp door politie

De politiemedewerker is beschikbaar voor hulpverleningsvragen, handelt hulpverleningsvragen zelfstandig af, stabiliseert de situatie van slachtoffers en draagt zorg voor overdracht. De politiemedewerker kent de juridische kaders van het optreden als ambtenaar aangesteld voor de uitoefening van de politietaak voor hen die dat behoeven waar geen andere hulp voor handen is, werkt veilig, verleent hulp conform ABCDE-methode en beheerst voor het optreden als hulpverlener de (levensreddende dan wel stabiliserende) handelingen conform protocollen EHDP.

De politiemedewerker onderhoudt en controleert de hulpmiddelen, beheerst het gebruik van AED, hanteert de eerste hulphandeling en past deze juist toe. De politiemedewerker kan waarnemen, anticiperen en per situatie levensreddend handelen. De politiemedewerker kan reflecteren op zijn en andermans handelen om hiervan te leren. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden met de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

Overall

  • Kent en begrijpt relevante wet- en regelgeving politietaken Politiewet2012 en Eerste hulpverlener

  • Is in staat de context op veiligheid voor zichzelf en anderen te analyseren en hierop indien nodig te acteren

  • Maakt correct gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

  • Handelt volgens de ABCDE-methode

  • Bepaalt of de hulpverlening zelfstandig kan worden afgehandeld of alleen de eerste stabiliserende handelingen zelf kan uitvoeren en andere hulpverleners nodig zijn

  • Maakt gebruik van passende communicatietechnieken in de omgang met slachtoffers/collega(‘s) en/of personen

  • Blijft ook onder druk doel- en resultaatgericht en neemt eigenstandig beslissingen

  • Handelt professioneel en integer

  • Is op het handelen aanspreekbaar en in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren

(Levensreddende) Hulpverlening

  • Handelt volgens de EHDP-protocollen

  • Past eerste hulp(materialen) toe

    • Stabiliseert een slachtoffer op juiste wijze

    • Gebruikt op juiste wijze passende materialen en middelen

  • Voert op juiste wijze een reanimatie uit bij een slachtoffer volgens NRR-richtlijnen, al dan niet met behulp van een AED

  • Beheerst de techniek voor een doelmatig en veilig AED gebruik volgens de NRR-richtlijnen

  • Werkt veilig voor zichzelf en anderen door op juiste wijze met de middelen en AED om te gaan

  • Is in staat overdracht te doen naar medische hulpverleners

Bronnen

  • Wet- en regelgeving Eerste hulpverlener

  • Examen behorende bij EHDP

  • Landelijk Protocol Eerste Hulp door Politie (LPEHDP), 2011, Politieacademie

  • Richtlijnen Nederlandse Reanimatie Raad (NRR)

100. Kwalificatiedossier Politieleider (niveau 6)

Inhoudsopgave

1

Inleiding

 

1.1

Leeswijzer

 

1.2

Definities

2

Context

 

2.1

Beschrijving werkveld/beroepspraktijk

 

2.2

Kern van het beroep

 

2.3

Relevantie voor de beroepspraktijk

 

2.4

Typerende beroepshouding

3

Opbouw Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

 

3.1

Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

 

3.2

Uitsplitsing kerntaken en bouwstenen Politieleider (niveau 6)

4

Beschrijving kwalificatie

 

4.1

Beschrijving kerntaken en onderliggende bouwstenen/leeruitkomsten

 

4.2

Overige vereisten

Bijlage 1: Verantwoording

Bijlage 2: Kwalificatievereisten Fysiek-motorische vaardigheid

Bijlage 3: Kwalificatievereisten Basis rijvaardigheid auto

Bijlage 4: Kwalificatievereisten RTGP

Bijlage 5: Kwalificatievereisten Eerste hulp door politie

1. Inleiding

In 2019 heeft de korpsleiding van de politie zes nieuwe beroepsprofielen vastgesteld. In deze beroepsprofielen beschrijft de politie via de zes politieberoepen welke medewerkers er nodig zijn om het werk uit te kunnen voeren. Het gaat dan over vakbekwame medewerkers. De Politieacademie gebruikt de beroepsprofielen om te kijken welke kwalificaties nodig zijn om politiemensen op te leiden die zijn toegerust op het werk dat ze gaan doen. Het gaat dan om het niveau van startbekwaamheid, omdat iemand naast een goede opleiding ook werkervaring nodig heeft om vakbekwaam te worden.

De Politieacademie levert nieuwe collega’s af die hebben aangetoond dat zij over de noodzakelijke kennis en vaardigheden en over de juiste beroepshouding beschikken om in de praktijk aan de slag te gaan bij de politie. De aangetoonde startbekwaamheid geeft recht op een politiediploma.

Om helder vast te leggen wat wordt verstaan onder de startbekwaamheid, zijn er kwalificaties. In een kwalificatiedossier wordt de vereiste kennis, houding en vaardigheden beschreven op het niveau van startbekwaamheid. Elke kwalificatie binnen een kwalificatiedossier beschrijft de eisen waaraan iemand moet voldoen om zijn diploma te behalen.

Deze kwalificatie hoort bij het beroepsprofiel Politieleider. Voor dit beroep zijn er meerdere kwalificatieniveaus.

Met het aanbieden van een kwalificatie leggen belanghebbende partijen in het politieonderwijs verantwoording af aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de kwalificatie van politiemedewerkers. Dit is de verantwoordingsfunctie van de kwalificatie. Daarnaast worden kwalificaties gebruikt om richting te geven aan onderwijsontwikkeling en examinering.

De Politieacademie ontwikkelt kwalificaties in samenwerking met het werkveld en stakeholders. En legt deze voor aan de commissie Kwalificatiestructuur Politieonderwijs (KSP) van de Politieonderwijsraad (hierna: de Raad). Na advies van deze commissie en de Raad stelt de Minister van J&V de kwalificatie vast als deze voldoet aan alle eisen.

1.1. Leeswijzer

In dit document wordt allereerst algemene informatie over de context van het beroep gegeven. Daarna wordt een overzicht weergegeven van de kwalificatiestructuur Politieonderwijs. Vervolgens wordt deze kwalificatie beschreven, in de vorm van kerntaken uitgewerkt in onderliggende bouwstenen, instroomvereisten en beroepsvereisten. Dit begint met een algemene basis, die voor elke kwalificatie gelijk is. Daarna volgt de brede gemeenschappelijke basis, die van toepassing is op meerdere verwante kwalificaties op hetzelfde niveau. Aan de Politieleider (niveau 6) verwante kwalificaties zijn de Rechercheur (niveau 6), de Politieagent (niveau 6) en de Wijkagent (niveau 6). Zij delen gemeenschappelijke kerntaken die maken dat politiefunctionarissen met deze kwalificaties breed generiek inzetbaar zijn. In de algemene basis en de brede gemeenschappelijke basis wordt daarom gesproken over de Politiefunctionaris, soms aangevuld met specifieke onderdelen voor – in dit geval – Politieleider. Als derde onderdeel zijn de specifieke kerntaken voor deze kwalificatie beschreven. Dit zijn de taken voor de Politieleider (niveau 6). Tot slot is er een bijlage opgenomen, waarin de totstandkoming van deze kwalificatie verantwoord wordt, aan de hand van de criteria die gehanteerd worden door de KSP en de Raad.

Omwille van de leesbaarheid is steeds ‘hij’ gebruikt in de tekst. Waar ‘hij’ staat kan uiteraard ook ‘zij’, ‘hen’ of ‘die’ worden gelezen. Om verder bij te dragen aan de leesbaarheid van deze kwalificatie worden de belangrijkste begrippen vooraf uiteengezet.

Om herhaling in de uitwerking van de bouwstenen te voorkomen, zijn de vaardigheden zoveel mogelijk opgenomen in de leeruitkomsten. Daarom is er alleen een Body of Knowledge (BOK) vormgegeven, gevuld met kennisaspecten. Kerntaken en bouwstenen worden als op zichzelf staande leerheden benaderd. Om die reden is er bij het lezen van deze kwalificatie kans op herhaling.

De BOK is opgebouwd aan de hand van zogenaamde kernthema’s, passend bij het niveau van de kwalificatie. Kennis op niveau 6 wordt in het NLQF als volgt geduid:

  • Bezit gevorderde, gespecialiseerde kennis van, en kritisch inzicht in, theorieën, en concepten van een beroep, kennisdomein en/of breed wetenschapsgebied.

  • Bezit brede, geïntegreerde kennis en begrip van de omvang van de belangrijkste gebieden en grenzen van een beroep, kennisdomein en/of breed wetenschapsgebied.

  • Bezit kennis en begrip van enkele belangrijke actuele problemen, onderwerpen en specialismen gerelateerd aan een beroep, kennisdomein en/of breed wetenschapsgebied.

1.2. Definities

Term

Omschrijving

Toelichting bij de omschrijving

Beroepsprofiel

Een beschrijving van de essentie van een beroep, op het niveau van een ervaren (vakbekwaam) medewerker; de taken en verantwoordelijkheden die bij een beroep horen, en de ontwikkelingen die hierin verwacht worden.

De essentie van een beroep

- betreft de typische kenmerken van een beroep

- benadrukt de aard van beroeps-uitoefening

- benadrukt de context waarbinnen de taken worden uitgeoefend.

Ook moet duidelijk zijn wat het beroep in kwestie onderscheidt van andere beroepen.

In de zes beroepsprofielen voor de politie zijn, anders dan in sommige beroeps(competentie)profielen voor het mbo en hbo, geen vereiste kennis, houding en vaardigheden opgenomen. Ook zijn de beroepen niet op een kwalificatieniveau ondergebracht.

Bouwsteen

Een bouwsteen is een eenheid van leeruitkomsten en bestaat uit minimaal 1 leeruitkomst (kleinste eenheid). Het gaat om een resultaat (verworven kennis, vaardigheden en houding) dat op zichzelf staat en als zodanig aangetoond kan worden.

 

Diploma of certificaat politieonderwijs

Door de Minister van Justitie en Veiligheid erkend document waarmee is aangetoond en vastgelegd dat de eigenaar beschikt over de vereiste kennis, houding en vaardigheden die in de bijbehorende kwalificatie zijn beschreven.

 

Generieke inzetbaarheid en specifieke inzetbaarheid

Een ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan:

- Generiek inzetbaar zijn

- Specifiek inzetbaar zijn

De generieke inzetbare ambtenaar is bekwaam en inzetbaar voor de brede politietaak: opsporing, handhaving en hulpverlening. Hiervoor behaalt de ambtenaar een brede beroepskwalificatie.

De specifiek inzetbare ambtenaar is bekwaam en inzetbaar voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Hiervoor behaalt de ambtenaar een relatief ‘smalle’ kwalificatie.

Generieke inzetbaarheid is bijvoorbeeld aan de orde bij de LFNP-vakgebieden GGP en Tactische opsporing.

Specifiek inzetbare politiemedewerkers hebben hun expertise buiten de politie opgedaan. Deze expertise zetten ze gericht in voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Zij zijn dus ook bekwaam voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Dit is bijvoorbeeld mogelijk voor de LFNP-vakgebieden Forensische opsporing en Intelligence.

De specifiek inzetbare medewerker is breed bevoegd, maar moet zich onthouden van werkzaamheden buiten het vakgebied waarvan zijn functie onderdeel uitmaakt1.

Generieke kwalificatie-eisen

In de kwalificatiedossiers politieonderwijs zijn generieke kwalificatie-eisen van toepassing. Voor mbo-kwalificaties betreft dit eisen voor Nederlands, Engels (alleen niveau 4) en rekenen, en loopbaan en burgerschap.

Generieke kwalificatie-eisen voor kwalificaties op hoger onderwijsniveau zijn verwoord aan de hand van 'Dublin-descriptoren'. Dit betreft (het toepassen van) kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie- en leervaardigheden.

Deze komen overeen met generieke kwalificatie-eisen in het regulier onderwijs.

Voor Nederlands, Engels en rekenen zijn referentieniveaus ontwikkeld. Alle generieke kwalificatie-eisen zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. In verband met de aansluiting van het politieonderwijs op het reguliere onderwijs, wordt deze eisen ook toegepast in de kwalificatiedossiers op mbo- en hoger onderwijsniveau binnen het politieonderwijs.

Kerntaak

Een onderscheiden deel van de beroepsuitoefening. Kerntaken zijn kenmerkende werkzaamheden waarop een kwalificatie is gericht. Kerntaken kunnen meer of minder breed zijn geformuleerd en meer of minder deskundigheid vergen.

 

Kwalificatie

Wat moet een startbekwaam medewerker kennen, kunnen, willen en durven om aan het werk te kunnen in een politieberoep of -taak, door te kunnen stromen naar vervolgonderwijs en om te kunnen functioneren als burger. De kwalificatie is 'de lat' waaraan de student moet voldoen.

De kwalificatie beschrijft de inhoudelijke eisen (het ‘wat') waar het onderwijs (examen en opleidingen) zich op moet richten. Dit ‘wat’ valt onder de ministeriele verantwoordelijkheid.

Een kwalificatie beschrijft de aansluiting van het onderwijs op het werkveld. Een kwalificatie is de inhoudelijke basis voor het ontwikkelen van examens en het opleidingsprogramma (ook curriculum genoemd).

Conform geldende wet- en regelgeving stelt de Minister van J&V de kwalificaties voor het politieonderwijs vast.

Kwalificatiebewijs

Een kwalificatiebewijs van het politieonderwijs is een waardepapier, erkend door de Minister van Justitie en Veiligheid, dat uitdrukt over welke kennis, houding en vaardigheden de houder van het kwalificatiebewijs beschikt. Er zijn twee soorten kwalificatiebewijzen: diploma’s en certificaten.

 

Kwalificatiedossier

Een verzameling van kwalificaties die direct met elkaar samenhangen. Deze kunnen geordend zijn naar (werk)context, inhoud en/of niveau.

Een kwalificatiedossier is van toepassing bij modaliteit 1.

Kwalificatiestructuur (KSP)

Stelsel van kwalificaties en kwalificatiedossiers voor politieonderwijs, die onderling samenhangen.

In het politieonderwijs heeft de KSP twee functies:

- Richting geven aan het politieonderwijs

- Verantwoording afleggen aan de Minister van J&V en de samenleving over de bekwaamheden van executieve politiemedewerkers.

Kwalificatievereisten

Het geheel van wat een startbekwaam medewerker moet kennen, kunnen, willen en durven om aan het werk te kunnen in een politiefunctie of -taak (‘de lat’ waaraan de student moet voldoen).

Kwalificatievereisten zijn van toepassing bij modaliteit 2.

Leeruitkomst

Een meetbaar resultaat van wat de student moet kennen, kunnen, willen en durven, ongeacht de leerroute die de student heeft gevolgd.

- Leeruitkomsten zijn beschrijvingen van de kennis, vaardigheden en attituden, inclusief het beheersingsniveau, dat een student bereikt moet hebben na afronding van het leerproces.

- Dit is een manier om een kwalificatie te beschrijven.

LFNP

Het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Het LFNP bevat beschrijvingen van functies, bijbehorende werkterreinen, aandachtsgebieden en rollen. De competentie- en opleidingsprofielen vormen integraal onderdeel van het LFNP.

 

Startbekwaamheid

De bekwaamheid van een 'starter' in zijn werk.

Een medewerker is startbekwaam als hij net zijn diploma of certificaat heeft behaald.

Dit geldt ook voor het vakspecialistisch onderwijs.

Vakbekwaamheid

Vakbekwaam is iemand wanneer hij zijn beroep, functie of taak goed en in de volle breedte beheerst (een ervaren of ‘vakvolwassen’ medewerker).

Op basis van werkervaring en begeleiding kan een medewerker zich, na het behalen van zijn diploma, verder ontwikkelen richting vakbekwaamheid. Doorgaans heeft een medewerker, na het afronden van een opleiding, ongeveer 10.000 uur of 3 jaar nodig om in zijn werk het niveau van vakbekwaamheid te bereiken.

Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid

Dit betreft één van de zogenaamde descriptoren uit het NLQF (Nederlands Kwalificatieraamwerk) en gaat over

- de mate van samenwerking

- de mate waarin een startbekwame beroepsbeoefenaar aanspreekbaar is op het eigen handelen en/ of dat van anderen

- de mate waarin verantwoordelijkheid gedragen kan worden voor de eigen werk- en studieresultaten en/ of dat van anderen.

 

Voorbehouden handeling

(wettelijke beroepsbevoegd-heden en -vereisten)

Handelingen in het beroep of delen daarvan, waaraan wettelijke eisen zijn gesteld.

In de basiskwalificaties voor het politieonderwijs zijn voorbehouden handelingen die een beginnend politiemedewerker moet uitvoeren, opgenomen. In sommige gevallen moet een politiemedewerker (tijdens of na de basisopleiding) extra gekwalificeerd worden voor bepaalde handelingen.

Kwalificaties die op deze voorbehouden handelingen zijn gericht, vallen doorgaans onder modaliteit 2 en zijn opgenomen in de KSP.

1 Meer informatie over specifieke inzetbaarheid is te vinden in het Staatsblad 2018-204

2. Context

2.1. Beschrijving werkveld/beroepspraktijk

De Politiewet omschrijft de taak van de politie als volgt:

De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

De politie is ‘waakzaam en dienstbaar’ aan de waarden van de rechtsstaat. Deze missie vervult de politie door, afhankelijk van de situatie, gevraagd en ongevraagd te beschermen, te begrenzen of te bekrachtigen. Bij het beschermen van mensen gaat het om hun leven, vrijheid en bezittingen. Begrenzen betreft het beperken en beëindigen van ongeoorloofd, al dan niet gewelddadig gedrag. Bekrachtigen heeft te maken met de ondersteuning van gewenst gedrag en het creëren van structurele samenwerkingsverbanden die de veiligheid bevorderen. De politie is zich bewust van zijn taak en positie in de Nederlandse democratie en van zijn dienende rol in de maatschappij. De politie dient dit op een rechtvaardige manier te doen, in de ogen van een divers publiek.

De politieorganisatie kent drie nauw samenwerkende niveaus: lokaal, regionaal en nationaal. Op al deze niveaus spelen ook de internationale en digitale context een rol, want de ontwikkeling van criminaliteit staat steeds meer onder invloed van digitalisering, mondialisering, internationalisering en netwerkvorming. Het werkveld van de politie is heel breed, van meldkamer tot high-tech crime en van tactisch rechercheur tot specialist interventie.

De politie wil haar missie bereiken door:

  • vertrouwen te wekken door de wijze waarop zij resultaten bereikt;

  • in elke situatie alert en slagvaardig op te treden;

  • betrokken en daadkrachtig te helpen, de-escalerend te werken en waar nodig geweld te gebruiken;

  • intensief samen te werken met burgers en partners vanuit betrokkenheid, informatie delen en wederkerigheid;

  • te leren, te innoveren en te vertrouwen op haar professionals;

  • één korps te zijn: van wijk tot wereld, lokaal verankerd en (inter-)nationaal verbonden.

De vier kernwaarden van de politie vormen de basis voor iedereen die er werkt, namelijk integer, betrouwbaar, moedig en verbindend.

De politie in Nederland kent haar positie in een dynamische samenleving en beweegt zich in een snel veranderende omgeving, waarin nieuwe veiligheidsvraagstukken zich in rap tempo aandienen. Dit vraagt om een flexibele organisatie die weet wat zij wil, die vooruitkijkt en die met haar partners koers bepaalt en vasthoudt en weet wat zij kan: ‘de politie van overmorgen’. De politie van overmorgen:

  • is verbonden met woning, wijk, web en wereld;

  • werkt (multidisciplinair) samen in nieuwe veiligheidscoalities, met publieke en private partners, vanuit ieders grootste toegevoegde waarde;

  • werkt met state of the art intelligence en technologie;

  • is actief transparant over wat ze doet en wat niet;

  • is een wendbare organisatie met wendbare mensen, die hun talent en vaardigheden blijven ontwikkelen.

2.2. Kern van het beroep

Deze kwalificatie betreft de politieleider op niveau 6. De politieleider geeft leiding aan een vaste groep mensen die werken in wisselende omstandigheden. De politieleider is in staat mensen waardengedreven aan elkaar te verbinden en aan resultaten. Het niveau van de Politieleider hangt samen met span of control, plaatsvervangerschap, operationeel en bestuurlijk afbreukrisico, de complexiteit van opgave en het interne en externe speelveld. De politieleider op niveau 6 kan strategisch beleid tactisch vertalen naar de operatie (tactisch en operationeel verantwoordelijk) voor zijn team. Hij moet hiervoor vanuit leiderschap verbinding kunnen maken met zijn team. De politieleider staat altijd in verbinding met zijn team en zijn omgeving. De politieleider faciliteert een goede uitvoering van zijn medewerkers, kent zijn mensen en hun drijfveren en richt zich op hun voortdurende ontwikkeling. Hij faciliteert de voorwaarden voor een goede samenwerking tussen de verschillende niveaus binnen zowel intern als extern. Hij vervult een voorbeeldfunctie, hij toont niet alleen in woorden maar juist in handelen wat gewenst gedrag is, De politieleider op dit niveau is executief.

De belangrijkste werkzaamheden van de Politieleider op niveau 6 zijn:

  • professioneel leidinggeven: sturen en verbinden van team, organisatie en relevante partners ten behoeve van opgavegericht, integraal multidisciplinair samenwerken.

  • mensgericht leidinggeven: creëren van een veilige werkomgeving waarin openheid, leren en inclusiviteit vorm krijgen.

  • bedrijfskundig leidinggeven: zorgdragen voor een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering en integrale sturing op het systeem van mensen en middelen t.b.v. beoogd maatschappelijk effect.

  • veranderkundig leidinggeven: zorgdragen voor een organisatie die veerkrachtig en wendbaar is en vormgeven van (organisatie)verandering.

Daarnaast is de politieleider voldoende digitaal vaardig om de eigen functie uit te oefenen in de gedigitaliseerde samenleving.

2.3. Relevantie voor de beroepspraktijk

De kwalificatie Politieleider (niveau 6) is gebaseerd op het beroepsprofiel Politieleider en heeft een link naar diverse functies in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP).

2.4. Typerende beroepshouding

Elke politieleider is mens- en vakgericht. Relationele, interactieve vaardigheden zijn belangrijk om vanuit leiderschap verbinding met vakmensen en vakmanschap te kunnen maken, met oog en ruimte voor de kracht van verschillen en voortdurende ontwikkeling. De politieleider is de verbindende schakel tussen de verschillende domeinen in het functiehuis en daarbuiten. De politieleider zorgt voor variatie in samenspel in teams en ook tussen functies, om daarmee te sturen op en bereiken van optimaal resultaat. Hiervoor zorgt de politieleider voor rolduidelijkheid en duidelijke afspraken over het samenspel binnen het eigen team en toont hij moed om af te wijken van de voorgeschreven regels en creëert hij condities om beweging op gang te brengen. De politieleider is in staat zich te verantwoorden op basis van de opgave en toegevoegde waarde en vanuit de kaders van de bedrijfsvoering.

3. Opbouw Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

3.1. Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

In onderstaande afbeelding is de nieuwe Kwalificatiestructuur Politieonderwijs gevisualiseerd.

Bijlage 271812.png

3.2. Uitsplitsing kerntaken en bouwstenen Politieleider (niveau 6)

Bijlage 271813.png

4. Beschrijving kwalificatie

4.1. Beschrijving kerntaken en onderliggende bouwstenen/leeruitkomsten

Algemene kerntaak

Kerntaak

Werken binnen de politieorganisatie

Kent en begrijpt de organisatie en werkprocessen van de politieorganisatie en de context (democratie, Rechtsstaat) waarbinnen de politie opereert.

Context van deze kerntaak

De politie heeft een bijzondere positie in de samenleving en daarmee samenhangende bevoegdheden die voorbehouden zijn aan de politie. Politiefunctionarissen hebben daarmee ook een bijzondere positie in de samenleving. Als iemand gaat werken bij de politie, dan zijn er meerdere vakgebieden, werkterreinen en rollen die iemand kan vervullen. De politiefunctionaris participeert in het veiligheidsdomein en kent daarbinnen (de grenzen van) zijn taken en bevoegdheden. In deze kerntaak ligt de nadruk op kennis, achtergronden en vorming voor het werken binnen de politieorganisatie.

Complexiteit van deze kerntaak

Voor elke politiefunctionaris is het van belang dat hij de dienende en waakzame rol van de politie in de samenleving kent, weet wat het betekent om in de politieorganisatie te werken. Ook is het van groot belang de taak, positie, missie en kernwaarden van de Nederlandse politie in de samenleving en het rechtsbestel te kennen en deze te verbinden met relevante wetgeving en beleidskaders van de politie. De politiefunctionaris moet weten waarom de politie er is en wat de politie mag. Voor de legitimiteit van de politie in de samenleving en het eigen handelen daarin is het o.a. van belang goed op de hoogte te zijn van de wettelijke kaders, de procedures en protocollen en mogelijkheden en grenzen die gelden voor zijn eigen bevoegdheden (wat kan en mag). Het toepassen van deze kennis vereist een grote mate van flexibiliteit. Omdat een situatie of taak veranderlijk van aard kan zijn moet de politiefunctionaris snel kunnen schakelen. Hij moet kennis en vaardigheden kunnen combineren en de werkwijze onderbouwd kunnen aanpassen aan de situatie. De politiefunctionaris moet ook bekend zijn met andere instanties met een toezichthoudende, handhavende en opsporende taak om te weten wat de taakopdracht van de politie is, welke taken/verantwoordelijkheden zijn belegd binnen de politieorganisatie en in het bredere veiligheidsdomein.

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

De politiefunctionaris heeft te maken met aanvullende complexiteit op ‘institutioneel gebied’. Hierbij werkt hij enerzijds binnen de organisatie, maar tegelijkertijd werkt hij ook aan de organisatie, door te onderzoeken, kritisch inzicht toe te passen, te analyseren, samenhang te zien en veranderingen voor te stellen.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politiefunctionaris werkt in een team met collega’s. De politiefunctionaris speelt een actieve rol in de samenwerking met burgers en partners in het veiligheidsdomein. In deze omgevingen bouwt en onderhoudt hij actief zijn netwerken. Hij is daarin verantwoordelijk voor zijn eigen werkzaamheden.

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

De politiefunctionaris werkt samen in wisselende werkomgevingen, o.a. met medewerkers in zijn team, collega’s, relevante partners en burgers. Hij draagt verantwoordelijkheid voor resultaten van zijn eigen handelen en voor het resultaat van het werk van zijn medewerkers. Hij bevordert het vakmanschap, van zichzelf en zijn collega’s, binnen de organisatie. Hij analyseert steeds de context waarbinnen de politie opereert. Op basis van deze analyse is hij verantwoordelijk voor het initiëren van de dialoog over de organisatie en de werkprocessen, en formuleert – gevraagd en ongevraagd – adviezen en verbetervoorstellen.

Bouwsteen

Weet waar de politie staat

Begrijpt de taak en positie van de Nederlandse politie tegen de achtergrond van de Nederlandse democratie, de rechtsstaat en de uitvoerende overheidsorganen. Begrijpt de rol van de politie in de samenleving.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris kan de taken en positie van de Nederlandse politie plaatsen tegen de achtergrond van de Nederlandse

democratie en rechtsstaat, de ‘brede politiefunctie’, recht en veiligheid. Hij kent de hoofdlijnen van de voor de politie relevante wet- en regelgeving en kan dit in zijn werkzaamheden toepassen. Hij heeft inzicht in het onderscheid tussen rechtshandhaving en rechtspleging en begrijpt wat dit voor zijn werk betekent. De politiefunctionaris heeft inzicht in de Nederlandse samenleving, de waarden en normen en hoe deze zich ontwikkelen. Hij kent de relevante wettelijke kaders. De politiefunctionaris kan verschillen en overeenkomsten tussen burgers en politieambtenaren en hun positie in de samenleving benoemen en toelichten. Hij kan dit vertalen naar zijn werk als politiefunctionaris. De politiefunctionaris kan de ketenpartners benoemen waarmee hij samenwerkt en die ook werkzaam zijn in de handhaving, opsporing en hulpverlening.

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

De politiefunctionaris heeft kritisch inzicht in de taak en positie van de politie, heeft begrip van het spanningsveld dat te maken heeft met die taken en kan daarmee omgaan. Hij kent de politiegeschiedenis, de actuele problemen en uitdagingen van de politie en de fenomenen in de samenleving. Hij onderzoekt en analyseert deze, kan hierop reflecteren en daarover adviseren.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Basis wet- en regelgeving

• Bestuursrecht

• Organisatie van de politie

• Samenwerken in de veiligheidsketen

Bouwsteen

Weet wat de politie is en doet

Kent de brede politiefunctie, het wettelijk kader, de legitimiteit van de politie en het eigen handelen in de samenleving, de hoofdkenmerken en de werkprocessen, systemen en procedures van de politieorganisatie en toont dit in een professionele

beroepshouding.

Leeruitkomst

Organisatiedoelen en maatschappelijk effect

De politiefunctionaris kent de missie, visie en de kernwaarden van de Nederlandse politie en kan deze verbinden aan het eigen handelen. Hij kent de relevante wetgeving en relevante ontwikkelingen binnen de leidende portefeuilles. Hij kent de formele positie en taakopdracht van de Nederlandse politie en de hoofdkenmerken van de organisatiestructuur en opschaling daarbinnen. Hij kent de politiek-bestuurlijke context van de politie(organisatie) en de relevante overlegstructuren lokaal, regionaal, landelijk en internationaal.

Hij begrijpt de begrippen gezag, legitimiteit en vertrouwen in de context van de politieorganisatie en kan uitleggen hoe de missie en kernwaarden door (moeten) werken in de politiepraktijk en kan deze begrippen hanteren in zijn werkzaamheden. Hij heeft inzicht in de veranderingen in de samenleving, de impact daarvan op het politiewerk en het daarmee samenhangende belang van de informatiepositie en informatievaardigheid van de politie.

Samenwerken binnen de politie

De politiefunctionaris heeft kennis van algemene, veelvoorkomende politietaken en kan uitleggen hoe onderscheiden taken onderdeel uitmaken van werkprocessen binnen de politie. Hij kent de politieprocessen, zijn eigen positie daarin en hoe er wordt samengewerkt. Hij heeft kennis van de bevoegdheden van de politie en de eigen inzet. De politiefunctionaris kan de voor hem relevante politiesystemen en procedures benoemen en kan deze hanteren. De politiefunctionaris kan het belang van gestandaardiseerde werkmethoden uitleggen en ook waarom er soms van afgeweken wordt. De politiefunctionaris weet aan wie de politie verantwoording aflegt over het eigen handelen, resultaten en onvoorziene effecten, handelt zelf navolgbaar en legt verantwoording af ten aanzien van het eigen handelen.

Samenwerken in het veiligheidsdomein

De politiefunctionaris toont inzicht in de taken van de verschillende organen in het veiligheidsdomein, de begrenzing van hun taakopdracht en hoe ze elkaar aanvullen. Hij heeft inzicht in de mogelijkheden van een multidisciplinaire aanpak van vraagstukken met deze relevante partijen. Hij kent het belang van samenwerking met partners in het veiligheidsdomein. De politiefunctionaris heeft daarin oog voor de verschillende belangen in de interne en externe samenwerking en kan zich daarbinnen positioneren. Hij heeft zicht op wat politiewerk en politiële samenwerking omvat in termen van vraagstukken, in Nederland en in relatie tot het buitenland en het virtuele domein.

Samenwerken met burgers

De politiefunctionaris begrijpt de rechtvaardigheidsperceptie en verwachtingen van burgers over de positie en het handelen van de politie daarin. Hij begrijpt dat belangen van burgers verschillen, dat dit inlevingsvermogen en flexibiliteit vraagt van de politie, maar ook een gezaghebbende en weerbare positie

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

Van de politiefunctionaris wordt verwacht dat hij met betrekking tot de organisatie kritisch inzicht en kennis en begrip van actuele problemen heeft. Vanuit inzicht in de veranderingen in de samenleving en het beoogde maatschappelijke effect, de impact daarvan op het politiewerk en het daarmee samenhangende belang van de informatiepositie en informatievaardigheid van de politie werkt hij actief aan het verzamelen van kennis. Hij vertaalt dit naar de organisatie en het handelen (ook buiten de organisatie) en werkt daarin samen met collega’s en relevante partners. De politiefunctionaris analyseert de taken en de werkprocessen en signaleert beperkingen. Hij werkt actief aan een duurzame, doelgerichte en wederkerige samenwerking in het veiligheidsnetwerk en met burgers door hen te verbinden, te betrekken in uit te voeren acties, te faciliteren en eventuele weerstand weg te nemen. Binnen deze samenwerking representeert de politiefunctionaris de politieorganisatie, heeft hij inzicht in de belangen van anderen en kan hij doelgericht communiceren. Hij vindt hierin de balans tussen regie nemen en zich dienstbaar opstellen naar andere partijen en ten behoeve van andere initiatieven, waarbij steeds het te bereiken effect centraal staat.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Basis wet- en regelgeving

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Samenwerken in de veiligheidsketen

• Methodisch werken en kwaliteit(borging)

Breed gemeenschappelijke kerntaken

Kerntaak

Verkrijgen en verder ontwikkelen van een professionele (beroeps)identiteit

Werkt actief aan zijn professionele ontwikkeling en (beroeps)identiteit en kwaliteit, betrekt, stimuleert en coacht anderen hierin.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in een wisselende, onvoorspelbare werkomgeving in de context van het werken binnen de politie en de (internationale) samenleving. De professionele beroepsidentiteit is leidend in het denken en handelen van iedereen die onderdeel is van de politieorganisatie. De kracht van de politiefunctionaris is om contacten te leggen, vertrouwen te wekken en vanuit dat vermogen de juiste informatie te verzamelen. Hij relateert deze informatie aan wijk, web en wereld om contextgericht in elke situatie alert en slagvaardig op te kunnen treden. Gevoel voor de situatie en oog voor de persoon zijn daarbij van belang. Zijn vakkennis en inzicht in verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) helpen de politiefunctionaris daarbij. De politiefunctionaris draagt zorg voor een samenwerking vanuit betrokkenheid en wederkerigheid, zowel met zijn collega’s, relevante partners, als met burgers. De bedoeling in de samenleving en het creëren van maatschappelijk effect staan centraal in de samenwerking. Hij kan hiertoe zowel anderen als zichzelf in positie brengen en houden waarbij hij de balans vindt tussen regie geven en nemen.

Specifiek voor de politieleider op niveau 6 geldt aanvullend:

De politieleider creëert binnen de politieorganisatie een sfeer waar iedere werknemer de kans krijgt om zijn professionele (beroeps)identiteit optimaal te ontwikkelen en te werken aan de doorontwikkeling van zijn eigen positie en handelen, de kwaliteit van het politiewerk, de politieorganisatie, de dienstverlening en het team. Hij zorgt voor verbinding met en tussen medewerkers. De politieleider werkt in teamverband samen in wisselende werkomgevingen, o.a. met medewerkers in zijn team, collega’s relevante partners en burgers. Hij staat daarbij, met hen, in nauw contact en weet ze snel en gericht bij elkaar te brengen op een specifiek thema.

Complexiteit van deze kerntaak

De politiefunctionaris voert politie en/of opsporingswerk uit. In de meeste situaties bieden protocollen, procedures en vaste werkwijzen houvast en bescherming in zijn handelen. Daar waar protocollen, procedures of werkwijzen niet of onvoldoende werken neemt hij de professionele ruimte om hier betekenisvol, beargumenteerd en binnen de kaders van de wet op innovatieve en/of creatieve wijze van af te wijken. Indien hij afwijkt van protocollen, procedures en vaste werkwijzen legt hij zijn gedrag, intenties en houding uit.

Daarvoor organiseert en stimuleert de politiefunctionaris reflectie op het (eigen) handelen in de praktijk. Hij genereert, verwerkt, analyseert, interpreteert en benut informatie verkregen uit o.a. de samenwerking en reflectie met collega’s, relevante partners en burgers tot intelligence. De keuze voor een aanpak wordt – naast regelgeving – namelijk ook in hoge mate bepaald door beroepsethiek en reflecterend vermogen.

De politiefunctionaris is fysiek, mentaal en moreel weerbaar en wendbaar. Hij is zich bewust van de manier waarop hij naar de wereld kijkt en dat die manier kan verschillen met de manier waarop anderen naar de wereld kijken. Hij benut dit bewustzijn in het omgaan met dilemma’s die hij tegenkomt in de wisselende werkomgeving waarbinnen hij zijn werk uitvoert (intern en extern) en in zijn privéleven.

Specifiek voor de politieleider op niveau 6 geldt aanvullend:

De politieleider is zich bewust van zijn verschillende posities in de organisatie (rechtstatelijke positie, informatiepositie en persoonlijke positie) en weet hiermee om te gaan. Hij kan enerzijds opereren in een steeds veranderende omgeving, aan de andere kant kan hij ook zelf verandering in zijn omgeving tot stand brengen. Daarvoor kan hij zijn politieke en bestuurlijke sensitiviteit en positie aanwenden en daarmee het krachtenveld en de (bestuurlijke) processen beïnvloeden. Hij heeft een adaptief vermogen, maar weet ook zijn eigen identiteit overeind te houden. Hij kan daarmee laveren in organisatie- en groepsprocessen, kent en benut de (in)formele organisatie en dialoog om persoonlijke en organisatiedoelen te bereiken.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politiefunctionaris is in zowel stabiele, wisselende en stressvolle situaties verantwoordelijk voor de resultaten van zowel zijn eigen handelen en draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor de resultaten en het handelen van het team waarin hij werkzaam is. Daarnaast is hij ook verantwoordelijk voor zijn eigen functioneren binnen de organisatie, voor zijn eigen deskundigheid en professionele ontwikkeling en draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor het functioneren, deskundigheid en professionele ontwikkeling van anderen. Hij kent en begrijpt de (on)mogelijkheden van zowel zijn eigen handelen en bevoegdheden en kan daarmee omgaan. Ook kent en begrijpt hij de (on)mogelijkheden van zijn collega’s in de eenheid en/of (keten)partners. Hij is hierin een voorbeeld voor anderen. Hij neemt verantwoordelijkheid voor de doorontwikkeling van de deskundigheid, vakmanschap en de kwaliteit van werkzaamheden van zichzelf en anderen, door uitwisseling met collega’s te initiëren, bijvoorbeeld over dilemma’s die hij of zijn collega’s tijdens het werk ervaren. Hij spreekt waar nodig anderen aan en is zelf aanspreekbaar. Aan wie de politiefunctionaris verantwoording over zijn werkzaamheden aflegt is afhankelijk van zijn positionering in de politieorganisatie.

De politiefunctionaris pakt de ruimte om, in samenwerking met anderen, zijn professionele identiteit te ontwikkelen en te werken aan de doorontwikkeling van de kwaliteit van het politiewerk, de politieorganisatie, de dienstverlening en het team.

Bouwsteen

Werkt actief aan zijn professionele ontwikkeling en die van anderen

Ontwikkelt proactief zijn kennis en vaardigheden. Zoekt actief naar, combineert en analyseert interne en externe ontwikkelingen (wijk, web, wereld). Kan deze risicobewust vertalen naar toepassingen voor de praktijk van de werkomgeving. Kent de kwaliteiten en kennis van collega’s, benut deze en initieert uitwisseling met anderen (binnen en buiten de organisatie) om kennis te ontwikkelen, bevorderen en benutten. Stimuleert en coacht anderen hierin.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris onderkent de waarde van geldende wet- en regelgeving, weet hoe hij deze kan gebruiken in de beroepsuitoefening en kan deze bevorderen en verder ontwikkelen. Hij stelt zich op actieve wijze en vanuit eigen initiatief continu op de hoogte van maatschappelijke, technologische, strategische, beleidsmatige en vakinhoudelijke ontwikkelingen, ontwikkelingen op het gebied van informatisering, globalisering en internationalisering. Ook zorgt hij dat hij bijblijft op het gebied van nieuwe methodieken en technieken, zoals digitalisering van het werk. Hij is voldoende digitaal vaardig om zijn eigen functie uit te kunnen voeren in de gedigitaliseerde samenleving. Hij brengt naast ontwikkelingen ook nieuwe, veranderende veiligheidssproblematieken in kaart, borgt dit en deelt deze met anderen. Dit doet hij door o.a. gebruik te maken van intelligence, vakliteratuur, relevante (wetenschappelijke) onderzoeken en door (nieuws)bronnen te raadplegen.

De politiefunctionaris zoekt in samenwerking met collega’s en relevante partners actief naar vernieuwingen in digitale mogelijkheden en onderkent de kracht die deze kunnen hebben en de manier waarop deze kunnen doorwerken op veiligheidssproblematieken in de samenleving. Hij kent de (on)mogelijkheden van sociale media. Hij analyseert de verkregen informatie en relateert deze aan wijk, web en wereld. Hij is zich daarbij bewust van het spanningsveld tussen de interne en externe organisatie en tussen de fysieke en digitale wereld. Daarnaast is hij in contact met collega’s, partners en burgers (wijk, web, wereld) die hij snel en gericht bij elkaar weet te brengen op een specifiek thema.

De politiefunctionaris vertaalt nieuwe kennis en inzichten (collectief) naar concrete en betekenisvolle (wetenschappelijke en/of evidence-based) toepassingen en interventies voor de praktijk van de (eigen) werkomgeving of oplossingen voor veiligheidssproblemen die hier spelen. Hij initieert uitwisseling en stimuleert intervisie met collega’s en partners om (eigen) kennis- en vakmanschapsontwikkeling te bevorderen en te benutten. Hij is verantwoordelijk voor zijn eigen professionele ontwikkeling en betrekt daarbij zijn omgeving en stimuleert anderen in hun professionele ontwikkeling. Hij brengt hiervoor zijn eigen talenten, kwaliteiten en ‘ontwikkelpunten’ of die van anderen in kaart door vragen te stellen, te reflecteren en feedbacktechnieken toe te passen. Hij kan een voorbeeldrol vervullen. Hij benut communicatie, advies en coaching ter bevordering van het lerend-, onderzoekend-, en denkvermogen van zichzelf en van anderen, binnen en buiten de organisatie.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Professioneel en divers vakmanschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de politieleider:

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

Methodisch en betekenisvol handelen

Kwaliteit(borging)

Samenwerken in het veiligheidsdomein

Bouwsteen

Heeft een professionele (beroeps)identiteit, draagt dit uit en stimuleert anderen in hun ontwikkeling

Initieert de ontwikkeling van zijn eigen professionele (beroeps)identiteit en fysieke, mentale en morele weerbaarheid, voert hierover de dialoog. Stimuleert en coacht de ontwikkeling van anderen. Is zich bewust van zijn eigen en andere referentiekaders, creëert ruimte voor dialoog over integriteit en divers vakmanschap en vervult daarin een voorbeeldrol.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris heeft een open, nieuwsgierige en onderzoekende houding en beschikt over zelfkennis en -inzicht. Hij weet wie hij is en waar hij voor staat binnen de politieorganisatie en samenleving, binnen zijn specifieke werkomgeving, afdeling of organisatieonderdeel. Hij initieert de ontwikkeling van zijn eigen (unieke) professionele identiteit binnen de politieorganisatie. Hij vormt zich een beeld ten aanzien van het geheel aan waarden, inspiratie en betekenisgeving binnen de politieorganisatie, o.a. door zelfreflectie. Hij is zich bewust van zijn drijfveren, sterktes, zwaktes en beweegredenen en relateert deze aan patronen in zijn werk. De politiefunctionaris kent zijn kwaliteiten, competenties en vaardigheden en zijn voorkeuren. Hij is zich bewust van zijn natuurlijke handelingsrepertoire en voorkeursstijl, hoe zich deze verhoudt tot voorkeursstijlen van anderen en gaat hier bewust mee om.

De politiefunctionaris ontwikkelt op eigen initiatief zijn fysieke, mentale en morele weerbaarheid en wendbaarheid. Hij is zich bewust van de verwachtingen die burgers van hem hebben als generiek/executief politiemedewerker. Hij heeft kennis en inzicht in verschillende leefstijlen en culturen binnen de samenleving (divers vakmanschap, diversiteit en inclusie) en kan dit inzetten om (operationele) veiligheidsvraagstukken aan te pakken. Hij initieert inhoudelijke dialoog met collega’s over goed politiewerk, beroepstaken, werkzaamheden en dilemma’s in het werk. Hij houdt rekening met de morele dimensie en dynamiek van de situatie. Hij kan vanuit verschillende perspectieven naar de situatie kijken en maakt een weloverwogen oordeel of stelt deze indien nodig uit. Hij handelt altijd ethisch verantwoord. Hij is hierin een voorbeeld en weet hoe hij anderen moet coachen.

De politiefunctionaris creëert en benut kansen om zich optimaal kunnen ontwikkelen tot de politiefunctionaris die hij wil zijn. Hij leert van zijn collega’s en relevante partners door vragen te stellen, gevraagd en ongevraagd feedback te geven en te ontvangen en zich kwetsbaar op te stellen.

Specifiek voor de Politieleider op niveau 6 geldt aanvullend:

De politieleider is zich ervan bewust dat zijn identiteit verschilt van die van zijn collega’s en dat deze identiteit continu in ontwikkeling is. Hij draagt zorg voor oprechte verbinding met én tussen medewerkers en stimuleert dat politiefunctionarissen van elkaar leren door vragen te stellen, gevraagd en ongevraagd feedback te geven en te ontvangen en zich kwetsbaar op te stellen. De politieleider zorgt daarmee voor een omgeving waarbinnen zowel hijzelf als zijn medewerkers zich optimaal kunnen ontwikkelen tot de politiefunctionaris die zij willen zijn. Hij is hierin zelf een voorbeeld voor zijn collega’s. Hij stimuleert en coacht de ontwikkeling van anderen d.m.v. (zelf)reflectie en beoordeling op eigen initiatief. De politieleider neemt waar nodig stelling, draagt dit uit en spreekt zich uit.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Professioneel en divers vakmanschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Bouwsteen

Werkt systematisch aan de ontwikkeling en kwaliteit van de politieorganisatie, politiewerk, dienstverlening en team

Werkt systematisch aan de ontwikkeling en kwaliteit van de politieorganisatie, politiewerk, dienstverlening en team, van binnen naar buiten en andersom. Initieert de implementatie van verbeterde toepassingen voor het team, het organisatieonderdeel en multidisciplinaire samenwerkingsverbanden.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris draagt zorg voor de doorontwikkeling van de kwaliteit van beroepstaken en werkzaamheden, het politiewerk, de dienstverlening en het functioneren van de politieorganisatie en/of het team vanuit zijn operationele rol binnen het team. Hij is in staat (eigen) ervaringen, observaties en evaluaties om te zetten in persoonlijke effectiviteit en deze te benutten voor kwaliteitsverbetering binnen de organisatie. Hij kan beargumenteerd en doelbewust afwijken van procedures en protocollen, maar blijft binnen de (juridische) kaders. Hij voorziet collega’s hierin van feedback en betrekt hen in interventies ten behoeve van kwaliteitsverbetering binnen de organisatie.

De politiefunctionaris verzamelt en analyseert informatie, initieert en organiseert onder meer ontwikkel- en intervisiegroepen om informatie te delen en klachten en knelpunten in de beroepsuitoefening of werkprocessen te onderzoeken. Daarbij bevordert hij het lerend vermogen van de organisatie door te reflecteren op het methodisch en systematisch handelen van zichzelf en/of anderen. Hij benut de mogelijkheid om te leren van deze reflecties en informatie door oplossingsstrategieën te formuleren om tot concrete voorstellen voor structurele verbeteringen te komen.

Hij creëert ruimte om zijn ideeën, verbetervoorstellen of adviezen te delen. Hij kent zichzelf en kan de ander inschatten, daardoor kan hij de ideeën, voorstellen en adviezen zowel mondeling als schriftelijk overtuigend uiteenzetten en onderbouwen. Hij initieert de implementatie van verbetertrajecten voor het team, zijn organisatieonderdeel en multidisciplinaire samenwerkingsverbanden. De politiefunctionaris handelt altijd ten behoeve van de bedoeling in de samenleving en het beoogde maatschappelijk effect.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Professioneel en divers vakmanschap

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Kwaliteit(borging)

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de politieleider

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

Samenwerken in het veiligheidsdomein

Innovatie

Methodisch en betekenisvol handelen

Kerntaak

Rechtmatig handelen bevorderen en bijdragen aan de legitimiteit van de politie

Kent het juridisch kader en de bevoegdheden van de politie en partners en kan deze rechtmatig (laten) toepassen. Kan de (maatschappelijke) impact van het politiewerk beoordelen en draagt bij aan de legitimiteit van politiewerk in de samenleving.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in een wisselende werkomgeving in de context van de (internationale) fysieke en digitale samenleving. De huidige samenleving vraagt veel van de politie. De veiligheidsvraagstukken zijn ingewikkeld, de politieke en bestuurlijke omgeving is veeleisend en het publiek is mondig en divers. Voor de politiefunctionaris kan deze omgeving afwijken van wat ‘normaal’ is en ‘vrijblijvend’ is. Het geweldsmonopolie – dat bij voorkeur niet hoeft te worden ingezet – verschaft de politie het gezag om op te treden. De politiefunctionaris werkt zowel in voorspelbare als in onvoorspelbare situaties, waarbij hij zijn handelen snel moet kunnen aanpassen en zo nodig doelgericht interventies moet ontwikkelen en (laten) uitvoeren door het (laten) toepassen van bevoegdheden. Naast het toepassen van bevoegdheden is voor hem ook het verlenen van hulp van toepassing. In de context van deze kerntaak zijn de begrippen rechtmatigheid en legitimiteit voor de politiefunctionaris relevant. Rechtmatigheid geeft aan of iets mag volgens de wet (hebben we het goed gedaan?). Legitimiteit gaat erover of het maatschappelijke gezag van de politie door de bevolking ook wordt aanvaard (hebben we het goede gedaan?). Dit is veranderlijk van aard. Politiefunctionarissen op dit niveau hebben een belangrijke rol om de legitimiteit en rechtmatigheid van politioneel handelen te toetsen en het ethisch en integer handelen te bevorderen en waar mogelijk op eigen initiatief door te ontwikkelen. Zij nemen daarbij het legaliteitsprincipe in acht en werken aan effectieve en efficiënte interventiestrategieën.

Complexiteit van deze kerntaak

Een politiefunctionaris opereert vanuit een zelfbewuste positie die rust en gezag uitstraalt en is tegelijkertijd ‘bewaker’ van de norm in de morele ruimte. De politiefunctionaris voert politie- en/of opsporingswerk uit. Daarbij maakt hij rechtmatig gebruik van zijn bevoegdheden door subsidiair en proportioneel te handelen. Hij maakt continu de afweging in zijn handelen (vooraf, tijdens en achteraf) ten opzichte van de bevoegdheden van en de samenwerking met ketenpartners om zijn professioneel handelen te rechtvaardigen in verschillende situaties. Hij adviseert anderen hierin.

Wanneer de legitimiteit van de politie wordt betwist kan dit doorwerken in zowel het eigen handelen van de politiefunctionaris als dat van zijn collega’s. Daarom draagt de politiefunctionaris, in samenwerking met zijn collega’s, bij aan de legitimiteit van politie- en opsporingswerk in de samenleving door de maatschappelijke impact van het politie- en opsporingswerk te beoordelen. Hij is zich bewust van de uitzonderlijke positie van de politie en het geweldsmonopolie en tal van wettelijke bevoegdheden waarover de politie beschikt en de impact die het toepassen van deze bevoegdheden kan hebben op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken burgers. Hij is zich ervan bewust dat dit geweldsmonopolie met terughoudendheid moet worden toegepast én dat iedereen weet dat het kan worden toegepast. Tegelijk moet de politiefunctionaris continu scherp afwegen of dit monopolie op gepaste wijze wordt toegepast, of het doel op andere wijze kan worden bereikt. Ook is hij zich bewust van het krachtenveld van verschillende maatschappelijke, organisatorische, professionele en persoonlijke normen.

Specifiek voor de politieleider op niveau 6 geldt aanvullend:

De politieleider is in staat te opereren in de dynamische omgeving van het veiligheidsdomein. Hij houdt rekening met de (veranderende) politieke en bestuurlijke situatie, ook in heftige en onverwachte incidenten, risicovolle calamiteiten en niet te plannen activiteiten. In (on)verwachte en kritische openbare-orde-situaties moet hij methodisch en systematisch het hoofd bieden aan hectiek en mediadruk. Hij draagt zorg voor bewustzijn bij zijn medewerkers van het geweldsmonopolie van de politie en zorgt voor dialoog en verbinding als het gaat om de verantwoordelijkheden en (morele) dilemma’s die dit met zich meebrengt. De politieleider beoordeelt de maatschappelijke impact van het politiewerk, betrekt zijn medewerkers hierin en draagt bij aan de legitimiteit van politiewerk in de samenleving.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politiefunctionaris werkt samen met collega’s, relevante partners en burgers. De omvang van het team waarin hij samenwerkt is afhankelijk van zijn positionering n de politieorganisatie. Hij is in zowel stabiele, wisselende en stressvolle situaties verantwoordelijk voor de resultaten van zijn eigen handelen en draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor de resultaten van het handelen van het team waarin hij werkzaam is. Hij organiseert reflectie op zijn eigen vakmanschap en handelen en faciliteert het bredere gesprek over vakmanschap, rechtmatigheid en legitimiteit. De politiefunctionaris draagt zorg voor en draagt bij aan de legitimiteit van het politiewerk in de samenleving. Dit doet hij onder meer door het juridisch kader waarbinnen de politie (in samenwerking met ketenpartners) opereert te kennen, te analyseren en het gesprek te initiëren over de interpretatie en vertaling van de toepassing van (discretionaire) bevoegdheden in de politiepraktijk.

Bouwsteen

Kent en analyseert het juridisch kader waarbinnen de politie opereert en kan dit toepassen

Kent en analyseert systematisch belangrijke en relevante (inter)nationale wet- en regelgeving en protocollen en kan deze toepassen. Onderkent kansen of knelpunten in de uitvoering in relatie tot de bevoegdheden van en samenwerking met ketenpartners.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris heeft de RTGP (Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie) toetsen met voldoende resultaat afgelegd. Hij kent de bevoegdheden die hieruit voortvloeien. Hij kent de bevoegdheden die voortvloeien uit zijn aanstelling voor generieke inzetbaarheid in relatie tot de bevoegdheden van zijn collega’s en ketenpartners (o.a. BOA’s van de gemeente, verschillende OVD’s, partners in het SGBO of TGO). Hij kent de begrenzing van deze bevoegdheden, handelt hiernaar en kan vanuit zijn discretionaire bevoegdheid situationeel handelen. Hij analyseert en schakelt tussen (inter)nationale wet- en regelgeving, protocollen en relevante data en/of gebeurtenissen. Hij gaat daarbinnen op zoek naar kansen en knelpunten in het politiewerk dat hijzelf en zijn collega’s uitvoeren. Hij legt daarbij voor zichzelf en voor anderen uit hoe deze doorwerken in het politie- en opsporingswerk. Hij onderkent de impact die een situatie kan hebben voor zichzelf, collega’s en burgers en kan elke situatie of casus vanuit diverse invalshoeken belichten en beoordelen. Hij weet wat hij wil bereiken in een situatie en binnen zijn bevoegdheden en handelt daarin methodisch.

De politiefunctionaris handelt waarden gedreven en vanuit bestuurlijk besef. Hij kent de werkwijze voor handelen als er sprake is van constatering van een strafbaar feit. Hij neemt verantwoordelijkheid voor de op- of afschaling als dit voor de situatie noodzakelijk is. Hij kent de wettelijke kaders (WPG) van de verzameling en verwerking van gegevens en hanteert deze. Hij kan de doelen, vormen, uitgangspunten en vereisten van processen-verbaal uitleggen.

De politiefunctionaris neemt vanuit zijn persoonlijke rol verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen en dat van zijn collega’s met als doel hiervan te kunnen leren. Hij initieert hierover het gesprek en geeft de ander feedback, ook staat hij ervoor open feedback van anderen te ontvangen.

Specifiek voor de politieleider op niveau 6 geldt aanvullend:

De politieleider is in staat op te treden in het publieke domein, indien de situatie daarom vraagt.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Professioneel en divers vakmanschap

• Communicatie

• Reflectievermogen en coaching

• Staatsinrichting en politiek-bestuurlijke verhoudingen in de democratische rechtstaat

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Legitimiteit, geweldsmonopolie en morele dilemma’s

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de politieleider niveau 6

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Basis wet- en regelgeving, uit:

○ Strafrecht en strafvordering

○ Privaatrecht

○ Bestuursrecht

○ Internationaal recht

○ Arbeidsrecht

Bouwsteen

Past bevoegdheden ethisch verantwoord toe en draagt bij aan de legitimiteit van politiewerk

Kan situationeel handelen in maatschappelijke context en stimuleert anderen hierin. Zoekt binnen (nieuwe) wet- en regelgeving naar kansen. Voert het gesprek over interpretatie en vertaling om de toepassing van (discretionaire) bevoegdheden en de legitimiteit van politiewerk te bevorderen. Kan de (maatschappelijke) impact van politiewerk toetsen, evalueren en verantwoorden.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris opereert methodisch, systematisch en probleemgericht in (on)verwachte situaties in de publieke ruimte (wijk, web, wereld), bijvoorbeeld bij incidenten en handhaving van openbare orde. Hij kent (de grenzen van) zijn basisbevoegdheden, bijzondere opsporingsbevoegdheden en bevoegdheden tot het gebruik van geweldsmiddelen (RTGP). Hij past deze toe binnen de kaders die de (inter)nationale wettelijke voorschriften stellen en kan hier creatief mee omgaan, passend bij de situatie. Hij draagt verantwoordelijkheid voor het onderhouden van zijn inzetbaarheid op het toepassen van deze bevoegdheden (IBT). Om zijn werkzaamheden in (on)verwachte situaties zo optimaal mogelijk uit te kunnen voeren is hij ook in staat om in het publieke domein een aantal basis politiewerkzaamheden uit te voeren.

Hij kent een ruim arsenaal aan (dwang)middelen, beredeneert welke het best passend is binnen de situatie (subsidiair en proportioneel) en maakt een verantwoorde keuze, waar nodig in combinatie met zelfverdediging. Hij acteert op het spanningsveld in de samenleving door zich de mogelijke inbreuk op (grond)rechten die deze bevoegdheden met zich meebrengen te realiseren, hij gaat hier ethisch verantwoord mee om en kan anderen hierin voorzien van advies. Hij heeft daarbij niet alleen oog voor de menselijke kracht en de menselijke vermogens, maar ook voor de menselijke kwetsbaarheid. Hij beoordeelt en verantwoordt deze impact en voert hierover het gesprek om legitimiteit van het politiewerk in de samenleving te bevorderen.

De politiefunctionaris kan een situatie snel inschatten en creëert rust en overzicht. Hij verkrijgt, verwerkt, analyseert en combineert gegevens en informatie o.a. door gebruik te maken van de informatie uit dossiers, collega’s, relevante partners en burgers. Hij organiseert het proces op een methodische en systematische wijze om te komen tot een passend plan van aanpak en denkt in scenario’s. Hij signaleert en initieert waar nodig actie. Hij weet wat hij en zijn collega’s binnen hun bevoegdheden mogen, willen en kunnen bereiken. Hij kan gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken doelgericht toepassen in het omgaan met verschillende doelgroepen waarmee hij in zijn werk te maken krijgt. De politiefunctionaris is in staat zijn oordeel uit (of bij) te stellen en zich neutraal op te stellen. Hij past kennis over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) toe in operationele vraagstukken en handelt ethisch.

De politiefunctionaris is breed executief inzetbaar. Hij neemt professionele ruimte door lef te tonen om door te pakken en waar nodig binnen de kaders van de wet beargumenteerd af te wijken van procedures, protocollen en vaste werkwijzen. Hij handelt vanuit de bedoeling van de wet- en regelgeving. Hij houdt daarbij rekening met de ernst van de situatie.

De politiefunctionaris verantwoordt zowel zijn eigen handelen als dat van zijn collega’s door dit toe te lichten en te onderbouwen. Hij kan verbaliseren en is in staat mondelinge en schriftelijke rapportages over acties, waarnemingen en gebeurtenissen conform wettelijke eisen vast te leggen in de politiesystemen (waar nodig in een proces-verbaal) en zorgt ervoor dat de relevante info beschikbaar wordt gesteld voor collega’s. Hij geeft gevraagd en ongevraagd feedback op de rapportages van zijn collega’s. Hij reflecteert op zijn eigen handelen en dat van zijn collega’s, formuleert verbeterpunten en zet verbetertrajecten in gang.

Specifiek voor de politieleider op niveau 6 geldt aanvullend:

De politieleider denkt na over handelingsopties en is hierover in dialoog met zijn medewerkers. Hij stimuleert anderen na te denken over relevant handelen, wat daarvoor nodig is en wie daarin het beste welke bijdrage kan leveren. Hij vertoont voorbeeldgedrag in het actief aanbieden van deze handelingsopties, in het tonen van empathie, duidelijk zijn, verwachtingen controleren en samenwerken met collega’s en relevante partners.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Professioneel en divers vakmanschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Staatsinrichting en politiek-bestuurlijke verhoudingen in de democratische rechtstaat

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Legitimiteit, geweldsmonopolie en morele dilemma’s

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Maatschappelijke, politieke en bestuurlijke context van politiewerk

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de politieleider niveau 6

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

Basis wet- en regelgeving, uit:

Strafrecht en strafvordering

Privaatrecht

Bestuursrecht

Internationaal recht

Arbeidsrecht

Integraal werken

Houding en gedrag

Specifieke kerntaken

Kerntaak

Leidinggeven vanuit een professionele oriëntatie

Stuurt en verbindt team, organisatie en partners in het veiligheidsnetwerk ten behoeve van opgavegericht, integraal

multidisciplinair samenwerken in gecompliceerde situaties voor de korte en middellange termijn.

Context van deze kerntaak

In deze kerntaak zijn vraagstukken of opgaven in de wisselende ‘buitenwereld’ (wijk, web en wereld) het vertrekpunt voor het leidinggeven aan een collectief van medewerkers met gevarieerde en niet-routinematige werkzaamheden. De praktijk van de politieleider bij de politie kenmerkt zich door het moeten omgaan met een verscheidenheid aan vraagstukken, die deels van voorspelbare aard zijn, deels onvoorspelbaar, verschillen naar complexiteit en urgentie, verschillen naar betrokkenen (intern en extern) en ernst of mogelijke schadelijkheid. De contexten waarbinnen gehandeld moet worden verschillen: van (delen van) het eigen team, de eigen organisatie tot externe partners en bondgenoten. Van belang bij het werken aan vraagstukken is het verkrijgen en verwerken van interne als externe informatie, initiëren van (samen)werken en netwerken én het daarmee versterken van de eigen (informatie)positie, die van de organisatie en het bijdragen aan het beoogde maatschappelijke effect. Positionering en legitimering zijn belangrijke punten voor de politieleider. Het waardengedreven mensen verbinden aan resultaten is de norm, waarbij professionele standaarden en protocollen helpend kunnen zijn maar er ook aandacht is voor professionele ruimte. Het aanpakken van vraagstukken of opgaven gaat hand in hand met het leren van individuen en groepen. In verbinding staan met mensen en mensen in hun kracht zetten, maar ook steeds kritisch evalueren van het werk, daarvan leren en verbeteren, maakt de PDCA-cirkel rond.

Complexiteit van deze kerntaak

De politieleider wordt geconfronteerd met een grote verscheidenheid aan situaties en vraagstukken, waarin gevraagd wordt beslissingen te nemen, cq te handelen. Die verscheidenheid zit hem zowel in de aard, complexiteit als reikwijdte en raakt aan verschillende contexten. De politieleider moet beslissingen kunnen en durven te nemen binnen contexten waarin niet altijd volledig zicht bestaat op wat er nou waarom aan de hand is. En waarin ‘oplossingen’ ook niet altijd gegeven zijn. Beslissingen zijn vaak van invloed op werk en leven van mensen binnen en/of buiten de organisatie. Goed leidinggeven in deze situaties vraagt, naast zicht op eigen mogelijkheden en beperkingen, om goed inzicht in kenmerken van en dynamiek binnen de contexten waarbinnen gehandeld moet worden. Het gaat dan onder andere om de uitwerking van inrichtings- en organisatieprincipes op de manieren van werken en samenwerken, omgaan met de druk van alledag en om positionering binnen en buiten en de samenhang daartussen. Het gaat om de vraag wat medewerkers motiveert en waarom, wat en hoe de politieleider daaraan kan bijdragen ten behoeve van een optimaal functioneren. Daarnaast begeeft de politieleider zich in een politiek-bestuurlijke context en in een gezags- en samenwerkingsrelatie met het OM en kan hij zich hiertoe verhouden. De politieleider weet hoe de interne en externe lijnen lopen en kan strategisch beleid tactisch vertalen naar de operatie voor zijn team, waarvoor hij tactisch en operationeel verantwoordelijk is.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieleider werkt samen in wisselende werkomgevingen, met medewerkers/collega’s, gelijken, leidinggevenden of specialistische collega’s, relevante partners en burgers. Hij faciliteert de voorwaarden voor een goede samenwerking tussen de verschillende niveaus intern en extern. Hij draagt verantwoordelijkheid voor resultaten van zijn eigen handelen en voor het resultaat van het werk van zijn medewerkers. Hij stuurt gecompliceerde vraagstukken of opgaven aan – soms kort cyclisch, soms structureel -, draagt hiervoor gedeelde verantwoordelijkheid en neemt beslissingen in een meestal voorspelbaar, maar soms ook onvoorspelbaar speelveld. De politieleider draagt de verantwoordelijkheid om zijn eigen professionele ontwikkeling en die van zijn medewerkers te managen. De politieleider verzamelt en interpreteert relevante gegevens over het professioneel handelen van zichzelf en zijn team en reflecteert op hoe hij zijn team managet. Hij is kritisch op hoe zijn medewerkers motiveert, doelen stelt, verantwoordelijkheid delegeert, maar ook neemt en draagt en hoe effectief hij communiceert. Hierin combineert hij sociaal-maatschappelijk, beroepsmatige, wetenschappelijke en ethische aspecten en weegt deze af.

Bouwsteen

Verwerft een goede (informatie-)positie

Verwerft en versterkt een goede (informatie)positie en staat in verbinding met zijn omgeving, zowel intern als extern. Kan vanuit praktijkonderzoek en/of praktijkkennis maatschappelijke, bestuurlijke ontwikkelingen vanuit meervoudig perspectief relateren aan toepassingen voor de politiepraktijk. Kan daarover adviseren in de organisatie (zowel naar de staf, lijn als naar medewerkers).

Leeruitkomst

De politieleider heeft een nieuwsgierige en onderzoekende houding. De politieleider onderzoekt gecompliceerde vraagstukken vanuit een meervoudig perspectief, interpreteert dit en handelt hiernaar. Hij onderkent relevante (inter-)nationale politiek-bestuurlijke ontwikkelingen en kan daarop anticiperen. Hij verwerft relevante gegevens en informatie (zelf of door anderen verkregen) over zijn ‘omgeving’, zowel binnen als buiten. Hij geeft betekenis aan ontwikkelingen m.b.t. de veiligheidsbeleving van burgers en gebiedsgebonden politiezorg, maatschappelijke en/of bestuurlijke ontwikkelingen, evaluaties van projecten, maar ook interne onderzoeksproducten. De politieleider initieert onderzoek naar aanleiding van actuele dan wel verwachte problematiek in/op het werkgebied, stuurt op het formuleren van passende vraagstellingen, de totstandkoming en uitvoering van onderzoek en draagt verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de door hem geïnitieerde onderzoeken en de vertaling ervan naar de operatie. In andere gevallen draagt de politieleider de verantwoordelijkheid voor het bepalen van consequenties van uitgevoerd onderzoek voor zijn organisatieonderdeel. De politieleider beschikt zelf over de kennis en vaardigheden van praktijkgericht onderzoek en analyse vanuit een meervoudig perspectief. Hij combineert deze informatie, relateert dit aan toepassingen voor de politiepraktijk en duidt dit in het licht van het instrumentarium en de activiteiten die in zijn organisatieonderdeel worden ingezet. De politieleider geeft (praktische) betekenis aan de resultaten en gebruikt dit mede als basis voor gedegen en rechtvaardige besluitvorming. Hij deelt de ingewonnen informatie en geeft gevraagd en ongevraagd advies aan beleidsbepalers en leidinggevenden over (de effecten van) beleid op operationeel politiewerk.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Communicatie

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Bevoegdheden van interne en externe partners Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Ontwikkeling in wijk, web en wereld

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Samenwerken in het veiligheidsdomein

• Persoonlijke effectiviteit

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Innovatie

• Kwaliteits(borging)

Bouwsteen

Geeft integraal leiding

Geeft leiding aan een collectief van medewerkers met gevarieerde en niet-routinematige werkzaamheden. Draagt verantwoordelijkheid voor het aansturen van gecompliceerde processen en verbindt medewerkers. Stelt passende teams samen op basis van behoeften en context. Bevordert het kwaliteitsbewust werken en geeft ruimte voor verantwoorde improvisatie en

stuurt op legitimiteit.

Leeruitkomst

De politieleider geeft leiding aan een team van uitvoerende medewerkers en specialisten met gevarieerde, gecompliceerde maar enigszins voorspelbare werkzaamheden. Hij stimuleert – binnen de kaders van legitimiteit – autonomie van zijn medewerkers, draagt zorg voor verbinding en professionele ruimte en geeft ruimte aan verantwoorde improvisatie. Hij bespreekt met mensen wat zij nodig hebben om goed te kunnen functioneren of te excelleren en faciliteert dit. De politieleider analyseert gemaakte keuzes en bewaakt de kwaliteit van politiewerk.

De politieleider onderkent relevante (inter)nationale politiek-bestuurlijke ontwikkelingen en kan daarop samen met zijn team anticiperen. Hij organiseert de capaciteit die nodig is voor de opgave. Hij verbindt medewerkers waarden gedreven aan resultaten en bouwt daarmee (verder) aan zijn team. In dialoog met medewerkers stelt hij een samenhangende operationele planning op en vormt hij (multidisciplinaire) teams, passend bij de behoeften en context. De politieleider identificeert samen met medewerkers de verschillende talenten en kennisgebieden. Hij bouwt aan allianties en verbindt mensen om vanuit collectiviteit, lenigheid en flexibiliteit de opdracht zo optimaal mogelijk te kunnen vervullen. Hij is in staat verder te denken dan zijn eigen vakgebied of organisatieonderdeel en overziet de toegevoegde waarde van zijn afdeling/team in het grotere geheel. Hij staat in nauw contact met andere organisatieonderdelen en vakgebieden en weet deze te benutten ten behoeve van de werkzaamheden. De politieleider speelt in op het aansturen van onvoorspelbare processen. Hij is flexibel en sensitief en kan acteren en besluiten onder druk. Hij is bekend met de processen van escalatie en varianten van opschaling en past deze toe passend bij de situatie. De politieleider kan vanuit verschillende functierollen denken en handelen (bv. opdrachtgever, opdrachtnemer, coach, spreekbuis, beleidsuitvoerder etc) en kan deze rollen in zichzelf verenigen. Hij is bewust bezig met de professionaliteit van zijn mensen en de organisatie, draagt zorgt voor professionele handelingsruimte, maar stuurt daarbij altijd op legitimiteit en navolgbaarheid van het handelen.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Communicatie

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Basis wet- en regelgeving, uit:

○ Strafrecht en strafvordering

○ Privaatrecht

○ Bestuursrecht

○ Internationaal recht

○ Arbeidsrecht

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Organisatie van de gebiedsgebonden werk

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Maatschappelijke, politieke en bestuurlijke context van politiewerk Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

• Politiek-bestuurlijke strategieën Integraal werken

• Persoonlijke effectiviteit

• Samenwerken in het veiligheidsdomein

• Methodisch en betekenisvol handelen

• Houding en gedrag

• Leiderschap en leidinggeven

• Bedrijfsvoering (richten, inrichten en verrichten)

• (Team)ontwikkeling

Bouwsteen

Initieert het (samen)werken en netwerken

Initieert en onderhoudt netwerken ter bevordering van multidisciplinaire samenwerking en wederzijds begrip, zowel intern als extern (wijk, web, wereld).

Leeruitkomst

Vanuit verbinding van de operatie aan de strategie gaat de politieleider op zoek naar nieuwe/passende of benut bestaande samenwerkingspartners of bondgenoten in het veiligheidsnetwerk. Hij benadert gericht deze partijen, gaat nieuwe allianties aan of versterkt bestaande allianties in wijk, web en wereld. De politieleider analyseert het interne en externe krachtenveld en ontwikkelt een gevoel voor zijn netwerk. Hij overziet het krachtenveld, weet waar relevante spelers zich bevinden en hoe hij deze kan inzetten voor zijn opgave. Hij heeft en houdt zicht op en toont begrip voor ieders belangen en doelen en zoekt naar gemeenschappelijkheid. De politieleider zet hiervoor doelbewust de gangbare communicatie- en gesprekstechnieken in, is sociaal vaardig en toont inlevingsvermogen. Hij legt snel verbanden.

Met relevante partijen, zowel intern als extern, zowel fysiek als digitaal, nationaal en soms ook internationaal, bouwt de politieleider volgens beproefde sociale netwerkstrategieën een relatie op, om invulling en uitvoering te geven aan en verwachtingen te managen ten behoeve van een gezamenlijke aanpak van gecompliceerde problemen in het veiligheidsdomein. Hij staat in nauw contact met hen en staat open voor signalen vanuit de netwerken. Hij toont politiek-bestuurlijk sensitiviteit. Hij kan zijn oordeel uitstellen, zich in anderen verplaatsen en toont inlevingsvermogen. Hij kan zijn eigen positie en invloed in deze netwerken aanwenden en strategisch inzetten bij het (bestuurlijk) agenderen van (politie)zaken. Hij overtuigt en adviseert partijen en beargumenteert daarbij duidelijk zijn standpunt.

De politieleider zorgt voor verbinding en wederkerige samenwerking in het team en daarbuiten en maakt daarover afspraken met staf en lijn, specialisten en externen. Hij zorgt voor samenhang en houdt overzicht over alle activiteiten rondom probleemgericht werken, zowel intern als extern. De politieleider initieert het multidisciplinair (samen)werken ten behoeve van de aanpak van veiligheidssproblematiek in wijk, web en wereld. Hij heeft overzicht, voert regie op de processen en onderhoudt contacten met anderen. Hij bevraagt, coördineert en coacht de werkzaamheden van zijn eigen medewerkers en andere betrokkenen en organiseert samenwerking tussen diverse partners in het veiligheidsnetwerk. Hij bewaakt en monitort de kwaliteit, volgens afgesproken richtlijnen en bespreekt dit met betrokkenen uit het netwerk/de keten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Bevoegdheden van interne en externe partners Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)Maatschappelijke, politieke en bestuurlijke context van politiewerk Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

• Politiek-bestuurlijke strategieën Integraal werken Samenwerken in het veiligheidsdomein

• Houding en gedrag

Bouwsteen

Organiseert evalueren en leren van politiewerk

Evalueert en overziet effecten van politiewerk op de organisatie, medewerkers en de samenleving. Vervult daarin een functie tussen beleid en operatie en organiseert de transfer naar leren ten behoeve van de organisatie en vakontwikkeling.

Leeruitkomst

De politieleider verzamelt en analyseert doelgericht gegevens en informatie, waarmee hij een compleet beeld van de aanpak van (gecompliceerde) veiligheidsproblematiek, de dienstverlening, het functioneren en de resultaten van het team en het functioneren van ketenpartners vormt. Hij verzamelt zelf gegevens en informatie of geeft opdracht voor het aanleveren daarvan. Hij vraagt feedback en reflecties van betrokkenen, zowel intern als extern. De politieleider duidt gegevens en informatie over resultaten en de effectiviteit van de aanpak, kan analyses lezen en begrijpen en trekt vervolgens conclusies waarbij hij de effecten van politiewerk op individuele medewerkers, het team, de organisatie en de samenleving overziet. De politieleider leidt daaruit onder meer van af hoe het team functioneert en hoe de samenwerking met ketenpartners verloopt.

De politieleider bevordert daarbij het lerend vermogen van de organisatie door te reflecteren op het methodisch en systematisch handelen van zichzelf en/of anderen. Hij evalueert de gekozen aanpak kritisch, met collega’s, ketenpartners en op basis van relevante (bestuurlijke) rapportages. De politieleider organiseert voor individuele medewerkers, groepen en teams de transfer van deze gegevens naar leren ten behoeve van vakontwikkeling van individuen, professionaliteit van groepen en teams en een beter functioneren van de organisatie. Hij benut de mogelijkheid om te leren van deze evaluaties. De politieleider denkt samen met betrokkenen na over oplossingsstrategieën of (structurele) verbetering van resultaten. De politieleider bespreekt en/of stelt verbeteringen voor. Hij vertaalt dit naar de operatie, pleegt in overleg met het team en/of de partners interventies of onderneemt waar nodig actie. De politieleider maakt vervolgafspraken en stuurt op goede vastlegging.

Hij communiceert effecten van politiewerk doelgericht met relevante betrokkenen en rapporteert bevindingen en bijzonderheden binnen en buiten de organisatie. De politieleider kan daarbij omgaan met de invloed en druk van (sociale) media. De politieleider vervult daarin een functie tussen beleid en operatie en kan ook optreden als woordvoerder van de organisatie.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Professioneel en divers vakmanschap

• Communicatie

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Legitimiteit, geweldsmonopolie en morele dilemma’s Maatschappelijke, politieke en bestuurlijke context van politiewerk Politiek-bestuurlijke strategieën Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

• Integraal werken

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Innovatie

• Methodisch en betekenisvol handelen

• Kwaliteits(borging)

Kerntaak

Leidinggeven vanuit een mensgerichte oriëntatie

Creëert een veilige werkomgeving waarin openheid, leren en inclusiviteit vorm krijgen.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in de wisselende werkomgeving van de politieorganisatie. In de politieorganisatie werken veel verschillende mensen met uiteenlopende talenten en achtergronden. Daarom is aandacht voor thema’s als diversiteit, inclusie en divers vakmanschap van belang. Iedere collega doet ertoe. De politieleider bouwt aan veilige, competente en effectieve teams, waarin openheid, leren en inclusiviteit optimaal vorm krijgen. Dit doet hij met oog voor de verscheidenheid van individuen en ieders toegevoegde waarde. Hiervoor is het randvoorwaardelijk dat hij in verbinding staat met zijn medewerkers, ieder individu maar ook als groep. Hij stimuleert hun ontwikkeling en functioneren als individu, groep of team. De politieleider voert de dialoog. De politieleider draagt zorg voor de juiste randvoorwaarden op het gebied van ontwikkeling, vitaliteit, inzetbaarheid en veiligheid. Daarmee kunnen zijn medewerkers hun werk als politiemens goed uitvoeren in een steeds veranderende samenleving en op verschillende levels, zowel intern en extern (wijk, web, wereld en de samenhang daartussen).

Complexiteit van deze kerntaak

Alle medewerkers binnen de politieorganisatie moeten zich veilig en gewaardeerd voelen. Tegelijkertijd moet iedereen zich kunnen onderscheiden in het vak met hun talent en hun unieke toegevoegde waarde en wil men ondersteund worden bij het optimaal benutten hiervan. De politieleider moet in staat zijn te zorgen voor echte connectie met medewerkers, om hun unieke talenten en vakmanschap optimaal te kunnen inzetten. Hij draagt zorg voor een omgeving waarin zij zich vrij voelen om kritisch mee te denken en hun individuele maar ook collectieve professionaliteit op waarde geschat wordt. Tegelijkertijd vergt politiewerk in teams uniformiteit, sterke onderlinge verbondenheid en actiegerichtheid. Voor de leidinggevende is het de uitdaging evenwicht te brengen in het werken in teams en dat individuele medewerkers zichzelf kunnen zijn. Sturen op resultaat mag de aandacht voor sociale veiligheid en omgangsvormen niet overschaduwen. Van de politieleider wordt gevraagd dat hij met een brede variëteit aan politiemensen kan omgaan, hen als professional én als mens waardeert en hen samenbrengt en verbindt als groep of als team.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieleider werkt samen in onbekende, wisselende werkomgevingen (ook internationaal), met medewerkers in zijn team, collega’s, relevante partners en burgers. De politieleider heeft de verantwoordelijkheid het beste uit zichzelf en zijn mensen te halen. Hij heeft het vermogen zich kwetsbaar op te stellen, en draagt verantwoordelijkheid voor resultaten van zijn eigen handelen en staat voor het resultaat van het werk van zijn medewerkers. De politieleider geeft leiding aan en is verantwoordelijk voor medewerkers die in stabiele, maar ook stressvolle situaties kunnen belanden. Hij is verantwoordelijk voor hun welbevinden, functioneren en handelen en neemt beslissingen in dit soms onvoorspelbare speelveld. De politieleider is een voorbeeld voor anderen, een vraagbaak en een vertrouwenspersoon. Hij staat open voor andermans opinie en bouwt samen met zijn medewerkers aan een werkomgeving waarin openheid en leren van en met elkaar vorm krijgt. De politieleider brengt de mogelijkheden, kwaliteiten en toegevoegde waarde van individuen, groepen of teams in kaart en neemt de verantwoordelijkheid op zich om hun professionele ontwikkeling te managen.

Bouwsteen

Creëert een veilige werkomgeving waarin openheid (vanuit meerdere perspectieven), leren en inclusiviteit vorm krijgen

Werkt proactief aan de ontwikkeling van, samenhang en dialoog tussen individuele medewerkers, groep en het team.

Leeruitkomst

De politieleider zorgt voor een sociaal veilig werkklimaat, waarin openheid, leren en inclusiviteit vorm krijgen. Hij creëert de juiste randvoorwaarden voor sociaal veilige omgeving waarin iedereen – ongeacht welk persoonskenmerk dan ook – kan meedoen. De politieleider werkt actief aan verbinding met en tussen zijn medewerkers. De politieleider laat zichzelf zien en stelt zich benaderbaar en kwetsbaar op. Hij communiceert zelf open over bepaalde verwachtingen, normen en waarden ten aanzien van openheid, leren van én met elkaar en inclusiviteit en geeft daarbij het goede voorbeeld. Belangrijk hierbij is dat de politieleider waarden bespreekbaar maakt, met individuen, groepen en teams. Hij is duidelijk over gewenste ethiek en richtlijnen vanuit de organisatie en heeft steeds in beeld hoe het met het individuen groepen of het team is gesteld is ten aanzien van de verwachtingen, normen en waarden. Hij werkt actief aan de ontwikkeling van en samenhang tussen medewerkers, groepen en team door met hen de dialoog te voeren over verschillende maatschappelijke en ethische kwesties en sociaal-maatschappelijk, beroepsmatige, wetenschappelijke en ethische aspecten afwegen. De politieleider stimuleert talent in zijn team en stimuleert dat medewerkers vanuit meerdere perspectieven kunnen leren en ontwikkelen. Hij is steeds kritisch op hoe hij zelf zijn medewerkers motiveert, doelen stelt, verantwoordelijkheid delegeert, maar ook neemt en draagt en hoe effectief hij communiceert. De politieleider gaat conflicten niet uit de weg, en – waar nodig – bemiddelt hij onpartijdig. De politieleider verzamelt en interpreteert relevante gegevens om te beoordelen hoe veilig, open en inclusief de werkomgeving is. Hij houdt medewerkers een spiegel voor en stelt gewetensvragen. Hij vraagt feedback, monitort ontwikkelingen en kaart onderwerpen of problematiek aan, indien gewenst betrekt hij specialisten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Professioneel en divers vakmanschap

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Methodisch en betekenisvol handelen

• Leiderschap en leidinggeven

• Houding en gedrag

• (Team)ontwikkeling

Bouwsteen

Draagt verantwoordelijkheid voor het (laten) hanteren van HR- en personeelsinstrumenten

Draagt verantwoordelijkheid voor het (laten) hanteren van HR- en personeelsinstrumenten ten behoeve van ontwikkeling, vitaliteit, inzetbaarheid en veiligheid van medewerkers.

Leeruitkomst

Het team als geheel moet competent zijn om goed politiewerk te leveren, passend bij de opgave. De politieleider kan (laten) inventariseren welke mix van competenties binnen het team nodig is in relatie tot de context en de specifieke (veiligheids-) vraagstukken van het team. De politieleider staat in verbinding met zijn team en kan de ‘staat’ en de samenhang van het team, groepen of individuen (specifieke aandachts-, ontwikkel- of knelpunten) in beeld (laten) brengen, in relatie tot thema’s als persoonlijke ontwikkeling, vitaliteit, inzetbaarheid en veiligheid. Hij onderkent en benut de diversiteit in de mogelijkheden, wensen en behoeften van zijn medewerkers en stuurt waar nodig bij. De inzet van HR- en personeelsinstrumenten kunnen hem helpen het functioneren en presteren van zijn medewerkers te volgen, verbeteren en beoordelen. De politieleider kan deze daarvoor doelmatig (laten) inzetten.

Hij stelt in dialoog met zijn team periodiek een HRM-beleidsplan op of delegeert dit en beschrijft de gewenste ontwikkeling en aandachts- en knelpunten van zijn team als geheel en als optelsom van individuen (zowel kwalitatief als kwantitatief). Op basis van de input van zijn team creëert hij mogelijkheden voor het team door zijn positie en invloed te gebruiken en draagt verantwoordelijkheid.

De politieleider sluit aan bij de wensen en behoeften op de werkvloer, werkt actief aan het waarderen en (laten) equiperen van zijn medewerkers. Hij stuurt bij (functionerings-)problemen waar nodig bij en zorgt voor begrenzing en/of follow-up als hij dat noodzakelijk acht. Hij bevordert professionele ruimte en vakvolwassenheid van medewerkers. Hij stimuleert persoonlijke ontwikkeling en professionalisering van het team, ondersteunt teamleden bij hun ontwikkelingsrichting en creëert ruimte voor intervisie en begeleiding. Hij staat in nauw contact met zijn medewerkers en monitort welbevinden, ziekte en verzuim. De politieleider stimuleert actief het geven van feedback vervult hierin een voorbeeld voor anderen en staat hier zelf ook voor open. De politieleider organiseert werkoverleg met individuen, groepen of team waarin aandacht is voor ontwikkeling, vitaliteit, inzetbaarheid en veiligheid.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Professioneel en divers vakmanschap

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Methodisch en betekenisvol handelen

• Leiderschap en leidinggeven

• Houding en gedrag

• (Team)ontwikkeling

• HR-en personeelsinstrumenten

Bouwsteen

Draagt verantwoordelijkheid voor het (laten) beoordelen prestaties van medewerkers

Draagt verantwoordelijkheid voor het zowel kwalitatief als kwantitatief (laten) beoordelen van de prestaties van medewerkers. Gaat gericht en waarden gedreven de dialoog aan met medewerkers over hun inzet en resultaten.

Leeruitkomst

De politieleider vertaalt afdelingsdoelstellingen naar individuele doelstellingen voor medewerkers, waarin wordt afgesproken wat van medewerkers verwacht wordt, wat beoogde resultaten zouden moeten zijn en welke ontwikkeling daarbij hoort of wordt verwacht. De politieleider kan op basis van richtlijnen binnen de organisatie (laten) duiden wat goed functioneren is en kan beoogde prestaties (zowel kwantitatief als kwalitatief) (laten) vastleggen, ook in het licht van het beoogde maatschappelijke effect. De politieleider maakt het functioneren bespreekbaar en voert voorgangsgesprekken met individuele teamleden (of delegeert dit) om gestelde doelen te bewaken, evalueren en soms te herzien. Hij kan steeds gericht en waardengedreven de dialoog aan (laten) gaan met medewerkers over hun inzet, resultaten en hun bijdrage aan de maatschappelijke opdracht. Hij maakt dit bespreekbaar en onderbouwt met behulp van feedbacktechnieken wat hij ziet en hoort. Ook bij de periodieke beoordeling brengt de politieleider duidelijk over wat zijn beoordeling van medewerkers is en beargumenteert hoe hij tot dit oordeel is gekomen. Als hij dit delegeert, geeft hij dit met vertrouwen uit handen, maar zorgt hij voor overzicht en behoudt hij zijn verantwoordelijkheid hierin.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Professioneel en divers vakmanschap

• Communicatie

• Reflectievermogen en coaching

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Methodisch en betekenisvol handelen

• Bedrijfsvoering (richten, inrichten en verrichten)

• Leiderschap en leidinggeven

• Houding en gedrag

• (Team)ontwikkeling

• HR-en personeelsinstrumenten

• Verandermanagement

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Kerntaak

Leidinggeven vanuit een bedrijfskundige oriëntatie

Draagt zorg voor een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering en integrale sturing op het systeem van mensen en middelen voor de korte en middellange termijn t.b.v. beoogd maatschappelijk effect.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats binnen de bedrijfsvoering van de organisatie. Organisatievraagstukken vragen een integrale bedrijfskundige blik, om te kunnen zorgen voor een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering en tegelijk optimaal bij te dragen aan beoogd maatschappelijk effect. Hierin komen onderwerpen als human resource management, capaciteitsmanagement, public value management, financieel management, inkoopmanagement, verandermanagement, besluitvorming en communicatie naar voren.

Complexiteit van deze kerntaak

De politieleider moet vanuit visie, leiderschap en een integrale blik waarde toevoegen aan het team. Hij kan zich inleven in de uitdagingen waar zijn medewerkers voor staan vanuit theoretische kennis en soms praktijkervaring. Teamleden zijn professionals, vakkundig en weten vaak beter hoe het werk effectiever of efficiënter kan worden uitgevoerd. Hier moet de politieleider kunnen afwegen welke verantwoordelijkheid hij op welke manier in verschillende lagen in de organisatie belegt. De paradox is dat juist nu de omgeving waarin de organisatie opereert sneller dan ooit verandert, de leider zijn medewerkers moet loslaten, en vertrouwen op hun zelfstandigheid.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieleider werkt samen in wisselende werkomgevingen, met medewerkers in zijn team, collega’s, relevante partners en burgers. Hij draagt verantwoordelijkheid voor resultaten van zijn eigen handelen en staat voor het resultaat van het werk van zijn medewerkers. Hij stuurt op de bedrijfsvoering, draagt hiervoor gedeelde verantwoordelijkheid en neemt beslissingen in een onvoorspelbaar speelveld. De politieleider committeert zich met zijn organisatieonderdeel aan het bijdragen aan beoogd maatschappelijk effect. Hij draagt het (bij)stellen van doelen naar zijn medewerkers uit en verantwoordt zich naar staf en lijn.

Bouwsteen

Vertaalt organisatiebeleid naar inrichting en aansturing van de organisatie

Volgt ontwikkelingen in de organisatie. Kent de interne en relevante externe stakeholders en benut deze bij het vertalen van beleid naar doelstellingen t.b.v. beoogd maatschappelijk effect. Kan vanuit meervoudig perspectief (investerings-)keuzes ten aanzien van mensen en middelen overzien, afwegen, maken en verantwoorden om te komen tot integrale inrichting en aansturing van het organisatieonderdeel.

Leeruitkomst

De politieleider kent en volgt ontwikkelingen in de organisatie en in de samenleving. Hij overziet de effecten van operationeel politiewerk op de organisatie, uitvoerende medewerkers en (het verwachtingspatroon van) de burger. Hij beslist mee over de ontwikkeling van beleid, zet dit in als maatschappelijk sturingsinstrument, met het beoogde maatschappelijk effect voor ogen. Hij kent de interne en relevante externe stakeholders en hun taken. Hij zet zijn relatie met hen doelbewust in bij het vertalen van beleidsdoelstelling, naar organisatiedoelstellingen, naar een resultaatgericht werkplan. Hierin komen onderwerpen naar voren. De politieleider overziet de onderlinge afhankelijkheid en samenhang van onderwerpen als human resource management, capaciteitsmanagement, public value management, financieel management, inkoopmanagement, verandermanagement, besluitvorming en communicatie om het eigen organisatieonderdeel goed te kunnen positioneren, afgesproken prestaties te bereiken en optimaal bij te dragen aan beoogd maatschappelijk effect. De politieleider heeft brede geïntegreerde kennis van goede bedrijfsvoering en kan de samenhang der delen overzien. Hij is niet op alle onderwerpen specialist, maar voldoende ingevoerd om gegevens en informatie te duiden en af te wegen. Met soms minimale informatie maakt hij keuzes, stuurt hij, durft hij keuzes te maken en kan hij zich daarover verantwoorden.

De politieleider maakt vanuit integraal perspectief een samenhangende operationele planning. De politieleider kan vanuit meervoudig en integraal perspectief (investerings-)keuzes ten aanzien van mensen en middelen overzien, afwegen en maken. Dit doet hij in samenspraak met zijn medewerkers en staf en lijn. Hij verantwoordt zich over gemaakte keuzes op verschillende niveaus en stuurt op commitment en integriteit binnen zijn organisatieonderdeel ten aanzien van de gestelde doelen. Bij de inrichting en aansturing van de organisatie verhoudt hij zich effectief tot de werkvloer, staf, lijn en andere stakeholders, om te komen tot integrale inrichting en aansturing van het organisatieonderdeel.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Communicatie

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Methodisch en betekenisvol handelen

• Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

• Integraal werken

• Samenwerken in het veiligheidsdomein

• Leiderschap en leidinggeven

• Bedrijfsvoering (richten, inrichten en verrichten)

• Houding en gedrag

Bouwsteen

Draagt gedelegeerd verantwoordelijkheid voor het behalen van organisatiedoelen

Verzamelt en interpreteert relevante gegevens uit de organisatie en speelt hierop in ten behoeve van het leveren en verbeteren van prestaties. Benut de planning en control cyclus (plannen, rapportages, verantwoording) als effectief sturingsinstrument voor het bereiken en bijsturen van organisatiedoelstellingen en beoogd maatschappelijk effect.

Leeruitkomst

De politieleider verzamelt en interpreteert relevante gegevens en informatie over de prestaties van zijn organisatieonderdeel en zijn eigen functioneren daarin. Hij benut gegevens en informatie van binnen en buiten als sturingsinstrument. Hij werkt daarmee aan het maximaal presteren van zijn organisatieonderdeel en draagt daarmee bij aan het maatschappelijk effect van het handelen. De politieleider beoordeelt op basis van gegevens en informatie de voortgang van de gemaakte werkafspraken en het presteren van zijn organisatieonderdeel. Hij stuurt op het nakomen van de werkafspraken, het leveren en verbeteren van prestaties en het bereiken – en waar nodig of wenselijk – bijsturen van organisatiedoelstellingen en beoogd maatschappelijk effect. De politieleider zet de planning en control cyclus doelbewust in (koers- en planvorming, tussentijds meten, rapporteren en bijsturen, verantwoorden). Hij kent de relevante informatiesystemen binnen de organisatie om relevante gegevens en informatie te verzamelen en te interpreteren. Hij verzamelt deze gegevens en informatie zelf of geeft opdracht voor het aanleveren daarvan. Hij maakt op basis hiervan analyses, of geeft opdracht tot het maken van analyses rondom ‘harde’ sturingsinformatie’ zoals kosten, baten, declarabiliteit en ‘zachte’ sturingsinformatie, zoals samenwerking, communicatie en risicomanagement en beoordeelt of mensen en middelen rechtmatig en doelmatig worden ingezet. Indien de analyse daartoe aanleiding heeft, kan de politieleider snel schakelen en een gekozen aanpak kritisch evalueren en zo nodig aanpassen. De politieleider intervenieert tijdig en moedig (binnen en buiten), verantwoordt zich waardengedreven daarover en stuurt op goede vastlegging.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

• Politiek-bestuurlijke strategieën

• Leiderschap en leidinggeven

• Bedrijfsvoering (richten, inrichten en verrichten)

• Houding en gedrag

• Kwaliteit(borging)

Kerntaak

Leidinggeven vanuit een veranderkundige oriëntatie

Zorgt voor een organisatie die veerkrachtig en wendbaar is. Geeft vorm aan (organisatie)verandering. Stelt veranderaanpakken voor op de korte en middellange termijn op basis van de eisen van de organisatie, samenleving en/of ontwikkelagenda’s. Draagt zorg voor implementatie ervan.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in de wisselende werkomgeving van de politieorganisatie. Elke organisatie heeft met verandering te maken. Dat kunnen kleine maar ook grote veranderingen zijn en de organisatie moet ervoor zorgen dat ze veerkrachtig en wendbaar is.

Complexiteit van deze kerntaak

Verandering laat zich niet gemakkelijk grijpen en is niet altijd succesvol. Er zijn barrières die verandering in de weg kunnen staan. Er is niet altijd een duidelijk begin- en eindpunt, maar het is wel aan de politieleider om beweging en verandering te stimuleren, hierin anderen voor te gaan, invulling te geven aan de stappen van verandering én de stappen die gezet zijn vast te houden en uit te bouwen. Niet alleen de inhoud van een verandering is belangrijk, maar ook het proces, de context van de verandering, de samenhang daartussen en de diverse belanghebbenden. Medewerkers, leidinggevenden en beleidsmakers hebben verschillende belangen, hier moet de politieleider mee om kunnen gaan. Draagvlak in alle lagen van de organisatie is van belang voor het slagen van veranderingen. Informatie van de werkvloer voor goed inzicht en gebaseerd op de juiste feiten is hiervoor een belangrijke voorwaarde. Het betrekken en verwoorden van meervoudige perspectieven is nodig voor het succesvol kunnen introduceren en implementeren van veranderingen.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politieleider werkt samen in wisselende werkomgevingen, met medewerkers in zijn team, collega’s, relevante partners en burgers. Hij initieert vernieuwing en verandering in de organisatie en draagt hiervoor gedeelde verantwoordelijkheid en neemt hierover beslissingen, in een gecompliceerd speelveld met veel verschillende belangen. De politieleider zet vernieuwingen en/of veranderingen in gang. De politieleider heeft een belangrijke rol in het creëren van betrokkenheid en eigenaarschap van alle belanghebbenden (van werkvloer tot staf- en lijn management). Voor veranderingen geldt over het algemeen niet een vast eindpunt of eindresultaat. De stappen die het team of de organisatie daarin zet, het gesprek dat daarover gevoerd wordt en het tijdig bijsturen of interveniëren, is belangrijk voor de ontwikkeling van een veranderende organisatie. Hij draagt daarin verantwoordelijkheid voor resultaten van zijn eigen handelen en staat voor het resultaat van het werk van zijn medewerkers.

Bouwsteen

Geeft vorm aan de toekomstgerichte ontwikkeling van het organisatieonderdeel

Stimuleert professionals vraagstukken en vernieuwingen te agenderen en beleid vorm te geven. Neemt kennis van en betrekt hierbij brede ontwikkelingen in de organisatie. Creëert een wisselwerking en dialoog tussen beleid(-smakers) en werkvloer. Geeft vorm aan en beslist mee over (beleids-)ontwikkeling relevant voor het organisatieonderdeel.

Leeruitkomst

De politieleider moet kunnen anticiperen op de toekomst, zodat hij samen met zijn team scherp en alert blijft en het team tijdig equipeert voor veranderingen en datgene wat de samenleving vraagt. De politieleider stimuleert en inspireert professionals vraagstukken en vernieuwingen (vroegtijdig) te agenderen en te bespreken met belanghebbenden (zowel intern als extern) en/of beleid (mede) vorm te geven. Hij sluit aan bij wat mensen al doen, bekrachtigt dit en helpt dit opschalen. De politieleider ondersteunt en faciliteert hen daarbij, hij weet wie te betrekken en draagt bij aan het creëren van draagvlak. Hij initieert en stimuleert beleidsvorming die relevant is voor het organisatieonderdeel (bottom-up). De politieleider draagt bij aan vraagarticulatie en betekenisgeving, geeft ruimte voor eigen invulling, faciliteert een klimaat waarin geleerd kan worden en organiseert (waar nodig) tegenspraak. Hij werkt (mee) aan het formuleren van beleid of adviezen.

Om toekomstgerichte ontwikkeling te initiëren en ondersteunen is de politieleider bekend met methoden ter ondersteuning van ideeëngeneratie, marktonderzoek en ontwerpgericht onderzoek en past deze toe. De politieleider heeft het vermogen maatschappelijke (politieke, bestuurlijke en/of disruptieve) ontwikkelingen of ontwikkelingen in de organisatie te verbinden en in dialoog met professionals te vertalen naar consequenties voor het beroepsmatig handelen in de operatie en naar nieuw/aangepast beleid voor zijn organisatieonderdeel. De politieleider signaleert en duidt ‘weak signals’ of tegengestelde signalen (in de organisatie of daarbuiten). Hij creëert een wisselwerking tussen beleid(-smakers) en werkvloer, heeft oog voor de verschillende belangen en organiseert de dialoog tussen verschillende belanghebbenden en moet kunnen laveren tussen deze belangen. Ook moet hij sociaal-maatschappelijk, beroepsmatige, wetenschappelijke en ethische aspecten kunnen afwegen. Hiertoe verzamelt en analyseert de politieleider de benodigde gegevens en informatie, neemt kennis van brede ontwikkelingen in de organisatie en relateert deze met betrokkenen aan het vraagstuk. Hij heeft kennis van de ontwikkelingen en de wet- en regelgeving in het werkveld en verbindt deze aan het te formuleren beleid of de gewenste ontwikkelingen.

Het doorvoeren van veranderingen is weerbarstig, dus dit moet goed worden doordacht, voorbereid, maar ook moet er voldoende tempo gemaakt worden. De politieleider weet hoe hij vernieuwingen of veranderingen in de organisatie moet agenderen en neemt (waar nodig) de gewenste positie in. Hij geeft vorm aan en beslist mee over (beleids)ontwikkeling. De politieleider relateert het beleid of advies aan en maakt dit passend bij de missie, visie en kernwaarden van de organisatie.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Reflectievermogen en coaching

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Persoonlijke effectiviteit

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Samenwerken in het veiligheidsdomein

• Methodisch en betekenisvol handelen

• Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

• Politiek-bestuurlijke strategieën

• Leiderschap en leidinggeven

• Houding en gedrag

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Innovatie

• (Team)ontwikkeling

Bouwsteen

Zet aan tot verandering

Zet mensen aan tot gedragsverandering. Ziet, stimuleert en verbindt goede initiatieven, betrekt informele leiders en beïnvloeders. Vertoont voorbeeldgedrag. Schakelt tussen verschillende contexten en groepsdynamische invloeden. Voert de dialoog om daarmee (organisatie)verandering teweeg te brengen.

Leeruitkomst

De politieleider benadert gewenste veranderingen of vernieuwingen vanuit meervoudig perspectief en vertaalt dit naar verschillende belangen. Hij overziet en stimuleert goede initiatieven, ondersteunt deze en geeft mensen ruimte om goede initiatieven uit te breiden. De politieleider is in staat groots te denken en dit te (helpen) vertalen naar de menselijke maat. Voor een succesvol initiatief is draagvlak van belang: van staf en lijn tot de werkvloer. Hierin toont de politieleider moed en faciliteert of initieert de politieleider initiatieven, ook als dit betekent dat wordt afgeweken van bestaande procedures of afspraken.

De politieleider schakelt tussen verschillende contexten en groepsdynamische invloeden en betrekt verschillende lagen in de organisatie erbij. De politieleider faciliteert de dialoog met allerlei betrokkenen of belanghebbenden, zowel rationeel als emotioneel, in gesprek over de noodzaak of urgentie van de verandering, drempels en zorgen van betrokkenen en toont betrokkenheid. De politieleider weet urgentiebesef en draagvlak te creëren, durft zaken bespreekbaar te maken of een stevig signaal af te geven. Hij kent en betrekt ook de informele leiders en beïnvloeders in de organisatie, of laat zich door de informele leiders en beïnvloeders betrekken, aangezien steun van de informele ‘macht’ cruciaal is. De politieleider heeft oog voor zowel formele elementen van verandering (o.a. structuren, beloningssystemen, procedures en werkinstructies) als de informele elementen (ongeschreven regels en tradities, cultuur).

De politieleider brengt samen met initiatiefnemers of betrokkenen de gewenste verandering in behapbare stappen voor het voetlicht. Hij definieert – in samenspraak met initiatiefnemers of belanghebbenden – nieuwe gedragspatronen die essentieel zijn voor het succes van het initiatief. Hij vertoont daarin zelf ook voorbeeldgedrag en stimuleert en beloont gewenst gedrag. Hij blijft ‘onderweg’ continu in dialoog met betrokkenen, voorafgaand, tijdens en na de verandering. Hij evalueert tussentijds, toont lef en brengt indien nodig aanpassingen aan en neemt de tijd om steeds te onderzoeken wat wel en niet werkt en op basis daarvan bij te sturen. Hij weet wanneer te interveniëren en zich daarover indien gewenst te verantwoorden.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Reflectievermogen en coaching

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Samenwerken in het veiligheidsdomein

• Methodisch en betekenisvol handelen

• Leiderschap en leidinggeven

• Houding en gedrag

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Innovatie

4.2. Overige vereisten

Instroomeisen en startvereisten

De kwalificatie is ontwikkeld voor iedereen die voldoet aan de in wet- en regelgeving vastgestelde aanstellingseisen en is aangesteld bij de Nederlandse politie.

Beroepsvereisten

Bij beroepsvereisten is bij wet vastgesteld dat er voorwaarden zijn waaraan moet worden voldaan om een bepaald beroep of bepaalde beroepshandelingen uit te mogen oefenen. In het geval van de politie hebben deze in algemene zin betrekking op het juridische kader gerelateerd aan de aanstelling als ambtenaar ter uitvoering van de politietaak. Meer specifiek hebben wettelijke beroepsvereisten betrekking op bijvoorbeeld het gebruik van geweldsmiddelen en het op de openbare weg rijden in een politievoertuig met optische en geluidssignalen. Wettelijke beroepsvereisten zijn vastgelegd in een nationale of internationale wet of verdrag.

Onderdeel van deze kwalificatie zijn de beroepsvereisten op het gebied van:

  • Fysiek-motorische vaardigheid

  • Basis rijvaardigheid auto

  • RTGP: kennis, geweldsbeheersing, aanhouding en zelfverdediging en schieten

  • Eerste hulp door politie

De bijhorende kwalificatievereisten zijn opgenomen in bijlagen 2 tot en met 5.

Bijlage 1. Verantwoording

Beroepsprofiel

Deze kwalificatie is gebaseerd op het beroepsprofiel Politieleider.

Doelmatigheid

In het LFNP zijn functiebeschrijvingen geformuleerd in termen van vakbekwaamheid. De kwalificatie politieleider correspondeert met de functie van Teamchef A (startbekwaam, breed inzetbaar). Met deze kwalificatie is tevens de basis gelegd voor de functies van Teamchef B en C.

Navolgbaarheid

Deze kwalificatie is gebaseerd op het beroepsprofiel Politieleider. Daarnaast is gebruik gemaakt van schriftelijke bronnen: onderliggende documentatie van de beroepsprofielen, diverse rapporten over trends en ontwikkelingen binnen en rond de politie, rapporten van de Politieonderwijsraad, informatie over ontwikkelingen in regulier onderwijs, politiedocumenten met informatie over werkprocessen, enzovoort. Daarnaast zijn veel direct en indirect betrokkenen bevraagd in werksessies, klankbordsessies, bijeenkomsten voor collegiale consultatie en individuele gesprekken.

De werksessies waren gericht op het ophalen en uitwisselen van informatie uit het werkveld. In de werksessies waren vertegenwoordigers aanwezig vanuit het werkveld en vanuit de Politieacademie. Er heeft zorgvuldige afstemming plaatsgevonden over de samenstelling van de groepen.

In de klankbordsessies zijn de vier dossiers op niveau 6 in gezamenlijkheid besproken. Deze sessies waren gericht op het toetsen van de uitwerking van de informatie uit de werksessies. In de klankbordgroep zaten vertegenwoordigers van openbaar bestuur, openbaar ministerie, het regulier onderwijs, de Politieonderwijsraad, de politievakbonden, Directie Operatiën, Directie HRM, ministerie J&V en Politieacademie. De bijeenkomsten voor collegiale consultatie waren gericht op het controleren van de uitwerkingen op toekomstgerichtheid. De individuele gesprekken waren zeer divers van aard.

Samenhang/doorstroommogelijkheden

Op dit moment loopt de uitwerking van de beroepsprofielen richting kwalificatie nog. De samenhang en de doorstroommogelijkheden zijn dus nog niet volledig te beschrijven. De samenhang tussen de vier kwalificaties op niveau 6 is groot. In het format wordt hiermee rekening gehouden door te werken met een algemene basis die voor elke kwalificatie gelijk is. Daarna volgen de brede gemeenschappelijke kerntaken, die van toepassing zijn op meerdere verwante kwalificaties op hetzelfde niveau. Tenslotte worden de profiel specifieke kerntaken weergegeven. Hiermee wordt de overlap zichtbaar. Horizontale doorstroom tussen deze beroepen is mogelijk, evenals doorstroom naar een hoger kwalificatieniveau binnen het beroep. Daarnaast is doorstroom naar vakspecialistisch politieonderwijs mogelijk.

Niveau

Uitgangspunt voor het formuleren van de kwalificatie is niveau 6. Het niveau wordt door de formulering van de kerntaken, bouwstenen en bijbehorende leeruitkomsten op de volgende manier geborgd:

  • 1. De beschrijvingen van context, kennis, vaardigheden, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid zijn afgestemd op het raamwerk en descriptoren van het NLQF niveau 6 (www.nlqf.nl);

  • 2. De leeruitkomsten zijn geformuleerd in alomvattende volzinnen volgens de ‘Tuning Standaard’ en omvatten een werkwoord, type, onderwerp, standaard en scope/context;

  • 3. De gebruikte werkwoorden zijn afgestemd op de beheersingsniveaus van Bloom;

  • 4. De kennis is apart in een Body of Knowledge (BOK) beschreven op basis van de descriptoren van het NLQF.

Dit wil niet zeggen dat álle leeruitkomsten op niveau 6 zijn beschreven. De kerntaken en bouwstenen zijn beschreven op niveau 6. Het kan zijn dat een aantal leeruitkomsten op een niveau hoger of lager zijn geformuleerd op basis van de verkregen input. Vanuit de best-fit methode zijn alle leeruitkomsten bekeken en is vervolgens bepaald welk niveau het best bij het geheel van de kwalificatie past. Voor deze kwalificatie is dat niveau 6.

Toekomstige ontwikkelingen

Kwalificaties zijn in samenhang per niveau ontwikkeld. Kwalificaties zijn in een zekere mate van abstractie geformuleerd om hiermee zowel richting als ruimte te bieden en toekomstbestendig te zijn. Toekomstige ontwikkelingen kunnen te allen tijde impact hebben op kwalificaties, maar in de gekozen formulering is steeds kritisch gekeken naar mogelijkheden om deze ontwikkelingen ook te kunnen omvatten. Verder zijn er in de komende jaren binnen de politie ontwikkelingen te verwachten op het gebied van het gewenste opleidingsniveau van de medewerkers. Deze ontwikkelingen kunnen ook impact hebben op de kwalificaties op niveau 6.

Wettelijke kaders

Deze kwalificatie voldoet aan de in de Politiewet gestelde eisen aan politieonderwijs.

Bijlage 2. Kwalificatievereisten Fysiek-motorische vaardigheid

De politiemedewerker is fysiek en motorisch weerbaar. De politiemedewerker heeft inzicht in zijn politiespecifieke conditie en fysieke vaardigheden die nodig zijn om het vak professioneel uit te voeren.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker legt een uitgezet circuit af binnen een gestelde tijd. Het circuit bestaat uit onderdelen waarbij uithoudingsvermogen, snelheid-versnelling (stuwkracht), duw-, trek-, en tilkracht moeten worden aangetoond.

De eisen waaraan moet worden voldaan zijn gerelateerd aan de leeftijd en het geslacht van de kandidaat en zijn vastgelegd in de Regeling Fysieke vaardigheidstoets politie.

Bronnen

Bijlage 3. Kwalificatievereisten Basis rijvaardigheid auto

De bestuurder van een politieauto controleert het voertuig, beheerst het voertuig tijdens het rijden en neemt op een veilige manier deel aan het verkeer. De bestuurder kan waarnemen, anticiperen en naar de bestemming rijden, al dan niet met spoed, en zet tijdens gebruik van de politieauto de optische- en geluidssignalen en de ontheffing juist in. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden van surveillance tot incident, de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf, en er kan sprake zijn van een verstoring van het ‘normale’ verkeer.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

  • het voertuig op verantwoorde wijze gebruiken;

  • het voertuig onder controle houden;

  • anticiperen en veilige oplossingen zoeken in complexe verkeerssituaties;

  • rijtechnieken (inhalen, bochten, keren) op veilige en verantwoorde wijze uit voeren;

  • in het rijden rekening houden met wisselende weersomstandigheden;

  • verantwoord blijven presteren onder psychische druk, en eigen gedrag verklaren;

  • een afweging maken tussen het te bereiken doel en de daaraan verbonden risico’s;

  • op verantwoorde wijze gebruik maken van regelgeving (Wegenverkeerswet, Reglement verkeersregels en verkeerstekens) en bevoegdheden (Regeling optische en geluidssignalen, Brancherichtlijn politie, vrijstelling Rvv):

  • in staat zijn om bijkomende taken te prioriteren;

  • verdeling van taken met de bijrijder toepassen;

  • bewust zijn van de voorbeeldfunctie als politie-verkeersdeelnemer;

  • bewust zijn van wat gedrag bij anderen oproept;

  • ervaringen en meningen van anderen gebruiken om te leren.

Bronnen

Bijlage 4. Kwalificatievereisten RTGP

De politiemedewerker kent de juridische kaders van het optreden als ambtenaar aangesteld voor de uitoefening van de politietaak, en beheerst voor dit optreden met betrekking tot de geweldsmiddelen de vaardigheden (aanhouding en zelfverdediging en schieten).

De politiemedewerker onderhoudt en controleert de uitrusting, beheerst het gebruik van communicatietechnieken, hanteert de aanhoudings- en zelfverdedigingshoudingen en past het gebruik van geweldsmiddelen juist toe. De politiemedewerker kan waarnemen, anticiperen en per situatie proportioneel handelen. De politiemedewerker kan reflecteren op zijn en andermans handelen om hiervan te leren. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden van surveillance tot incident tot crisis met de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

Overall

  • Is in staat een passende doel-aanpakanalyse te maken en deze situatieafhankelijk aan te passen

  • Maakt gebruik van passende communicatietechnieken in de omgang met verdachte(n)/collega(‘s) en/of personen

  • Oefent de politietaak uit vanuit de beginselen van een behoorlijk politieoptreden (redelijk en gematigd)

  • Blijft ook onder druk doel- en resultaatgericht, incasseert en relativeert en neemt eigenstandig beslissingen

  • Is op het handelen aanspreekbaar en in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren

Geweldsbeheersing

AZV

  • Is in staat zichzelf te verdedigen met en zonder geweldsmiddelen tegen een aanval van een of meerdere personen, zowel wanneer hij alleen, in duo of in groepsverband opereert. Toont doorzettingskracht en differentieert situationeel

  • Is in staat een coöperatieve en non-coöperatieve verdachte aan te houden en kan daarbij situationeel differentiëren.

  • Voert op juiste wijze een veiligheidsfouillering uit

  • Boeit en ontboeit op juiste wijze

  • Gebruikt op juiste wijze de geweldsmiddelen

  • Maakt op passende wijze gebruik van de opschaling of afschaling van geweld en/of geweldsmiddelen.

Schieten

  • Beheerst de techniek voor een doelmatig en veilig vuurwapengebruik en kan onder tijdsdruk werken

  • Is in staat zowel statisch als dynamisch aanhoudingsvuur af te geven en weet daarbinnen situationeel te differentiëren

  • Is in staat zowel statisch als dynamisch noodweervuur af te geven en weet daarbinnen situationeel te differentiëren

  • Werkt veilig voor zichzelf en anderen door op juiste wijze met het vuurwapen om te gaan (laden en ontladen, trekken, bergen, openzetten voor inspectie, storing oplossen)

  • Gebruikt het vuurwapen op passende wijze in de opschaling of afschaling van geweldsmiddelen

Bronnen

  • Regeling toetsing geweldsbeheersing politie

  • Examen behorende bij RTGP AZV en Schietvaardigheid

  • Opleidingsprogramma RTGP

  • Rapportage Werkgroep Verkenning Competenties Geweldsbeheersing, 2007

  • Brief Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kenmerk 2005-00072374, april 2005

Bijlage 5. Kwalificatievereisten Eerste hulp door politie

De politiemedewerker is beschikbaar voor hulpverleningsvragen, handelt hulpverleningsvragen zelfstandig af, stabiliseert de situatie van slachtoffers en draagt zorg voor overdracht. De politiemedewerker kent de juridische kaders van het optreden als ambtenaar aangesteld voor de uitoefening van de politietaak voor hen die dat behoeven waar geen andere hulp voor handen is, werkt veilig, verleent hulp conform ABCDE-methode en beheerst voor het optreden als hulpverlener de (levensreddende dan wel stabiliserende) handelingen conform protocollen EHDP.

De politiemedewerker onderhoudt en controleert de hulpmiddelen, beheerst het gebruik van AED, hanteert de eerste hulphandeling en past deze juist toe. De politiemedewerker kan waarnemen, anticiperen en per situatie levensreddend handelen. De politiemedewerker kan reflecteren op zijn en andermans handelen om hiervan te leren. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden met de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

Overall

  • Kent en begrijpt relevante wet- en regelgeving politietaken Politiewet2012 en Eerste hulpverlener

  • Is in staat de context op veiligheid voor zichzelf en anderen te analyseren en hierop indien nodig te acteren

  • Maakt correct gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

  • Handelt volgens de ABCDE-methode

  • Bepaalt of de hulpverlening zelfstandig kan worden afgehandeld of alleen de eerste stabiliserende handelingen zelf kan uitvoeren en andere hulpverleners nodig zijn

  • Maakt gebruik van passende communicatietechnieken in de omgang met slachtoffers/collega(‘s) en/of personen

  • Blijft ook onder druk doel- en resultaatgericht en neemt eigenstandig beslissingen

  • Handelt professioneel en integer

  • Is op het handelen aanspreekbaar en in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren

(Levensreddende) Hulpverlening

  • Handelt volgens de EHDP-protocollen

  • Past eerste hulp(materialen) toe

    • Stabiliseert een slachtoffer op juiste wijze

    • Gebruikt op juiste wijze passende materialen en middelen

  • Voert op juiste wijze een reanimatie uit bij een slachtoffer volgens NRR-richtlijnen, al dan niet met behulp van een AED

  • Beheerst de techniek voor een doelmatig en veilig AED gebruik volgens de NRR-richtlijnen

  • Werkt veilig voor zichzelf en anderen door op juiste wijze met de middelen en AED om te gaan

  • Is in staat overdracht te doen naar medische hulpverleners

Bronnen

  • Wet- en regelgeving Eerste hulpverlener

  • Examen behorende bij EHDP

  • Landelijk Protocol Eerste Hulp door Politie (LPEHDP), 2011, Politieacademie

  • Richtlijnen Nederlandse Reanimatie Raad (NRR)

101. Kwalificatiedossier Politiemedewerker Specifieke Inzet

Inhoudsopgave

Inleiding

Deel A. Beroep en beroepsprofiel

 

A.1 Beroep

 

A.2 Beroepsprofiel

Deel B. Kwalificaties

 

B.1 Diploma

Deel C. Examenvereisten

 

C.1 Examenvereisten diploma’s

Deel D. Verantwoording en Ontwikkelpunten

 

D.1 Verantwoording

 

D.2 Ontwikkelpunten Begrippenlijst

Inleiding

Sinds enige jaren zet de Politie specialisten in met specifieke expertise, die is verworven buiten de Politie, voor de uitvoering van politietaken. Tot voor kort werkten deze medewerkers bij de Politie op basis van een ATH-aanstelling en een BOA-aanwijzing. Met ingang van 1 juli 201835 kan de Politie deze medewerkers aanstellen als politieambtenaar aangesteld ter uitvoering van de politietaak met specifieke inzetbaarheid (hierna: executief specifieke inzet). Dit heeft geleid tot de vraag welke kwalificaties passend zijn voor deze doelgroep en voor de beoogde specifieke inzet bij de Politie. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) heeft de Politieonderwijsraad (hierna: de Raad) in april 2018 verzocht om te adviseren over (1) de benodigde kwalificaties voor deze doelgroep en (2) de eventueel benodigde aanpassing en/of aanvulling van de kwalificatiestructuur politieonderwijs (KSP) die hieruit volgt. Het ministerie verzocht de Raad om rekening te houden met een aantal aspecten, zoals de wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: BARP), de behoeftestelling van de Politie, de bestaande AOPV36-kwalificatie en huidige functiegerichte schakelopleidingen37.

Op 18 oktober 2018 heeft de Raad het gevraagde advies naar de minister verzonden. De Raad adviseert de minister om voor deze nieuwe doelgroep een eigenstandige kwalificatie te ontwikkelen binnen modaliteit 1. Dit kwalificatiedossier heeft betrekking op deze eigenstandige kwalificatie Politiemedewerker Specifieke Inzet.

De executief politieambtenaar met specifieke inzet

De afgelopen jaren is bij de Politie behoefte ontstaan aan executieve politieambtenaren met specialistische of specifieke expertise op verschillende terreinen, bijvoorbeeld digitale waarheidsvinding, financieel-economisch of forensisch sporenonderzoek. De Politie trekt medewerkers die beschikken over deze expertise veelal van buiten de politieorganisatie aan en zet hun specifieke kennis en kunde in op onderdelen van de politietaken.

Voor een aanstelling als executief en generiek inzetbare politieambtenaar in de basispolitiezorg is op dit moment het voldoen aan de kwalificatie Politiemedewerker verplicht. Deze kan worden behaald via een meerjarige basisopleiding aan de Politieacademie.

Bovengenoemde specialisten worden met hun aanstelling executief politieambtenaar met bijbehorende bevoegdheden, waaronder een algemene opsporingsbevoegdheid. Zij zullen echter uitsluitend worden ingezet op politietaken vanuit hun specifieke bijdrage. Daarom hoeven zij niet gekwalificeerd te zijn voor brede inzet als politiemedewerker in de basispolitiezorg. Voor deze groep gelden daarom andere aanstellingseisen: zo is er sprake van een afzonderlijke opleiding en zijn er geen fysieke vaardigheidseisen. Voor deze specialisten is met ingang van 1 juli 2018 het BARP en overige relevante wet- en regelgeving gewijzigd.

De kwalificatie Politiemedewerker Specifieke Inzet bereidt voor op een specifieke inzet binnen verschillende LFNP-vakgebieden. De kwalificatie bestaat uit een voor elk vakgebied eenzelfde, gemeenschappelijke ‘algemene’ basis.

De medewerker is in het algemeen voldoende startbekwaam na het afronden van deze kwalificatie en verkrijgt door middel van de aanstelling de politiebevoegdheden. Echter, voor een bepaald vakgebied of een functie in een vakgebied kan het nodig zijn dat er een aanvullende functiegerichte module nodig is om startbekwaam te worden voor deze functie. Het moment van startbekwaamheid verschilt derhalve per (functie in een) vakgebied.

Samengevat:

  • de gemeenschappelijke ‘algemene’ basis is verplicht, ongeacht de specifieke achtergrond of het vakgebied waarin de medewerker bij de Politie gaat werken. Na deze basis kan de aanstelling executief met specifieke inzet worden verleend (startbekwaam voor de bevoegdheden).

  • een functiegerichte aanvulling voor een (functie in een) vakgebied kan nodig zijn; de medewerker is startbekwaam na het afronden van de functiegerichte aanvullende module, waarin hij de bevoegdheden leert toepassen in relatie tot zijn specifieke vakgebied (startbekwaam voor de functie).

Opbouw kwalificatiedossier

Het politieonderwijs leidt in grote lijnen op voor drie soorten beroepen, de Politieman/ -vrouw, de Rechercheur en de Politieleider38. Dit kwalificatiedossier (KD) betreft het politieberoep Politieman/ -vrouw. Dit beroep wordt uitgeoefend op meerdere kwalificatieniveaus. De kwalificatie waar het in dit dossier om gaat, is van toepassing op kwalificatieniveau 2 tot en met 7, conform het NLQF.

In deel A wordt onder A.1 het politieberoep Politieman/ -vrouw beschreven gerelateerd aan de aanstelling specifieke inzetbaarheid. Onder A.2 wordt ingegaan op de competenties en beschrijving gerelateerd aan de inzetbaarheid van de Politiemedewerker Specifieke Inzet. Daarbij is gebruikt gemaakt van de door de Politie geleverde documenten (Startdocument, aanvulling op Startdocument), de adviezen van de Politieonderwijsraad en daartoe aangeleverde documenten alsmede de toelichting op de wijziging van het BARP.

In deel B is onder deel B.1 een diploma vermeld, de Politiemedewerker Specifieke inzet en het bijbehorende kwalificatieprofiel.

In deel C zijn de examenvereisten beschreven van het diploma vermeld onder B.1.

In deel D volgt de verantwoording van hetgeen is vermeld onder de delen A, B en C. Daarbij worden criteria van onderbouwing, navolgbaarheid, samenhang en doelmatigheid gehanteerd (deel D.1). In deel D.2 zijn ontwikkelpunten met betrekking tot dit KD vermeld. De gehanteerde begrippen zijn toegelicht in bijlage 1 bij dit KD.

Deel A. Beroep en beroepsprofiel

Inleiding

Voor de executief politieambtenaar met specifieke inzet is geen separaat beroepsprofiel beschikbaar. In dit kwalificatiedossier wordt gewerkt met een typering van de specifieke inzet en de brede doelgroep en diverse werkzaamheden die hierbinnen vallen.

De beroepsprofielen worden momenteel herijkt en de uitkomst hiervan heeft mogelijk invloed op de gekozen indeling.

Voor de ophanging in het huidige KSP is gekozen voor het meest passende beroep Politieman/-vrouw.

a.1. Typering specifieke inzet

De beroepskolom Politieman/ -vrouw heeft betrekking op meerdere vakgebieden, werkterreinen en rollen in het LFNP. Het beroep van Politieman/-vrouw wordt uitgeoefend in dikwijls sterk verschillende en wisselende omstandigheden en in uiteenlopende functies. In Schakelen (2011) heeft de Politieonderwijsraad een balans opgemaakt van veranderingen in het werk van de politie en de (benodigde) doorwerking daarvan in de beroepsprofielen van de politie. Het centrale thema bleek het toenemend belang van intelligence. De samenleving wordt complexer en minder kenbaar door globalisering, digitalisering en toenemende sociaal- culturele diversiteit. De aard en afbakening van het beroep van Politieman/-vrouw wordt beïnvloed door een verschuiving van politietaken naar andere publieke uitvoeringsdiensten (gemeentelijke bijvoorbeeld) en soms ook naar particuliere beveiligingsdiensten. Enerzijds leidde dit tot een inperking van de politietaak, anderzijds vergrootte het de noodzaak tot samenwerken en het belang van een functionele, nodale oriëntatie.

In Schakelen (2011) wordt uitgegaan van brede uitoefening van het beroep. Executieve politiemannen en -vrouwen zijn algemeen opsporingsbevoegd en hebben politiebevoegdheden. Daartoe zijn ze bekwaam gemaakt en inzetbaar op meerdere vakgebieden en werkterreinen binnen de politie en in meerdere rollen. Zij zien toe op het navolgen van wetten en regels, sporen wetsovertreders op, zijn opmerkzaam zodat wetsovertreding kan worden voorkomen en geven daarover advies. In hun werk komt vanuit specifieke kennis en kunde inzet op de politietaken van de politie aan bod: handhaving rechtsorde, handhaving openbare orde, hulpverlening en, in mindere mate, taken ten dienste van justitie. Dit vraagt om een deskundigheid van en inzicht in de toepassing van de eigen kennis, vaardigheden binnen de politiële context en binnen de politiële bevoegdheden.

De politiemedewerker met executieve aanstelling specifieke inzetbaarheid werkt in functies in aangewezen vakgebieden aan veiligheidsvraagstukken in de brede politiecontext. De specifieke inzet houdt in dat de medewerker vanuit de specifieke kennis en kunde wordt ingezet op uitvoering van de politietaak maar niet in de uitvoering van de basispolitiezorg wordt ingezet. Voor de huidige aangewezen vakgebieden betekent een aanstelling executief specifieke inzetbaarheid dat deze medewerkers niet bewapend worden39.

Veiligheid staat hoog in het vaandel en vanuit gedrevenheid en specifieke deskundigheid levert de politiemedewerker zijn bijdrage aan de uitvoering van de politietaak. Hij kent de rol van de politie in de samenleving, weet wat het betekent om in de politieorganisatie te werken, participeert in de veiligheidsketen en hij kent de grenzen van de specifieke inzet. De medewerker past relevante wet- en regelgeving, beleidskaders en protocollen toe en rapporteert adequaat en accuraat. Samen met een generiek inzetbare collega kan hij een verhoor of doorzoeking uitvoeren, of een bijdrage leveren aan een rechtshulpverzoek. De politiemedewerker draagt vanuit zijn specifieke deskundigheid bij aan de uitvoering van een doorzoeking en kan zelfstandig een inbeslagname uitvoeren. Binnen de opsporing is hij in staat om vanuit zijn specifieke kennis en kunde (onderzoeks-)bevindingen correct vast te leggen en te verbaliseren.

De politiemedewerker met executieve aanstelling specifieke inzetbaarheid is onderzoekend ingesteld, is kritisch op het eigen werk en dat van anderen. Hij ziet het tot zijn taak om kennis te delen en aan anderen over te dragen en heeft de ruimte om het vak uit te oefenen en met nieuwe inzichten en voorstellen voor verbetering te komen. Hij is een professional die specifieke deskundigheid bezit en actief het specialisme onderhoudt waarvoor hij is opgeleid buiten de politie.

De politiemedewerker werkt in een multidisciplinair team; met collega’s in de dagelijkse politiepraktijk, met specialisten en met vakgenoten van binnen en buiten de politieorganisatie, ook in internationaal perspectief. In deze omgevingen bouwt en onderhoudt hij actief zijn netwerken. Hij kan een vraag of probleem goed in de context plaatsen en zoekt de samenwerking met anderen op om vanuit meerdere perspectieven naar oplossingen en aanpakken te zoeken. Hier zit immers de meerwaarde voor de politie: de ingebrachte specifieke kennis en kunde toevoegen aan het politiewerk.

Ter illustratie:

Een medewerker met financieel-economische kennis en kunde levert binnen de politiecontext vanuit zijn specifieke deskundigheid een bijdrage aan drie hoofdthema’s: financiële waarheidsvinding, het vaststellen en ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel en eigendomsrecherche. Strafrechtelijk afpakken, het opmaken van ontnemingsrapportages en het rechercheren in administraties behoren tot de kernactiviteiten van de financieel specialist. De financieel specialist stelt zaaks- en ontnemingsdossiers op. Ook het vorderen van informatie behoort tot zijn taken.

Een medewerker met digitale expertise levert binnen de politiecontext vanuit zijn specifieke deskundigheid een bijdrage aan digitale waarheidsvinding: zijn werk is erop gericht menselijk handelen in kaart te brengen. Het kan daarbij gaan om zowel klassieke delicten als bijvoorbeeld cybercrime.

Deel B. Kwalificaties

B.1. Diploma Politiemedewerker Specifieke Inzet

Code KD

C

Titel diploma

   

Politiemedewerker Specifieke Inzet1

1 In juridische termen, conform Politiewet 2012, is dit een deeldiploma van de kwalificatiedossiers Politiemedewerker en Bachelor Politiekunde.

Kwalificatieprofiel

De beroepsbeoefenaar als beginnend politiemedewerker:

Vakmatige competenties

  • 1. heeft kennis van het op de juiste wijze toepassen van zijn specifieke kennis/vaardigheden in de context van de politie

  • 2. kan vraagstukken logisch benaderen en ontleden, en vanuit passende onderzoeksmethoden dan wel vernieuwde inzichten komen tot een aanpak binnen de politiecontext

  • 3. kent de stappen in de basispolitieprocessen (informatie, handhaving, opsporing) en kan in deze processen duiden waar zijn specifieke inzet een onderdeel kan zijn

  • 4. kan effectief gebruik maken van de generiek inzetbare collega’s of andere specialisten binnen en buiten de politie in combinatie met zijn eigen specifieke inzetbaarheid, kennis en vaardigheden

  • 5. kent de toepassing van wettelijke voorschriften, richtlijnen en beleidskaders ten aanzien van de specifieke inzet binnen de politiecontext, met name:

    • a. Heeft kennis van staatsinrichting en de opbouw van recht, wet- en regelgeving

    • b. Heeft kennis van de toepassing van de basisbevoegdheden

    • c. Heeft kennis van de wetgeving omtrent verzamelen, verwerken en delen van persoonsgegevens en kan deze juist toepassen

    • d. Heeft kennis ten aanzien van internationale politiële samenwerking

    • e. Kan samen met generiek inzetbare collega’s de afweging maken over de inzet en uitvoering van dwangmiddelen

  • 6. kan een proces-verbaal juridisch juist en zonder taalfouten opmaken

  • 7. kan effectief een bijdrage leveren aan het afnemen van verhoren

Contextuele competenties

  • 8. kan vanuit zijn specifieke kennis/vaardigheden een standpunt innemen, onderbouwen, verdedigen en voor niet-specialisten begrijpelijk uitleggen.

  • 9. handelt navolgbaar en legt verantwoording af ten aanzien van het eigen handelen

  • 10. kent de grenzen van de eigen specifieke inzet en deskundigheid en kan doorverwijzen naar de generieke inzet van collega’s of naar andere specialisten.

  • 11. heeft oog voor de verschillende belangen in de interne en externe samenwerking en kan zich daarbinnen positioneren

Sociale competenties

  • 12. kan in de uitvoering van de politietaak interdisciplinair samenwerken en heeft goede communicatieve vaardigheden.

  • 13. is proactief in het uitdragen van zijn specifieke kennis/vaardigheden en kan collega’s vanuit zijn specifieke kennis/vaardigheden stimuleren breder naar vraagstukken te kijken

  • 14. kan de grenzen van zijn specifieke inzet bewaken, ook in stressvolle situaties of onder (hoge) druk.

Individuele competenties

  • 15. kan zijn hoogwaardige kennis op een specialistisch vakgebied actief onderhouden.

  • 16. kan kritisch reflecteren op zijn eigen handelen en neemt feedback van anderen ter harte.

  • 17. kan vanuit zijn specifieke kennis/vaardigheden bijdragen aan de professionalisering van collega’s en de organisatie.

Beroepstaken en context Politiemedewerker Specifieke inzet

De competenties in het kwalificatieprofiel hebben betrekking op de onderstaande positie, taken en te bereiken resultaten. In deel C zijn deze uitgewerkt in examenvereisten.

Context, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid

De Politiemedewerker Specifieke inzet maakt deel uit van een team en werkt in wisselende samenstelling met collega’s. Hij werkt op steeds wisselende plekken. De werkzaamheden worden uitgevoerd volgens standaardprocedures, combinaties ervan, maar ook kan er sprake zijn van afwijkende procedures. Het toepassen van kennis en kunde vereist dan een grote mate van flexibiliteit. Omdat een situatie of taak snel kan veranderen, moet hij snel en afwisselend schakelen en de werkwijze aanpassen aan de situatie. De Politiemedewerker Specifieke inzet werkt samen met gelijken, collega’s met andere inzetten, externen en leidinggevenden. Hij werkt zelfstandig binnen het team en is in stabiele, maar mogelijk stressvolle situaties verantwoordelijk voor het eigen brede handelen en een adequate doorverwijzing naar medewerkers met generieke inzet of andere specialisten of een effectieve afstemming met ketenpartners. De Politiemedewerker Specifieke inzet is in staat om, met inachtneming van de wettelijke eisen en bepalingen, zelfstandig (onderdelen van) een opsporingsonderzoek uit te voeren. Hij is, evenals de andere teamleden, mede verantwoordelijk voor het bereikte resultaat van de teamopdracht.

De Politiemedewerker Specifieke inzet speelt een actieve rol in de samenwerking met burgers, collega’s en partners in de veiligheidsketen. Hij heeft de expertise om informatie te selecteren, verbanden te leggen, betekenisvolle patronen te herkennen en op basis hiervan signalen af te geven aan anderen.

Deel C. Examenvereisten

C.1.1. Examenvereisten diploma Politiemedewerker Specifieke inzet

Het diploma Politiemedewerker Specifieke inzet is opgebouwd uit vijf thema’s:

  • 1) Democratie, Rechtsstaat en Politiefunctie (‘de politie staat niet op zichzelf’)

  • 2) Bevoegdheden (‘de legitimiteit van de politie’)

  • 3) Nederlandse Politie (‘dit is de politie’)

  • 4) Politiewerk (‘dit doet de politie’)

  • 5) Algemene Politiële Beroepsvorming (‘weten en geweten van de politie’)

Thema 1. DEMOCRATIE, RECHTSSTAAT EN DE POLITIEFUNCTIE (‘De politie staat niet op zichzelf’).

  • 1. Kan taken van de Nederlandse staat benoemen wat betreft recht en veiligheid, alsmede de hoofdlijnen van het Nederlands recht, interregionaal recht, volkerenrecht en de voor de politie relevante wetten.

  • 2. Heeft inzicht in de werking van de Nederlandse democratie en de trias politica, in het bijzonder het onderscheid tussen rechtshandhaving en rechtspleging.

  • 3. Kan de voornaamste overheidsorganen benoemen die werkzaam zijn in de handhaving, opsporing en hulpverlening, waaronder de politie, en de relevante wettelijke kaders.

  • 4. Toont inzicht in de taken van deze organen, de begrenzing van hun taakopdracht en hoe ze elkaar aanvullen.

  • 5. Kan verschillen en overeenkomsten benoemen tussen burgers en politieambtenaren qua maatschappelijke positie (rechten, plichten, verantwoordelijkheden) en deze toelichten.

Thema 2. BEVOEGDHEDEN (‘De legitimiteit van de politie’)

  • 6. Kent de uit de aanstelling voortvloeiende bevoegdheden van de politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid.

  • 7. Past de bevoegdheden correct toe en realiseert zich de inbreuk op (grond)rechten die deze bevoegdheden met zich meebrengen.

  • 8. Kent de begrenzing van de aanstelling als politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid en handelt hiernaar.

  • 9. Kent de wettelijke kaders van de verzameling, verwerking en verstrekking van gegevens en hanteert deze correct.

  • 10. Heeft kennis van relevante begrippen en bevoegdheden in het kader van internationale (politiële) samenwerking/rechtshulp.

  • 11. Kent relevante gebeurtenissen uit de politiecontext en begrijpt hoe deze doorwerken in het huidige politiewerk.

Thema 3. DE NEDERLANDSE POLITIE (‘Dit is de politie’)

  • 12. Kent de formele positie en taakopdracht van de Nederlandse politie en de hoofdkenmerken van de organisatiestructuur en opschaling daarbinnen.

  • 13. Kent de relevante overlegstructuren lokaal, regionaal, landelijk en internationaal.

  • 14. Kent de politiek-bestuurlijke context van de politie(organisatie).

  • 15. Heeft kennis van algemene, veelvoorkomende politietaken en van specifieke taken van de politie.

  • 16. Kan uitleggen dat onderscheiden taken onderdeel uitmaken van werkprocessen binnen de politie en van de samenwerking met partnerorganisaties.

Thema 4. POLITIEWERK (‘Dit doet de politie’)

  • 17. Heeft zicht op wat politiewerk en politiële samenwerking omvat in termen van vraagstukken, in Nederland en in relatie tot het buitenland en het virtuele domein.

  • 18. Heeft kennis van samenwerken met relevante partijen ten aanzien van een multidisciplinaire aanpak van vraagstukken.

  • 19. Kan uitleggen waardoor veranderingen in het politiewerk worden veroorzaakt en dat dit samenhangt met de informatiepositie en informatievaardigheid van de politie zelf.

  • 20. Kent de belangrijkste stappen van de politieprocessen (handhaving, opsporing, informatie) en de rol van de politiemedewerker met specifieke inzet in deze stappen.

  • 21. Kan de voornaamste politiesystemen en procedures benoemen, zoals gehanteerd binnen de Nederlandse politie.

  • 22. Heeft inzicht in de doelen, vormen en uitgangspunten van processen-verbaal en kan een proces-verbaal opstellen conform de wettelijke eisen.

  • 23. Kan vanuit specialisme een bijdrage leveren aan verhoor, kent de randvoorwaarden/gronden van verhoor en grondrechten van de verhoorde.

Thema 5. ALGEMENE POLITIËLE BEROEPSVORMING (‘Weten en geweten van de politie’)

  • 24. Kent de missie en de kernwaarden van de Nederlandse politie en kan deze verbinden met relevante wetgeving en het dienstverleningsconcept van de politie.

  • 25. Kan uitleggen hoe de missie en kernwaarden door (moeten) werken in de politiepraktijk met gebruik van de begrippen ‘rechtmatig’ en ‘rechtvaardig’.

  • 26. Kan het belang van gestandaardiseerde werkmethoden uitleggen en ook waarom er soms van afgeweken wordt.

  • 27. Kan met voorbeelden uitleggen waarom de politie verantwoording aflegt over het eigen handelen, resultaten en onvoorziene effecten.

  • 28. Weet dat belangen en emoties van mensen verschillen, dat dit inlevingsvermogen en flexibiliteit vraagt van de politie, maar ook een gezaghebbende en weerbare positie.

  • 29. Kan laten zien wat inleven in belangen en emoties van anderen betekent voor de politie en hoe tot een bevredigende balans gekomen kan worden.

Deel D. Verantwoording en Ontwikkelpunten

D.1. Verantwoording

Doelmatigheid

In de aanpassing van het BARP per 1 juli 2018 is naar aanleiding van de behoefte van de politie een nieuwe route naar executieve aanstelling mogelijk geworden (zie BARP artikel 2c). Hierbij hoort naast aangepaste aanstellingseisen een nieuwe kwalificatie en politieopleiding (zie BARP artikel 2c en de verwijzing naar Politiewet 2012, artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 2°).

De wijziging in het aanstellingenstelsel vraagt een andere kwalificatie waarbij doelmatigheid voorop staat: enkel dát wordt gevraagd wat (aanvullend) nodig is om te kunnen functioneren in de politieorganisatie. Daar in het oude aanstellingenstelsel een executieve medewerker altijd werd geselecteerd en opgeleid tot het beroep van medewerker brede basispolitiezorg via een met het regulier onderwijs vergelijkbaar kwalificatieniveau, kan met de nieuwe route een al opgeleide en ontwikkelde medewerker met een specifiek beroep toetreden tot functies voor uitvoering van de politietaak. Deze medewerker wordt niet ingezet als medewerker brede basispolitiezorg, maar is juist binnengehaald om vanuit het al verworven beroep de specifieke kennis en kunde bij te dragen aan de politietaak.

Na het behalen van het diploma Politiemedewerker Specifieke inzet is het mogelijk dat er functiegerichte modules gevolgd kunnen worden. Voor een aantal functies zijn deze functiegerichte modules mogelijk voorwaardelijk om als medewerker te kunnen worden aangesteld in die betreffende functie. Indien van toepassing worden voor deze voorwaardelijke functiegerichte modules aparte kwalificatiedossiers ontwikkeld en vastgesteld.

Navolgbaarheid

Het KD is gebaseerd op de analyses en voorbereidingen voor de introductie van het nieuwe aanstellingenstelsel, met een aanstelling executief met specifieke inzetbaarheid. Tevens zijn de aangewezen vakgebieden die passend zijn voor deze aanstelling gebruikt als input voor dit KD, op grond van LFNP-beschrijvingen en op basis van gesprekken met diverse huidige functionarissen.

Dit KD is ondergebracht onder het beroep Politieman/vrouw. Op dit moment is dit het meest passende beroepsprofiel. Echter, vanuit het project Herijking beroepsprofielen dat momenteel plaatsvindt zal mogelijk een nieuw beroepsprofiel ontstaan, waarin deze kwalificatie naar verwachting kan worden ingepast.

Onderbouwing

In aansluiting op de BARP-wijziging inzake de introductie van ambtenaar ter uitvoering van de politietaak met specifieke inzetbaarheid, is er behoefte aan een (voorwaardelijke) kwalificatie voor het bekwaam maken van deze specifieke politiemedewerker, alvorens kan worden overgegaan tot aanstelling. Met de aanstelling verkrijgt de medewerker de politiebevoegdheden waaronder de algemene opsporingsbevoegdheid.

Bronnen bij deel B en deel C:

- Directie HRM Nationale Politie (2012). De toekomst begint vandaag! – Negen wetenschappers over het politievak 2020-2024. De Nationale Politie, Landelijk programma HRM, De Bilt.

- Politieonderwijsraad (2010) Schakelen in verantwoordelijkheid. Beroepsprofielen van de politie herijkt.

- Politieonderwijsraad (2018) Naar een toekomstgerichte politie

Politieonderwijsraad (2018) Kwalificaties voor executieve politieambtenaren met specifieke inzet

- Kwalificaties Allround Politiemedewerker, Bachelor Politiekunde, Master Recherchekunde, AOPV

- LFNP-vakgebieden, LFNP-functieprofielen Operationeel specialismen, forensische opsporing

- Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), en toelichting op wetswijziging BARP

- Startdocument behoeftestelling AOPV-executief (versie 22-08-2018) en aanvulling hierop

- Gesprekken met projectleiders Aanstellingen

- Gesprekken met specialisten

- Gesprekken met ontwikkelaars en docenten AOPV en schakelmodules

Samenhang

Bij de ontwikkeling van de kwalificatie en de examenvereisten is aangesloten bij de uitgangspunten van de introductie van deze ambtenaar uitvoering politietaak met specifieke inzetbaarheid naast die van de huidige executieve ambtenaar met generieke inzetbaarheid. De lopende ontwikkeling van functiegerichte modulen, al dan niet via formeel onderwijs, zal er toe leiden dat op meerdere vakgebieden/ werkterreinen certificaten van na- en bijscholing van toepassing kunnen zijn. Dit maakt verbreding van de inzet mogelijk binnen dezelfde kwalificatie. Vergelijking van de examenvereisten van de kwalificaties Basis Politiemedewerker en Allround Politiemedewerker met deze examenvereisten zullen zicht gaan bieden op complementariteit en eventuele overlap, en daarmee als basis kunnen dienen voor de ontwikkeling van doorstroom-opleidingen ‘specifiek naar generiek’.

Historie van het kwalificatiedossier

Versie 1.0: Dit is de eerste versie van een kwalificatiedossier voor deze specifiek inzetbare ambtenaar. Er wordt voorzien dat de herijking beroepsprofielen doorwerking heeft in met name het onderbrengen van het kwalificatiedossier bij het passende beroepsprofiel.

Versie 1.1: Voetnoot 6 over deeldiploma toegevoegd.

D.2. Ontwikkelpunten

Algemeen

  • In deel A en B van dit KD is sprake van beroepsprofielen. Doorwerking van de Herijking beroepsprofielen moet nog plaatsvinden. Naar verwachting worden de herijkte beroepsprofielen eind 2018 opgeleverd. Verwacht wordt dat het relevante herijkte beroepsprofiel doorwerkt op deel A, B en C van dit kwalificatiedossier. Na het vaststellen van het beroepsprofiel moeten deze onderdelen van het KD worden bezien op eventuele doorwerking en mogelijke bijstelling

  • In de evaluatie van de KSP (Politieonderwijsraad, 2018) is voorgesteld om de certificaten van bij- en nascholing niet langer in het KD op te nemen.

Bijlage 1. Begrippenlijst

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • Beroepen bij de politie: Binnen de Nederlandse politie zijn drie brede beroepen onderscheiden, de Politieman/ -vrouw, de Rechercheur en de Politiechef. Deze beroepen worden beoefend op verschillende niveaus van complexiteit, expertise, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Om deze niveaus te duiden in relatie tot het politieonderwijs wordt aangesloten bij de kwalificatieniveaus van het NLQF. Er zijn 9 ministerieel vastgestelde beroepsprofielen.

  • Beroepskolom: Omdat het beroep (Politieman/ -vrouw, Rechercheur, Politiechef wordt uitgeoefend op meerdere functioneringsniveaus, kan gesproken worden van een beroepskolom.

  • Beroepsprofiel: Globale beschrijving van een beroep en wat er van een vakbekwame beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Wordt een beroepsprofiel uitgedrukt in een competentieprofiel, dan is sprake van beroepscompetentieprofiel. Een beroep dekt een categorie van functies af.

  • Beroepsspecifieke competenties: Competenties die nodig zijn om een beroepstaak adequaat uit te voeren, inclusief de daarin begrepen kennis, vaardigheden en expertise en de benodigde redzaamheid, teamroutine en praktijkrepertoire.

  • Beroepstaak: Een onderscheiden deel van de beroepsuitoefening. Beroepstaken zijn kenmerkende werkzaamheden waarop een kwalificatie is gericht. Beroepstaken kunnen meer of minder breed zijn geformuleerd en meer of minder deskundigheid vergen.

  • Certificaten van na- en bijscholing: Het politieonderwijs kent een groot aantal certificaten van na- en bijscholing, gericht op diverse beroepstaken en politiële rollen en handelingen. Een certificaat van na- en bijscholing wordt eenmaal vermeld binnen de kwalificatiestructuur in één bepaald KD. Met na- en bijscholing worden additionele deskundigheden en vaardigheden verworven op vakgebieden en werkterreinen die sinds kort gestandaardiseerd zijn onderscheiden in het LFNP. Ook kan het gaan om deskundigheden en vaardigheden die betrekking hebben op politiële rollen en handelingen die niet direct herkenbaar zijn in het LFNP. Na- en bijscholing impliceert niet altijd dat er ‘iets nieuws’ wordt geleerd, onderhoud van de vakbekwaamheid behoort er evenzeer toe.

  • Competentie: Een competentie betreft het vermogen om een taak op een juiste en verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren. Competentie blijkt uit oordeelsvermogen en handelingsbekwaamheid en veronderstelt kennis, inzicht, vaardigheden, houding en ervaring. Competenties zoals bedoeld binnen het politieonderwijs zijn ten eerste beroepsspecifieke competenties, geënt op onderscheiden beroepstaken en daarmee verbonden normen.

    Daarnaast worden bepaalde generieke competenties onderscheiden die voorondersteld en voorwaardelijk zijn voor de uitoefening van een politieberoep, dan wel daarin een eigenstandige relevantie hebben.

  • Competentiemodel: Het competentiemodel dat in de kwalificatieprofielen wordt gehanteerd bestaat uit vier categorieën: vakmatig, contextueel, sociaal en individueel. Het competentiemodel dat in de opleidingen en examens wordt gebruikt kent zeven velden: oordeelsvermogen, expertise, kennis, vaardigheden, praktijkrepertoire, redzaamheid en teamroutine.

  • Credits: Het politieonderwijs hanteert, zoals het regulier onderwijs, het European Credit Transfer System (ECTS). Gekoppeld aan het kwalificatieniveau levert dit de waarde van een kwalificatie (diploma, certificaat) op. Credits zijn tevens een belangrijke parameter in de bekostiging van opleidingen. Eén credit staat dan voor 28 studiebelastingsuren.

  • Diploma politieonderwijs: Door de Minister van Veiligheid en Justitie erkend document waarmee is aangetoond en vastgelegd dat de eigenaar de examenvereisten zoals beschreven in een kwalificatiedossier heeft behaald.

  • Deeldiploma politieonderwijs: Een politiediploma kan één of meerdere deeldiploma’s omvatten, mits sprake is van een eigenstandige arbeidsrelevantie van het betreffende deel en duidelijk afgebakende examentermen. Een deeldiploma maakt aanstelling in een afgebakend deel van het politieberoep mogelijk en nodigt uit tot het behalen van het volledige diploma. Een deeldiploma genereert een beperkte inzetbaarheid binnen de werkprocessen van de politie op het betreffende kwalificatieniveau.

  • Doelmatigheid: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. De aansluiting van een kwalificatie op de vraag vanuit de politieorganisatie, de samenleving en het vervolgonderwijs op het naast hoger gelegen kwalificatieniveau.

  • Examenvereisten: De examenvereisten van elk (deel)diploma en certificaat van na- en bijscholing zijn verwoord in toetsbare examentermen, deels beroepsspecifiek in relatie tot onderscheiden beroepstaken en deels generiek in relatie tot relevante, algemene kennis, vaardigheden en expertise.

  • Functie: De politie als werkorganisatie heeft het werk beschreven in termen van kerntaken, vakgebieden, functies, werkterreinen en rollen en meer of minder omvattende beschrijvingen van werkprocessen, verantwoordelijkheden en te bereiken resultaten. Functiebeschrijvingen verwoorden het werk in een bepaald vakgebied, eventueel verbijzonderd naar werkterrein op een bepaald niveau van complexiteit, expertise, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. In vergelijking met de beschrijving van beroepen zijn functiebeschrijvingen aanmerkelijk specifieker.

  • Generieke competenties: Breed toepasbare algemene kennis, vaardigheden en expertise. Voor wat betreft het politiewerk en het politieonderwijs gaat het om competenties die voorondersteld of voorwaardelijk zijn voor de uitoefening van een politieberoep, dan wel daarin een eigenstandige relevantie hebben.

  • Kerntaak: De Nederlandse politie heeft de eigen wettelijke taakopdracht, cf. artikel 3 van de Politiewet, onderscheiden in vijf kerntaken, te weten Intake & Service, Handhaving, Noodhulp, Opsporing en Signaleren & Adviseren. Het begrip kerntaak wordt alleen in deze betekenis gebruikt. Voor wat betreft de taken binnen het kader van een beroep, functie, werkterrein of rol waartoe het politieonderwijs opleidt, wordt gesproken van beroepstaken.

  • Kwalificatie: Een kwalificatie van het politieonderwijs is een waardepapier, erkend door de Minister van Veiligheid en Justitie, dat verworven competenties en daarin begrepen kennis, vaardigheden uitdrukt. Er zijn drie soorten kwalificaties: diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing. De waarde van een kwalificatie wordt uitgedrukt in termen van credits en kwalificatieniveau. Het aantal credits drukt tevens de nominale studieduur uit en is als zodanig een belangrijke parameter voor de bekostiging van opleidingen.

  • Kwalificatiedossier: Het kwalificatiedossier vormt een verzameling van direct met elkaar samenhangende kwalificaties, naar inhoud en niveau. Kwalificatiedossiers beschrijven de aansluiting op het afnemend werkveld en de uitwerking van kwalificaties naar beoogde leeropbrengsten en examentermen. Met ingang van 2013 gelden er binnen het politieonderwijs twaalf kwalificatiedossiers, verdeeld over drie brede politieberoepen (beroepskolommen) en zes kwalificatieniveaus. In een kwalificatiedossier staan de leeropbrengsten van het politieonderwijs centraal, verbijzonderd naar drie typen kwalificaties: diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing. Het geheel van alle erkende kwalificaties is opgenomen in een jaarlijks vast te stellen kwalificatiematrix.

  • Kwalificatiematrix: De kwalificatiestructuur als geheel is weergegeven in de vorm van een kwalificatiematrix. Hierin zijn alle door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing vermeld.

  • Kwalificatieniveau: Diploma’s en certificaten van na- en bijscholing zijn geordend naar niveau. Hierbij is aangesloten bij het NLQF, het Netherlands Qualifications Framework, de Nederlandse variant van het EQF, het European Qualifications Framework. De niveaus die voor wat betreft het Nederlandse politieonderwijs gebruikt worden, zijn de niveaus 2 tot en met 7. Zie verder bijlage 2.

  • Kwalificatieprofiel: Een kwalificatieprofiel betreft de competenties van startbekwaamheid die bewezen verworven zijn als een diploma, deeldiploma of certificaat van na- en bijscholing wordt uitgereikt.

  • Kwalificatiestructuur: Landelijk stelsel van alle vastgestelde kwalificatiedossiers en daarin besloten diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing.

  • LFNP: Het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en de daarin naar vakgebied beschreven functies, inclusief de verbijzondering naar werkterreinen, aandachtsgebieden, rollen en opleidingsprofielen.

  • Navolgbaarheid: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de wijze waarop voorstellen voor (wijziging van) kwalificaties tot stand komen. Daarbij is in ieder geval de relatie met de leiding van de nationale politie van belang, hoewel ook andere belanghebbenden relevante bijdrage verwacht mogen worden.

  • Nominale studieduur: De standaard studieduur die benodigd is voor het behalen van een kwalificatie, uitgaande van de wettelijke vooropleidingseisen en de gehanteerde standaard selectie-eisen, uitgedrukt in credits (CR).

  • Onderbouwing: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de inhoudelijke onderbouwing van voorstellen voor (wijziging van) kwalificaties plaatsvindt (validiteit van argumenten, bronnen).

  • Ontwikkelagenda: De thema’s die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van een kwalificatiedossier, de kwalificatiestructuur in brede zin en het politieonderwijs.

  • Opleidingsdossier: Een opleidingsdossier bevat een verzameling van direct met elkaar samenhangende opleidingen en/ of leerwegen, zoals verzorgd door de Politieacademie. Opleidingsdossiers sluiten direct aan op kwalificatiedossiers, zoals door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld.

  • Referentiekader Nederlandse taal en rekenen: Wettelijke kader waarin referentieniveaus voor Nederlands en rekenen zijn aangegeven met betrekking tot het reguliere onderwijs dat valt onder de ministeries van OCW en ELI. In verband met de aansluiting van het politieonderwijs op het reguliere onderwijs, wordt dit kader ook toegepast in de kwalificatiedossiers van het politieonderwijs.

  • Samenhang: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de samenhang tussen kwalificaties onderling, waarbij ondoelmatige overlap is vermeden en doorlopende studielijnen zijn geborgd.

  • Startbekwaamheid: De bekwaamheid van een beginnend beroepsbeoefenaar en waartoe een politieopleiding opleidt.

  • Studie- en loopbaanperspectief: De gebruikelijke doorstroommogelijkheden van een gediplomeerde in de politieorganisatie en in het vervolgonderwijs (politieonderwijs of anderszins).

  • Vakbekwaamheid: De mate van bekwaamheid die ontwikkeld kan zijn op basis van meerjarige werkervaring.

  • Vakkennis en -vaardigheid: Het geheel van feiten, beginselen, theorieën en manier van werken dat nodig is voor een succesvolle uitoefening van de beroepstaak.

  • Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid: Eén van de descriptoren uit het NLQF. Betreft de mate van samenwerking en de mate waarin een startbekwame beroepsbeoefenaar aanspreekbaar is op het eigen handelen en/ of dat van anderen en de mate waarin verantwoordelijkheid gedragen kan worden voor de eigen werk- en studieresultaten en/ of dat van anderen.

  • Wettelijke beroepsvereisten: Wettelijke eisen die gesteld worden aan de uitoefening van het beroep en de beroepsbeoefenaar. In het geval van de politie hebben deze in algemene zin betrekking op het juridische kader waarbinnen het politiewerk wordt uit gevoerd. Meer specifiek hebben wettelijke beroepsvereisten betrekking op bijv. op het gebruik van geweldsmiddelen en het ambtsedig opmaken van een proces verbaal. Wettelijke beroepsvereisten zijn vastgelegd in een nationale of internationale wet of verdrag.

Bijlage 1. Begrippenlijst

Beroepen bij de politie: Binnen de Nederlandse politie zijn drie brede beroepen onderscheiden, de Politieman/ -vrouw, de Rechercheur en de Politiechef. Deze beroepen worden beoefend op verschillende niveaus van complexiteit, expertise, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Om deze niveaus te duiden in relatie tot het politieonderwijs wordt aangesloten bij de kwalificatieniveaus van het NLQF. Er zijn 9 ministerieel vastgestelde beroepsprofielen.

Beroepskolom: Omdat het beroep (Politieman/ -vrouw, Rechercheur, Politiechef wordt uitgeoefend op meerdere functioneringsniveaus, kan gesproken worden van een beroepskolom.

Beroepsprofiel: Globale beschrijving van een beroep en wat er van een vakbekwame beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Wordt een beroepsprofiel uitgedrukt in een competentieprofiel, dan is sprake van beroepscompetentieprofiel. Een beroep dekt een categorie van functies af.

Beroepsspecifieke competenties: Competenties die nodig zijn om een beroepstaak adequaat uit te voeren, inclusief de daarin begrepen kennis, vaardigheden en expertise en de benodigde redzaamheid, teamroutine en praktijkrepertoire.

Beroepstaak: Een onderscheiden deel van de beroepsuitoefening. Beroepstaken zijn kenmerkende werkzaamheden waarop een kwalificatie is gericht. Beroepstaken kunnen meer of minder breed zijn geformuleerd en meer of minder deskundigheid vergen.

Certificaten van na- en bijscholing: Het politieonderwijs kent een groot aantal certificaten van na- en bijscholing, gericht op diverse beroepstaken en politiële rollen en handelingen. Een certificaat van na- en bijscholing wordt eenmaal vermeld binnen de kwalificatiestructuur in één bepaald KD. Met na- en bijscholing worden additionele deskundigheden en vaardigheden verworven op vakgebieden en werkterreinen die sinds kort gestandaardiseerd zijn onderscheiden in het LFNP. Ook kan het gaan om deskundigheden en vaardigheden die betrekking hebben op politiële rollen en handelingen die niet direct herkenbaar zijn in het LFNP. Na- en bijscholing impliceert niet altijd dat er ‘iets nieuws’ wordt geleerd, onderhoud van de vakbekwaamheid behoort er evenzeer toe.

Competentie: Een competentie betreft het vermogen om een taak op een juiste en verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren. Competentie blijkt uit oordeelsvermogen en handelingsbekwaamheid en veronderstelt kennis, inzicht, vaardigheden, houding en ervaring. Competenties zoals bedoeld binnen het politieonderwijs zijn ten eerste beroepsspecifieke competenties, geënt op onderscheiden beroepstaken en daarmee verbonden normen.

Daarnaast worden bepaalde generieke competenties onderscheiden die voorondersteld en voorwaardelijk zijn voor de uitoefening van een politieberoep, dan wel daarin een eigenstandige relevantie hebben.

Competentiemodel: Het competentiemodel dat in de kwalificatieprofielen wordt gehanteerd bestaat uit vier categorieën: vakmatig, contextueel, sociaal en individueel. Het competentiemodel dat in de opleidingen en examens wordt gebruikt kent zeven velden: oordeelsvermogen, expertise, kennis, vaardigheden, praktijkrepertoire, redzaamheid en teamroutine.

Credits: Het politieonderwijs hanteert, zoals het regulier onderwijs, het European Credit Transfer System (ECTS). Gekoppeld aan het kwalificatieniveau levert dit de waarde van een kwalificatie (diploma, certificaat) op. Credits zijn tevens een belangrijke parameter in de bekostiging van opleidingen. Eén credit staat dan voor 28 studiebelastingsuren.

Diploma politieonderwijs: Door de Minister van Veiligheid en Justitie erkend document waarmee is aangetoond en vastgelegd dat de eigenaar de examenvereisten zoals beschreven in een kwalificatiedossier heeft behaald.

Deeldiploma politieonderwijs: Een politiediploma kan één of meerdere deeldiploma’s omvatten, mits sprake is van een eigenstandige arbeidsrelevantie van het betreffende deel en duidelijk afgebakende examentermen. Een deeldiploma maakt aanstelling in een afgebakend deel van het politieberoep mogelijk en nodigt uit tot het behalen van het volledige diploma. Een deeldiploma genereert een beperkte inzetbaarheid binnen de werkprocessen van de politie op het betreffende kwalificatieniveau.

Doelmatigheid: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. De aansluiting van een kwalificatie op de vraag vanuit de politieorganisatie, de samenleving en het vervolgonderwijs op het naast hoger gelegen kwalificatieniveau.

Examenvereisten: De examenvereisten van elk (deel)diploma en certificaat van na- en bijscholing zijn verwoord in toetsbare examentermen, deels beroepsspecifiek in relatie tot onderscheiden beroepstaken en deels generiek in relatie tot relevante, algemene kennis, vaardigheden en expertise.

Functie: De politie als werkorganisatie heeft het werk beschreven in termen van kerntaken, vakgebieden, functies, werkterreinen en rollen en meer of minder omvattende beschrijvingen van werkprocessen, verantwoordelijkheden en te bereiken resultaten. Functiebeschrijvingen verwoorden het werk in een bepaald vakgebied, eventueel verbijzonderd naar werkterrein op een bepaald niveau van complexiteit, expertise, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. In vergelijking met de beschrijving van beroepen zijn functiebeschrijvingen aanmerkelijk specifieker.

Generieke competenties: Breed toepasbare algemene kennis, vaardigheden en expertise. Voor wat betreft het politiewerk en het politieonderwijs gaat het om competenties die voorondersteld of voorwaardelijk zijn voor de uitoefening van een politieberoep, dan wel daarin een eigenstandige relevantie hebben.

Kerntaak: De Nederlandse politie heeft de eigen wettelijke taakopdracht, cf. artikel 3 van de Politiewet, onderscheiden in vijf kerntaken, te weten Intake & Service, Handhaving, Noodhulp, Opsporing en Signaleren & Adviseren. Het begrip kerntaak wordt alleen in deze betekenis gebruikt. Voor wat betreft de taken binnen het kader van een beroep, functie, werkterrein of rol waartoe het politieonderwijs opleidt, wordt gesproken van beroepstaken.

Kwalificatie: Een kwalificatie van het politieonderwijs is een waardepapier, erkend door de Minister van Veiligheid en Justitie, dat verworven competenties en daarin begrepen kennis, vaardigheden uitdrukt. Er zijn drie soorten kwalificaties: diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing. De waarde van een kwalificatie wordt uitgedrukt in termen van credits en kwalificatieniveau. Het aantal credits drukt tevens de nominale studieduur uit en is als zodanig een belangrijke parameter voor de bekostiging van opleidingen.

Kwalificatiedossier: Het kwalificatiedossier vormt een verzameling van direct met elkaar samenhangende kwalificaties, naar inhoud en niveau. Kwalificatiedossiers beschrijven de aansluiting op het afnemend werkveld en de uitwerking van kwalificaties naar beoogde leeropbrengsten en examentermen. Met ingang van 2013 gelden er binnen het politieonderwijs twaalf kwalificatiedossiers, verdeeld over drie brede politieberoepen (beroepskolommen) en zes kwalificatieniveaus. In een kwalificatiedossier staan de leeropbrengsten van het politieonderwijs centraal, verbijzonderd naar drie typen kwalificaties: diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing. Het geheel van alle erkende kwalificaties is opgenomen in een jaarlijks vast te stellen kwalificatiematrix.

Kwalificatiematrix: De kwalificatiestructuur als geheel is weergegeven in de vorm van een kwalificatiematrix. Hierin zijn alle door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing vermeld.

Kwalificatieniveau: Diploma’s en certificaten van na- en bijscholing zijn geordend naar niveau. Hierbij is aangesloten bij het NLQF, het Netherlands Qualifications Framework, de Nederlandse variant van het EQF, het European Qualifications Framework. De niveaus die voor wat betreft het Nederlandse politieonderwijs gebruikt worden, zijn de niveaus 2 tot en met 7. Zie verder bijlage 2.

Kwalificatieprofiel: Een kwalificatieprofiel betreft de competenties van startbekwaamheid die bewezen verworven zijn als een diploma, deeldiploma of certificaat van na- en bijscholing wordt uitgereikt.

Kwalificatiestructuur: Landelijk stelsel van alle vastgestelde kwalificatiedossiers en daarin besloten diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing.

LFNP: Het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en de daarin naar vakgebied beschreven functies, inclusief de verbijzondering naar werkterreinen, aandachtsgebieden, rollen en opleidingsprofielen.

Navolgbaarheid: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de wijze waarop voorstellen voor (wijziging van) kwalificaties tot stand komen. Daarbij is in ieder geval de relatie met de leiding van de nationale politie van belang, hoewel ook andere belanghebbenden relevante bijdrage verwacht mogen worden.

Nominale studieduur: De standaard studieduur die benodigd is voor het behalen van een kwalificatie, uitgaande van de wettelijke vooropleidingseisen en de gehanteerde standaard selectie-eisen, uitgedrukt in credits (CR).

Onderbouwing: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de inhoudelijke onderbouwing van voorstellen voor (wijziging van) kwalificaties plaatsvindt (validiteit van argumenten, bronnen).

Ontwikkelagenda: De thema’s die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van een kwalificatiedossier, de kwalificatiestructuur in brede zin en het politieonderwijs.

Opleidingsdossier: Een opleidingsdossier bevat een verzameling van direct met elkaar samenhangende opleidingen en/ of leerwegen, zoals verzorgd door de Politieacademie. Opleidingsdossiers sluiten direct aan op kwalificatiedossiers, zoals door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld.

Referentiekader Nederlandse taal en rekenen: Wettelijke kader waarin referentieniveaus voor Nederlands en rekenen zijn aangegeven met betrekking tot het reguliere onderwijs dat valt onder de ministeries van OCW en ELI. In verband met de aansluiting van het politieonderwijs op het reguliere onderwijs, wordt dit kader ook toegepast in de kwalificatiedossiers van het politieonderwijs.

Samenhang: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de samenhang tussen kwalificaties onderling, waarbij ondoelmatige overlap is vermeden en doorlopende studielijnen zijn geborgd.

Startbekwaamheid: De bekwaamheid van een beginnend beroepsbeoefenaar en waartoe een politieopleiding opleidt.

Studie- en loopbaanperspectief: De gebruikelijke doorstroommogelijkheden van een gediplomeerde in de politieorganisatie en in het vervolgonderwijs (politieonderwijs of anderszins).

Vakbekwaamheid: De mate van bekwaamheid die ontwikkeld kan zijn op basis van meerjarige werkervaring.

Vakkennis en -vaardigheid: Het geheel van feiten, beginselen, theorieën en manier van werken dat nodig is voor een succesvolle uitoefening van de beroepstaak.

Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid: Eén van de descriptoren uit het NLQF. Betreft de mate van samenwerking en de mate waarin een startbekwame beroepsbeoefenaar aanspreekbaar is op het eigen handelen en/ of dat van anderen en de mate waarin verantwoordelijkheid gedragen kan worden voor de eigen werk- en studieresultaten en/ of dat van anderen.

Wettelijke beroepsvereisten: Wettelijke eisen die gesteld worden aan de uitoefening van het beroep en de beroepsbeoefenaar. In het geval van de politie hebben deze in algemene zin betrekking op het juridische kader waarbinnen het politiewerk wordt uit gevoerd. Meer specifiek hebben wettelijke beroepsvereisten betrekking op bijv. op het gebruik van geweldsmiddelen en het ambtsedig opmaken van een proces verbaal. Wettelijke beroepsvereisten zijn vastgelegd in een nationale of internationale wet of verdrag.

102. Kwalificatiedossier Politierijinstructeur

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijhorende gedragsindicatoren. Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer en zijn voor het werkveld een logische en herkenbare combinatie van leeruitkomsten, passend bij een functie, rol of expertise uit het werkveld.

Leeruitkomsten beschrijven wat een student geacht wordt te weten, te begrijpen en te kunnen toepassen na afronding van een leerperiode of de opleiding in zijn geheel (NVAO, 2015). Om dit inzichtelijk te maken, is dit weergegeven in werkprocessen en bijbehorende competenties en gedragsindicatoren.

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat.

De kerntaken, werkprocessen en gedragsindicatoren voor de opleidingen Politie rijinstructeur categorie B en de daaraan gerelateerde categorieën A, C en D worden in de tabellen hieronder weergegeven.

Kerntaken

Werkprocessen

Het verzorgen van rijopleidingen en beoordelen van studenten ten behoeve van Rijvaardigheid & Rijveiligheid.

• Besturen van een politievoertuig als docent rijopleidingen;

• Rijonderricht verzorgen aan studenten;

• Coachen van studenten;

• Beoordelen van studenten;

Werkproces 1: Besturen van een politievoertuig als docent rijopleidingen

Omschrijving

Competenties

In het rijtechnische deel van de opleiding leert de docent in opleiding (student) een veilige en goede bestuurder van een voertuig te worden, bezien vanuit het perspectief van een politierijinstructeur en dus gekoppeld aan de politiële rijtaak.

• flexibel gedrag

• samenwerken

• sociale vaardigheid

• leervermogen

• zelfreflectie

• initiatief

Gedragsindicatoren

• Voert de voertuigcontrole en de controle van de in het voertuig aanwezige apparatuur op juiste wijze uit.

• Kan het voertuig veilig en onder verschillende omstandigheden bedienen en beheersen.

• Past rijtechnieken zoals stuur-, bochten-, keer- en inhaaltechniek op de voorgeschreven wijze toe.

• Past tijdens aangeleerde rijtechnieken voortdurend de voorgeschreven kijktechnieken toe.

• Kan spoedmeldingen, zowel zonder als met optische- en geluidssignalen, vlot en veilig rijden.

• Kan zoekopdrachten uitvoeren.

• Kan voortdurend afwegingen maken tussen te bereiken doel(en) en te nemen risico’s.

• Past voortdurend zijn houding, gedrag en verantwoordelijkheid aan de situatie aan.

• Past het rijgedrag aan de omgeving aan (verkeersinzicht en voorbeeldfunctie).

• Neemt onder druk verantwoorde beslissingen.

• Communiceert tijdens de rijtaak duidelijk met andere weggebruikers en collega’s.

• Past tijdens de rijtaak de bevoegdheden, de vrijstellingen en wettelijke bepalingen juist toe.

• Zorgt binnen verschillende verkeerssituaties voor voldoende vrije werkruimte en houdt zodoende de mogelijkheid voor diverse acties open.

• Waarborgt altijd de eigen veiligheid en die van de andere weggebruikers.

• Heeft oog voor eventuele culturele verschillen in normen en waarden.

• Reflecteert op zijn eigen handelen.

Werkproces 2: Rijonderricht verzorgen

Omschrijving

Competenties

De docent is in staat om op adequate wijze de cursist op te leiden tot een volwaardige bestuurder van het betreffende voertuig en die rijdt volgens de vastgestelde (politiespecifieke) procedures.

• flexibel gedrag

• samenwerken

• kwaliteitsgerichtheid

• sociale vaardigheid

• mondelinge presentatie

• interculturele sensitiviteit

• leervermogen

Gedragsindicatoren

• Vult het lesvoorbereidingsformulier adequaat in, conform het Didactische Model Politie.

• Geeft een duidelijke en gestructureerde introductie, waarin terug- en vooruit wordt geblikt op de lesonderdelen en de doelstellingen.

• Geeft duidelijk en gestructureerd instructie over de geldende wet- en regelgeving (Brancherichtlijn Politie, Richtinggevend Kader Bijzondere Verkeersbevoegdheden en Vrijstelling).

• Geeft informatie over het belang van bediening, dagelijks onderhoud en technische controle van het voertuig uit het oogpunt van schadepreventie en verkeersveiligheid.

• Geeft duidelijk en gestructureerd instructie over de deelhandelingen van de rijtaak conform de Rijprocedure-Politie (handelingsanalyses).

• Geeft duidelijke en gepaste demonstraties van de aan te leren handelingen, conform de Rijprocedure-Politie.

• Kiest een geschikte locatie voor het oefenen van de rijtaak.

• Kiest de instructiefases die bij de cursist, de deelhandeling en de locatie passen.

• Sluit aan bij de beginsituatie van de cursist. Kiest daarbij oefensituaties die passen bij het rijniveau van de student en de student stimuleren.

• Geeft de cursist ruimte om fouten te maken zolang de veiligheid niet in het gedrang komt.

• Herkent gevaarlijke situaties, schat de risico’s daarvan in en handelt adequaat.

• Grijpt in, mondeling of door een handeling, op het moment dat een onveilige situatie dient te worden voorkomen.

• Rondt de les adequaat af, door middel van een samenvatting van de les, vaststelling van het leerresultaat, evaluatie en vooruitblik op de volgende les.

• Werkt daar waar nodig adequaat samen met collega-docenten en houdt zich aan de gemaakte afspraken

• Heeft oog voor eventuele culturele verschillen in normen en waarden.

• Reflecteert op zijn eigen handelen.

Werkproces 3: Coachen

Omschrijving

Competenties

De docent in opleiding (student) is in staat om op adequate wijze de cursist te coachen tot reflectie op eigen gedrag, kennis en vaardigheden en risico verhogende factoren.

• flexibel gedrag

• samenwerken

• kwaliteitsgerichtheid

• sociale vaardigheid

• probleemanalyse

• mondelinge presentatie

• interculturele sensitiviteit

• leervermogen

Gedragsindicatoren

• Merkt fouten in de uitvoering van rijtaken/deelhandelingen op en speelt hierop in.

• Geeft feedback in de vorm van concrete verbeterpunten op passende momenten.

• Stimuleert de cursist (hardop) te verwoorden hoe hij een rijtaak aanpakt of heeft aangepakt.

• Neemt verbaal en non-verbaal gedrag van de student waar (op het gebied van rijgedrag en rijvaardigheid) en speelt hierop in.

• Geeft de cursist de mate van zelfstandigheid die past bij de tot dan toe gemaakte vorderingen, door hem de steun te geven die hij nodig heeft om een stap vooruit te maken in de beheersing van de rijtaak.

• Stimuleert een positieve beleving bij de rijtaakuitvoering (humor, relativering, vertrouwen).

• Helpt de cursist met de reflectie op zijn gedrag in het verkeer en het zelf inschatten van zijn rijvaardigheid.

• Maakt met de cursist inzichtelijk welke factoren en omstandigheden (risico’s) een rol kunnen spelen bij zijn keuze en planning van verkeersdeelname.

• Leeft zich zichtbaar in de leefwereld van de cursist in.

• Past taalgebruik en taalniveau aan de cursist aan.

• Gaat aan het einde van de les met de cursist na hoe het leerproces is verlopen.

• Stelt het leerresultaat vast en bespreekt dit met de cursist.

• Reflecteert op het eigen handelen, gedachten en gevoelens en formuleert verbeterpunten.

• Staat open voor feedback vanuit collega’s of vanuit de cursist.

• Verbetert op basis van zelfreflectie en/of feedback het eigen handelen.

• Heeft oog voor eventuele culturele verschillen in normen en waarden.

• Reflecteert op zijn eigen handelen.

Werkproces 4: Beoordelen

Omschrijving

Competenties

De docent in opleiding (student) is in staat om op adequate wijze de cursist gedurende de opleiding (doorlopend beoordelen), of binnen een examenopdracht te beoordelen.

• flexibel gedrag

• leervermogen

• samenwerken

• interculturele sensitiviteit

• mondelinge presentatie

• sociale vaardigheid

• kwaliteitsgerichtheid

Gedragsindicatoren

• Controleert of de cursist gereed is met betrekking tot kleding, uitrusting, geweldsmiddelen, voertuig en gezondheid.

• Neemt veiligheidsregels in acht, schat veiligheidsrisico’s goed in en dekt deze met maatregelen af.

• Past zijn voorbereiding aan als de situatie dat vraagt.

• Stelt de cursist op zijn gemak en vermindert met zijn optreden spanning of emotie.

• Geeft duidelijk en gestructureerd instructies aan de cursist.

• Organiseert de beoordeling op efficiënte wijze.

• Analyseert de handelingen van de cursist, op basis van de vastgestelde beoordelingscriteria en conform het actuele protocol en beoordeelt zodoende zo objectief mogelijk.

• Geeft de cursist ruimte om zijn handelen toe te lichten, stelt open vragen, communiceert tactvol en luistert goed.

• Overlegt op constructieve wijze met zijn collega/medebeoordelaar.

• Informeert de cursist op duidelijke en gepaste wijze over de resultaten van het examen.

• Licht de beoordeling toe met een duidelijke argumentenstructuur, geeft ruimte voor reactie van de cursist, maar voorkomt langdurige discussies.

• Heeft oog voor de emoties van de cursist en besteedt hier gepaste aandacht aan.

• Legt resultaten volledig en correct vast op het beoordelingsformulier.

• Geeft constructieve feedback aan de cursist op prestaties en gedrag en bespreekt ontwikkelpunten.

• Heeft oog voor eventuele culturele verschillen in normen en waarden.

• Reflecteert op zijn eigen handelen.

103. Kwalificatiedossier Professioneel verhoor

I. Beschrijving

De tactisch rechercheur kan bij het verhoren van de getuigen of de verdachten te maken krijgen met juridische complicaties. De zaken kenmerken zich door grote maatschappelijke impact en vaak zijn er weinig tactische/technische aanwijzingen beschikbaar en geen bewijsmiddelen. De verklaring van de verdachte is daarom van groot belang voor de bewijsvoering. Het werk heeft een groot afbreukrisico. Vaak is er in de zaak sprake van meerdere betrokkenen en verschillende daders. De verdachte kan agressief, zwijgend of intimiderend zijn en er kan sprake zijn van een psychische stoornis of emotionaliteit. Men kan ook te maken krijgen met (multi) culturele aspecten.

Resultaat

  • Verhoorplan

  • Voortgangs A4

  • Proces verbaal en evaluatie

  • Debriefing

II. Examenvereisten

  • Opent het getuigenverhoor / verdachtenverhoor volledig en correct

  • Past het model voor generiek getuigenverhoor toe

    • Bevraagt de interne en externe factoren waaronder de getuige de waarneming heeft gedaan

    • Toetst de verkregen informatie uit het spontaan verhaal d.m.v. doorvragen

  • Beïnvloedt de getuige niet

    • Stelt open vragen, spreekt geen oordeel of twijfel uit en vraagt door

  • Gaat volgens procedure om met de reactie (twijfels, bezwaren en/of emoties) van de getuige

  • Stemt het eigen gedrag af op het gedrag van de getuige / verdachte

  • Past een juiste verhoorstrategie toe bij het verdachtenverhoor

    • Houdt bij het kiezen voor een strategie rekening met de persoon van de verdachte en de voorhanden zijnde tactische aanwijzingen

    • Kent de voorwaarden voor het toepassen van de Standaard Verhoor Strategie en past deze volgens procedure toe

    • Kiest afhankelijk van de situatie voor een passende drukopbouw

  • Gaat op juiste wijze om met daderinformatie, geeft niet onnodig dader informatie weg

  • Stelt zich neutraal op t.o.v. de verdachte

  • Pikt bij het verdachtenverhoor signalen van nietverklaringsbereidheid op, maakt dit bespreekbaar en kan motieven van de verdachte wegnemen

  • Kiest bij het verdachtenverhoor de juiste strategie en houdt hierbij rekening met het al of niet aanwezig zijn van de voorwaarden voor het toepassen van de Standaard Verhoor strategie

  • Verzamelt informatie die relevant is voor het te leveren bewijs m.b.t. elementen van de ter zake dienende wetsartikelen

  • Benoemt en verantwoordt het verzamelde bewijs, kan indien nodig beargumenteren welke elementen al voldoende bewezen zijn en welk bewijs nog te leveren is bij welke elementen

  • Houdt bij het verdachtenverhoor indien van toepassing rekening met bijzondere aspecten: cultuur, psychopatholgie, de aanwezigheid van derden bij het verhoor, de aard van het delict en afwijkend gedrag

  • Kent de eigen kwaliteiten/talenten en kan deze effectief inzetten

  • Kent de eigen ontwikkelpunten en laat hierin progressie zien

  • Heeft inzicht in het eigen gedrag en kan het eigen gedrag beïnvloeden

    • Kent de eigen normen en waarden en gaat respectvol om met iemand die andere normen en waarden heeft

  • Heeft een professionele beroepshouding

    • Reflecteert op de eigen persoonlijke effectiviteit

    • Verantwoord keuzes en licht deze toe

    • Geeft en ontvangt kritiek

104. Kwalificatiedossier Rechercheur (niveau 6)

Inhoudsopgave

1

Inleiding

 

1.1

Leeswijzer

 

1.2

Definities

2

Context

 

2.1

Beschrijving werkveld/beroepspraktijk

 

2.2

Kern van het beroep

 

2.3

Relevantie voor de beroepspraktijk

 

2.4

Typerende beroepshouding

3

Opbouw Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

 

3.1

Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

 

3.2

Uitsplitsing kerntaken en bouwstenen Rechercheur (niveau 6)

4

Beschrijving kwalificatie

 

4.1

Beschrijving kerntaken en onderliggende bouwstenen/leeruitkomsten

 

4.2

Overige vereisten

Bijlage 1: Verantwoording

Bijlage 2: Kwalificatievereisten Fysiek-motorische vaardigheid

Bijlage 3: Kwalificatievereisten Basis rijvaardigheid auto

Bijlage 4: Kwalificatievereisten RTGP

Bijlage 5: Kwalificatievereisten Eerste hulp door politie

1. Inleiding

In 2019 heeft de korpsleiding van de politie zes nieuwe beroepsprofielen vastgesteld. In deze beroepsprofielen beschrijft de politie via de zes politieberoepen welke medewerkers er nodig zijn om het werk uit te kunnen voeren. Het gaat dan over vakbekwame medewerkers. De Politieacademie gebruikt de beroepsprofielen om te kijken welke kwalificaties nodig zijn om politiemensen op te leiden die zijn toegerust op het werk dat ze gaan doen. Het gaat dan om het niveau van startbekwaamheid, omdat iemand naast een goede opleiding ook werkervaring nodig heeft om vakbekwaam te worden.

De Politieacademie levert nieuwe collega’s af die hebben aangetoond dat zij over de noodzakelijke kennis en vaardigheden en over de juiste beroepshouding beschikken om in de praktijk aan de slag te gaan bij de politie. De aangetoonde startbekwaamheid geeft recht op een politiediploma.

Om helder vast te leggen wat wordt verstaan onder de startbekwaamheid, zijn er kwalificaties. In een kwalificatiedossier wordt de vereiste kennis, houding en vaardigheden beschreven op het niveau van startbekwaamheid. Elke kwalificatie binnen een kwalificatiedossier beschrijft de eisen waaraan iemand moet voldoen om zijn diploma te behalen.

Deze kwalificatie hoort bij het beroepsprofiel Rechercheur. Voor dit beroep zijn er meerdere kwalificatieniveaus.

Met het aanbieden van een kwalificatie leggen belanghebbende partijen in het politieonderwijs verantwoording af aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de kwalificatie van politiemedewerkers. Dit is de verantwoordingsfunctie van de kwalificatie. Daarnaast worden kwalificaties gebruikt om richting te geven aan onderwijsontwikkeling en examinering.

De Politieacademie ontwikkelt kwalificaties in samenwerking met het werkveld en stakeholders. En legt deze voor aan de commissie Kwalificatiestructuur Politieonderwijs (KSP) van de Politieonderwijsraad (hierna: de Raad). Na advies van deze commissie en de Raad stelt de Minister van J&V de kwalificatie vast als deze voldoet aan alle eisen.

1.1. Leeswijzer

In dit document wordt allereerst algemene informatie over de context van het beroep gegeven. Daarna wordt een overzicht weergegeven van de kwalificatiestructuur Politieonderwijs. Vervolgens wordt deze kwalificatie beschreven, in de vorm van kerntaken uitgewerkt in onderliggende bouwstenen, instroomvereisten en beroepsvereisten. Dit begint met een algemene basis, die voor elke kwalificatie gelijk is. Daarna volgt de brede gemeenschappelijke basis die van toepassing is op meerdere verwante kwalificaties op hetzelfde niveau. Aan de Rechercheur N6 verwante kwalificaties zijn de Wijkagent N6,de Politieagent N6 en de Politieleider N6. Zij delen gemeenschappelijke kerntaken die maken dat politiefunctionarissen met deze kwalificaties breed generiek inzetbaar zijn. In de algemene basis en de brede gemeenschappelijke basis wordt daarom gesproken over de Politiefunctionaris, soms aangevuld met specifieke onderdelen voor – in dit geval – Rechercheur. Als derde onderdeel zijn de specifieke kerntaken voor deze kwalificatie beschreven. Dit zijn de taken voor de Rechercheur N6. Tot slot is er een bijlage opgenomen, waarin de totstandkoming van het kwalificatiedossier verantwoord wordt, aan de hand van de criteria die gehanteerd worden door de KSP en de Raad.

Omwille van de leesbaarheid is steeds ‘hij’ gebruikt in de tekst. Waar ‘hij’ staat kan uiteraard ook ‘zij’, ‘hen’ of ‘die’ worden gelezen. Om verder bij te dragen aan de leesbaarheid van dit dossier worden de belangrijkste begrippen vooraf uiteengezet.

Om herhaling in de uitwerking van de bouwstenen te voorkomen, zijn de vaardigheden zoveel mogelijk opgenomen in de leeruitkomsten. Daarom is er alleen een Body of Knowledge (BOK) opgenomen, gevuld met kennisaspecten. Kerntaken en onderliggende bouwstenen worden als op zichzelf staande leereenheden benaderd. Om die reden is er bij het lezen van deze kwalificatie kans op herhaling.

De BOK is opgebouwd aan de hand van zogenaamde kernthema’s, passend bij het niveau van de kwalificatie. Kennis op niveau 6 wordt in het NLQF als volgt geduid:

  • Bezit gevorderde, gespecialiseerde kennis van, en kritisch inzicht in, theorieën, en concepten van een beroep, kennisdomein en/of breed wetenschapsgebied.

  • Bezit brede, geïntegreerde kennis en begrip van de omvang van de belangrijkste gebieden en grenzen van een beroep, kennisdomein en/of breed wetenschapsgebied.

  • Bezit kennis en begrip van enkele belangrijke actuele problemen, onderwerpen en specialismen gerelateerd aan een beroep, kennisdomein en/of breed wetenschapsgebied.

1.2. Definities

Term

Omschrijving

Toelichting bij de omschrijving

Beroepsprofiel

Een beschrijving van de essentie van een beroep, op het niveau van een ervaren (vakbekwaam) medewerker; de taken en verantwoordelijkheden die bij een beroep horen, en de ontwikkelingen die hierin verwacht worden.

De essentie van een beroep

- betreft de typische kenmerken van een beroep

- benadrukt de aard van beroepsuitoefening

- benadrukt de context waarbinnen de taken worden uitgeoefend.

Ook moet duidelijk zijn wat het beroep in kwestie onderscheidt van andere beroepen.

In de zes beroepsprofielen voor de politie zijn, anders dan in sommige beroeps(competentie)profielen voor het mbo en hbo, geen vereiste kennis, houding en vaardigheden opgenomen. Ook zijn de beroepen niet op een kwalificatieniveau ondergebracht.

Bouwsteen

Een bouwsteen is een eenheid van leeruitkomsten en bestaat uit minimaal 1 leeruitkomst (kleinste eenheid). Het gaat om een resultaat (verworven kennis, vaardigheden en houding) dat op zichzelf staat en als zodanig aangetoond kan worden.

 

Diploma of certificaat politieonderwijs

Door de Minister van Justitie en Veiligheid erkend document waarmee is aangetoond en vastgelegd dat de eigenaar beschikt over de vereiste kennis, houding en vaardigheden die in de bijbehorende kwalificatie zijn beschreven.

 

Generieke inzetbaarheid en specifieke inzetbaarheid

Een ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan:

- Generiek inzetbaar zijn

- Specifiek inzetbaar zijn

De generieke inzetbare ambtenaar is bekwaam en inzetbaar voor de brede politietaak: opsporing, handhaving en hulpverlening. Hiervoor behaalt de ambtenaar een brede beroepskwalificatie.

De specifiek inzetbare ambtenaar is bekwaam en inzetbaar voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Hiervoor behaalt de ambtenaar een relatief ‘smalle’ kwalificatie.

Generieke inzetbaarheid is bijvoorbeeld aan de orde bij de LFNP-vakgebieden GGP en Tactische opsporing.

Specifiek inzetbare politiemedewerkers hebben hun expertise buiten de politie opgedaan. Deze expertise zetten ze gericht in voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Zij zijn dus ook bekwaam voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Dit is bijvoorbeeld mogelijk voor de LFNP-vakgebieden Forensische opsporing en Intelligence.

De specifiek inzetbare medewerker is breed bevoegd, maar moet zich onthouden van werkzaamheden buiten het vakgebied waarvan zijn functie onderdeel uitmaakt1.

Generieke kwalificatie-eisen

In de kwalificatiedossiers politieonderwijs zijn generieke kwalificatie-eisen van toepassing. Voor mbo-kwalificaties betreft dit eisen voor Nederlands, Engels (alleen niveau 4) en rekenen, en loopbaan en burgerschap.

Generieke kwalificatie-eisen voor kwalificaties op hoger onderwijsniveau zijn verwoord aan de hand van 'Dublin-descriptoren'. Dit betreft (het toepassen van) kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie- en leervaardigheden.

Deze komen overeen met generieke kwalificatie-eisen in het regulier onderwijs.

Voor Nederlands, Engels en rekenen zijn referentieniveaus ontwikkeld. Alle generieke kwalificatie-eisen zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. In verband met de aansluiting van het politieonderwijs op het reguliere onderwijs, wordt deze eisen ook toegepast in de kwalificatiedossiers op mbo- en hoger onderwijsniveau binnen het politieonderwijs.

Kerntaak

Een onderscheiden deel van de beroepsuitoefening. Kerntaken zijn kenmerkende werkzaamheden waarop een kwalificatie is gericht. Kerntaken kunnen meer of minder breed zijn geformuleerd en meer of minder deskundigheid vergen.

 

Kwalificatie

Wat moet een startbekwaam medewerker kennen, kunnen, willen en durven om aan het werk te kunnen in een politieberoep of -taak, door te kunnen stromen naar vervolgonderwijs en om te kunnen functioneren als burger. De kwalificatie is 'de lat' waaraan de student moet voldoen.

De kwalificatie beschrijft de inhoudelijke eisen (het ‘wat') waar het onderwijs (examen en opleidingen) zich op moet richten. Dit ‘wat’ valt onder de ministeriele verantwoordelijkheid.

Een kwalificatie beschrijft de aansluiting van het onderwijs op het werkveld. Een kwalificatie is de inhoudelijke basis voor het ontwikkelen van examens en het opleidingsprogramma (ook curriculum genoemd).

Conform geldende wet- en regelgeving stelt de Minister van J&V de kwalificaties voor het politieonderwijs vast.

Kwalificatiebewijs

Een kwalificatiebewijs van het politieonderwijs is een waardepapier, erkend door de Minister van Justitie en Veiligheid, dat uitdrukt over welke kennis, houding en vaardigheden de houder van het kwalificatiebewijs beschikt. Er zijn twee soorten kwalificatiebewijzen: diploma’s en certificaten.

 

Kwalificatiedossier

Een verzameling van kwalificaties die direct met elkaar samenhangen. Deze kunnen geordend zijn naar (werk)context, inhoud en/of niveau.

Een kwalificatiedossier is van toepassing bij modaliteit 1.

Kwalificatiestructuur (KSP)

Stelsel van kwalificaties en kwalificatiedossiers voor politieonderwijs, die onderling samenhangen.

In het politieonderwijs heeft de KSP twee functies:

- Richting geven aan het politieonderwijs

- Verantwoording afleggen aan de Minister van J&V en de samenleving over de bekwaamheden van executieve politiemedewerkers.

Kwalificatievereisten

Het geheel van wat een startbekwaam medewerker moet kennen, kunnen, willen en durven om aan het werk te kunnen in een politiefunctie of -taak (‘de lat’ waaraan de student moet voldoen).

Kwalificatievereisten zijn van toepassing bij modaliteit 2.

Leeruitkomst

Een meetbaar resultaat van wat de student moet kennen, kunnen, willen en durven, ongeacht de leerroute die de student heeft gevolgd.

- Leeruitkomsten zijn beschrijvingen van de kennis, vaardigheden en attituden, inclusief het beheersingsniveau, dat een student bereikt moet hebben na afronding van het leerproces.

- Dit is een manier om een kwalificatie te beschrijven.

LFNP

Het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Het LFNP bevat beschrijvingen van functies, bijbehorende werkterreinen, aandachtsgebieden en rollen. De competentie- en opleidingsprofielen vormen integraal onderdeel van het LFNP.

 

Startbekwaamheid

De bekwaamheid van een 'starter' in zijn werk.

Een medewerker is startbekwaam als hij net zijn diploma of certificaat heeft behaald.

Dit geldt ook voor het vakspecialistisch onderwijs.

Vakbekwaamheid

Vakbekwaam is iemand wanneer hij zijn beroep, functie of taak goed en in de volle breedte beheerst (een ervaren of ‘vakvolwassen’ medewerker).

Op basis van werkervaring en begeleiding kan een medewerker zich, na het behalen van zijn diploma, verder ontwikkelen richting vakbekwaamheid. Doorgaans heeft een medewerker, na het afronden van een opleiding, ongeveer 10.000 uur of 3 jaar nodig om in zijn werk het niveau van vakbekwaamheid te bereiken.

Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid

Dit betreft één van de zogenaamde descriptoren uit het NLQF (Nederlands Kwalificatieraamwerk) en gaat over

- de mate van samenwerking

- de mate waarin een startbekwame beroepsbeoefenaar aanspreekbaar is op het eigen handelen en/ of dat van anderen

- de mate waarin verantwoordelijkheid gedragen kan worden voor de eigen werk- en studieresultaten en/ of dat van anderen.

 

Voorbehouden handeling (wettelijke beroepsbevoegd-heden en -vereisten)

Handelingen in het beroep of delen daarvan, waaraan wettelijke eisen zijn gesteld.

In de basiskwalificaties voor het politieonderwijs zijn voorbehouden handelingen die een beginnend politiemedewerker moet uitvoeren, opgenomen. In sommige gevallen moet een politiemedewerker (tijdens of na de basisopleiding) extra gekwalificeerd worden voor bepaalde handelingen.

Kwalificaties die op deze voorbehouden handelingen zijn gericht, vallen doorgaans onder modaliteit 2 en zijn opgenomen in de KSP.

1 Meer informatie over specifieke inzetbaarheid is te vinden in het Staatsblad 2018-204

2. Context

2.1. Beschrijving werkveld/beroepspraktijk

De Politiewet omschrijft de taak van de politie als volgt:

De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

De politie is ‘waakzaam en dienstbaar’ aan de waarden van de rechtsstaat. Deze missie vervult de politie door, afhankelijk van de situatie, gevraagd en ongevraagd te beschermen, te begrenzen of te bekrachtigen. Bij het beschermen van mensen gaat het om hun leven, vrijheid en bezittingen. Begrenzen betreft het beperken en beëindigen van ongeoorloofd, al dan niet gewelddadig gedrag. Bekrachtigen heeft te maken met de ondersteuning van gewenst gedrag en het creëren van structurele samenwerkingsverbanden die de veiligheid bevorderen. De politie is zich bewust van zijn taak en positie in de Nederlandse democratie en van zijn dienende rol in de maatschappij. De politie dient dit op een rechtvaardige manier te doen, in de ogen van een enorm divers publiek.

De politieorganisatie kent drie nauw samenwerkende niveaus: lokaal, regionaal en nationaal. Op al deze niveaus spelen ook de internationale en digitale context een rol, want de ontwikkeling van criminaliteit staat steeds meer onder invloed van digitalisering, mondialisering, internationalisering en netwerkvorming. Het werkveld van de politie is heel breed, van meldkamer tot high-tech crime en van tactisch rechercheur tot specialist interventie.

De politie wil haar missie bereiken door:

  • vertrouwen te wekken door de wijze waarop zij resultaten bereikt;

  • in elke situatie alert en slagvaardig op te treden;

  • betrokken en daadkrachtig te helpen, de-escalerend te werken en waar nodig geweld te gebruiken;

  • intensief samen te werken met burgers en partners vanuit betrokkenheid, informatie delen en wederkerigheid;

  • te leren, te innoveren en te vertrouwen op haar professionals;

  • één korps te zijn: van wijk tot wereld, lokaal verankerd en (inter-)nationaal verbonden.

De vier kernwaarden van de politie vormen de basis voor iedereen die er werkt, namelijk integer, betrouwbaar, moedig en verbindend.

De politie in Nederland kent haar positie in een dynamische samenleving en beweegt zich in een snel veranderende omgeving, waarin nieuwe veiligheidsvraagstukken zich in rap tempo aandienen. Dit vraagt om een flexibele organisatie die weet wat zij wil, die vooruit kijkt en die met haar partners koers bepaalt en vasthoudt en weet wat zij kan: ‘de politie van overmorgen’.

De politie van overmorgen:

  • is verbonden met woning, wijk, web en wereld;

  • werkt (multidisciplinair) samen in nieuwe veiligheidscoalities, met publieke en private partners, vanuit ieders grootste toegevoegde waarde;

  • werkt met state of the art intelligence en technologie;

  • is actief transparant over wat ze doet en wat niet;

  • is een wendbare organisatie met wendbare mensen, die hun talent en vaardigheden blijven ontwikkelen.

2.2. Kern van het beroep

De ervaren rechercheur is een weerbare, waarden-gedreven en executief inzetbare politiefunctionaris die zich bezighoudt met rechercheren in de breedte van het recherche-vak of op een bepaald (deel)terrein. Bij de uitoefening van het werk verzamelt, analyseert, interpreteert en benut de rechercheur (internationale) gegevens, informatie en intelligence. De rechercheur voert in teamverband opsporingsonderzoeken uit, die variëren van eenvoudig tot grootschalig en complex. In voorkomende situaties voert hij hierover de leiding. Hij werkt multidisciplinair samen in een team met o.a. gelijken, leidinggevenden en/of (specialistische) collega’s, burgers, het OM, en partners in het veiligheidsnetwerk. Dit zijn met name partners in de keten van voorkomen, opsporen en vervolgen zowel nationaal als internationaal. Daarnaast is de rechercheur voldoende digitaal vaardig om zijn eigen functie uit te kunnen voeren in de gedigitaliseerde samenleving.

De belangrijkste werkzaamheden van de Rechercheur N6 zijn:

  • het analyseren van voor de opsporing relevante ontwikkelingen binnen en buiten de (politie)organisatie.

  • het bouwen aan en onderhouden van netwerken binnen de organisatorische (multidisciplinaire) verbanden waarbinnen politie- en opsporingswerk plaats vindt en hierbinnen vanuit gelijkwaardigheid samenwerken met specialisten en/of (keten)partners.

  • het ontwikkelen van hypothesen en scenario’s.

  • het opstellen van een samenhangend plan van aanpak voor (complexe) opsporingsonderzoeken, met als doel te komen tot betekenisvolle interventies.

  • het kiezen, beargumenteren en (laten) toepassen van (opsporings)methoden en (opsporings)middelen met als doel het bereiken van een maatschappelijk effect.

  • het analyseren, evalueren van en verantwoorden over onderzoeksresultaten.

Deze kwalificatie betreft de Rechercheur N6, dit is een kwalificatie binnen het beroepsprofiel Rechercheur. Door middel van de algemene en brede gemeenschappelijke kerntaken krijgt de Rechercheur N6 de juiste vorming om breed generiek/executief inzetbaar te zijn. Bovendien krijgt hij door middel van de specifieke kerntaken de benodigde vorming om inzetbaar te zijn voor zijn dagelijkse werkzaamheden binnen de opsporing.

2.3. Relevantie voor de beroepspraktijk

De kwalificatie Rechercheur N6 is gebaseerd op het beroepsprofiel Rechercheur en heeft een link naar diverse functies in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP).

2.4. Typerende beroepshouding

De Rechercheur N6 werkt hoofdzakelijk in de opsporing. Hij is zich ervan bewust dat de opsporing in de toekomst te maken krijgt met nieuwe, veranderende veiligheidsproblematieken. De opsporing van de toekomst wordt namelijk beïnvloed door maatschappelijke, technologische en vakinhoudelijke ontwikkelingen, ontwikkelingen op het gebied van informatisering, globalisering en internationalisering en ontwikkelingen met betrekking tot nieuwe methodieken en technieken.

Het takenpakket van de rechercheur bestaat voornamelijk uit het voorbereiden en uitvoeren van opsporingsonderzoeken, daarvoor is zijn (informatie)positie van essentieel belang. Deze taken brengen verplichtingen met zich mee en vragen een professionele beroepshouding. De Rechercheur N6 is zich bewust van de positie die hij heeft in de samenleving en specifiek in de keten van voorkomen, opsporen en vervolgen. Hij is communicatief vaardig en zorgt daarmee voor een effectieve, geïntegreerde en integrale samenwerking om veiligheidsproblemen in de samenleving aan te kunnen pakken. De Rechercheur N6 is zich bewust van zowel zijn eigen talenten, kwaliteiten en ‘ontwikkelpunten als die van anderen en weet deze in te zetten. Hij werkt in gelijkwaardigheid samen met specialistische collega’s, waardoor ieders kennis en expertise optimaal worden benut. Gevoel voor de situatie en oog voor de persoon zijn daarbij van belang.

De Rechercheur N6 is fysiek, mentaal en moreel weerbaar en wendbaar. Hij heeft een open, nieuwsgierige en onderzoekende houding. Hij is informatiesensitief en beschikt over een uitstekend analytisch en kritisch vermogen om verbanden te kunnen leggen tussen diverse informatiebronnen om tot waarheidsvinding te komen. De Rechercheur N6 werkt systematisch en methodisch en in de meeste gevallen volgens protocollen, procedures of vaste werkwijzen. Hij pakt de professionele ruimte om hier op creatieve en/of innovatieve maar vooral betekenisvolle wijze vanaf te wijken binnen de kaders van de wet.

De Rechercheur N6 werkt vanuit een leergierige houding aan het op peil houden en doorontwikkelen van zijn vakmanschap. Hij staat open om feedback te ontvangen en voorziet anderen van feedback. Hij is in staat zowel zijn eigen handelen als dat van zijn collega’s vanuit kritisch oogpunt te evalueren en daarop te reflecteren, met als doel de kwaliteit van het politiewerk, de politieorganisatie, de dienstverlening, het team en zijn rol daarbinnen te bevorderen.

3. Opbouw Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

3.1. Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

In onderstaande afbeelding is de nieuwe Kwalificatiestructuur Politieonderwijs gevisualiseerd.

Bijlage 271814.png

3.2. Uitsplitsing kerntaken en bouwstenen Rechercheur (niveau 6)

Bijlage 271815.png

4. Beschrijving kwalificatie

4.1. Beschrijving kerntaken en onderliggende bouwstenen/leeruitkomsten

Algemene kerntaak

Kerntaak

Werken binnen de politieorganisatie

Kent en begrijpt de organisatie en werkprocessen van de politieorganisatie en de context (democratie, Rechtsstaat) waarbinnen de politie opereert.

Context van deze kerntaak

De politie heeft een bijzondere positie in de samenleving en daarmee samenhangende bevoegdheden die voorbehouden zijn aan de politie. Politiefunctionarissen hebben daarmee ook een bijzondere positie in de samenleving. Als iemand gaat werken bij de politie, dan zijn er meerdere vakgebieden, werkterreinen en rollen die iemand kan vervullen. De politiefunctionaris participeert in het veiligheidsdomein en kent daarbinnen (de grenzen van) zijn taken en bevoegdheden. In deze kerntaak ligt de nadruk op kennis, achtergronden en vorming voor het werken binnen de politieorganisatie.

Complexiteit van deze kerntaak

Voor elke politiefunctionaris is het van belang dat hij de dienende en waakzame rol van de politie in de samenleving kent, weet wat het betekent om in de politieorganisatie te werken. Ook is het van groot belang de taak, positie, missie en kernwaarden van de Nederlandse politie in de samenleving en het rechtsbestel te kennen en deze te verbinden met relevante wetgeving en beleidskaders van de politie. De politiefunctionaris moet weten waarom de politie er is en wat de politie mag. Voor de legitimiteit van de politie in de samenleving en het eigen handelen daarin is het o.a. van belang goed op de hoogte te zijn van de wettelijke kaders, de procedures en protocollen en mogelijkheden en grenzen die gelden voor zijn eigen bevoegdheden (wat kan en mag). Het toepassen van deze kennis vereist een grote mate van flexibiliteit. Omdat een situatie of taak veranderlijk van aard kan zijn moet de politiefunctionaris snel kunnen schakelen. Hij moet kennis en vaardigheden kunnen combineren en de werkwijze onderbouwd kunnen aanpassen aan de situatie. De politiefunctionaris moet ook bekend zijn met andere instanties met een toezichthoudende, handhavende en opsporende taak om te weten wat de taakopdracht van de politie is, welke taken/verantwoordelijkheden zijn belegd binnen de politieorganisatie en in het bredere veiligheidsdomein.

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

De politiefunctionaris heeft te maken met aanvullende complexiteit op ‘institutioneel gebied’. Hierbij werkt hij enerzijds binnen de organisatie in samenwerking met collega’s, maar tegelijkertijd werkt hij ook aan de organisatie, door te onderzoeken, kritisch inzicht toe te passen, te analyseren, samenhang te zien en veranderingen voor te stellen.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politiefunctionaris werkt in een team met collega’s. De politiefunctionaris speelt een actieve rol in de samenwerking met burgers en partners in het veiligheidsdomein. In deze omgevingen bouwt en onderhoudt hij actief zijn netwerken. Hij is daarin verantwoordelijk voor zijn eigen werkzaamheden.

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

De politiefunctionaris werkt samen in wisselende werkomgevingen, o.a. met collega’s, relevante partners en burgers. Hij draagt verantwoordelijkheid voor resultaten van zijn eigen handelen en voor het resultaat van het werk van zijn medewerkers. Hij bevordert het vakmanschap, van zichzelf en zijn collega’s, binnen de organisatie. Hij analyseert steeds de context waarbinnen de politie opereert en doorziet hierin patronen. Op basis van deze analyse is hij verantwoordelijk voor het initiëren van de dialoog over de organisatie en de werkprocessen, en formuleert – gevraagd en ongevraagd – adviezen en verbetervoorstellen.

Bouwsteen

Weet waar de politie staat

Begrijpt de taak en positie van de Nederlandse politie tegen de achtergrond van de Nederlandse democratie, de rechtsstaat en de uitvoerende overheidsorganen. Begrijpt de rol van de politie in de samenleving.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris kan de taken en positie van de Nederlandse politie plaatsen tegen de achtergrond van de Nederlandse

democratie en rechtsstaat, de ‘brede politiefunctie’, recht en veiligheid. Hij kent de hoofdlijnen van de voor de politie relevante wet- en regelgeving en kan dit in zijn werkzaamheden toepassen. Hij heeft inzicht in het onderscheid tussen rechtshandhaving en rechtspleging en begrijpt wat dit voor zijn werk betekent. De politiefunctionaris heeft inzicht in de Nederlandse samenleving, de waarden en normen en hoe deze zich ontwikkelen. Hij kent de relevante wettelijke kaders. De politiefunctionaris kan verschillen en overeenkomsten tussen burgers en politieambtenaren en hun positie in de samenleving benoemen en toelichten. Hij kan dit vertalen naar zijn werk als politiefunctionaris. De politiefunctionaris kan de ketenpartners benoemen waarmee hij samenwerkt en die ook werkzaam zijn in de handhaving, opsporing en hulpverlening.

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

De politiefunctionaris heeft kritisch inzicht in de taak en positie van de politie, heeft begrip van het spanningsveld dat te maken heeft met die taken en kan daarmee omgaan. Hij kent de politiegeschiedenis, de actuele problemen en uitdagingen van de politie en de fenomenen in de samenleving. Hij onderzoekt en analyseert deze, kan hierop reflecteren en daarover adviseren.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Basis wet- en regelgeving

• Bestuursrecht

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Samenwerken in de veiligheidsketen

Bouwsteen

Weet wat de politie is en doet

Kent de brede politiefunctie, het wettelijk kader, de legitimiteit van de politie en het eigen handelen in de samenleving, de hoofdkenmerken en de werkprocessen, systemen en procedures van de politieorganisatie en toont dit in een professionele

beroepshouding.

Leeruitkomst

Organisatiedoelen en maatschappelijk effect

De politiefunctionaris kent de missie, visie en de kernwaarden van de Nederlandse politie en kan deze verbinden aan het eigen handelen. Hij kent de relevante wetgeving en relevante ontwikkelingen binnen de leidende portefeuilles. Hij kent de formele positie en taakopdracht van de Nederlandse politie en de hoofdkenmerken van de organisatiestructuur en opschaling daarbinnen. Hij kent de politiek-bestuurlijke context van de politie(organisatie) en de relevante overlegstructuren lokaal, regionaal, landelijk en internationaal.

Hij begrijpt de begrippen gezag, legitimiteit en vertrouwen in de context van de politieorganisatie en kan uitleggen hoe de missie en kernwaarden door (moeten) werken in de politiepraktijk en kan deze begrippen hanteren in zijn werkzaamheden. Hij heeft inzicht in de veranderingen in de samenleving, de impact daarvan op het politiewerk en het daarmee samenhangende belang van de informatiepositie en informatievaardigheid van de politie.

Samenwerken binnen de politie

De politiefunctionaris heeft kennis van algemene, veelvoorkomende politietaken en kan uitleggen hoe onderscheiden taken onderdeel uitmaken van werkprocessen binnen de politie. Hij kent de politieprocessen, zijn eigen positie daarin en hoe er wordt samengewerkt. Hij heeft kennis van de bevoegdheden van de politie en de eigen inzet. De politiefunctionaris kan de voor hem relevante politiesystemen en procedures benoemen en kan deze hanteren. De politiefunctionaris kan het belang van gestandaardiseerde werkmethoden uitleggen en ook waarom er soms van afgeweken wordt. De politiefunctionaris weet aan wie de politie verantwoording aflegt over het eigen handelen, resultaten en onvoorziene effecten, handelt zelf navolgbaar en legt verantwoording af ten aanzien van het eigen handelen.

Samenwerken in het veiligheidsdomein

De politiefunctionaris toont inzicht in de taken van de verschillende organen in het veiligheidsdomein, de begrenzing van hun taakopdracht en hoe ze elkaar aanvullen. Hij heeft inzicht in de mogelijkheden van een multidisciplinaire aanpak van vraagstukken met deze relevante partijen. Hij kent het belang van samenwerking met partners in het veiligheidsdomein. De politiefunctionaris heeft daarin oog voor de verschillende belangen in de interne en externe samenwerking en kan zich daarbinnen positioneren. Hij heeft zicht op wat politiewerk en politiële samenwerking omvat in termen van vraagstukken, in Nederland en in relatie tot het buitenland en het virtuele domein.

Samenwerken met burgers

De politiefunctionaris begrijpt de rechtvaardigheidsperceptie en verwachtingen van burgers over de positie en het handelen van de politie daarin. Hij begrijpt dat belangen van burgers verschillen, dat dit inlevingsvermogen en flexibiliteit vraagt van de politie, maar ook een gezaghebbende en weerbare positie

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

Van de politiefunctionaris wordt verwacht dat hij met betrekking tot de organisatie kritisch inzicht en kennis en begrip van actuele problemen heeft. Vanuit inzicht in de veranderingen in de samenleving en het beoogde maatschappelijke effect, de impact daarvan op het politiewerk en het daarmee samenhangende belang van de informatiepositie en informatievaardigheid van de politie werkt hij actief aan het verzamelen van kennis. Hij vertaalt dit naar de organisatie en het handelen (ook buiten de organisatie) en werkt daarin samen met collega’s en relevante partners. De politiefunctionaris analyseert de taken en de werkprocessen en signaleert beperkingen. Hij werkt actief aan een duurzame, doelgerichte en wederkerige samenwerking in het veiligheidsnetwerk en met burgers door hen te verbinden, te betrekken in uit te voeren acties, te faciliteren en eventuele weerstand weg te nemen. Binnen deze samenwerking representeert de politiefunctionaris de politieorganisatie, heeft hij inzicht in de belangen van anderen en kan hij doelgericht communiceren. Hij vindt hierin de balans tussen regie nemen en zich dienstbaar opstellen naar andere partijen en ten behoeve van andere initiatieven, waarbij steeds het te bereiken effect centraal staat.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Basis wet- en regelgeving

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Samenwerken in de veiligheidsketen

• Methodisch werken en kwaliteit(borging)

Breed gemeenschappelijke kerntaken

Kerntaak

Verkrijgen en verder ontwikkelen van een professionele (beroeps)identiteit

Werkt actief aan zijn professionele ontwikkeling en (beroeps)identiteit en kwaliteit, betrekt en stimuleert en coacht anderen hierin.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in een wisselende, onvoorspelbare werkomgeving in de context van het werken binnen de politie en de (internationale) samenleving. De professionele beroepsidentiteit is leidend in het denken en handelen van iedereen die onderdeel is van de politieorganisatie. De kracht van de politiefunctionaris is om contacten te leggen, vertrouwen te wekken en vanuit dat vermogen de juiste informatie te verzamelen. Hij relateert deze informatie aan wijk, web en wereld om contextgericht in elke situatie alert en slagvaardig op te kunnen treden. Gevoel voor de situatie en oog voor de persoon zijn daarbij van belang. Zijn vakkennis en inzicht in verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) helpen de politiefunctionaris daarbij. De politiefunctionaris draagt zorg voor een samenwerking vanuit betrokkenheid en wederkerigheid, zowel met zijn collega’s, relevante partners, als met burgers. De bedoeling in de samenleving en het creëren van maatschappelijk effect staan centraal in de samenwerking. Hij kan hiertoe zowel anderen als zichzelf in positie brengen en houden waarbij hij de balans vindt tussen regie geven en nemen.

Specifiek voor de rechercheur op niveau 6 geldt aanvullend:

De rechercheur werkt in teamverband samen in wisselende werkomgevingen, o.a. met collega’s, relevante partners en burgers. De omvang van het team waarin hij samenwerkt is afhankelijk van zijn positionering in de politieorganisatie.

Complexiteit van deze kerntaak

De politiefunctionaris voert politie en/of opsporingswerk uit. In de meeste situaties bieden protocollen, procedures en vaste werkwijzen houvast en bescherming in zijn handelen. Daar waar protocollen, procedures of werkwijzen niet of onvoldoende werken neemt hij de professionele ruimte om hier betekenisvol, beargumenteerd en binnen de kaders van de wet op innovatieve en/of creatieve wijze van af te wijken. Indien hij afwijkt van protocollen, procedures en vaste werkwijzen legt hij zijn gedrag, intenties en houding uit.

Daarvoor organiseert en stimuleert de politiefunctionaris reflectie op het (eigen) handelen in de praktijk. Hij genereert, verwerkt, analyseert, interpreteert en benut informatie verkregen uit o.a. de samenwerking en reflectie met collega’s, relevante partners en burgers tot intelligence. De keuze voor een aanpak wordt – naast regelgeving – namelijk ook in hoge mate bepaald door beroepsethiek en reflecterend vermogen.

De politiefunctionaris is fysiek, mentaal en moreel weerbaar en wendbaar. Hij is zich bewust van de manier waarop hij naar de wereld kijkt en dat die manier kan verschillen met de manier waarop anderen naar de wereld kijken. Hij benut dit bewustzijn in het omgaan met dilemma’s die hij tegenkomt in de wisselende werkomgeving waarbinnen hij zijn werk uitvoert (intern en extern) en in zijn privéleven.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politiefunctionaris is in zowel stabiele, wisselende en stressvolle situaties verantwoordelijk voor de resultaten van zowel zijn eigen handelen en draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor de resultaten en het handelen van het team waarin hij werkzaam is. Daarnaast is hij ook verantwoordelijk voor zijn eigen functioneren binnen de organisatie, voor zijn eigen deskundigheid en professionele ontwikkeling en draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor het functioneren, deskundigheid en professionele ontwikkeling van anderen. Hij kent en begrijpt de (on)mogelijkheden van zowel zijn eigen handelen en bevoegdheden en kan daarmee omgaan. Ook kent en begrijpt hij de (on)mogelijkheden van zijn collega’s in de eenheid en/of ketenpartners. Hij is hierin een voorbeeld voor anderen. Hij neemt verantwoordelijkheid voor de doorontwikkeling van de deskundigheid, vakmanschap en de kwaliteit van werkzaamheden van zichzelf en anderen, door uitwisseling met collega’s te initiëren, bijvoorbeeld over dilemma’s die hij of zijn collega’s tijdens het werk ervaren. Hij spreekt waar nodig anderen aan en is zelf aanspreekbaar. Aan wie de politiefunctionaris verantwoording over zijn werkzaamheden aflegt is afhankelijk van zijn positionering in de politieorganisatie.

De politiefunctionaris pakt de ruimte om, in samenwerking met anderen, zijn professionele identiteit te ontwikkelen en te werken aan de doorontwikkeling van de kwaliteit van het politiewerk, de politieorganisatie, de dienstverlening en het team.

Bouwsteen

Werkt actief aan zijn professionele ontwikkeling en die van anderen

Ontwikkelt proactief zijn kennis en vaardigheden. Zoekt actief naar, combineert en analyseert interne en externe ontwikkelingen (wijk, web, wereld). Kan deze risicobewust vertalen naar toepassingen voor de praktijk van de werkomgeving. Kent de kwaliteiten en kennis van collega’s, benut deze en initieert uitwisseling met anderen (binnen en buiten de organisatie) om kennis te ontwikkelen, bevorderen en benutten. Stimuleert en coacht anderen hierin.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris onderkent de waarde van geldende wet- en regelgeving, weet hoe hij deze kan gebruiken in de beroepsuitoefening en kan deze bevorderen en verder ontwikkelen. Hij stelt zich op actieve wijze en vanuit eigen initiatief continu op de hoogte van maatschappelijke, technologische, strategische, beleidsmatige en vakinhoudelijke ontwikkelingen, ontwikkelingen op het gebied van informatisering, globalisering en internationalisering. Ook zorgt hij dat hij bijblijft op het gebied van nieuwe methodieken en technieken, zoals digitalisering van en in het werk. Hij is voldoende digitaal vaardig om zijn eigen functie uit te kunnen voeren in de gedigitaliseerde samenleving. Hij brengt naast ontwikkelingen ook nieuwe, veranderende veiligheidsproblematieken in kaart, borgt dit en deelt deze met anderen. Dit doet hij door o.a. gebruik te maken van intelligence, vakliteratuur, relevante (wetenschappelijke) onderzoeken en door (nieuws)bronnen te raadplegen.

De politiefunctionaris zoekt in samenwerking met collega’s en relevante partners actief naar vernieuwingen in digitale mogelijkheden en onderkent de kracht die deze kunnen hebben en de manier waarop deze kunnen doorwerken op veiligheidsproblematieken in de samenleving. Hij kent de (on)mogelijkheden van sociale media. Hij analyseert de verkregen informatie en relateert deze aan wijk, web en wereld. Hij is zich daarbij bewust van het spanningsveld tussen de interne en externe organisatie en tussen de fysieke en digitale wereld. Daarnaast is hij in contact met collega’s, partners en burgers (wijk, web, wereld) die hij snel en gericht bij elkaar weet te brengen op een specifiek thema.

De politiefunctionaris vertaalt nieuwe kennis en inzichten (collectief) naar concrete en betekenisvolle (wetenschappelijke en/of evidence-based) toepassingen en interventies voor de praktijk van de (eigen) werkomgeving of oplossingen voor veiligheidsproblemen die hier spelen. Hij initieert uitwisseling en stimuleert intervisie met collega’s en partners om (eigen) kennis- en vakmanschapsontwikkeling te bevorderen en te benutten. Hij is verantwoordelijk voor zijn eigen professionele ontwikkeling en betrekt daarbij zijn omgeving en stimuleert anderen in hun professionele ontwikkeling. Hij brengt hiervoor zijn eigen talenten, kwaliteiten en ‘ontwikkelpunten’ of die van anderen in kaart door vragen te stellen, te reflecteren en feedbacktechnieken toe te passen. Hij kan een voorbeeldrol vervullen. Hij benut communicatie, advies en coaching ter bevordering van het lerend-, onderzoekend-, en denkvermogen van zichzelf en van anderen, binnen en buiten de organisatie.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Professioneel en divers vakmanschap

• Reflectievermogen en coaching

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de rechercheur

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

Organisatie van de opsporing

Methodisch werken en kwaliteit (borging)

Samenwerken in de veiligheidsketen

Bouwsteen

Heeft een professionele (beroeps)identiteit, draagt dit uit en weet hoe hij anderen moet coachen

Initieert de ontwikkeling van zijn eigen professionele (beroeps)identiteit, en fysieke, morele en mentale weerbaarheid en voert hierover de dialoog. Stimuleert en coacht de ontwikkeling van anderen. Is zich bewust van zijn eigen en andere referentiekaders, creëert ruimte voor de dialoog over integriteit en divers vakmanschap en vervult daarin een voorbeeldrol.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris heeft een open, nieuwsgierige en onderzoekende houding en beschikt over zelfkennis en -inzicht. Hij weet wie hij is en waar hij voor staat binnen de politieorganisatie en samenleving, binnen zijn specifieke werkomgeving, afdeling of organisatieonderdeel. Hij initieert de ontwikkeling van zijn eigen (unieke) professionele identiteit binnen de politieorganisatie. Hij vormt zich een beeld ten aanzien van het geheel aan waarden, inspiratie en betekenisgeving binnen de politieorganisatie, o.a. door zelfreflectie. Hij is zich bewust van zijn drijfveren, sterktes, zwaktes en beweegredenen en relateert deze aan patronen in zijn werk. De politiefunctionaris kent zijn kwaliteiten, competenties en vaardigheden en zijn voorkeuren. Hij is zich bewust van zijn natuurlijke handelingsrepertoire en voorkeursstijl, hoe zich deze verhoudt tot voorkeursstijlen van anderen en gaat hier bewust mee om.

De politiefunctionaris ontwikkelt op eigen initiatief zijn fysieke, mentale en morele weerbaarheid en wendbaarheid. Hij is zich bewust van de verwachtingen die burgers van hem hebben als generiek/executief politiemedewerker. Hij heeft kennis en inzicht in verschillende leefstijlen en culturen binnen de samenleving (divers vakmanschap, diversiteit en inclusie) en kan dit inzetten om (operationele) veiligheidsvraagstukken aan te pakken. Hij initieert inhoudelijke dialoog met collega’s over goed politiewerk, beroepstaken, werkzaamheden en dilemma’s in het werk. Hij houdt rekening met de morele dimensie en dynamiek van de situatie. Hij kan vanuit verschillende perspectieven naar de situatie kijken en maakt een weloverwogen oordeel of stelt deze indien nodig uit. Hij handelt altijd ethisch verantwoord. Hij is hierin een voorbeeld en weet hoe hij anderen moet coachen.

De politiefunctionaris creëert en benut kansen om zich optimaal kunnen ontwikkelen tot de politiefunctionaris die hij wil zijn. Hij leert van zijn collega’s en relevante partners door vragen te stellen, gevraagd en ongevraagd feedback te geven en te ontvangen en zich kwetsbaar op te stellen.

Specifiek voor de Rechercheur op N6 geldt aanvullend:

De rechercheur is zich ervan bewust dat de opsporingsidentiteit een wezenlijk andere is dan de blauwe operationele identiteit. Hij weet vanuit dit bewustzijn om te gaan met en kan inspelen op de situaties die deze positie met zich mee kunnen brengen. Hij is in staat de blauwe, operationele politiepraktijk en de opsporingspraktijk aan elkaar te verbinden.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Professioneel en divers vakmanschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Bouwsteen

Werkt systematisch aan de ontwikkeling en kwaliteit van de politieorganisatie en opsporingswerk

Werkt systematisch aan de ontwikkeling en kwaliteit van de politieorganisatie, politiewerk, dienstverlening en team, van binnen naar buiten en andersom. Initieert de implementatie van verbeterde toepassingen voor het team, het organisatieonderdeel en multidisciplinaire samenwerkingsverbanden.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris draagt zorg voor de doorontwikkeling van de kwaliteit van beroepstaken en werkzaamheden, het politiewerk, de dienstverlening en het functioneren van de politieorganisatie en/of het team vanuit zijn operationele rol binnen het team. Hij is in staat (eigen) ervaringen, observaties en evaluaties om te zetten in persoonlijke effectiviteit en deze te benutten voor kwaliteitsverbetering binnen de organisatie. Hij kan beargumenteerd en doelbewust afwijken van procedures en protocollen, maar blijft binnen de (juridische) kaders. Hij voorziet collega’s hierin van feedback en betrekt hen in interventies ten behoeve van kwaliteitsverbetering binnen de organisatie.

De politiefunctionaris verzamelt en analyseert informatie, initieert en organiseert onder meer ontwikkel- en intervisiegroepen om informatie te delen en klachten en knelpunten in de beroepsuitoefening of werkprocessen te onderzoeken. Daarbij bevordert hij het lerend vermogen van de organisatie door te reflecteren op het methodisch en systematisch handelen van zichzelf en/of anderen. Hij benut de mogelijkheid om te leren van deze reflecties en informatie door oplossingsstrategieën te formuleren om tot concrete voorstellen voor structurele verbeteringen te komen.

Hij creëert ruimte om zijn ideeën, verbetervoorstellen of adviezen te delen. Hij kent zichzelf en kan de ander inschatten, daardoor kan hij de ideeën, voorstellen en adviezen zowel mondeling als schriftelijk overtuigend uiteenzetten en onderbouwen. Hij initieert de implementatie van verbetertrajecten voor het team, zijn organisatieonderdeel en multidisciplinaire samenwerkingsverbanden. De politiefunctionaris handelt altijd ten behoeve van de bedoeling in de samenleving en het beoogde maatschappelijk effect.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Professioneel en divers vakmanschap

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de rechercheur

Samenwerken in de veiligheidsketen

Organisatie van de opsporing

Methodisch werken en kwaliteit(borging)

Kerntaak

Rechtmatig handelen bevorderen en bijdragen aan de legitimiteit van de politie

Kent het juridisch kader, de bevoegdheden van de politie en partners en kan deze rechtmatig (laten) toepassen. Kan de (maatschappelijke) impact van het politiewerk beoordelen en draagt bij aan de legitimiteit van politiewerk in de samenleving.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in een wisselende werkomgeving in de context van de (internationale) fysieke en digitale samenleving. De huidige samenleving vraagt veel van de politie. De veiligheidsvraagstukken zijn ingewikkeld, de politieke en bestuurlijke omgeving is veeleisend en het publiek is mondig en divers. Voor de politiefunctionaris kan deze omgeving afwijken van wat ‘normaal’ is en ‘vrijblijvend’ is. Het geweldsmonopolie – dat bij voorkeur niet hoeft te worden ingezet – verschaft de politie het gezag om op te treden. De politiefunctionaris werkt zowel in voorspelbare als in onvoorspelbare situaties, waarbij hij zijn handelen snel moet kunnen aanpassen en zo nodig doelgericht interventies moet ontwikkelen en (laten) uitvoeren door het (laten) toepassen van bevoegdheden. Naast het toepassen van bevoegdheden is voor hem ook het verlenen van hulp van toepassing. In de context van deze kerntaak zijn de begrippen rechtmatigheid en legitimiteit voor de politiefunctionaris relevant. Rechtmatigheid geeft aan of iets mag volgens de wet (hebben we het goed gedaan?). Legitimiteit gaat erover of het maatschappelijke gezag van de politie door de bevolking ook wordt aanvaard (hebben we het goede gedaan?). Dit is veranderlijk van aard. Politiefunctionarissen op dit niveau hebben een belangrijke rol om de legitimiteit en rechtmatigheid van politioneel handelen te toetsen en het ethisch en integer handelen te bevorderen en waar mogelijk op eigen initiatief door te ontwikkelen. Zij nemen daarbij het legaliteitsprincipe in acht en werken aan effectieve en efficiënte interventiestrategieën.

Complexiteit van deze kerntaak

Een politiefunctionaris opereert vanuit een zelfbewuste positie die rust en gezag uitstraalt en is tegelijkertijd ‘bewaker’ van de norm in de morele ruimte. De politiefunctionaris voert politie- en/of opsporingswerk uit. Daarbij maakt hij rechtmatig gebruik van zijn bevoegdheden door subsidiair en proportioneel te handelen. Hij maakt continu de afweging in zijn handelen (vooraf, tijdens en achteraf) ten opzichte van de bevoegdheden van en de samenwerking met ketenpartners om zijn professioneel handelen te rechtvaardigen in verschillende situaties. Hij adviseert anderen hierin.

Wanneer de legitimiteit van de politie wordt betwist kan dit doorwerken in zowel het eigen handelen van de politiefunctionaris als dat van zijn collega’s. Daarom draagt de politiefunctionaris, in samenwerking met zijn collega’s, bij aan de legitimiteit van politie- en opsporingswerk in de samenleving door de maatschappelijke impact van het politie- en opsporingswerk te beoordelen. Hij is zich bewust van de uitzonderlijke positie van de politie en het geweldsmonopolie en tal van wettelijke bevoegdheden waarover de politie beschikt en de impact die het toepassen van deze bevoegdheden kan hebben op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken burgers. Hij is zich ervan bewust dat dit geweldsmonopolie met terughoudendheid moet worden toegepast én dat iedereen weet dat het kan worden toegepast. Tegelijk moet de politiefunctionaris continu scherp afwegen of dit monopolie op gepaste wijze wordt toegepast, of het doel op andere wijze kan worden bereikt. Ook is hij zich bewust van het krachtenveld van verschillende maatschappelijke, organisatorische, professionele en persoonlijke normen.

Specifiek voor de rechercheur op niveau 6 geldt aanvullend:

De rechercheur moet in (on)verwachte en kritische situaties het hoofd bieden aan hectiek en mediadruk door methodisch en systematisch te werken.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politiefunctionaris werkt samen met collega’s, relevante partners en burgers. De omvang van het team waarin hij samenwerkt is afhankelijk van zijn positionering in de politieorganisatie. Hij is in zowel stabiele, wisselende en stressvolle situaties verantwoordelijk voor de resultaten van zijn eigen handelen en draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor de resultaten van het handelen van het team waarin hij werkzaam is. Hij organiseert reflectie op zijn eigen vakmanschap en handelen en faciliteert het bredere gesprek over vakmanschap, rechtmatigheid en legitimiteit. De politiefunctionaris draagt zorg voor en draagt bij aan de legitimiteit van het politiewerk in de samenleving. Dit doet hij onder meer door het juridisch kader waarbinnen de politie (in samenwerking met ketenpartners) opereert te kennen, te analyseren en het gesprek te initiëren over de interpretatie en vertaling van de toepassing van (discretionaire) bevoegdheden in de politiepraktijk.

Specifiek voor de rechercheur op niveau 6 geldt aanvullend:

Daar waar gesproken wordt over politiepraktijk kan voor de rechercheur ook opsporingspraktijk worden gelezen. De rechercheur grijpt in als de situatie daarom vraagt en neemt bij keuzes in het opsporingsproces verantwoordelijkheid voor zowel zijn eigen beslissingen als die van de eventuele collega’s die hij aanstuurt.

Bouwsteen

Kent en analyseert het juridisch kader waarbinnen de politie opereert en kan dit toepassen

Kent en analyseert systematisch belangrijke en relevante (inter)nationale wet- en regelgeving en protocollen en kan deze toepassen. Onderkent kansen of knelpunten in de uitvoering in relatie tot de bevoegdheden van en samenwerking met ketenpartners.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris heeft de RTGP (Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie) toetsen met voldoende resultaat afgelegd. Hij kent de bevoegdheden die hieruit voortvloeien. Hij kent de bevoegdheden die voortvloeien uit zijn aanstelling voor generieke inzetbaarheid in relatie tot de bevoegdheden van zijn collega’s en ketenpartners (o.a. BOA’s van de gemeente, verschillende OVD’s, partners in het SGBO of TGO). Hij kent de begrenzing van deze bevoegdheden, handelt hiernaar en kan vanuit zijn discretionaire bevoegdheid situationeel handelen. Hij analyseert en schakelt tussen (inter)nationale wet- en regelgeving, protocollen en relevante data en/of gebeurtenissen. Hij gaat daarbinnen op zoek naar kansen en knelpunten in het politiewerk dat hijzelf en zijn collega’s uitvoeren. Hij legt daarbij voor zichzelf en voor anderen uit hoe deze doorwerken in het politie- en opsporingswerk. Hij onderkent de impact die een situatie kan hebben voor zichzelf, collega’s en burgers en kan elke situatie of casus vanuit diverse invalshoeken belichten en beoordelen. Hij weet wat hij wil bereiken in een situatie en binnen zijn bevoegdheden en handelt daarin methodisch.

De politiefunctionaris handelt waardengedreven en vanuit bestuurlijk besef. Hij kent de werkwijze voor handelen als er sprake is van constatering van een strafbaar feit. Hij neemt verantwoordelijkheid voor de op- of afschaling als dit voor de situatie noodzakelijk is. Hij kent de wettelijke kaders (WPG) van de verzameling en verwerking van gegevens en hanteert deze. Hij kan de doelen, vormen, uitgangspunten en vereisten van processen-verbaal uitleggen.

De politiefunctionaris neemt vanuit zijn persoonlijke rol verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen en dat van zijn collega’s met als doel hiervan te kunnen leren. Hij initieert hierover het gesprek en geeft de ander feedback, ook staat hij ervoor open feedback van anderen te ontvangen.

Specifiek voor de rechercheur op niveau 6 geldt aanvullend:

De rechercheur is in staat incidenteel op te treden in het publieke domein.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Reflectievermogen en coaching

• Communicatie

• Professioneel en divers vakmanschap

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Staatsinrichting en politiek-bestuurlijke verhoudingen in de democratische rechtstaat

• Legitimiteit, geweldsmonopolie en morele dilemma’s

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de rechercheur

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

Basis wet- en regelgeving

Strafrecht en strafvordering

Privacy en informatierecht

Bestuursrecht

Internationaal en Europees recht

Bouwsteen

Past bevoegdheden ethisch verantwoord toe en draagt bij aan de legitimiteit van politiewerk

Kan situationeel handelen in maatschappelijke context en stimuleert anderen hierin. Zoekt binnen (nieuwe) wet- en regelgeving naar kansen en voert het gesprek over interpretatie en vertaling om de toepassing van (discretionaire) bevoegdheden en de legitimiteit van politiewerk te bevorderen. Kan de (maatschappelijke) impact van politiewerk toetsen, evalueren en verantwoorden.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris opereert methodisch, systematisch en probleemgericht in (on)verwachte situaties in de publieke ruimte (wijk, web, wereld), bijvoorbeeld bij incidenten en handhaving van openbare orde. Hij kent (de grenzen van) zijn basisbevoegdheden, bijzondere opsporingsbevoegdheden en bevoegdheden tot het gebruik van geweldsmiddelen (RTGP). Hij past deze toe binnen de kaders die de (inter)nationale wettelijke voorschriften stellen en kan hier creatief mee omgaan, passend bij de situatie. Hij draagt verantwoordelijkheid voor het onderhouden van zijn inzetbaarheid op het toepassen van deze bevoegdheden (IBT). Om zijn werkzaamheden in (on)verwachte situaties zo optimaal mogelijk uit te kunnen voeren is hij ook in staat om in het publieke domein een aantal basis politiewerkzaamheden uit te voeren.

Hij kent een ruim arsenaal aan (dwang)middelen, beredeneert welke het best passend is binnen de situatie (subsidiair en proportioneel) en maakt een verantwoorde keuze, waar nodig in combinatie met zelfverdediging. Hij acteert op het spanningsveld in de samenleving door zich de mogelijke inbreuk op (grond)rechten die deze bevoegdheden met zich meebrengen te realiseren, hij gaat hier ethisch verantwoord mee om en kan anderen hierin voorzien van advies. Hij heeft daarbij niet alleen oog voor de menselijke kracht en de menselijke vermogens, maar ook voor de menselijke kwetsbaarheid. Hij beoordeelt en verantwoordt deze impact en voert hierover het gesprek om legitimiteit van het politiewerk in de samenleving te bevorderen.

De politiefunctionaris kan een situatie snel inschatten en creëert rust en overzicht. Hij verkrijgt, verwerkt, analyseert en combineert gegevens en informatie o.a. door gebruik te maken van de informatie uit dossiers, collega’s, relevante partners en burgers. Hij organiseert het proces op een methodische en systematische wijze om te komen tot een passend plan van aanpak en denkt in scenario’s. Hij signaleert en initieert waar nodig actie. Hij weet wat hij en zijn collega’s binnen hun bevoegdheden mogen, willen en kunnen bereiken. Hij kan gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken doelgericht toepassen in het omgaan met verschillende doelgroepen waarmee hij in zijn werk te maken krijgt. De politiefunctionaris is in staat zijn oordeel uit (of bij) te stellen en zich neutraal op te stellen. Hij past kennis over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) toe in operationele vraagstukken en handelt ethisch.

De politiefunctionaris is breed executief inzetbaar. Hij neemt professionele ruimte door lef te tonen om door te pakken en waar nodig binnen de kaders van de wet beargumenteerd af te wijken van procedures, protocollen en vaste werkwijzen. Hij handelt vanuit de bedoeling van de wet- en regelgeving. Hij houdt daarbij rekening met de ernst van de situatie.

De politiefunctionaris verantwoordt zowel zijn eigen handelen als dat van zijn collega’s door dit toe te lichten en te onderbouwen. Hij kan verbaliseren en is in staat mondelinge en schriftelijke rapportages over acties, waarnemingen en gebeurtenissen conform wettelijke eisen vast te leggen in de politiesystemen (waar nodig in een proces-verbaal) en zorgt ervoor dat de relevante info beschikbaar wordt gesteld voor collega’s. Hij geeft gevraagd en ongevraagd feedback op de rapportages van zijn collega’s. Hij reflecteert op zijn eigen handelen en dat van zijn collega’s, formuleert verbeterpunten en zet verbetertrajecten in gang.

Specifiek voor de rechercheur op niveau 6 geldt aanvullend:

De rechercheur verkrijgt, verwerkt, analyseert en combineert ook informatie uit o.a. onderzoeksresultaten, verhoren met verdachten en getuigen uit te voeren of gesprekken te voeren met betrokkenen. Hij kan tijdens de uitvoering van zijn opsporingstaak, indien nodig (bijvoorbeeld als er ophef ontstaat) ook andere bevoegdheden (inclusief dwangmiddelen) toepassen om een situatie onder controle te krijgen en o.a. zijn niet-executieve collega’s te beschermen. Hij kent de grenzen van zowel zijn eigen inzet en deskundigheid als die van zijn collega’s en/of partners en zet waar nodig andersoortige deskundigheid in. De rechercheur weet tijdig te escaleren intern en in overleg te (laten) treden met het OM.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Professioneel en divers vakmanschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Staatsinrichting en politiek-bestuurlijke verhoudingen in de democratische rechtstaat

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Legitimiteit, geweldsmonopolie en morele dilemma’s

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de rechercheur

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

Basis wet- en regelgeving

Strafrecht en strafvordering

Privacy en informatierecht

Bestuursrecht

Internationaal en Europees recht

Maatschappelijke context van de opsporing

Integrale aanpak

Innovatie

Dossiervorming

Methodisch werken en kwaliteit(borging)

Specifieke kerntaken

Kerntaak

Versterken van de (informatie) positie in het veiligheidsnetwerk

Initieert samenwerking tussen diverse partijen in de keten van voorkomen, opsporen en vervolgen.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in een wisselende werkomgeving in de context van het werken binnen de politie en de (internationale) fysieke en digitale samenleving. De rechercheur initieert en onderhoudt doelgericht contacten binnen bestaande en nieuwe netwerken, met gedeelde of tegengestelde belangen. Hij werkt integraal en multidisciplinair samen met uiteenlopende, relevante interne en externe (internationale) partners ten behoeve van de aanpak van veiligheidsproblemen in de keten van voorkomen, opsporen en vervolgen. Zijn informatiepositie en die van zijn collega’s zijn hierbij van essentieel belang. Deze wordt bepaald door eigen, interne, externe en openbare (internationale) bronnen en hulpmiddelen. Hij is zich daarbij bewust van de invloed die maatschappelijke en technologische ontwikkelingen kunnen hebben, zoals de snelheid van berichtgeving op sociale media en de betrouwbaarheid hiervan. Hij draagt zorg voor kennisdeling met interne en externe partners volgens bestaande richtlijnen en binnen juridische kaders.

Complexiteit van deze kerntaak

De rechercheur werkt aan een sterke informatiepositie binnen de keten van voorkomen, opsporen en vervolgen. Hij verzamelt, verwerkt, analyseert, interpreteert, reconstrueert en benut voor de opsporing relevante informatie en beoordeelt deze op waarde of weet hiervoor (specialistische) collega’s in te zetten. Hij gaat op kritische wijze om met informatie en onderbouwt zijn keuzes. Hij houdt daarbij rekening met actuele richtlijnen en wet- en regelgeving en de toepassing daarvan in de context van de huidige situatie, maar kan hier binnen de juridische kaders ook creatief mee omgaan. De rechercheur initieert en onderhoudt contacten binnen bestaande en nieuwe netwerken, met gedeelde of tegengestelde belangen. Hij is zich bewust van de begrenzing van zowel zijn eigen bevoegdheden en mandaat als die van de partners waarmee hij samenwerkt en maakt afstemmingsafspraken met hen.

De rechercheur brengt, voor de opsporing relevante, maatschappelijke ontwikkelingen en daaraan gerelateerde patronen breed in kaart en maakt daarbij gebruik van de mogelijkheid om beschikbare middelen en/of specialisme binnen of buiten de politieorganisatie in te zetten. Hij betrekt, initieert of voert praktijkgericht onderzoek uit ten behoeve van de aanpak van veiligheidsproblemen. De rechercheur deelt zijn bevindingen en nieuwe kennis/inzichten binnen zijn netwerken en stemt zijn boodschap af op het niveau van zijn doelgroep.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De rechercheur werkt samen in wisselende (internationale) werkomgevingen in een team, met collega’s, relevante partners en burgers. Het gaat hierbij met name om partners in de keten van voorkomen, opsporen en vervolgen. Hij initieert en onderhoudt contacten binnen (bestaande en nieuwe) netwerken met gedeelde of tegenstrijdige belangen en verstaat de begrenzing van hun bevoegdheden. De rechercheur draagt bij aan een effectieve communicatie binnen deze samenwerking. Daarvoor is hij communicatief vaardig en weet hij communicatiemiddelen zodanig in te zetten dat de geïnitieerde, integrale samenwerking effectief verloopt en veiligheidsproblemen in de samenleving kunnen worden aangepakt.

Bouwsteen

Analyseert ontwikkelingen binnen en buiten de organisatie

Brengt ontwikkelingen en patronen rondom opsporing breed in kaart in de context van wijk, web en wereld en de vervlechting hiervan. Doorziet onderlinge verbanden, mogelijke oorzaken risico’s en gevolgen. Betrekt, initieert of voert praktijkgericht onderzoek uit om te komen tot (nieuwe) inzichten, verbindt deze naar de opsporingspraktijk en deelt dit met anderen. Stimuleert en adviseert anderen hierin.

Leeruitkomst

De rechercheur brengt de actuele en voor de opsporing relevante, interne en externe ontwikkelingen, o.a. (financieel)technologische ontwikkelingen die spelen in de wijk, op het web en in de wereld (internationaal) breed in kaart. Hij is informatiesensitief, hij kan inschatten waar informatie te halen is, welke informatie relevant is en kan de informatie beoordelen op betrouwbaarheid. Hij verzamelt, bewerkt, analyseert en interpreteert informatie die van toepassing is op de opsporing in het algemeen en voor de uitvoering van de opsporingstaak specifiek. Hiervoor gebruikt hij diverse interne, externe en (openbare) informatiebronnen. Daarnaast benadert en raadpleegt hij zijn eigen (inter)nationale netwerk en partners en gaat opzoek naar nieuwe informatiepartners. Hij is zich bewust van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen en waar nodig zet hij informatie- en/of analyseverzoeken uit. De rechercheur doorziet binnen de in kaart gebrachte ontwikkelingen verschillende contexten, achtergronden, opvattingen en patronen die van invloed kunnen zijn op de actuele veiligheidsproblematiek. Hij betrekt, initieert en voert praktijkgericht onderzoek uit. Hij kan nieuwe inzichten verkrijgen uit gegevens en informatie en deze vertalen, verbinden en toepassen in de vorm van concrete (innovatieve) interventies met betrekking tot de voorbereiding en uitvoering van activiteiten binnen een opsporingsonderzoek en/of een integrale aanpak. Daarvoor kent hij de mogelijkheden van de inzet van gegevens, informatie en/of algoritmen en kent hij (op hooflijnen de werking van) de belangrijkste systemen/tools die daarvoor in gebruik zijn binnen de politieorganisatie. Hij is in staat om de vertaalslag te maken van de behoefte van een onderzoeksteam naar de mogelijkheden die beschikbare informatiesystemen en – tools bieden. Hij communiceert daarover (op niveau) met specialistische collega’s en andere belanghebbenden. De rechercheur is zich bewust van de opsporingsbelangen in een zaak, van de belangen van de politieorganisatie op het gebied van de opsporing en zijn eigen positie binnen deze organisatie. Hij stimuleert zijn collega’s en partners om te handelen naar de opsporingsbelangen.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Communicatie

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Strafrecht en strafvordering

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Organisatie van de opsporing

• Ontwikkeling in wijk, web en wereld

• Partners in het veiligheidsnetwerk

• Samenwerken in de veiligheidsketen

• Integrale aanpak

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Innovatie

• Methodisch werken en kwaliteit(borging)

Bouwsteen

Bouwt en onderhoudt netwerken

Initieert en onderhoudt actief en doelgericht contacten ten behoeve van beïnvloeding, en versterking van de organisatorische (multidisciplinaire) verbanden waarbinnen politie- en opsporingswerk plaatsvindt. Verkrijgt informatie en komt tot integrale samenwerking (zowel intern, extern als internationaal). Beschikt over een relevant netwerk van o.a. specialisten en benut deze.

Leeruitkomst

De rechercheur initieert en onderhoudt doelgericht contacten binnen bestaande en nieuwe netwerken, met gedeelde of tegengestelde belangen om het opsporingswerk te beïnvloeden en versterken. Om informatie te verzamelen, te verwerken en op de juiste plaats te delen, kent en onderzoekt de rechercheur relevante (en nieuwe) partners uit de keten van voorkomen, opsporen en vervolgen en daarbuiten (o.a. burgers, bedrijven, instellingen). Hij werkt integraal met hen samen en stemt met hen af. Hij bevraagt, bespreekt en toetst relevante informatie ten behoeve van de opsporingstaak. De rechercheur beoordeelt per netwerk of deze relevant is voor de opsporingstaak en bepaalt welke informatie hij conform wetgeving nodig heeft of uitwisselt. Hij legt deze informatie vast of geeft een collega hier opdracht toe. Hij is communicatief vaardig en kan daarmee samenwerking beïnvloeden en sturen. Hij is in staat alle betrokkenen te woord te staan. De rechercheur zet de juiste communicatiemiddelen in om effectief tot een integrale samenwerking met partners te komen en neemt deel aan (internationale) operationele overlegstructuren. Hij is zich bewust van de begrenzing van zowel zijn eigen bevoegdheden en mandaat als die van de partners waarmee hij samenwerkt. De rechercheur initieert, op basis van gedeelde verantwoordelijkheid, (gezamenlijke) reflectie op zijn handelen en dat van anderen en zorgt dat de uitkomsten daarvan worden omgezet in concrete verbetervoorstellen. Hij houdt daarbij rekening met de haalbaarheid van het te implementeren verbetervoorstel.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Communicatie

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Strafrecht en strafvordering

• Privacy en informatierecht

• Organisatie van de opsporing

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Integrale aanpak

• Partners in het veiligheidsnetwerk

• Samenwerken in de veiligheidsketen

• Dossiervorming

Bouwsteen

Werkt aan veiligheidsvraagstukken

Werkt fenomeen- en probleemgericht aan veiligheidsvraagstukken op basis van informatiegestuurde analyse en duiding. Werkt aan de kwaliteit van het informatieproces en kennisdeling ten aanzien van deze veiligheidsvraagstukken. Initieert waarheidsvinding en interventies door informatie en (vernieuwende) technologieën hieraan te koppelen.

Leeruitkomst

De rechercheur werkt aan veiligheidsvraagstukken die relevant zijn voor het opsporingswerk om burgers in de samenleving te beschermen. Hij signaleert vanuit een helicopterview problemen en fenomenen. Hij draagt zorg voor de kwaliteit van het deel van het informatieproces waar hij zelf verantwoordelijk voor is. Hij is informatiesensitief en kan, in dat kader, een informatiegestuurde analyse uitvoeren ten behoeve van het probleem- en fenomeengericht werken aan veiligheidsvraagstukken die spelen in de wijk, op het web en in de wereld. Daarnaast is hij in staat om hoogwaardige informatiegestuurde analyseproducten van specialistische collega’s te interpreteren. De rechercheur initieert waarheidsvinding door zijn kennis en inzichten continu met anderen binnen en buiten de organisatie te delen (bijvoorbeeld door het organiseren van kennisdelingssessies). Daarnaast organiseert hij (gezamenlijke) reflectie om te komen tot betekenisvolle interventies in de opsporingspraktijk.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Communicatie

• Reflectievermogen en coaching

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Opsporingsstrategieën/plan van aanpak

• Waarheidsvinding

• Hypothesen en scenario’s

• Integrale aanpak

• Alternatieve interventiestrategieën

• Partners in het veiligheidsnetwerk

• Samenwerken in de veiligheidsketen

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Innovatie

• Methodisch werken en kwaliteit(borging)

• Basis wet- en regelgeving

• Privacy en informatierecht

Kerntaak

Voorbereiden van complex opsporingsonderzoek

Organiseert voorbereidende activiteiten om de uitvoering van complex opsporingsonderzoek mogelijk te maken.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt met name plaats in een wisselende (internationale) omgeving in de context van het werk binnen het domein waar de rechercheur werkzaam is. Om opsporingsactiviteiten binnen een team te kunnen uitvoeren, initieert, organiseert en verricht hij voorbereidende activiteiten voor een complex opsporingsonderzoek. De rechercheur analyseert, weegt en prioriteert hiervoor informatie uit bijvoorbeeld interne en externe (informatie)bronnen. Het openen van een complex onderzoek gebeurt conform de wet en naar aanleiding van een aangifte of een ander signaal waaruit blijkt dat opsporing nodig is, zoals onderliggende verbanden die gesignaleerd worden in informatie uit interne of externe bronnen.

Complexiteit van deze kerntaak

De rechercheur werkt systematisch en methodisch in een onvoorspelbare context. Hij bereidt het opsporingsonderzoek op gestructureerde wijze voor door het schrijven van een onderzoeksplan en het voorbereiden van de opsporingsactiviteiten van het team of geeft hier opdracht toe. Hij ziet kansen om vernieuwend te werken, maar houdt daarbij rekening met actuele protocollen en wet- en regelgeving. Hij kan door het analyseren, combineren en evalueren van informatie uit diverse bronnen, bijvoorbeeld een aangifte of getuigenverklaringen, verbanden leggen en patronen ontdekken binnen reeksen van gebeurtenissen en incidenten in de samenleving of hij zet analyseverzoeken uit. Hij onderzoekt, prioriteert en kiest een passende opsporingsstrategie en kan deze keuze onderbouwen in zijn adviezen. Hij prioriteert activiteiten die passen binnen de gekozen strategie. Hij beoordeelt de haalbaarheid van deze activiteiten en geeft advies. Bij onvoorziene omstandigheden of veranderende inzichten kan hij het plan van aanpak gedurende het onderzoek aanpassen. Hij is zich bewust van de begrenzing van zowel zijn eigen bevoegdheden als die van zijn collega’s en relevante partners en weet bevoegdheden op het juiste moment in te zetten. Hij werkt in gelijkwaardigheid samen met specialistische collega’s, waardoor hun kennis en expertise optimaal worden benut. Hij stemt af met betrokkenen intern, met het OM en extern en initieert en regisseert (multidisciplinaire/internationale) samenwerking.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De rechercheur initieert en regisseert de voorbereiding van met name complexe onderzoeken die overzichtelijk, maar vooral veranderlijk en hectisch van aard kunnen zijn. Vanuit het doel om te komen tot betekenisvolle interventies kiest hij de best passende (opsporings)strategie en (opsporings)activiteiten, waarbij de uitvoering van het opsporingsonderzoek overzichtelijk en beheersbaar blijft. Hij weet de onderzoeksleiding daarvan te overtuigen. Daarbij is hij zich bewust van zijn positie en de begrenzing van zowel zijn eigen bevoegdheden als die van zijn collega’s en/of relevante partners. Hij weet deze te benutten binnen de mogelijkheden van de lijn/opsporingscapaciteit door (multidisciplinaire/internationale) samenwerking te initiëren en regisseren, evenals het adviseren over het betrekken van specialisten en/of een goede afstemming met of overdracht naar partners. Hij is binnen deze samenwerking medeverantwoordelijk voor het resultaat van zowel zijn eigen handelen als dat van anderen.

Bouwsteen

Initieert en beoordeelt een plan van aanpak

Initieert, stelt en beoordeelt een samenhangend plan van aanpak op vanuit een brede blik van de opsporing en/of een integrale aanpak. Stemt hierin af met anderen. Initieert en regisseert (multidisciplinaire) samenwerking.

Leeruitkomst

De rechercheur kan complexe (opsporings)onderzoeken opzetten of alternatieve interventies initiëren. Hij weegt verschillende (maatschappelijke) belangen en initieert, beoordeelt en stelt zelfstandig of met anderen een samenhangend en realistisch plan van aanpak op of geeft hier opdracht toe. Hij beschrijft in dit plan van aanpak het probleem, de doelstelling en de onderzoeksvragen. Hij kiest en onderbouwt een strategie, bestaande uit (opsporings)methoden, of uit te voeren interventies. Hij beschrijft daarnaast wie betrokken zijn bij de uitvoering van het onderzoek en werkt hij in gelijkwaardigheid/wedekerigheid samen met specialistische collega’s, waardoor hun kennis en expertise optimaal worden benut. De rechercheur legt het plan van aanpak voor aan anderen. Hij draagt zorg voor het registreren van het plan van aanpak en de interne en externe communicatie hierover, ook in de politiesystemen. Hij controleert, beoordeelt en reflecteert op het plan van aanpak of laat dit een collega doen. Hij gaat hierin planmatig te werk.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Communicatie

• Reflectievermogen en coachen

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Strafrecht en strafvordering

• Privacy en informatierecht

• Bestuursrecht

• Maatschappelijke context van de opsporing

• Waarheidsvinding

• Opsporingsstrategieën/plan van aanpak

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Hypothese en scenario’s

• Opsporingsmethoden

• Dossiervorming

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Integrale aanpak

• Samenwerking in de veiligheidsketen

• Methodisch werken en kwaliteit(borging)

Bouwsteen

Ontwikkelt hypothesen en scenario’s

Werkt risicobewust, methodisch en systematisch aan de ontwikkeling van hypothesen en scenario’s voor complexe onderzoeken op basis van bewezen aanpakken. Prioriteert binnen en tussen zaken, weegt vooraf de haalbaarheid van een onderzoek en geeft hierover advies.

Leeruitkomst

De rechercheur werkt methodisch en systematisch (samen met anderen) aan de ontwikkeling van hypothesen en scenario’s en kan deze onderbouwen. Hij is informatiesensitief, verzamelt, verwerkt, analyseert, interpreteert en prioriteert beschikbare informatie van binnen en buiten de organisatie. Deze informatie zet hij in om hypothesen en scenario’s op te stellen en/of te toetsen om te komen tot een voor de situatie werkende aanpak. Waar mogelijk is hij in staat om bekende aanpakken door te ontwikkelen. Hij deelt, toetst en evalueert informatie. Hij bepaalt vooraf en in afstemming met de (interne) onderzoeksleiding, het OM en relevante partners de haalbaarheid van de uit te voeren opsporingsactiviteiten. Hij past indien nodig op basis van deze informatie/intelligence de onderzoeksstrategie en/of het plan van aanpak aan of adviseert zijn collega’s hierin. Hij legt zijn bevindingen volgens de geldende richtlijnen vast in het systeem.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Strafrecht en strafvordering

• Privacy en informatierecht

• Bestuursrecht

• Internationaal en Europees recht

• Organisatie van de opsporing

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Opsporingsstrategieën/plan van aanpak

• Waarheidsvinding

• Psychologie van het gedrag

• Hypothesen en scenario’s

• Opsporingsmethoden

• Integrale aanpak

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Alternatieve interventiestrategieën

• Kwaliteit(borging)

Kerntaak

Uitvoeren en evalueren van opsporingsonderzoek

Heeft een initiërende rol in een team om een zaak vanuit verschillende perspectieven te onderzoeken aan de hand van analyse, feiten, omstandigheden en situaties en zorgt ervoor dat dit wordt vastgelegd en geëvalueerd.

Context van deze kerntaak

De rechercheur werkt in teamverband en houdt zich bezig met recherchewerk: het initiëren en uitvoeren van grootschalig en complexe opsporingsonderzoeken. Het voorbereide opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd volgens een opsporingsstrategie en/of vanuit een integrale aanpak. De rechercheur initieert gedurende de uitvoering van het onderzoek voortgangsoverleggen met de onderzoeksleiding (politie en OM). Hij gebruikt deze voortgangsoverleggen om “verder” te kijken door te reflecteren te toetsen, te evalueren en waar nodig de uitvoering van het onderzoek bij te stellen. Hij kan inschatten wanneer hij welke specialisten binnen of buiten de organisatie moet inzetten. Hij initieert en onderhoudt actief en doelgericht (interne en externe) contacten binnen (multidisciplinaire/internationale) samenwerkingsverbanden, maakt met hen afstemmingsafspraken en organiseert tussentijdse evaluatie en reflectie op teamniveau.

De rechercheur is informatiesensitief en verzamelt, verwerkt, analyseert en interpreteert verkregen informatie. Hij analyseert de resultaten van de opsporingsactiviteiten op een kritische, gestructureerde en onderbouwde wijze. In het dossier verwerkt hij, volgens de kwaliteitsafspraken, alle gegevens die van toepassing zijn op het complexe opsporingsonderzoek en legt hij resultaten vast of geeft een collega hier opdracht toe. De rechercheur onderhoudt doelgericht contact met het OM gedurende de gehele afhandeling van het onderzoek, indien nodig ook tijdens de vervolgingsfase (inclusief mogelijke hoger-beroepsfase).

Complexiteit van deze kerntaak

De context van het werk van de rechercheur is onvoorspelbaar waardoor het belang van systematisch en methodisch werken groot is. De rechercheur beoordeelt, kiest en adviseert, in samenspraak met specialisten, welke (innovatieve) opsporingsmethoden en -middelen passend zijn en prioriteert deze. Hij kan zich verantwoorden over gemaakte keuzes richting onderzoeksleiding en het OM en weet hen te overtuigen. De rechercheur kan alle gegevens in het dossier op een systematische en methodische manier (laten) vastleggen, zodat dit kan worden overgedragen aan het OM. De rechercheur kan het proces van het onderzoek, gemaakte keuzes, resultaten van het onderzoek en kritische aanbevelingen (van anderen) verantwoorden ten behoeve van het te behalen doel. Hij bewaakt het doel/het beoogd effect door continu te evalueren en reflectie te organiseren op zowel procesniveau als op inhoudsniveau en kan zo nodig bijstellen. Hij begeleidt en ondersteunt anderen hierin.

De rechercheur is zich daarnaast bewust van zijn eigen taak, positie en initiërende rol binnen een team of richting het OM en de risico’s die daarmee samen kunnen gaan in relatie tot de taken en bevoegdheden van anderen. Hij werkt in gelijkwaardigheid samen met specialistische collega’s, zodat hun kennis en expertise optimaal worden benut ten behoeve van het opsporingsonderzoek. Hij organiseert integrale samenwerking en afstemming met betrokkenen intern, richting OM en extern.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De rechercheur werkt samen in grootschalig en complexe opsporingsonderzoeken. De omstandigheden kunnen zowel overzichtelijk als veranderlijk en hectisch zijn. Hij werkt integraal samen binnen (multidisciplinaire/internationale) samenwerkingsverbanden met collega’s, relevante partners en burgers. Hij onderhoudt een samenwerking- en gezagsrelatie met het OM voorafgaand en gedurende de onderzoeks- en vervolgingsfase. De rechercheur betrekt proactief de expertise van specialisten. De rechercheur is zich bewust van zijn handelen, de begrenzing van zijn bevoegdheden en zijn (on)mogelijkheden in relatie tot die van zijn partners. Hij is binnen deze samenwerking verantwoordelijk voor de resultaten van zowel zijn eigen handelen als dat van anderen. Dit uit zich bijvoorbeeld in gedeelde verantwoordelijkheid voor de aansturing/afstemming en uitvoering van het opgestelde plan van aanpak van complexe opsporingsonderzoeken. Hij is in staat het plan van aanpak, indien nodig, bij te stellen. Hij draagt zorg voor het opmaken van een kwalitatief goed dossier, door hemzelf of een collega. Hij is zich daarbij bewust van de rol van het dossier in het strafproces en draagt verantwoordelijkheid voor effectieve overdracht van het dossier naar het Openbaar Ministerie.

Bouwsteen

Kiest en beargumenteert methoden en middelen en kan deze (laten) toepassen

Beoordeelt, kiest en adviseert, in samenwerking met o.a. collega’s, specialisten en OM, welke methoden en (innovatieve) middelen kunnen worden ingezet in relatie tot hypothesen, scenario’s en interventiestrategieën. Organiseert, faciliteert en monitort de methoden en middelen, en kan deze (laten) toepassen. Draagt (gedeelde) verantwoordelijkheid voor aansturing/afstemming, uitvoering, (tussen)evaluatie en resultaten binnen het onderzoek en past waar nodig de aanpak van het onderzoek aan.

Leeruitkomst

De rechercheur kiest, beargumenteert en overtuigt anderen van opsporingsmethoden en (innovatieve) middelen die passend zijn in relatie tot het doel en de daarbij gekozen strategie, zoals beschreven in het plan van aanpak. Hij prioriteert, organiseert en faciliteert de (tactische) inzet van deze methoden en middelen binnen de kaders van geldende bevoegdheden. Hij betrekt daarbij proactief specialisten of geeft een collega advies om dit te doen. Hij draagt hierbij (gedeelde) verantwoordelijkheid voor de aansturing van anderen.

De rechercheur onderkent en signaleert fenomenen en weet hierop te reageren en te acteren met oog voor getuigen, verdachten en slachtoffers en vanuit divers vakmanschap. Hij heeft kennis van de basiswerkzaamheden met betrekking tot financiële, digitale, heimelijke, (niet uit te stellen forensische) opsporing en verhoor. Hij kan deze ook zelf (laten) toepassen. Hij zet proactief (interne en externe) relevante partners in die met hun (specialistische) kennis en middelen een deel van het onderzoek kunnen uitvoeren. Hij is informatiesensitief en gaat binnen de kaders van de wet methodisch en systematisch op zoek naar bewijsmateriaal en kan indien nodig hierbij innovatief en creatief te werk gaan. Hij verzamelt, verwerkt, analyseert en interpreteert deze informatie. De rechercheur kan (specialistische) rapporten interpreteren en de bewijswaarde van de bevindingen inschatten of specialisten hierbij betrekken. Hij gaat hierin planmatig te werk en legt de resultaten van deze analyse vast in het dossier. Hij maakt het proces verbaal op of geeft anderen opdracht om dit te doen. De rechercheur organiseert periodieke afstemming met het onderzoeksteam om informatie te delen en draagt daarbij verantwoordelijkheid voor het toetsen en evalueren van het te bereiken doel in relatie tot het opsporingsonderzoek of de integrale aanpak en stuurt bij door indien nodig de (onderzoeks)strategie en het plan van aanpak aan te passen. Hij kan relaties in een (crimineel) netwerk analyseren en presenteren. Hij is zich bewust van de waarde van een juridisch analysemodel, bijvoorbeeld de bewijsmatrix en kan op basis hiervan handelingen (laten) uitvoeren. Indien nodig voor het (complexe) opsporingsonderzoek, kan de rechercheur wederzijdse rechtshulp initiëren.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Communicatie

• Reflectievermogen en coaching

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Strafrecht en strafvordering

• Privacy en informatierecht

• Bestuursrecht

• Internationaal en Europees recht

• Organisatie van de opsporing

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Waarheidsvinding

• Hypothesen en scenario’s

• Opsporingsmethoden

• Psychologie van het gedrag

• Alternatieve interventiestrategieën

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Integrale aanpak

• Partners in het veiligheidsnetwerk

• Samenwerken in de veiligheidsketen

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Innovatie

• Methodisch werken en kwaliteit(borging)

• Dossiervorming

Bouwsteen

Analyseert en evalueert (opsporings-)resultaten

Verzamelt en analyseert op een kritische en juridisch verantwoorde wijze de (verwerking van) resultaten van (opsporings)activiteiten en het bereikte effect. Organiseert periodieke afstemming met partners (en stakeholders) in het onderzoek om (tussentijdse) (proces- en product-)evaluatie en reflectie tot stand te brengen. Trekt conclusies, doet verbetervoorstellen en biedt en/of organiseert tegenspraak.

Leeruitkomst

De rechercheur is informatiesensitief en verzamelt, verwerkt, analyseert en interpreteert op een kritische en onderbouwde wijze de resultaten van de opsporingsactiviteiten en het daarmee bereikte effect. Hij legt zijn bevindingen kernachtig en gestructureerd vast. Hij brengt structuur en samenhang in de resultaten, verbaliseert op een logische wijze en legt dat vast in het dossier of geeft zijn collega’s hier opdracht toe. De rechercheur legt verband met het doel van het opsporingsonderzoek door opsporingsresultaten weer te geven in een juridisch analysemodel, bijvoorbeeld een bewijsmatrix. Hij toetst de onderzoeksresultaten op casusniveau aan de onderzoeksdoelstellingen.

De rechercheur kent de rol en verschillende soorten processen-verbaal in het strafproces. Hij legt alle onderzoekshandelingen in een proces-verbaal vast of geeft zijn collega’s hier opdracht toe. Processen-verbaal kan hij beoordelen op kwaliteit en betrouwbaarheid.

De rechercheur organiseert periodieke afstemming met relevante partners in het onderzoek om informatie te delen en (tussentijdse) reflectie en evaluatie tot stand te brengen. Hij gebruikt hieruit conclusies om resultaten uit te lichten, best practices te formuleren en daarmee kennis te delen binnen de politieorganisatie. Hij biedt, vraagt en/of organiseert, gedurende alle fasen van het opsporingsproces, tegenspraak en/of reflectie op proces, inhoud en relatie. Daarnaast doet en toetst hij verbetervoorstellen. Alle resultaten legt hij vast of geeft zijn collega’s hier opdracht toe. Hij koppelt de evaluatie terug aan het OM en binnen de eigen organisatie.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Reflectievermogen en coaching

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Strafrecht en strafvordering

• Privacy en informatierecht

• Bestuursrecht

• Internationaal en Europees recht

• (Opsporings)bevoegdheden

• Organisatie van de opsporing

• Hypothesen en scenario’s

• Opsporingsmethoden

• Waarheidsvinding

• Dossiervorming

• Psychologie van het gedrag

• Alternatieve interventiestrategieën

• Samenwerken in de veiligheidsketen

• Methodisch werken en kwaliteit(borging)

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Bouwsteen

Legt verantwoording af over resultaten

Verantwoordt zich over proces, gemaakte keuzes, kritische aanbevelingen (van anderen) en resultaten in (complexe) zaken ten behoeve van het te behalen doel. Evalueert dit en reflecteert hierop. Beoordeelt complexe dossiers om deze te kunnen aanbieden aan het OM.

Leeruitkomst

De rechercheur kan een (complex) opsporingsonderzoek volgens richtlijnen (laten) vastleggen in het dossier en kan dossiers van anderen beoordelen op betrouwbaarheid en kwaliteit. Hij gaat hierin methodisch en systematisch te werk. Hij verantwoordt zich, ten behoeve van het te behalen doel, over het proces van het onderzoek, de richting van het onderzoek, de gemaakte afspraken met interne en externe partners en de resultaten van de opsporingsactiviteiten. Hij kan kritische aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek, van zichzelf en anderen, uitleggen. Hij evalueert het proces, de gemaakte keuzes, kritische aanbevelingen (van anderen) en resultaten voor zichzelf en anderen en reflecteert hierop, ook in relatie tot het plan van aanpak en de ingezette mensen en middelen. Hij draagt het dossier over aan het OM ter afhandeling. De rechercheur formuleert best practices en deelt deze binnen de politieorganisatie en binnen de keten van voorkomen, opsporen en vervolgen. Daarnaast doet hij verbetervoorstellen die hij toetst door het organiseren van tegenspraak en feedback. De rechercheur is in staat om gedurende de gehele rechtsgang op adequate wijze te compareren.

Vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Reflectievermogen en coaching

• Strafrecht en strafvordering

• Privacy en informatierecht

• Bestuursrecht

• Internationaal en Europees recht

• Organisatie van de opsporing

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Hypothesen en scenario’s

• Opsporingsmethoden

• Alternatieve interventiestrategieën

• Samenwerken in de veiligheidsketen

• Methodisch werken en kwaliteit(borging)

• Dossiervorming

4.2. Overige vereisten

Instroomeisen en startvereisten

De kwalificatie is ontwikkeld voor iedereen die voldoet aan de in wet- en regelgeving vastgestelde aanstellingseisen en is aangesteld bij de Nederlandse politie.

Beroepsvereisten

Bij beroepsvereisten is bij wet vastgesteld dat er voorwaarden zijn waaraan moet worden voldaan om een bepaald beroep of bepaalde beroepshandelingen uit te mogen oefenen. In het geval van de politie hebben deze in algemene zin betrekking op het juridische kader gerelateerd aan de aanstelling als ambtenaar ter uitvoering van de politietaak. Meer specifiek hebben wettelijke beroepsvereisten betrekking op bijvoorbeeld het gebruik van geweldsmiddelen en het op de openbare weg rijden in een politievoertuig met optische en geluidssignalen. Wettelijke beroepsvereisten zijn vastgelegd in een nationale of internationale wet of verdrag.

Onderdeel van deze kwalificatie zijn de beroepsvereisten op het gebied van:

  • Fysiek-motorische vaardigheid

  • Basis rijvaardigheid auto

  • RTGP: kennis, geweldsbeheersing, aanhouding en zelfverdediging en schieten

  • Eerste hulp door politie

De bijhorende kwalificatievereisten zijn opgenomen in bijlagen 2 tot en met 5.

Bijlage 1. Verantwoording

Beroepsprofiel

Deze kwalificatie is gebaseerd op het beroepsprofiel Rechercheur.

Doelmatigheid

In het LFNP zijn functiebeschrijvingen geformuleerd in termen van vakbekwaamheid. De kwalificatie rechercheur correspondeert met de functie van senior GGP/GGP/Tactische Opsporing (startbekwaam, breed inzetbaar). Met deze kwalificatie is tevens de basis gelegd voor de functie van Operationeel Expert GGP/GGP/Tactische Opsporing en de functies in de kolom van Operationeel Specialist.

Navolgbaarheid

Deze kwalificatie is gebaseerd op het beroepsprofiel Rechercheur. Daarnaast is gebruik gemaakt van schriftelijke bronnen: onderliggende documentatie van de beroepsprofielen, diverse rapporten over trends en ontwikkelingen binnen en rond de politie, rapporten van de Politieonderwijsraad, informatie over ontwikkelingen in regulier onderwijs, politiedocumenten met informatie over werkprocessen, enzovoort. Daarnaast zijn veel direct en indirect betrokkenen bevraagd in werksessies, klankbordsessies, bijeenkomsten voor collegiale consultatie en individuele gesprekken.

De werksessies waren gericht op het ophalen en uitwisselen van informatie uit het werkveld. In de werksessies waren vertegenwoordigers aanwezig vanuit het werkveld en vanuit de Politieacademie. Er heeft zorgvuldige afstemming plaatsgevonden over de samenstelling van de groepen.

In de klankbordsessies zijn de vier dossiers op niveau 6 in gezamenlijkheid besproken. Deze sessies waren gericht op het toetsen van de uitwerking van de informatie uit de werksessies. In de klankbordgroep zaten vertegenwoordigers van openbaar bestuur, openbaar ministerie, het regulier onderwijs, de Politieonderwijsraad, de politievakbonden, Directie Operatiën, Directie HRM, ministerie J&V en Politieacademie. De bijeenkomsten voor collegiale consultatie waren gericht op het controleren van de uitwerkingen op toekomstgerichtheid. De individuele gesprekken waren zeer divers van aard.

Samenhang/doorstroommogelijkheden

Op dit moment loopt de uitwerking van de beroepsprofielen richting kwalificatie nog. De samenhang en de doorstroommogelijkheden zijn dus nog niet volledig te beschrijven. De samenhang tussen de vier kwalificaties op niveau 6 is groot. In het format wordt hiermee rekening gehouden door te werken met een algemene basis die voor elke kwalificatie gelijk is. Daarna volgen de brede gemeenschappelijke kerntaken, die van toepassing zijn op meerdere verwante kwalificaties op hetzelfde niveau. Tenslotte worden de profiel specifieke kerntaken weergegeven. Hiermee wordt de overlap zichtbaar. Horizontale doorstroom tussen deze beroepen is mogelijk, evenals doorstroom naar een hoger kwalificatieniveau binnen het beroep. Daarnaast is doorstroom naar vakspecialistisch politieonderwijs mogelijk.

Niveau

Uitgangspunt voor het formuleren van de kwalificatie is niveau 6. Het niveau wordt door de formulering van de kerntaken, bouwstenen en bijbehorende leeruitkomsten op de volgende manier geborgd:

  • 13. De beschrijvingen van context, kennis, vaardigheden, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid zijn afgestemd op het raamwerk en descriptoren van het NLQF niveau 6 (www.nlqf.nl);

  • 14. De leeruitkomsten zijn geformuleerd in alomvattende volzinnen volgens de ‘Tuning Standaard’ en omvatten een werkwoord, type, onderwerp, standaard en scope/context;

  • 15. De gebruikte werkwoorden zijn afgestemd op de beheersingsniveaus van Bloom;

  • 16. De kennis is apart in een Body of Knowledge (BOK) beschreven op basis van de descriptoren van het NLQF.

Dit wil niet zeggen dat álle leeruitkomsten op niveau 6 zijn beschreven. De kerntaken en bouwstenen zijn beschreven op niveau 6. Het kan zijn dat een aantal leeruitkomsten op een niveau hoger of lager zijn geformuleerd op basis van de verkregen input. Vanuit de best-fit methode zijn alle leeruitkomsten bekeken en is vervolgens bepaald welk niveau het best bij het geheel van de kwalificatie past. Voor deze kwalificatie is dat niveau 6.

Toekomstige ontwikkelingen

Kwalificaties zijn in samenhang per niveau ontwikkeld. Kwalificaties zijn in een zekere mate van abstractie geformuleerd om hiermee zowel richting als ruimte te bieden en toekomstbestendig te zijn. Toekomstige ontwikkelingen kunnen te allen tijde impact hebben op kwalificaties, maar in de gekozen formulering is steeds kritisch gekeken naar mogelijkheden om deze ontwikkelingen ook te kunnen omvatten. Verder zijn er in de komende jaren binnen de politie ontwikkelingen te verwachten op het gebied van het gewenste opleidingsniveau van de medewerkers. Deze ontwikkelingen kunnen ook impact hebben op de kwalificaties op niveau 6.

Wettelijke kaders

Deze kwalificatie voldoet aan de in de Politiewet gestelde eisen aan politieonderwijs.

Bijlage 2. Kwalificatievereisten Fysiek-motorische vaardigheid

De politiemedewerker is fysiek en motorisch weerbaar. De politiemedewerker heeft inzicht in zijn politiespecifieke conditie en fysieke vaardigheden die nodig zijn om het vak professioneel uit te voeren.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker legt een uitgezet circuit af binnen een gestelde tijd. Het circuit bestaat uit onderdelen waarbij uithoudingsvermogen, snelheid-versnelling (stuwkracht), duw-, trek-, en tilkracht moeten worden aangetoond.

De eisen waaraan moet worden voldaan zijn gerelateerd aan de leeftijd en het geslacht van de kandidaat en zijn vastgelegd in de Regeling Fysieke vaardigheidstoets politie.

Bronnen

Bijlage 3. Kwalificatievereisten Basis rijvaardigheid auto

De bestuurder van een politieauto controleert het voertuig, beheerst het voertuig tijdens het rijden en neemt op een veilige manier deel aan het verkeer. De bestuurder kan waarnemen, anticiperen en naar de bestemming rijden, al dan niet met spoed, en zet tijdens gebruik van de politieauto de optische- en geluidssignalen en de ontheffing juist in. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden van surveillance tot incident, de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf, en er kan sprake zijn van een verstoring van het ‘normale’ verkeer.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

  • het voertuig op verantwoorde wijze gebruiken;

  • het voertuig onder controle houden;

  • anticiperen en veilige oplossingen zoeken in complexe verkeerssituaties;

  • rijtechnieken (inhalen, bochten, keren) op veilige en verantwoorde wijze uit voeren;

  • in het rijden rekening houden met wisselende weersomstandigheden;

  • verantwoord blijven presteren onder psychische druk, en eigen gedrag verklaren;

  • een afweging maken tussen het te bereiken doel en de daaraan verbonden risico’s;

  • op verantwoorde wijze gebruik maken van regelgeving (Wegenverkeerswet, Reglement verkeersregels en verkeerstekens) en bevoegdheden (Regeling optische en geluidssignalen, Brancherichtlijn politie, vrijstelling Rvv):

  • in staat zijn om bijkomende taken te prioriteren;

  • verdeling van taken met de bijrijder toepassen;

  • bewust zijn van de voorbeeldfunctie als politie-verkeersdeelnemer;

  • bewust zijn van wat gedrag bij anderen oproept;

  • ervaringen en meningen van anderen gebruiken om te leren.

Bronnen

Bijlage 4. Kwalificatievereisten RTGP

De politiemedewerker kent de juridische kaders van het optreden als ambtenaar aangesteld voor de uitoefening van de politietaak, en beheerst voor dit optreden met betrekking tot de geweldsmiddelen de vaardigheden (aanhouding en zelfverdediging en schieten).

De politiemedewerker onderhoudt en controleert de uitrusting, beheerst het gebruik van communicatietechnieken, hanteert de aanhoudings- en zelfverdedigingshoudingen en past het gebruik van geweldsmiddelen juist toe. De politiemedewerker kan waarnemen, anticiperen en per situatie proportioneel handelen. De politiemedewerker kan reflecteren op zijn en andermans handelen om hiervan te leren. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden van surveillance tot incident tot crisis met de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

Overall

  • Is in staat een passende doel-aanpakanalyse te maken en deze situatieafhankelijk aan te passen

  • Maakt gebruik van passende communicatietechnieken in de omgang met verdachte(n)/collega(‘s) en/of personen

  • Oefent de politietaak uit vanuit de beginselen van een behoorlijk politieoptreden (redelijk en gematigd)

  • Blijft ook onder druk doel- en resultaatgericht, incasseert en relativeert en neemt eigenstandig beslissingen

  • Is op het handelen aanspreekbaar en in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren

Geweldsbeheersing

AZV

  • Is in staat zichzelf te verdedigen met en zonder geweldsmiddelen tegen een aanval van een of meerdere personen, zowel wanneer hij alleen, in duo of in groepsverband opereert. Toont doorzettingskracht en differentieert situationeel

  • Is in staat een coöperatieve en non-coöperatieve verdachte aan te houden en kan daarbij situationeel differentiëren.

  • Voert op juiste wijze een veiligheidsfouillering uit

  • Boeit en ontboeit op juiste wijze

  • Gebruikt op juiste wijze de geweldsmiddelen

  • Maakt op passende wijze gebruik van de opschaling of afschaling van geweld en/of geweldsmiddelen.

Schieten

  • Beheerst de techniek voor een doelmatig en veilig vuurwapengebruik en kan onder tijdsdruk werken

  • Is in staat zowel statisch als dynamisch aanhoudingsvuur af te geven en weet daarbinnen situationeel te differentiëren

  • Is in staat zowel statisch als dynamisch noodweervuur af te geven en weet daarbinnen situationeel te differentiëren

  • Werkt veilig voor zichzelf en anderen door op juiste wijze met het vuurwapen om te gaan (laden en ontladen, trekken, bergen, openzetten voor inspectie, storing oplossen)

  • Gebruikt het vuurwapen op passende wijze in de opschaling of afschaling van geweldsmiddelen

Bronnen

  • Regeling toetsing geweldsbeheersing politie

  • Examen behorende bij RTGP AZV en Schietvaardigheid

  • Opleidingsprogramma RTGP

  • Rapportage Werkgroep Verkenning Competenties Geweldsbeheersing, 2007

  • Brief Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kenmerk 2005-00072374, april 2005

Bijlage 5. Kwalificatievereisten Eerste hulp door politie

De politiemedewerker is beschikbaar voor hulpverleningsvragen, handelt hulpverleningsvragen zelfstandig af, stabiliseert de situatie van slachtoffers en draagt zorg voor overdracht. De politiemedewerker kent de juridische kaders van het optreden als ambtenaar aangesteld voor de uitoefening van de politietaak voor hen die dat behoeven waar geen andere hulp voor handen is, werkt veilig, verleent hulp conform ABCDE-methode en beheerst voor het optreden als hulpverlener de (levensreddende dan wel stabiliserende) handelingen conform protocollen EHDP.

De politiemedewerker onderhoudt en controleert de hulpmiddelen, beheerst het gebruik van AED, hanteert de eerste hulphandeling en past deze juist toe. De politiemedewerker kan waarnemen, anticiperen en per situatie levensreddend handelen. De politiemedewerker kan reflecteren op zijn en andermans handelen om hiervan te leren. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden met de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

Overall

  • Kent en begrijpt relevante wet- en regelgeving politietaken Politiewet2012 en Eerste hulpverlener

  • Is in staat de context op veiligheid voor zichzelf en anderen te analyseren en hierop indien nodig te acteren

  • Maakt correct gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

  • Handelt volgens de ABCDE-methode

  • Bepaalt of de hulpverlening zelfstandig kan worden afgehandeld of alleen de eerste stabiliserende handelingen zelf kan uitvoeren en andere hulpverleners nodig zijn

  • Maakt gebruik van passende communicatietechnieken in de omgang met slachtoffers/collega(‘s) en/of personen

  • Blijft ook onder druk doel- en resultaatgericht en neemt eigenstandig beslissingen

  • Handelt professioneel en integer

  • Is op het handelen aanspreekbaar en in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren

(Levensreddende) Hulpverlening

  • Handelt volgens de EHDP-protocollen

  • Past eerste hulp(materialen) toe

    • Stabiliseert een slachtoffer op juiste wijze

    • Gebruikt op juiste wijze passende materialen en middelen

  • Voert op juiste wijze een reanimatie uit bij een slachtoffer volgens NRR-richtlijnen, al dan niet met behulp van een AED

  • Beheerst de techniek voor een doelmatig en veilig AED gebruik volgens de NRR-richtlijnen

  • Werkt veilig voor zichzelf en anderen door op juiste wijze met de middelen en AED om te gaan

  • Is in staat overdracht te doen naar medische hulpverleners

Bronnen

  • Wet- en regelgeving Eerste hulpverlener

  • Examen behorende bij EHDP

  • Landelijk Protocol Eerste Hulp door Politie (LPEHDP), 2011, Politieacademie

  • Richtlijnen Nederlandse Reanimatie Raad (NRR)

105. Kwalificatiedossier Rijvaardigheid voor het OG team (Ondersteuningsgroep)

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijhorende gedragsindicatoren. Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer en zijn voor het werkveld een logische en herkenbare combinatie van leeruitkomsten, passend bij een functie, rol of expertise uit het werkveld.

Leeruitkomsten beschrijven wat een student geacht wordt te weten, te begrijpen en te kunnen toepassen na afronding van een leerperiode of de opleiding in zijn geheel (NVAO, 2015). Om dit inzichtelijk te maken, is dit weergegeven in werkprocessen en bijbehorende competenties en gedragsindicatoren.

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat.

De kerntaken, werkprocessen en gedragsindicatoren voor de Rijopleiding van de ondersteuningsgroep (OG) worden in de tabellen hieronder weergegeven.

Kerntaken

Werkprocessen

Het uitvoeren van de rijwerkzaamheden ten behoeve van de ondersteuningsgroep (OG).

• Rijvaardigheid

Omschrijving

Competenties

De kandidaat laat op de openbare weg zien dat hij in een onopvallende politieauto, op een veilige en doeltreffende wijze, onder (hoge) druk, conform de Brancherichtlijn Politie, zijn rijtaak kan uitvoeren.

Vereiste competenties Generalist GGP:

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

• Sociale vaardigheid

Gedragsindicatoren

De medewerker Ondersteuningsgroep (OG):

Voorbereidingshandelingen

• stelt het voertuig op de juiste wijze in en controleert deze op veiligheidsaspecten.

• kent de werking van de voertuigspecifieke apparatuur en gebruikt deze, in de rijtaak, op de juiste wijze.

Anticiperen en verkeersinzicht

• vermijdt voorspelbare gevaren tijdig en behoudt voldoende werkruimte en vlotheid.

• voorspelt het gedrag van andere weggebruikers en past het eigen rijgedrag daarop aan.

• maakt binnen de rijtaak gebruik van de taal van de weg.

Tonen beslissingsvaardigheid

• neemt vlotte en daadkrachtige beslissingen zonder dat de rijtechnieken en de veiligheid in het geding komen.

• rijdt binnen de rijtaak zo vlot als mogelijk.

Risicoperceptie /-acceptatie

• zorgt dat zijn (rij-)gedrag in overeenstemming is met het te bereiken doel (proportioneel).

Richting volgen en zoekopdrachten vinden

• kan binnen de rijtaak de opgegeven richting volgen.

• kan binnen de rijtaak de opgegeven zoekopdrachten vinden.

Uitvoeren rijtechnieken

• voert de onderstaande rijtechnieken op een veilige, functionele en technisch juiste wijze uit:

- Bochtentechniek

- Inhaaltechniek

- Stuurtechniek

- Berijden van auto (snel-)wegen

- Keertechniek

- Parkeertechniek

- Rood licht negatie.

Tonen voertuigbeheersing

• houdt het voertuig onder alle omstandigheden goed onder controle.

• is binnen de rijtaak in staat de voertuigspecifieke eigenschappen te (her)kennen en te beheersen.

Wettelijke bepalingen toepassen

• waarborgt zowel de eigen veiligheid als de veiligheid van het overige verkeer.

• past de Vrijstelling en de Brancherichtlijn Verkeer Politie binnen de rijtaak toe.

• is in staat om vlot en verantwoord met Optische- en Geluidssignalen te rijden.

Professionele beroepshouding tonen

• laat binnen de rijtaak zien zich bewust te zijn van de voorbeeldfunctie.

• toont aan professioneel en integer te handelen, overeenkomstig de waarden en missie van de Nationale Politie.

• beïnvloedt, daar waar mogelijk, de verkeersdeelneming van anderen en het beeld

van de politie, op een positieve manier.

Presteren onder psychische- en tijdsdruk

• is in staat om de rijtaak onder stress goed en veilig uit te voeren.

Rijden bij duisternis

• maakt functioneel gebruik van groot licht en andere verlichting.

• rijdt binnen de rijtaak en de omstandigheden ter plaatse zo vlot als mogelijk.

106. Kwalificatiedossier Rijvaardigheid Dienst Infrastructuur

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de Rijvaardigheid Dienst Infrastructuur is er 1 kerntaak: Het vlot en veilig besturen van een politievoertuig conform de specifieke rijtaken van de Dienst Infrastructuur.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak van de Rijvaardigheid Dienst Infrastructuur kent 4 werkprocessen:

  • 1. Surveilleren in een opvallend politievoertuig (SRI);

  • 2. Rijden ten behoeve van de interventietaak (SIV);

  • 3. Videosurveillance in een onopvallend politievoertuig (VROS);

  • 4. Bediening van de meetapparatuur (VROS).

Kerntaak

Werkprocessen

Het vlot en veilig besturen van een politievoertuig conform de specifieke rijtaken van de Dienst Infrastructuur.

5. Surveilleren in een opvallend politievoertuig;

6. Rijden ten behoeve van de interventietaak;

7. Videosurveillance in een onopvallend politievoertuig.

8. Bediening van de meetapparatuur.

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe operationele medewerkers bij de diensten en afdelingen Infrastructuur en medewerkers van de teams verkeershandhaving van de eenheden, binnen de verkeerstaak worden opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de genoemde operationele medewerkers binnen de verkeerstaak uitvoeren.

De bij de genoemde werkprocessen behorende gedragsindicatoren worden puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 1: Surveilleren in een opvallend politievoertuig (SRI)

Omschrijving

Competenties

Tijdens het opsporend en handhavend verkeerstoezicht de algemene rijtaak vlot en veilig uitvoeren (op specialistisch rijniveau).

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

Gedrag

De operationele medewerker van de Dienst Infrastructuur:

Voorbereidingshandelingen

• stelt het voertuig op de juiste wijze in en controleert deze op veiligheidsaspecten.

• kent de werking van de voertuigspecifieke apparatuur en gebruikt deze, binnen de rijtaak, op de juiste wijze.

Anticiperen en verkeersinzicht

• vermijdt voorspelbare gevaren tijdig en behoudt voldoende werkruimte en vlotheid.

• voorspelt het gedrag van andere weggebruikers en past het eigen rijgedrag daarop aan.

• maakt binnen de rijtaak op de juiste wijze gebruik van de taal van de weg.

Tonen beslissingsvaardigheid

• neemt vlotte en daadkrachtige beslissingen zonder dat de rijtechnieken en de veiligheid in het geding komen.

• rijdt binnen de rijtaak zo vlot als mogelijk.

Risicoperceptie /-acceptatie

• zorgt dat zijn (rij-) gedrag in overeenstemming is met het te bereiken doel (proportioneel).

Richting volgen en zoekopdrachten vinden

• kan binnen de rijtaak de opgegeven richting volgen.

• kan binnen de rijtaak de opgegeven zoekopdrachten vinden.

Uitvoeren rijtechnieken

• past de bochtentechniek op de juiste wijze toe.

• past de inhaaltechniek op de juiste wijze toe.

• past de stuurtechnieken op de juiste wijze toe.

• past bij het berijden van auto(snel-) wegen de juiste procedure toe.

• past de keermethoden functioneel en op de juiste wijze toe.

• past de parkeermethoden functioneel en op de juiste wijze toe.

• past het negeren van rood-licht functioneel en op de juiste wijze toe.

Tonen voertuigbeheersing

• houdt het voertuig onder alle omstandigheden onder controle.

• is binnen de rijtaak in staat de voertuig specifieke eigenschappen te (her-) kennen en te beheersen.

Wettelijke bepalingen toepassen

• zorgt ervoor de dat de veiligheid van zowel zichzelf als het overige verkeer gewaarborgd wordt.

• past de Vrijstelling en de Brancherichtlijn Verkeer Politie binnen de rijtaak goed toe.

• is in staat om vlot en verantwoord met optische en – geluidssignalen te rijden.

Professionele beroepshouding tonen

• laat binnen de specifieke rijtaak zien zich bewust te zijn van de voorbeeldfunctie.

• toont aan professioneel en integer te handelen, overeenkomstig de waarden en missie van de Nationale Politie.

• beïnvloedt, daar waar mogelijk, de verkeersdeelneming van anderen en het beeld

van de politie, op een positieve manier.

Presteren onder psychische- en tijdsdruk

• is in staat om de rijtaak onder druk goed en veilig uit te voeren

Rijden bij duisternis:

• maakt functioneel gebruik van groot licht en/of andere verlichting.

• rijdt binnen de rijtaak en de omstandigheden ter plaatse zo vlot als mogelijk.

Werkproces 2: Rijden ten behoeve van de interventietaak (SIV)

Omschrijving

Competenties

Tijdens het opsporend toezicht de specifieke rij- en interventietaak vlot en veilig uitvoeren.

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedrag

De operationele medewerker van de Dienst Infrastructuur:

Voorbereidingshandelingen

• stelt het voertuig op de juiste wijze in en controleert deze op veiligheidsaspecten.

• kent de werking van de voertuigspecifieke apparatuur en gebruikt deze, binnen de rijtaak, op de juiste wijze.

Anticiperen en verkeersinzicht

• vermijdt voorspelbare gevaren tijdig en behoudt voldoende werkruimte en vlotheid.

• voorspelt het gedrag van andere weggebruikers en past het eigen rijgedrag daarop aan.

• maakt binnen de rijtaak op de juiste wijze gebruik van de taal van de weg.

Tonen beslissingsvaardigheid

• neemt vlotte en daadkrachtige beslissingen zonder dat de rijtechnieken en de veiligheid in het geding komen.

• rijdt binnen de rijtaak zo vlot als mogelijk.

Risicoperceptie /-acceptatie

• zorgt dat zijn (rij-) gedrag in overeenstemming is met het te bereiken doel (proportioneel).

Richting volgen en zoekopdrachten vinden

• kan binnen de rijtaak de opgegeven richting volgen.

• kan binnen de rijtaak de opgegeven zoekopdrachten vinden.

Uitvoeren rijtechnieken

• past de bochtentechniek op de juiste wijze toe.

• past de inhaaltechniek op de juiste wijze toe.

• past de stuurtechnieken op de juiste wijze toe.

• past bij het berijden van auto(snel-)wegen de juiste procedure toe.

• past de keermethoden functioneel en op de juiste wijze toe.

• past het negeren van rood-licht functioneel en op de juiste wijze toe.

Tonen voertuigbeheersing

• houdt het voertuig onder alle omstandigheden onder controle.

• is binnen de rijtaak in staat de voertuig specifieke eigenschappen te (her-) kennen en te beheersen.

Wettelijke bepalingen toepassen

• zorgt ervoor de dat de veiligheid van zowel zichzelf als het overige verkeer gewaarborgd wordt.

• past de Vrijstelling en de Brancherichtlijn Verkeer Politie binnen de rijtaak goed toe.

• is in staat om vlot en verantwoord met optische en – geluidssignalen te rijden.

Professionele beroepshouding tonen

• laat binnen de specifieke rijtaak zien zich bewust te zijn van de voorbeeldfunctie.

• toont aan professioneel en integer te handelen, overeenkomstig de waarden en missie van de Nationale Politie.

• beïnvloedt, daar waar mogelijk, de verkeersdeelneming van anderen en het beeld

van de politie, op een positieve manier.

Presteren onder psychische- en tijdsdruk

• Is in staat om de rijtaak onder (extreme) druk goed en veilig uit te voeren.

Werkproces 3: Videosurveillance in een onopvallend politievoertuig (VROS)

Omschrijving

Competenties

Tijdens het handhavend verkeerstoezicht een onopvallende videoauto veilig en vlot besturen.

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedrag

De operationele medewerker van de Dienst Infrastructuur:

Voorbereidingshandelingen

• stelt het voertuig op de juiste wijze in en controleert deze op veiligheidsaspecten.

• kent de werking van de voertuigspecifieke apparatuur en gebruikt deze, binnen de rijtaak, op de juiste wijze.

Anticiperen en verkeersinzicht

• vermijdt voorspelbare gevaren tijdig en behoudt voldoende werkruimte en vlotheid.

• voorspelt het gedrag van andere weggebruikers en past het eigen rijgedrag daarop aan.

• maakt binnen de rijtaak op de juiste wijze gebruik van de taal van de weg.

Tonen beslissingsvaardigheid

• neemt vlotte en daadkrachtige beslissingen zonder dat de rijtechnieken en de veiligheid in het geding komen.

• rijdt binnen de rijtaak zo vlot als mogelijk.

Risicoperceptie /-acceptatie

• zorgt dat zijn (rij-) gedrag in overeenstemming is met het te bereiken doel (proportioneel).

Richting volgen en zoekopdrachten vinden

• kan binnen de rijtaak de opgegeven richting volgen.

• kan binnen de rijtaak de opgegeven zoekopdrachten vinden.

• Kan binnen de rijtaak een doelvoertuig onopvallend volgen.

Uitvoeren rijtechnieken

• past de bochtentechniek op de juiste wijze toe.

• past de inhaaltechniek op de juiste wijze toe.

• past de stuurtechnieken op de juiste wijze toe.

• past bij het berijden van auto(snel-)wegen de juiste procedure toe.

• past de keermethoden functioneel en op de juiste wijze toe.

• past het negeren van rood-licht functioneel en op de juiste wijze toe.

Tonen voertuigbeheersing

• houdt het voertuig onder alle omstandigheden onder controle.

• is binnen de rijtaak in staat de voertuig specifieke eigenschappen te (her-) kennen en te beheersen.

Wettelijke bepalingen toepassen

• zorgt ervoor de dat de veiligheid van zowel zichzelf als het overige verkeer gewaarborgd wordt.

• past de Vrijstelling en de Brancherichtlijn Verkeer Politie binnen de rijtaak goed toe.

Professionele beroepshouding tonen

• laat, daar waar mogelijk binnen de specifieke rijtaak, zien zich bewust te zijn van de voorbeeldfunctie.

• toont aan professioneel en integer te handelen, overeenkomstig de waarden en missie van de Nationale Politie.

• beïnvloedt, daar waar mogelijk, de verkeersdeelneming van anderen en het beeld

van de politie, op een positieve manier.

Presteren onder psychische- en tijdsdruk

• Is in staat om de rijtaak onder druk goed en veilig uit te voeren.

Werkproces 4: Bediening van de meetapparatuur

Omschrijving

Competenties

De in het voertuig aanwezige meet- en opnameapparatuur, op de juridisch juiste manier, gebruiken en daarbij de surveillancevaardigheden veilig toepassen.

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedrag

De operationele medewerker van de Dienst Infrastructuur:

Zorgdragen voor de veiligheid

• stelt het voertuig op de juiste wijze in en controleert deze op veiligheidsaspecten.

• rijdt op een veilige en verantwoorde manier, onder alle omstandigheden.

• beveiligt bijvoorbeeld een verkeersongeval, een staande houding, of andere verkeerssituaties, op de juiste wijze.

• neemt verantwoorde beslissingen en weegt daarbij doel en middel af tegen de te nemen risico’s.

• kent de eigen grenzen en handelt daarnaar.

Methoden en middelen toepassen

• voert de vijf basismetingen correct uit.

• bedient de meetapparatuur correct.

• kan uitleggen welke variaties op de basismetingen er zijn en kan deze toepassen in de praktijk

• toont het inzicht om de meest geschikte meting op het juiste moment te kunnen inzetten.

• kan een specifieke meting op een specifiek moment uitvoeren en uitleggen.

• kan uitleggen wanneer een meting juist of onjuist is uitgevoerd.

• kan uitleggen wanneer een meting in het voor- of nadeel is van de bestuurder van het doelvoertuig.

• kent het juridisch kader en past het op de juiste wijze toe.

Surveillancevaardigheden toepassen

• neemt zowel statische als dynamische overtredingen waar en voert hierbij de aangeleerde technieken uit.

• kiest, in het geval van statische overtredingen, de juiste locatie om de overtreding waar te nemen en stelt zich zodanig dat hij niet opvalt

• kiest het juiste moment om het doelvoertuig te gaan volgen.

• volgt en nadert, in het geval van dynamische overtredingen, het doelvoertuig zo onopvallend mogelijk.

• past daarbij de aangeleerde tactische vaardigheden toe, zoals bijvoorbeeld op gepaste snelheid naderen/volgen, inhalen, afzakken en/of van richting veranderen en dan weer terugkomen.

• achterhaalt overtreders en kiest aan de hand van de wegsituatie en de omstandigheden de meest geschikte stoptekenprocedure:

○ middels de politietransparant aan de voorzijde of

○ middels de politietransparant aan de achterzijde.

• houdt het doelvoertuig staande en verbaliseert, indien nodig, de bestuurder.

Communicatievaardigheden toepassen

• communiceert op elk gewenst moment duidelijk met de directe collega

• denkt steeds een stap vooruit en verwoordt dit richting de collega.

• laat zien, zowel in de rol van bestuurder als in de rol van bijrijder de collega te kunnen ondersteunen.

• communiceert overtuigend en duidelijk met medeweggebruikers.

• handelt hierbij de-escalerend.

• spreekt betrokkenen correct aan en voert indien nodig een verbaliseringsgesprek.

• kan omgaan met emoties van zichzelf, betrokkenen en verdachten.

• kan inhoudelijk de gevaarzetting van een gedraging toelichten aan de betrokkenen.

Professionele beroepshouding tonen

• vertoont voorbeeldgedrag naar burger en collega’s.

• handelt professioneel en integer.

• hanteert de vier kernwaarden van de politie (integer, betrouwbaar, moedig en verbindend.)

Surveillance evalueren

• omschrijft de uitkomsten van de interventies.

• evalueert de resultaten en bespreekt of de resultaten overeenkomen met de vooraf opgestelde doelstellingen en gewenste resultaten.

• legt uit wat hiervan de oorzaken zijn, wanneer dit niet het geval is.

• licht, als daar aanleiding voor is, toe welke alternatieve werkwijze toegepast had kunnen worden.

107. Kwalificatiedossier Rijvaardigheid Politieonderhandelaar

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijhorende gedragsindicatoren. Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer en zijn voor het werkveld een logische en herkenbare combinatie van leeruitkomsten, passend bij een functie, rol of expertise uit het werkveld.

Leeruitkomsten beschrijven wat een student geacht wordt te weten, te begrijpen en te kunnen toepassen na afronding van een leerperiode of de opleiding in zijn geheel (NVAO, 2015). Om dit inzichtelijk te maken, is dit weergegeven in werkprocessen en bijbehorende competenties en gedragsindicatoren.

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat.

De kerntaken, werkprocessen en gedragsindicatoren voor de Politieonderhandelaar worden in de tabellen hieronder weergegeven.

Kerntaken

Werkprocessen

Het vlot en veilig besturen van een politievoertuig conform de rijtaak van de Politieonderhandelaar.

• Het veilig uitvoeren van de rijtaak van een Politieonderhandelaar;

De Politieonderhandelaar moet bij een calamiteit zo spoedig mogelijk naar een opgegeven plaats rijden, waarbij over het algemeen gebruik wordt gemaakt van een onopvallend dienstvoertuig. Daarbij moet soms ook gebruik worden gemaakt van optische- en geluidsignalen en wordt de Brancherichtlijn Politie overschreden. Bij de afweging van het doel en het gebruikte middel (subsidiariteit) dient de veiligheid hierbij te allen tijde voorop te staan.

Werkproces 1: Het veilig uitvoeren van de rijtaak van een Politieonderhandelaar

Omschrijving

Competenties

De chauffeur laat op de openbare weg zien dat hij als Onderhandelaar Politie, op een veilige en doeltreffende wijze, onder (hoge) druk, conform de Brancherichtlijn Politie, zijn rijtaak kan uitvoeren.

Vereiste competenties Generalist GGP:

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedragsindicatoren

De Onderhandelaar Politie:

Voorbereidingshandelingen

• stelt het voertuig op de juiste wijze in en controleert deze op veiligheidsaspecten.

• kent de werking van de voertuigspecifieke apparatuur en gebruikt deze, in de rijtaak, op de juiste wijze.

Anticiperen en verkeersinzicht

• vermijdt voorspelbare gevaren tijdig en behoudt voldoende werkruimte en vlotheid.

• voorspelt het gedrag van andere weggebruikers en past het eigen rijgedrag daarop aan.

• maakt binnen de rijtaak gebruik van de taal van de weg.

Tonen beslissingsvaardigheid

• neemt vlotte en daadkrachtige beslissingen.

• rijdt binnen de rijtaak zo vlot als mogelijk.

Risicoperceptie /-acceptatie

• kan gedurende zijn rijtaak informatie opnemen en delen zonder dat zijn rijtaak en de veiligheid hierdoor in negatieve zin wordt beïnvloed (multitasking).

• zorgt dat zijn (rij-)gedrag in overeenstemming is met het te bereiken doel (proportioneel).

Richting volgen en zoekopdrachten vinden

• kan binnen de rijtaak de opgegeven richting volgen.

• kan conform zoekopdracht het gevraagde doel bereiken.

Uitvoeren rijtechnieken

• voert de onderstaande rijtechnieken op een veilige, functionele en technisch juiste wijze uit:

○ bochtentechniek

○ inhaaltechniek

○ stuurtechniek

○ berijden van auto (snel-)wegen

○ keertechniek

○ parkeertechniek

○ rood licht negatie.

Tonen voertuigbeheersing

• houdt het voertuig onder alle omstandigheden goed onder controle.

• is binnen de rijtaak in staat de voertuigspecifieke eigenschappen te (her-)kennen en te beheersen.

Wettelijke bepalingen toepassen

• waarborgt zowel de eigen veiligheid als de veiligheid van het overige verkeer.

• past de Vrijstelling en de Brancherichtlijn Verkeer Politie binnen de rijtaak toe.

• is in staat om vlot en verantwoord met Optische- en Geluidssignalen te rijden.

Professionele beroepshouding tonen

• laat binnen de rijtaak zien zich bewust te zijn van de voorbeeldfunctie, gerelateerd aan de uit te voeren taak.

• toont aan professioneel en integer te handelen, overeenkomstig de waarden en missie van de Nationale Politie.

• beïnvloedt, daar waar mogelijk, de verkeersdeelneming van anderen en door de eigen verkeersdeelneming het beeld van de politie, op een positieve manier.

• reflecteert op zijn eigen handelen.

Presteren onder psychische- en tijdsdruk

• is in staat om de rijtaak onder stress goed en veilig uit te voeren.

108. Kwalificatiedossier Signaleren en adviseren binnen verkeerinfrastructuur

I. Beschrijving

De politiële verkeersspecialist is in staat om zelfstandig een onderzoek uit te voeren om te komen tot een realistisch en deskundig verkeersadvies. In het werk heeft men te maken met specialistische wet- en regelgeving, tegenstrijdige belangen en objectieve en subjectieve veiligheid.

Resultaat

  • In- en externe adviezen over handhaafbaarheid bij en van infrastructurele maatregelen

  • Belangen en zienswijze van de politie vertegenwoordigd

  • Politie wordt gezien als betrouwbare en kundige gesprekspartner

  • Verantwoording wordt gedragen door juiste betrokkenen

  • Aan wettelijke verplichting korpschef voldaan (artikel 24 BABW)

II. Examenvereisten

  • Stelt relevante hypothesen/scenario’s op m.b.t. de oorzaak van het verkeersveiligheidsprobleem

  • Gebruikt relevante gegevens om de analyse mee uit te voeren

  • Gebruikt het analyseprogramma om op een gestructureerde manier relevante gegevens te filteren en hypothesen te toetsen

  • Interpreteert onderzoeksresultaten die uit de analyse komen en legt verbanden tussen de resultaten en de verzamelde gegevens

  • Toetst de gestelde hypothesen en bepaalt de mogelijke oorzaak van de verkeersonveiligheid

  • Brengt de infrastructurele aspecten in kaart

    • Past de richtlijnen die in de verkeerskunde gelden toe in het advies

    • Stemt het advies af op relevante beleidskaders op nationaal of lokaal niveau

  • Weegt de haalbaarheid en consequenties van mogelijke oplossingen af

    • Weegt vanuit een brede scope meerdere oplossingen af

    • Onderbouwt naar welke oplossing de voorkeur uitgaat

  • Past relevante wet- en regelgeving toe

    • Beschrijft de juridische aspecten van de situatie op correcte wijze

    • Legt een logische relatie tussen de juridische aspecten van de situatie en de handhaafbaarheid ervan

  • Vertaalt de voorgestelde oplossing naar een schriftelijk advies dat volledig is en logisch is opgebouwd

  • Geeft een deskundig en realistisch advies, houdt hierin rekening met belangen, andere oplossingsvarianten en/of verkeersveiligheidsaspecten

  • Geeft een schriftelijke formulering van het advies dat is afgestemd op de doelgroep, in correct taalgebruik en logisch is opgebouwd

  • Verwoordt het politiestandpunt, toont hierbij overzicht over de huidige en nieuwe verkeerssituatie en heeft oog voor noodzakelijke aanvullende maatregelen

  • Levert volledige procesverslagen en bewijsstukken aan waardoor het mogelijk is een volledig en chronologisch beeld van het adviestraject te verkrijgen

  • Beargumenteert gemaakte keuzes binnen de adviezen en alternatieve mogelijkheden

  • Reflecteert op de adviesrol, blikt kritisch terug op de eigen adviesrol en heeft oog voor verbeterpunten

  • Heeft een visie op verkeersadvisering (de rol van verkeersadviseur) en legt de relatie naar relevant beleid

109. Kwalificatiedossier Slachtofferidentificatie

I. Beschrijving

De technisch rechercheur voert zelfstandig het werkproces van een slachtofferidentificatie uit en is competent inzake de uitvoering van identificatieonderzoeken. Het werk kenmerkt zich door confrontatie met menselijk leed, werken aan lijken, werken onder slechte/extreme omstandigheden en langdurige en zware lichamelijke inspanning. De rechercheur past standaardmethoden in afwisselende situaties toe, werkt intensief samen met anderen en is in het werk afhankelijk van medewerkers uit andere R.I.T sectoren. Het werk brengt gezondheids- en veiligheidsrisico’s met zich mee.

Resultaat

PM-katern, waarin zijn vastgelegd:

  • omschrijving van persoonskenmerken, kledingstukken, sieraden

  • voorwerpen (paspoort e.d.)

  • verwondingen PM en AM

  • toepassen van RIT-normen

II. Examenvereisten

  • Stelt de complexiteit van het onderzoek vast

  • Hanteert de veiligheidsnormen

  • Voert het werkproces volgens een logisch stroomschema uit, hanteert hierbij de relevante wetgeving en de FT/FO-normen

  • Gaat zorgvuldig om met apparatuur en gebruikt de juiste apparatuur

  • Zoekt en vindt relevante sporen

  • Signaleert en interpreteert de sporen/sporendragers correct

  • Zorgt voor inbeslagname van de sporen, zorgt ervoor dat sporen door de juiste personen onderzocht worden en treft effectieve maatregelen ter beveiliging van de sporen

  • Voert de meest passende onderzoeksmethoden correct uit

  • Weegt het opsporingsbelang correct af t.o.v. overige belangen

  • Werkt goed samen met in- en externe partners, betrekt hen in het onderzoek

  • Maakt het journaal logisch op gedurende het werkproces, maakt een volledig en verzorgd verslag

  • Maakt een juiste analyse en trekt op basis hiervan een correcte eindconclusie

  • Beschrijft en verklaart de onderzoeksmethoden

  • Beschrijft en verklaart de gemaakte keuzes

  • Verwerkt feedback, reflecteert op het eigen handelen

  • Beargumenteert het eigen werk, kan ‘what if’ situaties uitleggen

110. Kwalificatiedossier Specialist onderwijs Geweldsbeheersing

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de specialist onderwijs geweldsbeheersing zijn er 4 kerntaken: inspelen op leerbehoefte, uitvoering van leeractiviteiten, afnemen van toetsen en bekwame op professioneel gebied.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. Elke kerntaak voor specialist onderwijs geweldsbeheersing kent 3 of 4 werkprocessen, welke hieronder overzichtelijk staan weergegeven:

Kerntaken

Nummering

Werkprocessen

1. Inspelen op leerbehoefte

1.1

Signaleren en analyseren van leervraag/noodzaak

1.2

Maken plan van aanpak en adviseren over leervraag/noodzaak

1.3

Ontwikkelen van leeractiviteiten

2. Uitvoering van leeractiviteiten

2.1

Voorbereiden van leeractiviteiten

2.2a

Uitvoeren van geweldsbeheersingsonderwijs op instructieniveau

2.2b

Uitvoeren van geweldsbeheersingsonderwijs op toepassingsniveau

2.3

Bieden van begeleiding

3. Afnemen van toetsen (op gebied van aanhouding- en zelfverdedigingsvaardigheden, schietvaardigheid in het kader van de RTGP en RTGB en fysieke vaardigheidstoets)

3.1

Voorbereiden van een toets

3.2

Uitvoeren van een toets

3.3

Afronden van een toets

4. Bekwamen op professioneel gebied

4.1

Leren kennen van de organisatie

4.2

Rolbewustzijn

4.3

Evalueren van uitgevoerde werkzaamheden

4.4

Reflecteren op en bijstellen persoonlijk functioneren

Voor ieder werkproces zijn competenties en gedragsindicatoren benoemd. Een competentie is een bekwaamheid dat kennis, inzicht, attitude en vaardigheidsaspecten omvat om in concrete taak- of arbeidssituaties doelen te bereiken. Gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe de specialist onderwijs geweldsbeheersing wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de specialist onderwijs geweldsbeheersing uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn weergegeven in de vorm van leeruitkomsten. Leeruitkomsten beschrijven wat een student geacht wordt te weten, te begrijpen en te kunnen toepassen na afronding van een leerperiode. Deze omschrijvingen zijn ook op het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Kerntaak 1. Inspelen op leerbehoefte

Werkproces 1.1: Signaleren en analyseren van leervraag/noodzaak

Omschrijving

Competenties

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing

achterhaalt wat voor soort leervragen/noodzaak er zijn binnen zijn account. Hij analyseert of hiervoor (een) leeractiviteit(en) ontworpen moet(en) worden, die aansluit(en) bij het leerbeleid van de organisatie. Hij heeft hierbij aandacht voor de leerbehoeften, praktijkcontext en de al bestaande talenten, kennis, kunde en ervaringen. Verder dient hij te kunnen bepalen welke leervormen daarop aansluiten waarbij hij tevens aandacht heeft voor de beginsituatie van de lerenden.

• Flexibel gedrag

• Klantgerichtheid

• Maatschappelijke oriëntatie

• Netwerkvaardigheid

• Probleemanalyse

• Samenwerken

• Sociale vaardigheid

Gedrag

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing

• Analyseert aan de hand van een analysemodel de onderliggende oorzaken van functioneringsproblemen of leervragen van individuen en teams in de uitvoeringspraktijk

• Raadpleegt enerzijds het toetsingskader voor geweldsaanwending waarin een onderscheid is gemaakt tussen wettelijke kaders en vakmanschap en anderzijds de geweldsmonitor, geweldsregistraties, mutaties en relevante ketenpartners om onderliggende oorzaken van functioneringsproblemen en leervragen te achterhalen

• Analyseert door de verkregen informatie welke kennis, vaardigheden, gedrag en bekwaamheidsniveau in grote lijnen voor een succesvolle taakuitvoering noodzakelijk zijn en wat nog (enige) ontwikkeling behoeft

• Doet onderzoek in de operatie naar de behoefte aan of noodzaak van leeractiviteiten en of dit overeenkomt met het leerbeleid van de organisatie

• Zorgt dat de benodigde mensen in overleg gaan en stemt tactvol met hen af of de functioneringsproblemen of leervragen aansluiten bij de uitvoeringspraktijk en leeractiviteiten de actuele vakbekwaamheid van medewerkers kunnen verhogen

• Bepaalt aan de hand van de gevoerde gesprekken of leeractiviteiten een oplossing kunnen bieden voor de gesignaleerde functioneringsproblemen of leervragen

• Bepaalt (de grenzen van de) mogelijkheden voor het ontwerpen van leeractiviteiten en houdt rekening met de praktische uitvoerbaarheid

• Gaat na of hij de leeractiviteiten zelf kan ontwikkelen of zijn netwerk dient te betrekken

Werkproces 1.2: Maken plan van aanpak en adviseren over leervraag/noodzaak

Omschrijving

Competenties

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing maakt een concreet plan van aanpak voor het ontwikkeltraject met bijbehorende leeractiviteiten, brengt advies uit en licht het advies toe.

• Flexibel gedrag

• Klantgerichtheid

• Probleemanalyse

• Samenwerken

• Sociale vaardigheid

Gedrag

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing

• Vertaalt politieke of maatschappelijke ontwikkelingen en strategische doelen uit het lokale of landelijke thema naar een grof ontwerp voor leeractiviteiten

• Beschrijft eerste ideeën over een mogelijke oplossingsrichting en brengt in kaart welke transfer bevorderende maatregelen genomen kunnen worden en welke praktische consequenties er kunnen zijn

• Heeft aandacht voor de mogelijk tegenstrijdige belangen van de collega’s binnen zijn account/werkomgeving

• Geeft de vastgestelde leervraag/noodzaak, de samenstelling van de doelgroep en hun voorkennis weer

• Maakt een globale tijdsplanning en kosten/baten analyse voor de te ontwikkelen leeractiviteiten en beschrijft de randvoorwaarden

• Bepaalt de structuur van het leerprogramma met leeractiviteiten (duur, verhouding leren op werkplek – contactonderwijs en online leren)

• Gaat na welke externe partij het meest passend is om de leeractiviteiten te ontwikkelen, indien uitbesteding noodzakelijk wordt geacht Brengt een doeltreffend en beargumenteerd advies uit wat kan bijdragen aan de oplossing voor de vastgestelde leervraag/noodzaak, waarin wordt aangegeven of hij de leeractiviteit zelf kan ontwikkelen of dat uitbesteding noodzakelijk wordt geacht.Laat in de gesprekken zien goed op de hoogte te zijn van de geldende sociale regels en verhoudingen

• Past zijn plan van aanpak soepel aan als het oorspronkelijke plan niet effectief of haalbaar blijkt

Werkproces 1.3: Ontwikkelen van leeractiviteiten

Omschrijving

Competenties

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing geeft leeractiviteiten didactisch vorm, op basis van geformuleerde leerdoelen, waarbij hij contactmomenten, online leren en leren op de werkplek integreert of weloverwogen besluit om geen gebruik te maken van één van deze vormen van leren

• Flexibel gedrag

• Kwaliteitsgerichtheid

Gedrag

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing

• Formuleert specifieke, meetbare en realistische leerdoelen en gedrag en kan deze ordenen naar een taxonomie

• Reviewt bestaand onderwijsmateriaal en kiest programma-onderdelen, didactische werkvormen en oefeningen die passen bij bedachte de leeractiviteit

• Heeft in zijn ontwerp aandacht voor de verschillende leerstijlen van lerenden

• Maakt zelf binnen de vastgestelde resultaatgebieden kwalitatief hoogwaardig (digitaal) leermateriaal voor de contactmomenten, het online leren en het leren op de werkplek dat aansluit bij de doelgroep

• Maakt een tijdinschatting per gekozen/uitgewerkte programma-onderdeel, didactische werkvorm, oefening en leermateriaal

• Voegt de bestaande en ontwikkelde leermaterialen samen tot een krachtige samenhangende en interactieve leeractiviteit waarbij sprake is van interne consistentie

• Stelt een handleiding op van het lesprogramma zodat andere opleiders en trainers ook met het leerprogramma kunnen werken

• Onderbouwt het ontwikkelde leerprogramma vanuit relevante literatuur en kennisbronnen onderbouwen

• Bepaalt wanneer en hoe de deelnemer feedback krijgt op zijn ontwikkeling

Kerntaak 2. Realisatie van leeractiviteiten

Werkproces 2.1: Voorbereiden van leeractiviteiten

Omschrijving

Competenties

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing bereidt een leerinterventie voor waarbij hij zich houdt aan een bestaand lesvoorbereidingsformulier of het ontwikkelde lesprogramma voor de leeractiviteit(en). Hij neemt hierin de rol van expert-instructeur aan. Indien er geen uitgewerkte voorbereiding is voor de leerinterventie stelt hij deze zelf op volgens een Didactisch Model.

• Flexibel gedrag

• Probleemanalyse

• Samenwerken

Gedrag

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing

• Bereidt de leeractiviteit voor aan de hand van een lesplan of lesvoorbereidingsformulier

• Voert een doelgroepanalyse uit van de beginsituatie van de studentpopulatie en formuleert vervolgens concreet waarneembaar eindgedrag, passend bij de leerdoelen/eindtermen1

• Kiest op basis van de inhoud van de les een methodische opbouw en effectieve, activerende en praktijkrelevante didactische werkvormen, studieactiviteiten en studiematerialen en weet dit te vertalen in een lesvoorbereidingsformulier

• Integreert de verschillende resultaatgebieden uit opleidings-en trainingskaders van IBT in de les

• Kan onderwijsdoelstellingen beschrijven

• Plaatst de leerinhoud van zijn te geven lessen in de juiste methodische lijn

• Neemt veiligheidsregels in acht, herkent in een vroeg stadium mogelijke problemen of risico’s en dekt deze met maatregelen af

• Zet materialen en middelen klaar en controleert deze op juiste werking

1 Indien de doelgroepanalyse reeds is uitgevoerd en/of het lesvoorbereidingsformulier al beschikbaar dan wordt de voorbereiding uitgevoerd op basis van de beschikbare informatie

Werkproces 2.2a: Uitvoeren van geweldsbeheersingsonderwijs op instructieniveau

Omschrijving

Competenties

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing voert de leeractiviteit uit volgens het opgestelde lesvoorbereidingsformulier, waarbij hij de rol van expert-instructeur aanneemt. Hij past in zijn leeractiviteit de principes van het didactisch model politie en motorisch leren toe.

• Coachen

• Leervermogen

• Mondelinge presentatie

• Probleemanalyse

• Samenwerken

Gedrag

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing

• Activeert de voorkennis van de lerenden

• Gaat vriendelijk en respectvol met lerenden om

• Draagt kennis en vaardigheden vlot, gestructueerd en betekenisvol over en bewaakt de tijd

• Demonstreert vereiste (deel)handelingen in een beroeps-authentieke context correct

• Controleert de (deel)handelingen van lerenden, geeft feedback op prestaties en gedrag en draagt op heldere wijze oplossingen aan wanneer nodig

• Laat lerenden oefenen totdat de vaardigheid beheersd wordt en neemt hierbij een passende docentrol aan

• Kiest een overzichtspositie waarbij hij alle lerenden kan zien en verdeelt aandacht over álle lerenden

• Motiveert lerenden om actief mee te doen en nieuwe (leer)uitdagingen aan te gaan

• Verhoogt stapsgewijs de moeilijkheidsgraad

• Verwerkt actuele situaties en praktijkrelevante gebeurtenissen in de les

• Past materialen en middelen op adequate wijze toe

• Houdt zich aan geldende afspraken, veiligheidsvoorschriften, richtlijnen en procedures en ziet er op toe dat lerenden dat ook doen

• Sluit de les af met een succesbeleving en kijkt kort met de lerenden terug op gestelde doelen en op factoren die een positieve en/of negatieve invloed hebben gehad daarop

Werkproces 2.2b: Uitvoeren van geweldsbeheersingsonderwijs op toepassingsniveau

Omschrijving

Competenties

De docent/operationeel begeleider voert de leeractiviteit uit volgens het opgestelde lesvoorbereidingsformulier, waarbij hij de rol van coach en regisseur aanneemt. Waar nodig wijkt hij van het opgestelde lesformulier af om het leerrendement te verhogen. Hij past in zijn leeractiviteit de principes van het Didactisch Model Politie, motorisch leren en methodische fasering toe. Doet waar nodig interventies op gebied van groepsdynamica, agogisch kritische situaties en motivatie.

• Coachen

• Flexibel gedrag

• Interculturele sensitiviteit

• Mondelinge presentatie

• Probleemanalyse

• Samenwerken

• Sociale vaardigheid

Gedrag

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing

(dient voor dit werkproces ook de gedragsindicatoren van werkproces 2a te bezitten, maar deze worden in dit werkproces aangevuld met de volgende gedragsindicatoren)

• Beschikt over vakinhoudelijke kennis behorende bij de resultaatgebieden in opleidings- en trainingskaders en de RTGP

• Kan een onderscheid maken tussen categorieën, doelstellingen en de niveaus waarop deze geformuleerd worden

• Communiceert tactvol, duidelijk en de-escalerend

• Anticipeert op mogelijke risico’s, ook al betekent dit dat leerdoelen niet behaald worden

• Creëert een effectieve, uitdagende en contextrijke leeromgeving (online, fysiek of in de praktijk) waarbinnen transfer gefaciliteerd wordt

• Past verschillende didactische modellen en werkvormen toe in het online, praktijk of contactonderwijs

• Bouwt een leeractiviteit methodisch op naar behoefte van de doelgroep

• Plaatst de leerinhoud in een onderbouwde methodische lijn

• Past in de situatie een door de theorie onderbouwde docentenrol toe en kan motiveren waarom hij dat doet

• Betrekt lerenden actief en gemotiveerd bij de leeractiviteit, benut hun inbreng en houdt daarbij rekening met hun beginsituatie en de diverse (culturele) achtergronden van de lerenden

• Speelt actief in op groepsdynamische aspecten, de verschillende leerstijlen en behoeften van lerenden

• Geeft lerenden kwalitatieve feedback op hun ontwikkeling tijdens het leerproces (feedup, feedback, feedforward)

• Past zijn aanpak aan als het oorspronkelijke plan niet effectief of haalbaar blijkt

• Zorgt voor een juiste balans tussen belasting en belastbaarheid

• Stimuleert de samenwerking, zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid van lerenden

• Stimuleert lerenden te reflecteren op hun leerproces, geeft ruimte om te leren van fouten en kan motiveren waarom dat dit voor het leerproces belangrijk is

• Kijkt na afloop van de leeractiviteit kort met de lerenden terug op gestelde doelen en op factoren die een positieve en/of negatieve invloed hebben gehad daarop

Werkproces 2.3: Bieden van begeleiding

Omschrijving

Competenties

De docent/operationeel begeleider coacht en begeleidt de lerende(n) in de uitvoeringspraktijk zodat didactische en agogisch geanticipeerd kan worden op specifieke gedragingen en reacties van de lerende. Hij heeft daarbij een open, observerende en analyserende houding. Daarbij sluit hij aan bij de leerbehoefte van de lerende(n) en gebruikt een effectieve coachingsstrategie en -stijl. Hij creeërt samen met de lerende(n) effectieve oefenmogelijkheden zodat de competenties optimaal geleerd worden en transfer bewerkstelligd wordt.

• Coachen

• Flexibel gedrag

• Interculturele sensitiviteit

• Sociale vaardigheid

Gedrag

De operationeel begeleider geweldsbeheersing

• Creëert een veilige en ondersteunend klimaat op basis van wederzijds respect en vertrouwen of verwijst door naar een collega wanneer hij dit niet kan bewerkstelligen

• Heeft een open houding, is observerend en analyserend

• Past zijn coachingsstijl en -aanpak aan per leerbehoefte en leervoorkeur van de lerende(n)

• Heeft aandacht voor de lerende(n) en sluit aan bij zijn belevingswereld, ook wanneer de coachee een andere culturele achtergrond heeft

• Communiceert effectief en motiverend door actief te luisteren, sterke open (door)vragen te stellen en samen te vatten

• Toont de juiste hoeveelheid medeleven met verdriet of problemen van de lerende(n) om contact tot stand te brengen en vermindert daarmee de emotie van de lerende(n)

• Ziet wat de lerende(n) raakt en sluit daarbij aan

• Stimuleert het bewustzijn van de lerende(n) en houdt een spreekwoordelijke spiegel voor

• Zoekt samen met de lerende(n)naar de samenhang tussen leren in de praktijk en formele leeractiviteiten en creëert oefenmogelijkheden voor de competentie en/of het gedrag dat aangeleerd dient te worden

• Faciliteert cognitieve, emotionele en gedragveranderingen die gericht zijn op het bereiken van doelen

• Stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de lerende(n)

• Schakelt tijdig hulp in van een professional wanneer coaching overgaat naar het psychologisch aspect

• Doet objectief en transparant verslag van het begeleidings- en/of coachingstraject

Kerntaak 3. Afnemen van toetsen (op gebied van aanhouding- en zelfverdedigingsvaardigheden, schietvaardigheid in het kader van de RTGP en RTGB en fysieke vaardigheidstoets)

Werkproces 3.1: Voorbereiden van een toets

Omschrijving

Competenties

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing bereidt in de rol van beoordelaar de toets voor aan de hand van een bestaand toetsplan, of hij stelt deze zelf op. Hij controleert benodigde materialen en middelen op aanwezigheid, functionaliteit en veiligheid. Hij richt de toetslocatie in en past hierbij de TRA toe. Hij is op de hoogte van actuele wet- en regelgeving, toetsen en toetsprotocollen met betrekking tot RTGP, RTGB en FVT.

• Flexibel gedrag

• Leervermogen

• Samenwerken

Gedrag

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing

• Stelt (eventueel samen met een collega) een toetsplan op en beschrijft de locatie, toetsvormen en casuïstiek en bouwt eventueel nieuwe technieken en werkwijzen in bij de toetsing

• Richt een toetslocatie veilig en contextrijk in

• Controleert materialen en middelen op aanwezigheid, functionaliteit en veiligheid

• Controleert of de kandidaten startgereed zijn met betrekking tot kleding, uitrusting, geweldsmiddelen, gezondheid (blessures) en warming-up

• Neemt veiligheidsregels in acht, schat veiligheidsrisico’s goed in en heeft hier aandacht voor in de veiligheidsbriefing

• Past zijn voorbereiding aan als de situatie dat vraagt

Werkproces 3.2: Uitvoeren van een toets

Omschrijving

Competenties

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing neemt in de rol van beoordelaar al dan niet met een mede-beoordelaar de toetsen AZV, SVP en FVT (in het kader van de RTGP en RTGB) af. Hij geeft uitleg over de toets. Hij regisseert en zorgt dat de toets doelmatig en binnen de gestelde tijd verloopt. Hij observeert, analyseert en beoordeelt de kandidaten aan de hand van de beoordelingscriteria uit de betreffende toetsen. Hij houdt zich aan geldende procedures en protocollen en heeft voortdurend oog voor de veiligheid.

• Flexibel gedrag

• Interculturele sensitiviteit

• Mondelinge presentatie

• Samenwerken

• Sociale vaardigheid

Gedrag

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing

• Stelt kandidaten op hun gemak en vermindert met zijn optreden spanning of emotie, indien nodig

• Geeft duidelijk en gestructureerd instructies aan de kandidaten en/of rollenspelers

• Organiseert de toets op efficiënte wijze en voert regie op de betrokkenen

• Zorgt ervoor dat de toets verloopt conform het actuele toetsprotocol

• Kiest een overzichtspositie zodat hij alle kandidaten kan observeren en kan nagaan of de kandidaten de gevraagde vaardigheden goed uitvoeren

• Maakt conform het examendocument een analyse van de (deel)handelingen van de kandidaten

• Grijpt in als de situatie dat vraagt

• Geeft de kandidaat ruimte om zijn handelen toe te lichten, stelt open vragen, communiceert tactvol en luistert goed

• Beoordeelt kandidaten op vastgestelde beoordelingscriteria

• Overlegt op constructieve wijze met zijn collega-toetser, indien nodig

• Heeft oog voor emoties van kandidaten en besteedt hier gepaste aandacht aan

• Kan zich verplaatsen in de beleving van mensen met andere (culturele) achtergronden

• Neemt veiligheidsregels in acht, schat veiligheidsrisico’s goed in en dekt deze met maatregelen af

Werkproces 3.3: Afronden van een toets

Omschrijving

Competenties

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing registreert de resultaten op het beoordelingsformulier. Hij communiceert de resultaten met de kandidaat en benoemt de beoordelingscriteria waaraan wel of niet werd voldaan. Hij geeft feedback en advies aan de kandidaat. Ook draagt hij zorg voor een correcte administratieve afhandeling.

• Coachen

• Interculturele sensitiviteit

• Mondelinge presentatie

• Samenwerken

Gedrag

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing

• Zoekt, indien nodig, samenwerking en overleg met zijn collega-toetser

• Informeert op duidelijke en gepaste wijze kandidaten over de resultaten van de toets

• Licht de beoordeling toe met een duidelijke argumentenstructuur, geeft ruimte voor reactie van de kandidaat maar voorkomt langdurige discussies

• Legt resultaten volledig en correct vast op het beoordelingsformulier

• Geeft constructieve feedback aan de kandidaat op prestaties en gedrag en bespreekt ontwikkelpunten

• Reageert gepast op de emoties van de kandidaat en eventuele culturele verschillen in normen en waarden

Kerntaak 4. Bekwamen op professioneel gebied

Werkproces 4.1: Leren kennen van de organisatie

Omschrijving

Competenties

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing kent de maatschappelijke rol van de politie in de samenleving. Hij kent de missie, visie en kernwaarden van de organisatie. Hij kent de structuur, relevante bevoegdheden en de werkprocessen binnen de organisatie en de taal, cultuur en omgangsnormen van de organisatie. Daarnaast begrijpt hij de context (democratie, rechtsstaat) waarbinnen de organisatie opereert.

• Leervermogen

• Organisatiesensitiviteit

Gedrag

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing

• Toont zich nieuwsgierig en leergierig naar de normen, waarden en cultuur binnen de organisatie waar hij werkzaam is

• Toont een onderzoekende houding met betrekking tot relevante vakinhoudelijke kennis gerelateerd aan de vastgestelde resultaatgebieden

• Kan globaal benoemen wat de taak, rol en bevoegdheden zijn van iemand die werkzaam is binnen een wijkteam, een rechercheteam en de noodhulp1

• Heeft inzicht in wat er speelt binnen de verschillende teams van de organisatie (zoals bijvoorbeeld wijkteams, de rechercheteams en de noodhulp)

• Weet de verschillende eenheden te benoemen en globaal diens taken en bevoegdheden

• Werkt volgens de binnen de organisatie geldende afspraken, protocollen en procedures

• Kent en handelt naar de waarden van de organisatie

• Heeft inzicht in met welke netwerkpartners samengewerkt wordt, wat zij doen en wanneer er samengewerkt wordt

• Kent de hiërarchie binnen de organisatie en kan hier mee omgaan

• Werkt actief aan kennisontwikkeling

1 Alleen van toepassing voor lerenden die in dienst zijn bij de PA of OBT, voor DJI en Douane geldt dat zij de taak, rol en bevoegdheden voor relevante teams in hun werkpraktijk moeten leren kennen.

Werkproces 4.2: Rolbewustzijn

Omschrijving

Competenties

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing handelt volgens de missie, visie en kernwaarden van zijn organisatie. Hij is zich bewust van de houding, taken en verantwoordelijkheden die hij als docent of operationeel begeleider Geweldsbeheersing heeft en is in staat om dit los te zien van zijn voormalige rol, taken en verantwoordelijkheden. Hij kent de relevante ketenpartners en kent daarbij zijn cirkel van invloed.

• Kwaliteitsgerichtheid

• Leervermogen

• Organisatiesensitiviteit

Gedrag

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing

• Is in staat ondanks bepaalde levens- en praktijkervaring, persoonlijke gevoelens en de kennis van bevoegdheden om geweld professioneel te beoordelen op het niveau van het wettelijk kader en eisen aan het vakmanschap

• Kan het eigen referentiekader (van executief medewerker) loslaten wanneer de onderwijssituatie dat vraagt

• Handelt naar de missie, visie en kernwaarden van de organisatie

• Kent zijn cirkel van invloed, is zich bewust van zijn rol in samenwerking met relevante ketenpartners en weet wat zijn taken en verantwoordelijkheden zijn als IBT-docent of operationeel begeleider

• Toont zich bewust van zijn voorbeeldfunctie

• Is in staat om afstand te nemen en gang van zaken vanuit helikopterview te bekijken en vervolgens conclusies te trekken

• Kan een juiste inschatting maken van het interne draagvlak voor (mogelijke verander)voorstellen

• Houdt zijn vakmanschap als IBT-docent of operationeel begeleider actueel via training of scholing

Werkproces 4.3: Evalueren van uitgevoerde werkzaamheden

Omschrijving

Competenties

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing evalueert de uitgevoerde werkzaamheden in de verschillende rollen die hij uitvoert. De evaluatie vindt plaats op proces-, product- en effectniveau waarbij hij ook aandacht heeft voor retentie en transfer. Hij hanteert hierbij een gebruiksvriendelijke evaluatiemethode. Hij bespreekt zijn bevindingen met lerenden, collega’s en/of leidinggevenden. Hij past naar aanleiding hiervan zijn handelen en de leeractiviteit(en) aan.

• Flexibel gedrag

• Leervermogen

• Samenwerken

• Sociale vaardigheid

Gedrag

De operationeel begeleider geweldsbeheersing

• Signaleert tussentijds of er extra aandacht aan bepaalde leerstof moet worden besteed en stelt indien nodig zijn lesopzet bij

• Bespreekt met de lerenden het verloop van de leeractiviteit en wat zij ervan vonden (reactieniveau)

• Bekijkt zowel samen met de lerenden als alleen of de leerdoelen bereikt zijn en gebruikt hiervoor ook de toetsresultaten

• Spreekt collega’s en lerenden aan te spreken op hun geweldsoptreden (indien nodig), zodat een professioneel dialoog ontstaat over het vak(manschap) en vaardigheden, en procedures verbeterd kunnen worden

• Verzamelt informatie en input van collega’s, coördinatoren en leidinggevenden voor de verbetering van de leeractiviteiten

• Ontwikkelt een gebruiksvriendelijk evaluatieformulier wat is toegesneden op de kenmerken van de studentpopulatie, de context van de organisatie en het gegeven onderwijs

• Evalueert een geweldsaanwending zowel op het niveau van het wettelijk kader als professioneel vakmanschap en kan dit overbrengen aan lerenden

• Bespreekt het gebruikte geweld in lessen na en bespreekt of het verstandig en professioneel politieoptreden betrof of dat het mogelijk anders had gekund

• Voert een evaluatie uit op de niveaus leren, gedrag en resultaat (inclusief retentie en transfer)

• Stelt voor het verloop van een begeleidingstraject een schriftelijke rapportage op waarin de verkregen resultaten zijn toegelicht en passende verbetermogelijkheden geformuleerd zijn en zorgt dat de conclusies en aanbevelingen aansluiten bij de eerder geformuleerde leer- of ontwikkelnoodzaak en de organisatiecontext

• Houdt zicht op hoe een leerinterventie verloopt en heeft regelmatig overleg met ketenpartners en/of zijn eigen account gericht op de kwaliteit

Werkproces 4.4: Reflecteren op en bijstellen van persoonlijk functioneren

Omschrijving

Competenties

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing kijkt kritisch naar zijn eigen gedrag en standpunten en staat open voor de feedback van collega’s, coördinatoren en leidinggevenden. Deze feedback ontvangt hij hartelijk en hij toont te leren van de feedback door eigen gedrag of standpunten te wijzigen.

• Flexibel gedrag

• Leervermogen

• Zelfreflectie

Gedrag

De docent/operationeel begeleider geweldsbeheersing

• Beargumenteert gemaakte keuzes met weloverwogen argumenten

• Herkent de eigen gevoelens en kan deze objectief beschrijven

• Toont een kritische instelling ten aanzien van zijn eigen functioneren, probeert zijn werkwijze voortdurend te verbeteren

• Denkt na over het eigen handelen, kwaliteiten en bijbehorende gedachten en formuleert verbeterpunten

• Signaleert en beheert het effect van het eigen gedrag op prestaties en de ontwikkeling van de lerende

• Staat open voor feedback en wijzigt het eigen gedrag of standpunten door de verkregen feedback

Overzicht van de bouwstenen

Bijlage 271816.png

Toelichting op voorgaande afbeelding:

  • Bouwsteen leren kennen van de organisatie is alleen voor zij-instromers en heeft betrekking op werkproces 4.1 leren kennen van de organisatie

  • Bouwsteen rolbewustzijn in de context van IBT-docent heeft betrekking op werkproces 4.2 rolbewustzijn

  • Bouwsteen docent als leraar heeft betrekking op werkproces 2.1 voorbereiden van leeractiviteiten en 2.2a uitvoeren van geweldsbeheersingsonderwijs op instructieniveau en 2.3 bieden van begeleiding

  • Bouwsteen docent als beoordelaar (toetser) heeft betrekking op kerntaak 3 afnemen van toetsen (op gebied van aanhouding- en zelfverdedigingsvaardigheden, schietvaardigheid in het kader van de RTGP en RTGB en fysieke vaardigheidstoets)

  • Bouwsteen docent als coach heeft betrekking op werkproces 2.2b uitvoeren van geweldsbeheersingsonderwijs op toepassingsniveau

  • Bouwsteen docent als ontwerper & ontwikkelaar heeft betrekking op werkproces 1.3 ontwikkelen van leeractiviteiten

  • Bouwsteen docent als accounthouder heeft betrekking op werkproces 1.1 signaleren en analyseren van leervraag/noodzaak, 1.2 maken plan van aanpak en adviseren over leervraag/noodzaak en 2.3 bieden van begeleiding (als het gaat om bieden van begeleiding in het account)

Bouwsteen docent als ontwerper

  • Bouwsteen evalueren van uitgevoerde werkzaamheden heeft betrekking op werkproces 3.3 evalueren van uitgevoerde werkzaamheden

  • Bouwsteen reflecteren op en bijstellen van persoonlijk functioneren heeft betrekking op werkproces 3.4 reflecteren op en bijstellen van persoonlijk functioneren

111. Kwalificatiedossier Specialist wapens, munitie en explosieven

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Het specialisme Wapens, munitie en explosieven (WME) biedt tal van onderzoeksmogelijkheden en de resultaten van deze onderzoeken dragen bij aan de opsporing en vervolging van vaak ernstige strafbare feiten. Jaarlijks worden vele duizenden illegale vuurwapens (en munitie) door de politie afgehandeld. De politie neemt deze vuurwapens in beslag, onderzoekt deze en vernietigt ze uiteindelijk. De wapens die binnen FO worden onderzocht zijn initieel sporendragers en moeten dus worden onderzocht op de aanwezigheid van sporen. Allereerst zijn er de vuurwapens, opgedeeld in illegale (strafrechtelijke) en legale (bestuurlijke) wapens en munitie. Verder buigt de FO expertise WME zich waar nodig over het technisch onderzoek op sporen van overige wapens en explosieven. De specialist WME moet zelfstandig onderzoeken kunnen uitvoeren naar de werking van vuurwapens en munitie, het interpreteren van de sporen, het tactisch en technisch adviseren in vuurwapenonderzoeken en het initiëren van vuurwapenintelligence.

  • De student heeft inzicht in de wapensystemen en de bijzonderheden van (vuur)wapens en munitie.

  • De student herkent, beschrijft en lost een storing aan of van een (vuur)wapen op.

  • De student analyseert sporen van (onderdelen van)(vuur)wapens en munitie.

  • De student identificeert (onderdelen van)(vuur)wapens en munitie.

  • De student past de relevante wapenwet- en regelgeving toe.

  • De student maakt een relevant (vuur)wapen en/of munitie gerelateerd PV op.

  • De student stelt vast of een (vuur)wapen gedeactiveerd is.

  • De student categoriseert (onderdelen van)(vuur)wapens en munitie.

  • De student categoriseert explosieven.

  • De student herkent (vrijgestelde) (vuur)wapens en munitie.

  • De student werkt veilig met (vuur)wapens en munitie.

  • De student fotografeert (onderdelen van) (vuur)wapens en munitie in alle omstandigheden goed.

  • De student stelt (vuur)wapens en munitie forensisch veilig.

112. Kwalificatiedossier Specifieke inzet – digitaal

Examenvereisten module 1: Juridische aspecten van de digitale opsporing:

De student beschikt over kennis en inzicht van juridisch-tactische aspecten van de digitale opsporing.

De student:

  • heeft daarbij inzicht in de bijzondere kenmerken van het opsporen in de digitale omgeving.

  • heeft inzicht in het wetgevingsproces en de gevolgen ervan en kan deze vertalen naar eigen handelen.

  • beargumenteert welke bevoegdheden toegepast moeten worden bij opsporing op het internet.

  • past juridische begrippen en artikelen die te maken hebben met digitale opsporing toe in praktijksituaties.

  • legt eigen waarnemingen vast en verwoordt toepassing van bevoegdheden op juridisch juiste wijze, bijvoorbeeld in een proces-verbaal.

  • past theorie over inbeslagneming, bevoegdheden rondom inbeslagneming, het doorzoeken van plaatsen ter vastlegging van gegevens, vorderingsbevoegdheden toe.

  • beoordeelt of een feit onder de Nederlandse rechtsmacht valt.

  • benoemt specifieke bewijsproblematiek bij bijvoorbeeld zedendelicten.

  • legt de betekenis van het rechter beslismodel voor voorbereidend onderzoek uit.

De examenvereisten van de overige modules zijn reeds eerder vastgesteld. Dit betreft:

  • module 2: Forensisch digitaal opsporen in eenvoudige situaties (4302294)

  • module 3: Forensisch digitaal opsporen in complexe situaties (4302295)

  • module 4: Forensisch digitaal veiligstellen in complexe situaties (4300299), tegenwoordig genaamd: Live Data Forensics.

113. Kwalificatiedossier Specifieke inzet – financieel

De financieel specialist is na het volgen van de kwalificatie Specifieke inzet – financieel in staat om:

  • Een richtinggevende bijdrage te leveren in meeromvattende rechercheonderzoeken.

  • De Officier van Justitie en teamleiding te adviseren op het gebied van financieel onderzoek en strafrechtelijke afpakmogelijkheden.

  • In financiële administraties en geld-goederenbewegingen strafbare feiten te duiden, op te sporen en de resultaten van het onderzoek vast te leggen volgens geldende voorschriften.

114. Kwalificatiedossier Tactisch data-onderzoek

I. Beschrijving

De tactisch rechercheur houdt zich bezig met opsporen met digitale gegevens. Hij herkent kansen voor het digitaal opsporen en zijn digitale competenties zijn de basisuitrusting voor het allround tactisch opsporen.

Resultaat

  • proces verbaal of rapportage40

II. Examenvereisten

  • Is in staat om concrete en gerichte zoekvragen, die van belang zijn voor het tactisch opsporingsonderzoek, aan forensisch digitaal rechercheur te formuleren en verantwoorden

  • Past zoekmethoden juist toe en verantwoord deze

    • Vindt relevante gegevens (mede door internetrechercheren)

    • Stelt vluchtige digitale gegevens veilig zodat ze bruikbaar zijn voor het opsporingsonderzoek

  • Interpreteert digitaal bewijsmateriaal en gebruikt dit in het opsporingsproces

    • Onderscheidt hoofd- en bijzaken

    • Taxeert en anticipeert op de relevantie van digitale informatie

  • Schat de rol als intermediair tussen tactische en forensische digitale opsporing in

    • Houdt rekening met zowel tactische als forensische aspecten van digitale opsporingsonderzoeken

    • Maakt gebruik van deze beide onderdelen van digitale opsporing

    • Functioneert zelfstandig binnen geformuleerde beleidskaders

  • Kent de eigen grenzen

    • Schat in wanneer vakmatige ondersteuning nodig is en schakelt waar nodig digitale forensische rechercheurs in

  • Licht gemaakte juridische, tactische en technische keuzes in het opsporingsonderzoek toe en verantwoord deze

    • Kent de juridische kaders en handelt binnen deze kaders

115. Kwalificatiedossier Teamleider bij CBRN-Explosieven veiligheid

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijhorende gedragsindicatoren.

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. De TEV heeft één belangrijke kerntaak, namelijk het leidinggeven bij een CBRN-E veiligheidsonderzoek.

Bij de kerntaken zijn diverse werkprocessen benoemd. Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De volgende werkprocessen kunnen voor een TEV onderscheiden worden bij de kerntaak:

Kerntaak

Werkprocessen

Het leidinggeven bij een CBRN-E veiligheidsonderzoek

1. Beoordelen van de melding/opdracht

2. Analyse van de dreiging

3. Organiseren van verkenning en nemen van beheersmaatregelen

4. Verzorgen van een veiligheidsbriefing

5. Aansturen van de operationele inzet

6. Verzorgen van de afhandeling

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren uitgewerkt. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de TEV op het niveau van startbekwaamheid uit moet kunnen voeren en om het bijbehorende certificaat te kunnen ontvangen. Per werkproces zijn de relevante competenties verweven in de gedragsindicatoren. Om de kerntaak en werkprocessen adequaat uit te kunnen voeren, dient de TEV te beschikken over de volgende competenties: besluitvaardigheid, flexibel handelen, individugericht leidinggeven, maatschappelijke oriëntatie, mondelinge uitdrukkingsvaardigheid, oordeelsvorming, politiek-bestuurlijke sensitiviteit, probleemanalyse, samenwerken, stressbestendigheid en zelfreflectie.

De competenties zijn dus verweven in de beschreven gedragsindicatoren per werkproces en vormen daarmee een onlosmakelijk onderdeel van onderwijs en examinering.

Werkproces 1: Beoordelen van de melding/opdracht

Omschrijving

Competenties

De TEV achterhaalt informatie over de locaties die verkent/doorzocht dienen te worden en de beschikbare middelen en materialen door open vragen te stellen, door te vragen op informatie en samen te vatten. Hij heeft daarnaast aandacht voor intonatie en non-verbale signalen.

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Probleemanalyse

Gedrag

De TEV

• Luistert actief naar de melding of opdracht en kent de juiste betekenis toe aan intonatie en rand informatie

• Verzamelt relevante informatie over de situatie en de beschikbare middelen door open en duidelijke vragen te stellen aan de inlichtingenverstrekker en vraagt door op eerder gegeven antwoorden

• Is in staat om hoofd- en bijzaken te onderscheiden in de verkregen informatie

Werkproces 2: Analyse van de dreiging

Omschrijving

Competenties

De TEV analyseert de verkregen informatie van de inlichtingenverstrekker en maakt een reële inschatting van het dreigingsniveau. Hij beoordeelt of de melding als serieus, loos of vals geclassificeerd kan worden. Hij onderbouwt zijn analyse en beoordeling met weloverwogen argumenten en voorziet de incident coördinator van een niet vrijblijvend advies.

• Maatschappelijke oriëntatie

• Oordeelsvorming

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Politiek-bestuurlijke sensitiviteit

Gedrag

De TEV

• Analyseert de melding of opdracht op zorgvuldige en accurate wijze

• Maakt een zorgvuldige en reële inschatting van de speelruimte, dreiging en veiligheidsrisico’s op basis van de verkregen informatie

• Weegt mogelijkheden en veiligheidsrisico’s af, alvorens te beslissen of de melding serieus loos of vals is

• Durft hierover een standpunt in te nemen en houdt daarbij rekening met de politiek-bestuurlijke gevoeligheid van onderwerpen

• Beargumenteert en motiveert op overtuigende wijze zijn niet vrijblijvende advies aan de incident coördinator

Werkproces 3: Organiseren van verkenning en nemen van beheersmaatregelen

Omschrijving

Competenties

De TEV wint relevante informatie in via plattegronden van de locaties, stakeholders of het aanspreekpunt van de incidentlocatie. Op basis van deze informatie maakt hij een inschatting van de benodigde tijd, materialen, middelen en mogelijk gewenste ondersteuning. Daarnaast maakt hij integer en respectvol afspraken met de stakeholders over wat hij van hen verwacht, waarbij hij rekening houdt met de wet- en regelgeving op het gebied van Arbo en Veiligheid. Bij een preventief CBRNE veiligheidsonderzoek bedenkt hij creatieve en alternatieve oplossingen als de stakeholders onverhoopt afspraken niet na kunnen komen. Bij een repressief CBRN-E veiligheidsonderzoek neemt hij preventieve veiligheidsmaatregelen en adviseert een effectieve ontruiming.

• Flexibel handelen

• Probleemanalyse

• Oordeelsvorming

• Maatschappelijke oriëntatie

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Samenwerken

Gedrag

De TEV (bij een preventief CBRN-E veiligheidsonderzoek)

• Bestudeert zorgvuldig plattegronden van de locaties

• Informeert grondig naar specifieke bijzonderheden bij stakeholders/relevante personen van de locaties die verkent dienen te worden

• Kan een inschatting maken van benodigde tijd, materialen, middelen en gewenste ondersteuning

• Kan zich verplaatsen in de belangen en context van stakeholders en van daaruit reageren

• Maakt afspraken met stakeholders over het schoon/leeg opleveren van de locatie, benodigde tijd, materialen en middelen

• Kan creatieve en alternatieve oplossingen bedenken als de stakeholders niet kunnen voldoen aan hetgeen hij in gedachten heeft

• Heeft kennis van de wet- en regelgeving op het gebied van Arbo en Veiligheid en kan dit vertalen naar concrete actiepunten

De TEV (bij een repressief CBRN-E veiligheidsonderzoek)

• Gaat ter plaatse en zoekt contact met het aanspreekpunt van de incidentlocatie zodat hij informatie krijgt over de lokale situatie

• Neemt preventieve beheersmaatregelen zoals het stand-by laten staan van brandweer en ambulance op locatie en op het gebied van CBRN blootstelling/besmetting.

• Regelt via de incident coördinator een effectieve ontruiming en bepaalt de reële afstand in relatie tot het vermoedelijk verdachte voorwerp en/of locatie waar deze zich kan bevinden.

• Schat eigen mogelijkheden van team in en werkt vanuit het eigen vakgebied integer en respectvol samen met andere specialismen en disciplines voor ondersteuning bij specifieke taken (zoals adviseur gevaarlijke stoffen en functionarissen uit het CoPi en ROT)

• Bepaalt waar de prioriteit van de verkenning ligt door na te gaan wat de persoon die het verdachte voorwerp geplaatst heeft, wil bereiken en welke mogelijkheden er waren om het verdachte voorwerp te plaatsen d.m.v. het analysemodel.

Werkproces 4: Verzorgen van een veiligheidsbriefing

Omschrijving

Competenties

De TEV spreekt met het benodigde aantal EV’ers af op een verzamelpunt en communiceert mondeling aan de hand van het vijfparagrafenmodel het plan van aanpak, waarbij hij rekening houdt met de capaciteiten van elke EV. Hij vat tussendoor samen en stelt vragen om na te gaan of de EV’ers hebben begrepen wat voor werkzaamheden en taken zij uit dienen te voeren. Ook beantwoord hij vragen die aan hem gesteld worden

• Samenwerken

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Individugericht leiding geven

Gedrag

De TEV

• Roept op basis van een gemaakte inschatting het benodigde aantal EV’ers op en communiceert het verzamelpunt

• Communiceert mondeling de aanleiding van het CBRN-E veiligheidsonderzoek, het plan van aanpak en behandelt alle punten van het vijfparagrafenmodel

• Houdt daarbij rekening met de functie en gesteldheid van de betreffende locatie en het gebied waarin de locatie zich bevindt

• Benoemt de personele bezetting, de benodigde middelen/materialen en reële tijdsinschatting

• Bespreekt duidelijk wat hij van welke EV verwacht over de uitvoering van het werk en houdt hierbij rekening met de capaciteiten van de EV en specifieke maatregelen en veiligheidsaspecten

• Hanteert een heldere opbouw en structuur

• Vat tussendoor samen en stelt vragen om na te gaan of EV’ers begrepen hebben wat gezegd is

• Luistert goed naar vragen en beantwoordt deze vragen kort- en zakelijk

Werkproces 5: Aansturen van operationele inzet

Omschrijving

Competenties

De TEV stuurt de EV’ers vanaf een veilige locatie aan buiten het risicogebied, geeft hen gefaseerde opdrachten en houdt rekening met de individuele capaciteiten van de EV ‘ers. Hij stuurt het werkproces beheerst en doelmatig bij als de situatie dat vraagt en kan hierbij creatieve oplossingen aandragen. Daarnaast geeft hij gevraagd en ongevraagd advies en informatie aan actoren en functionarissen, wat onderbouwt is met doeltreffende argumenten.

• Besluitvaardigheid

• Flexibel gedrag

• Stressbestendigheid

• Maatschappelijke oriëntatie

• Individugericht leiding geven

Gedrag

De TEV

• Past wettelijke voorschriften, protocollen, richtlijnen en beleidskaders op het gebied van het veiligheidsonderzoek adequaat toe

• Stemt de manier van leidinggeven af op de individuele capaciteiten van de EV’ers

• Behoudt het overzicht op de situatie en de werkzaamheden door EV’ers duidelijke opdrachten te geven en te zorgen dat zij zich regelmatig tussentijds melden

• Blijft op afstand binnen veilig gebied en op zijn post/verzamelpunt

• Combineert, interpreteert en analyseert voortdurend de verkregen informatie

• Stuurt werkproces bij of past maatregelen aan als de situatie dat vraagt en kan daarvoor creatieve en alternatieve oplossingen bedenken

• Kan onder druk, in complexe en/of risicovolle situaties rust uitstralen en kalm blijven

• Geeft op gepaste wijze gevraagd en ongevraagd een onderbouwt advies en informatie aan actoren en functionarissen

Werkproces 6: Verzorgen van de afhandeling

Omschrijving

Competenties

De TEV neemt, op basis van de gedetailleerde terugkoppeling van de EV’ers over de situatie, doelgerichte acties en/of maatregelen. Hij verzorgt ook een debriefing voor de EV’ers en maakt een verantwoorde rapportage over het optreden in het daarvoor aangewezen systeem, waarbij hij aandacht heeft voor juridische kaders. Daarnaast kan hij reflecteren op de situatie en kan gemaakte keuzes onderbouwen met weloverwogen argumenten

• Besluitvaardigheid

• Maatschappelijke oriëntatie

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Zelfreflectie

Gedrag

De TEV

• Zorgt dat hij een gedetailleerd beeld krijgt van de situatie door navraag te doen bij de EV’ers over hun waarnemingen, het (mogelijk)verdachte object, de omgeving en (eventuele) gevaren/risico’s

• Neemt bij het aantreffen van een verdacht object en de nieuw verkregen informatie doeltreffende en gerichte maatregelen voor de opvolging in de actie en schakelt daarbij de juiste actoren in om het incident te beëindigen

• Zorgt ervoor dat de EV’ers de opgeroepen actor voorzien van volledige en relevante informatie

• Vervult de rol van liaison tussen de opgeroepen actoren en de politie op professionele en zakelijke wijze en zorgt voor de juiste overdracht naar relevante politieprocessen

• Draagt binnen de juridische kaders verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden en dat van zijn teamleden

• Rapporteert helder en verantwoord over het optreden in de daarvoor bestemde politiesystemen

• Verzorgt een debriefing voor de EV’ers en geeft hen de ruimte om hun verhaal te doen

• Kan reflecteren op persoonlijke acties, ervaringen en op het functioneren van het team, formuleert verbeterpunten en vertaalt dit naar nieuw gedrag

• Kan gemaakte keuzes onderbouwen met weloverwogen argumenten

116. Kwalificatiedossier Het toepassen van Sociale Wetenschappen in Sociale Netwerk Analyse

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Intelligence neemt inmiddels een nadrukkelijke positie in binnen Politie Nederland en de ondersteunende diensten. Dat vraagt wat van de analist van nu en van de toekomst. Van deze nieuwe intell-medewerker wordt meer verwacht; het duiden van informatie en advies, draagvlak en kennis, pro activiteit en een brede oriëntatie. Het doel van de kwalificatie SWISNA is om de student startbekwaam te maken voor de rol van zaaksanalist/tactisch analist. De student zal kennis, vaardigheden en houdingsaspecten verwerven die nodig zijn om op basis van data van een bepaalde omvang en complexiteit, beschrijvende, verklarende en voorspellende analyses te kunnen produceren waarmee richting kan worden gegeven aan de gehele besluitvorming.

Aan het eind van de kwalificatie SWISNA is de zaaksanalist tot het volgende in staat (kritische beroepssituaties):

1 Voert een sociale netwerkanalyse uit op criminele- en terroristische samenwerkingsverbanden en interpreteert de uitkomsten. Legt daarbij de koppeling tussen sociale netwerkanalyse en sociaalwetenschappelijke literatuur

2 Vertaalt de resultaten van een sociale netwerkanalyse naar de praktijk (opsporing of intelligence) en geeft wetenschappelijk onderbouwde onderzoeksrichtingen voor het opsporingsonderzoek (bijv. inzetten op facilitators in het onderzoek).

3 Schrijft een logisch opgebouwd en voor de doelgroep leesbaar onderzoeksrapport.

4 Is in staat feedback te ontvangen en waar nodig de resultaten van de uitgevoerde analyse bij te stellen.

5 Kan de netwerkanalyse in een zowel maatschappelijke (bijvoorbeeld internationale drugsproblematiek) als opsporingscontext (bijvoorbeeld facilitators als onderdeel van een crime script cocaïnehandel) plaatsen.

117. Kwalificatiedossier Toetser RTGP

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Deze robuuste kwalificatie omvat de volgende specifieke kwalificaties:

Kwalificatie:

Soort geweldsmiddel:

Doelgroep:

Toetser schietvaardigheid traangas

• HK MZP1-A1

Docenten/operationeel begeleiders van de PA danwel OBT van de Nationale Politie.

Toetser schietvaardigheid HK MP 5

• HK MP5

Docenten/operationeel begeleiders van de PA danwel OBT van de Nationale Politie.

Toetser schietvaardigheid pistool RTGP

• Walther P99QNL

Docenten/operationeel begeleiders van de PA danwel OBT van de Nationale Politie.

Toetser schietvaardigheid stroomstootwapen

• Stroomstootwapen

Taser X2

Docenten/operationeel begeleiders van de PA danwel OBT van de Nationale Politie.

Toetser AZV RTGP

• Fysiek

• Uitschuifbare wapenstok

• Pepperspray

Docenten/operationeel begeleiders van de PA danwel OBT van de Nationale Politie.

Toetser schietvaardigheid pistool doelgroep DKDB

• Walther P99QNL

Docenten/operationeel begeleiders van de PA danwel OBT van de Nationale Politie.

Toetser AZV doelgroep DKDB

• Fysiek

• Uitschuifbare wapenstok

• Pepperspray

Docenten/operationeel begeleiders van de PA danwel OBT van de Nationale Politie.

Toetser schietvaardigheid HK MP5 doelgroep DKDB

• HK MP5

Docenten/operationeel begeleiders van de PA danwel OBT van de Nationale Politie.

Toetser AZV doelgroep AOT

• Fysiek

• Uitschuifbare wapenstok

• Pepperspray

Docenten/operationeel begeleiders van de PA, OBT en opleidingsgroep DSI.

Toetser schietvaardigheid doelgroep AOT

• Glock-17 Gen 5 MOS

• HK MZP1-A1

• Stroomstootwapen

Taser X2

• Mossberg 590 A1

• Sig Sauer MCX

Docenten/operationeel begeleiders van de PA, OBT en opleidingsgroep DSI.

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de toetser RTGP is er één kerntaak: Afnemen van RTGP-toetsen op gebied van geweldsbeheersing. (toets geweldsbeheersing (GB), de toets aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden (AZV), de toets schietvaardigheid (SV), de toets schietvaardigheid SSW of de toetsen specialistische geweldsvaardigheden).

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak ‘Afnemen van RTGP-toetsen op het gebied van geweldsbeheersing kent drie werkprocessen.

Kerntaak

Werkprocessen

1. Afnemen van RTGP-toetsen op gebied van:

geweldsbeheersing (GB), aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden (AZV), (specialistische) schietvaardigheid.

8.1 Voorbereiden van een RTGP-toets

8.2 Uitvoeren van een RTGP-toets

8.3 Afronden van een RTGP-toets

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe de toetser RTGP wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de toetser RTGP uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 3.1: Voorbereiden van een toets

Omschrijving

Competenties

De toetser RTGP bereidt in de rol van beoordelaar de toets voor aan de hand van een bestaand toets plan, of hij stelt deze zelf op. Hij controleert benodigde materialen en middelen op aanwezigheid, functionaliteit en veiligheid. Hij richt de toets locatie in en past hierbij de TRA toe. Hij is op de hoogte van actuele wet- en regelgeving, toetsen en toets protocollen.

• Flexibel gedrag

• Leervermogen

• Samenwerken

Gedrag

De toetser RTGP

• Stelt (eventueel samen met een collega) een toets plan op en beschrijft de locatie, toets vormen en casuïstiek en bouwt eventueel nieuwe technieken en werkwijzen in bij de toetsing

• Richt een toetslocatie veilig en contextrijk in

• Controleert materialen en (hulp)middelen op aanwezigheid, functionaliteit en veiligheid

• Controleert of de kandidaten startgereed zijn met betrekking tot kleding, uitrusting, geweldsmiddelen, gezondheid (blessures) en warming-up

• Neemt veiligheidsregels in acht, schat veiligheidsrisico’s goed in en heeft hier aandacht voor in de veiligheidsbriefing

• Past zijn voorbereiding aan als de situatie dat vraagt

Werkproces 3.2: Uitvoeren van een toets

Omschrijving

Competenties

De toetser RTGP neemt in de rol van beoordelaar al dan niet met een mede-beoordelaar de eerdergenoemde toetsen af. Hij geeft uitleg over de toets en toetsafname. Hij regisseert en zorgt dat de toets doelmatig en binnen de gestelde tijd verloopt. Hij observeert, analyseert en beoordeelt de vaardigheden, kennis en het gedrag van kandidaten aan de hand van de beoordelingscriteria in het betreffende toets document. Hij houdt zich aan geldende procedures en protocollen en heeft voortdurend oog voor de veiligheid.

• Flexibel gedrag

• Interculturele sensitiviteit

• Mondelinge presentatie

• Samenwerken

• Sociale vaardigheid

Gedrag

De toetser RTGP

• Controleert de personalia van kandidaten

• Stelt kandidaten op hun gemak en vermindert met zijn optreden spanning of emotie, indien nodig

• Geeft duidelijk en gestructureerd uitleg en instructies aan de kandidaten en/of rollenspelers

• Organiseert en regisseert een ordentelijke uitvoering van de toets

• Zorgt ervoor dat de toetsafname verloopt conform het actuele toetsprotocol

• Kiest een overzichtspositie zodat hij alle kandidaten kan observeren

Onderstaande gedragingen zijn alleen van toepassing op het afnemen van vaardigheidstoetsen:

• Observeert of de kandidaten de gevraagde vaardigheden goed uitvoeren

• Maakt conform het toetsdocument een analyse van de (deel)handelingen van de kandidaten

• Neemt veiligheidsregels in acht, schat veiligheidsrisico’s goed in grijpt in als de situatie dat vraagt

• Geeft de kandidaat ruimte om zijn handelen toe te lichten, stelt open vragen, communiceert tactvol en luistert goed

• Neemt de toets binnen de voorgeschreven tijd af

• Overlegt op constructieve wijze met zijn collega-toetser, indien nodig

• Heeft oog voor emoties van kandidaten en besteedt hier gepaste aandacht aan

• Kan zich verplaatsen in de beleving van mensen met andere (culturele) achtergronden

Werkproces 3.3: Afronden van een toets

Omschrijving

Competenties

De toetser RTGP registreert de resultaten op het beoordelingsformulier. Eventueel stemt hij af met de mede-beoordelaar. Hij communiceert de resultaten met de kandidaat en benoemt de beoordelingscriteria waaraan wel of niet werd voldaan. Hij motiveert de resultaten en geeft feedback aan de kandidaat. Ook draagt hij zorg voor een correcte administratieve afhandeling.

• Coachen

• Interculturele sensitiviteit

• Mondelinge presentatie

• Samenwerken

Gedrag

De toetser RTGP

• Beoordeelt kandidaten op vastgestelde beoordelingscriteria en aan de hand van het beoordelingsprotocol

• Vult het beoordelingsformulier correct en volledig in door alle beoordelingscriteria te motiveren

• Kan indien zijn beoordeling afwijkt van die van een mede beoordelaar zijn standpunten motiveren

• Informeert op duidelijke en gepaste wijze kandidaten over de resultaten van de toets

• Licht de beoordeling toe met een duidelijke argumentenstructuur, geeft ruimte voor reactie van de kandidaat maar voorkomt langdurige discussies

• Geeft constructieve feedback aan de kandidaat op prestaties en gedrag en bespreekt ontwikkelpunten

• Reageert gepast op de emoties van de kandidaat en eventuele culturele verschillen in normen en waarden

• Registreert de resultaten in de daarvoor bestemde systemen

118. Kwalificatiedossier Toezicht houden op beroepsgoederenvervoer

I. Beschrijving

De politiële verkeersspecialist treedt tijdens controles op als toezichthouder op beroepsgoederenvervoer en voert de controles aan beroepsgoederenvervoer uit. Hij moet beschikken over kennis van milieuaspecten van goederenvervoer, arbeidstijdenwetgeving en over specialistisch verkeersinzicht ter ondersteuning van de BPZ. De politiële verkeersspecialist controleert op technische staat, documenten en de ladingzekering en hij treedt niet in andermans verantwoordelijkheden. Het werk brengt gezondheidsrisico’s met zich mee.

Resultaat

  • Gerichte controles op beroepsgoederenvervoer

  • Preventief en repressief optreden

  • Betere naleving regelgeving binnen branche

  • Bijdrage aan verhoging verkeersveiligheid

II. Examenvereisten

  • Motiveert het doel van de controle

    • Geeft de rol van intelligence gestuurd werken aan

    • Benoemt de invloed van het korpsbeleid en de korpsregels die relevant zijn voor de controlewerkzaamheden

  • Zorgt ervoor dat de veiligheid van zichzelf en anderen altijd optimaal gewaarborgd is, neemt de nodige veiligheidsmaatregelen en volgt de daarvoor geldende procedure

  • Toont een professionele beroepshouding

  • Voert een sleutelvrije, technische controle aan beroepsgoederenvervoer (vrachtauto’s) correct uit

    • Controleert de lading zo volledig mogelijk, controleert of de lading overeenkomt met de beschrijving in de documenten en of het voertuig op de juiste wijze beladen en gezekerd is en of voldaan is aan specifieke bepalingen

  • Signaleert gedragingen of strafbare feiten bij staande gehouden vrachtauto’s

    • Signaleert en benoemt zichtbare technische gebreken aan de binnenzijde van het voertuig

    • Signaleert en benoemt onjuiste of ongeldige bestuurders- of voertuigdocumenten

    • Signaleert en benoemt afwijkingen aan de lading

  • Signaleert afwijkende zaken aan het vervoer

    • Verzamelt relevante informatie en geeft dit door aan de juiste personen en motiveert waarom bepaalde vrachtauto’s geselecteerd worden voor controle

  • Schat in wanneer welke externe deskundigen en netwerkpartners ingeschakeld moeten worden en schakelt deze partners zo nodig tijdig in

  • Achterhaalt relevante gegevens en verwekt deze in een schriftelijke afhandeling, vult hiertoe het staandehoudeverslag zo volledig mogelijk in

  • Handelt de controle correct af

    • Informeert de bestuurder over gedragingen en strafbare feiten

    • motiveert de afhandeling van de zaak en de gevolgen hiervan

    • Handelt technische gebreken of overtredingen aan het voertuig af

    • Is bekend met relevante regelgeving; onderbouwt wanneer overgegaan wordt tot een bevel van staking van de arbeid

119. Kwalificatiedossier Toezicht houden op beroepspersonenvervoer

I. Beschrijving

De politiële verkeersspecialist treedt tijdens controles op als toezichthouder op beroepspersonenvervoer en voert de controles aan beroepspersonenvervoer uit. Hij moet beschikken over kennis van taxiwetgeving, arbeidstijdenwetgeving en over specialistisch verkeersinzicht ter ondersteuning van de BPZ. De politiële verkeersspecialist controleert op technische staat en documenten. Het werk betreft zowel openbaar als besloten personenvervoer en zowel preventief als repressief optreden. Het werk brengt gezondheidsrisico’s met zich mee.

Resultaat

  • Uitgevoerd toezicht binnen het vervoer van personen

  • Preventief en repressief optreden

  • Betere naleving regelgeving binnen branche

  • Bijdrage aan verhoging verkeersveiligheid

II. Examenvereisten

  • Motiveert het doel van de surveillance

    • Denkt na over de locatie van de surveillance

    • Geeft de rol van intelligence gestuurd werken aan

    • Benoemt de invloed van het korpsbeleid en de korpsregels die relevant zijn voor de controlewerkzaamheden

  • Zorgt ervoor dat de veiligheid van zichzelf en anderen altijd optimaal gewaarborgd is, neemt de nodige veiligheidsmaatregelen en volgt de daarvoor geldende procedure

  • Toont een professionele beroepshouding

  • Voert een sleutelvrije, technische controle aan een voertuig correct uit

    • Benoemt, herkent en controleert de bestuurders- en voertuigendocumenten

  • Signaleert gedragingen of strafbare feiten bij staande gehouden voertuigen

    • Signaleert en benoemt zichtbare technische gebreken aan de binnenzijde van het voertuig

    • Signaleert en benoemt onjuiste of ongeldige bestuurders- of voertuigdocumenten

  • Signaleert afwijkende zaken aan het vervoer

    • Verzamelt relevante informatie en geeft dit door aan de juiste personen en motiveert waarom bepaalde voertuigen geselecteerd worden voor controle

  • Schat in wanneer welke externe deskundigen en netwerkpartners ingeschakeld moeten worden en schakelt deze partners zo nodig tijdig in

  • Achterhaalt relevante gegevens en verwekt deze in een schriftelijke afhandeling, vult hiertoe het staandehoudeverslag zo volledig mogelijk in

  • Handelt de controle correct af

    • Informeert de bestuurder over gedragingen en strafbare feiten

    • motiveert de afhandeling van de zaak en de gevolgen hiervan

    • Handelt technische gebreken of overtredingen aan het voertuig af

    • Is bekend met relevante regelgeving; onderbouwt wanneer overgegaan wordt tot een bevel van staking van de arbeid

120. Kwalificatiedossier Uitlezen Communicatiemiddelen voor de Opsporing (UCO)

De student is in staat om:

Vakmatig en methodisch

  • 1. in technologisch opzicht:

    • eenvoudige patronen te herkennen

    • op de logische en fysieke uitleesmogelijkheden van verschillende softwarepakketten te benutten

    • destructief onderzoek op systematische wijze uit te voeren

    • kansen te herkennen en te benutten om gegevens uit te lezen t.b.v. de opsporing

    • informatie te onderzoeken en te analyseren

  • 2. contaminatie te voorkomen

  • 3. de uitgevoerde handelingen in een rapportage vast te leggen en toe te lichten

  • 4. veiliggestelde informatie ter beschikking te stellen aan de opdrachtgever

  • 5. bevindingen op het gebied van het uitlezen van communicatiemiddelen te vertalen naar voor derden begrijpelijke taal en advies te geven aan de onderzoeksleiding, collega’s en de rechter-commissaris

  • 6. relevante wettelijke voorschriften, richtlijnen en beleidskaders adequaat toe te passen

Bestuurlijk-organisatorisch en strategisch

  • 7. de grenzen en mogelijkheden van de eigen functie en de vakmatige ondersteuning aan te geven en te benutten

  • 8. te compareren

Lerend en vormgevend

  • 9. innovatief en creatief te opereren tijdens het uitlezen van communicatiemiddelen

121. Kwalificatiedossier Uitvoeren Drugstesten (UDT)

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Aan het einde van de module is de student in staat:

  • Diverse soorten drugs aan hun uiterlijke kenmerken en/of verpakking te herkennen;

  • Veilig alsmede conform de geldende werkinstructies te handelen ten aanzien van zichzelf, anderen, de omgeving en de sporen;

  • Indicatieve drugstesten uit te voeren conform de geldende werkinstructies en met de door de eigen organisatie aangewezen middelen;

  • De drugs conform de geldende werkinstructies te meten en/of wegen, zo nodig te bemonsteren en herverpakken, alsmede alle handelingen en bevindingen, zowel visueel als schriftelijk, juridisch correct vast te leggen.

122. Kwalificatiedossier Uitvoeren van een videobewijs- en Osloconfrontatie

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De recherchemedewerker kan onderzoek uitvoeren waarin gebruik wordt gemaakt van een videobewijs- en OSLO-confrontatie. Hij bepaalt zelfstandig, op grond van analyse, de vorm van bewijsconfrontatie. Hij maakt zelfstandig, volgens richtlijnen, een selectie uit foto’s en instrueert de getuigenbegeleider conform de ‘Instructie Getuigenbegeleider’. De recherchemedewerker is servicegericht, komt geloofwaardig over om zo interdisciplinair samen te werken.

Resultaat

  • Confrontatieplan

  • Proces verbaal

  • Geïdentificeerde / uitgesloten verdachte

  • Geen resultaat

II. Examenvereisten

Organiseert de confrontatie41

  • Geeft gemotiveerd aan hoe tot de antwoorden is gekomen bij de vijf kernvragen

  • Kiest een geschikte confrontatiemethode en geeft hierbij een gegronde motivatie

  • Beargumenteert in grote lijnen de vervolgstappen die ondernomen moeten worden om de gekozen confrontatiemethode te organiseren

  • Beschrijft aan welke eisen de testobservatoren moeten voldoen

Maakt volgens richtlijnen een selectie van figuranten a.d.h.v. een foto van het confrontatiesubject

  • De kwaliteit van de gemaakte selectie is goed

  • De selectie bevat een hoeveelheid foto’s die geschikt zijn voor de gekozen confrontatievorm

  • De foto’s moeten goede overeenkomsten hebben met de foto van het confrontatiesubject

Instrueert de getuigenbegeleider voor een OSLOconfrontatie

  • Noemt de kern van de instructie en overige instructiepunten

    • Instrueert de getuigenbegeleider volgens de geldende instructies

    • Leest de instructie niet voor maar gebruikt deze als naslagwerk

  • Heeft een open, professionele houding

123. Kwalificatiedossier Vaste Kern Leidinggevende – Team Grootschalige Opsporing

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

De kwalificatievereisten VKL-TGO bestaan uit één kerntaak welke is opgebouwd uit vijf bouwstenen die samen de hoofdactiviteiten van de teamleider én coördinatoren in een VKL-TGO weerspiegelen. Elke bouwsteen beschrijft een op zichzelf staand resultaat. Het goed uitvoeren van deze kerntaak vereist echter dat de student in staat is de bouwstenen integraal toe te passen vanuit zijn eigen expertise in samenwerking met de gehele VKL.

De kerntaak en de vijf bouwstenen vormen tezamen de kwalificatievereisten op het niveau van verantwoording aan de minister via de POR. De kwalificatievereisten zijn beschreven in paragraaf 1 en 2.

In paragraaf 3 en 4 is verder geconcretiseerd hoe deze kwalificatievereisten tot uiting komen in gedrag en verantwoordelijkheden binnen een VKL.

1. Kerntaak

De kerntaak van een VKL-TGO lid is:

Binnen het Team Grootschalige Opsporing (TGO), in samenwerking met de gehele Vaste Kern Leidinggevenden (VKL), vanuit je operationele expertise, significant bijdragen aan de ontwikkeling van een effectieve strategie, passend binnen de actuele situatie van het opsporingsonderzoek.

De kern van de kwalificatie betreft de vaardigheid te kunnen schakelen tussen samenwerking en operationeel leiderschap. We noemen dit ‘samenwerkend leiderschap’.

De individuele bijdragen van alle VKL leden aan de sociale veiligheid, gelijkwaardigheid en inclusieve werkcultuur binnen het team zijn van invloed op de kwaliteit van de samenwerking.

Elk lid van de VKL heeft zijn eigen rol, taken en verantwoordelijkheden binnen de VKL en is zich bewust van de taken, verantwoordelijkheden en belangen die de verschillende gezagslijnen hebben. Hierbij zal hij in de opsporing met name oog hebben voor de gezagslijn, zoals die vanuit het Openbaar Ministerie geldt.

Elk lid van de VKL heeft zijn eigen rol, taken en verantwoordelijkheden binnen de VKL en ook in de samenwerking met bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie (OM) en andere betrokken partijen. Hij coördineert de uitvoering van zijn eigen operationele proces en stemt dit af met de overige leden van de VKL. Hij is zich bewust van de rollen en taken van de andere leden, én de gezamenlijke opgave binnen het team. Hij erkent het belang van het voeren van een gelijkwaardige dialoog om de kwaliteiten van alle teamleden maximaal te kunnen benutten. Afhankelijk van de gezamenlijke opgave kán het operationeel leiderschap van het TGO wisselend belegd worden bij experts en specialisten.

Het succesvol voltooien van de gezamenlijke operationele opdracht is afhankelijk van de kwaliteit van de samenwerking binnen de VKL.

2. Bouwstenen

De expert/specialist...

  • 1. Levert een significante bijdrage aan de ontwikkeling van strategie in TGO’s

  • 2. Coördineert de uitvoering van het eigen operationele proces

  • 3. Positioneert zich vanuit een bewustzijn en overzicht van de specialistische aanpak/ inzet van het opsporingsonderzoek

  • 4. Werkt gelijkwaardig en complementair samen met andere specialisten en experts aan een gemeenschappelijk doel

  • 5. Evalueert het gezamenlijke optreden, zijn eigen rol hierin en kan ontwikkelpunten benoemen

3. Rollen, taken en verantwoordelijkheden binnen een VKL-TGO

In een VKL-TGO werken medewerkers met verschillende expertises integraal samen aan een gezamenlijke operationele opdracht. Elk VKL lid heeft zijn eigen rol, taken en verantwoordelijkheden.

Hierbij is tegenspraak een belangrijk onderdeel om tot een goede inhoudelijke discussie te kunnen komen.

In een VKL kúnnen onderstaande rollen vertegenwoordigd zijn. De samenstelling van een VKL is wisselend, afhankelijk van de gezamenlijke operationele opdracht en de manier van werken die binnen de eenheid gehanteerd wordt.

Rollen VKL

  • Teamleider

  • Coördinator:

    • Tactische opsporing

    • Forensische opsporing

    • Informatieve opsporing

    • Digitale opsporing

    • Financiële opsporing

    • Opsporingsexpertise

  • Recherchekundig secretaris

  • Tactisch analist

  • Dossiervormer

Deze kwalificatie richt zich op de rollen: teamleider en coördinator (vanuit diverse expertises).

NB: De overige rollen (hierboven in grijs vermeld) zijn meegenomen omdat de teamleider en coördinator op hoofdlijnen moet weten wat de taken en verantwoordelijkheden van deze rollen binnen een VKL zijn.

De kerntaak en de vijf bouwstenen beschrijven tezamen de hoofdactiviteiten (kwalificatievereisten) die een startbekwaam teamleider of coördinator integraal kan toepassen in samenwerking met álle rollen vertegenwoordigd in de VKL.

4. Concretisering van kwalificatievereisten in leeruitkomsten

Hieronder zijn de bouwstenen verder geconcretiseerd in leeruitkomsten.

Deze leeruitkomsten definiëren het meetbare resultaat van leerervaringen passend bij het niveau van startbekwaamheid voor de uitvoering van elke bouwsteen. De leeruitkomsten beschrijven dus meer concreet het geen waar een VKL-TGO lid voor opgeleid wordt, het gedrag dat binnen een VKL van hen verwacht mag worden.

De mate van verantwoordelijkheid is voor alle rollen, per leeruitkomst aangegeven met een letter.

R = Responsible = in samenwerking verantwoordelijk voor de uitvoering

A = Accountable = eindverantwoordelijk

C = Consulted = wordt geraadpleegd, is ondersteunend aan de uitvoering

I = Informed = wordt geïnformeerd over de uitvoering en resultaten

Per rol kunnen meerdere letters per leeruitkomst ingevuld zijn. Dit is afhankelijk van de gezamenlijke operationele opdracht en de manier van werken die binnen de eenheid gehanteerd wordt.

Voor de rollen recherchekundig secretaris, tactisch analist, of dossiervormer is bij sommige leeruitkomsten géén letter ingevuld. Deze leeruitkomsten zijn niet van toepassing op deze rollen.

De leeruitkomsten moeten gelezen worden vanuit de context van de rol waarvoor de student ingezet wordt. Gezien dat de kern van de kwalificatie draait om samenwerking is het voor elke rol binnen de VKL relevant om globaal te weten wat de effectieve interventiemogelijkheden van de andere rollen binnen de VKL zijn. Een leeruitkomst heeft hiermee zowel betrekking op de individuele taken en verantwoordelijkheden van de eigen rol, áls de wijze waarop de student zich vanuit is deze rol tot andere dient te verhouden in de uitvoering van de gezamenlijke operationele opdracht. Zo is het voor de teamleider van belang dat hij de verantwoordelijkheden, taken en belangen van verschillende gezagslijnen kent en met name de verschillende disciplines in zijn team weet te verbinden aan een collectieve strategie.

In de examinering is er specifiek aandacht voor de rol van de teamleider. De vastgestelde beoordelingspunten zijn echter voor alle rollen van toepassing in de beoordeling. De examinering vindt plaats vanuit de rol die ingevuld wordt in de VKL TGO (simulatie).

De expert/specialist....

Teamleider

Coördinator

Recherchekundig secretaris

Tactisch analist

Dossiervormer

1. Levert een significante bijdrage aan de ontwikkeling van strategie in TGO’s

1.1 Schetst een zo compleet mogelijk actueel beeld: herkennen, verzamelen en analyseren van de vergankelijke sporen en beschikbare informatie.

A

R

I

C

I

1.2 Bewaakt het overzicht: formuleert, prioriteert en actualiseert continu de hypotheses en scenario’s. Vormt op basis hiervan een zo objectief mogelijk oordeel over de stand van zaken.

A/R

C/I

R/C/I

R/C

I

1.3 Categoriseert en prioriteert de informatievragen en de onderzoeksactiviteiten.

A/R

C

I

C

I

1.4 Onderzoekt en bevraagt de beschikbare informatiebronnen, beluistert en observeert objectief (aandachtig en onbevooroordeeld) de (non)verbale antwoorden.

A

R

I

I

I

1.5 Signaleert en karakteriseert de belangen en dilemma’s die spelen in relatie tot het opsporingsonderzoek.

A/R

C

R/C

R/C

-

1.6 Identificeert zowel interne als externe risico’s; anticipeert en acteert hierop.

A/R

C/I

R/C

R/C

I

1.7 Benut, stimuleert en kanaliseert de inzet van burgers in het kader van burgerparticipatie.

A

R

C

C

I

1.8 Ontwikkelt een effectieve onderzoekstactiek: onderbouwt op basis van de (sub)doelstellingen en de juridische kaders welke werkzaamheden nodig zijn om het meest gewenste maatschappelijke effect te bereiken.

A

R

R/C

R/C

I

1.9 Onderbouwt op basis van de aard van het onderzoek en de gekozen tactiek welke expertise en specialistische kennis nodig is binnen het onderzoek.

A/R

C/I

I

I

I

1.10 Toont actievermogen: neemt daadkrachtig beargumenteerde besluiten passend bij de (sub)doelstellingen en prioriteert concrete werkzaamheden.

A

R

I

C

I

1.11 Communiceert de onderzoeksstrategie en tactiek transparant en overtuigend, en kan deze zowel intern als extern toelichten en verantwoorden.

A/R

R

R/C

I

I

2. Coördineert de uitvoering van het eigen operationele proces

2.1 Initieert vanuit eigen specialisme en expertise voorstellen en adviezen voor alle stappen in de ontwikkeling van de onderzoeksstrategie, en gaat doelgericht de dialoog in de VKL aan.

I

A/R

I

I

I

2.2 Kan de gekozen onderzoeksstrategie beargumenteren vanuit eigen specialisme.

C/I

A/R

I

I

I

2.3 Stemt zijn operationele proces af op de vastgestelde doelstellingen en gekozen onderzoekstactiek: formuleert concrete taken en interventies vanuit een bewustzijn van de consequenties van zijn keuzes.

C

A/R

I

I

I

2.4 Gebruikt zijn expertise voor het vroegtijdig (proactief) duiden van problemen en het aandragen van effectieve interventiemogelijkheden om criminaliteit te voorkomen.

A

R

I

I

I

2.5 Organiseert, coördineert en faciliteert de uitvoering van werkzaamheden binnen het eigen operationele proces, en schakelt tussen samenwerken en leidinggeven.

A/R

A/R

I

I

I

2.6 Inspireert en activeert medewerkers binnen het eigen operationele proces voor de uitvoering van werkzaamheden binnen de gekozen onderzoekstactiek.

A/R

R

-

-

-

2.7 Herkent en benut de diversiteit aan kwaliteiten in het team: werkt waar mogelijk op gelijkwaardig niveau samen, stimuleert en daagt medewerkers uit om met ideeën en initiatieven te komen.

A/R

R

-

-

-

2.8 Gebruikt actief het eigen operationele netwerk voor het ophalen van kennis en expertise voor specifieke vraagstukken.

A/R

R

-

-

-

3. Positioneert zich vanuit een bewustzijn en overzicht van de specialistische aanpak/inzet van het opsporingsonderzoek

3.1 Toont inzicht in de samenstelling, structuur en werkwijze van een VKL in de kritische fase van een TGO, kan zijn eigen rol/positie, verantwoordelijkheden én interventiemogelijkheden toelichten en op hoofdlijnen die van andere teamleden benoemen.

A

R

R

R

R

3.2 Kan zijn opvattingen en overtuigingen met betrekking tot de aanpak van het onderzoek aan de andere specialisten onderbouwen, en gaat in dialoog wanneer er conflicterende belangen of inzichten zijn.

A

R

R

R

C

3.3 Onderbouwt het belang van de uitvoering en prioritering van specifieke werkzaamheden voor zijn operationele proces, toont zelfvertrouwen en komt op voor zijn eigen belangen.

A

R

C/I

R

C

3.4 Toont operationeel leiderschap voor de uitvoering van de werkzaamheden binnen zijn expertise.

A

R

-

-

-

3.5 Is zich bewust van zijn positie binnen het team en draagt er zorg voor dat alle perspectieven met betrekking tot het onderzoek gehoord en meegenomen worden in de besluitvorming.

A

R

-

-

-

4. Werkt gelijkwaardig en complementair samen met andere specialisten en experts aan het gemeenschappelijk doel

4.1 Borgt sociale veiligheid en een inclusieve werkcultuur binnen het team en stimuleert meervoudig kijken: erkent de kwaliteiten, perspectieven en overtuigingen van alle teamleden en bevraagt hen hier actief op.

A

R

R

R

R

4.2 Zet zijn expertise en kwaliteiten in om de gemeenschappelijke strategie te versterken en de doelstellingen te bereiken.

A

R

R

R

R

4.3 Communiceert op gelijkwaardig niveau, staat open voor dialoog, is nieuwsgierig naar initiatieven, suggesties en beweegredenen van anderen, en toont inlevingsvermogen.

A

R

R

R

R

4.4 Borgt een multidisciplinaire aanpak en maakt gebruik van netwerken in wijk, web en wereld bij de uitvoering van zijn werkzaamheden.

A

R

R

R

R

5. Evalueert het gezamenlijk optreden, zijn eigen rol hierin en kan ontwikkelpunten benoemen

5.1 Benoemt pluspunten en verbeterpunten met betrekking tot het gezamenlijk optreden.

A

R

R

R

R

5.2 Toont adaptief vermogen en wendbaarheid: is alert op nieuwe ontwikkelingen, kansen en bedreigingen, anticipeert hier op en past zijn handelen aan.

A

R

R

R

R

5.3 Geeft op respectvolle manier constructieve feedback aan anderen, identificeert en benoemt disfunctioneel gedrag en maakt dit bespreekbaar.

A

R

R

R

R

5.4 Toont lerend vermogen: reflecteert op zijn eigen rol en de wijze waarop hij/zij zich tot anderen verhoudt, vraagt om feedback en destilleert hier concrete ontwikkelpunten voor zichzelf uit.

A

R

R

R

R

5.5 Durft zich kwetsbaar op te stellen en de grenzen van zijn eigen expertise aan te geven in dialoog met de anderen.

A

R

R

R

R

124. Kwalificatiedossier Vastlegging Verdiepend

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid en om het bijhorende certificaat te ontvangen.

Kerntaken

Bij het ontwikkelen van de kwalificatievereisten van Vastlegging Verdiepend zijn de volgende kerntaken gehanteerd:

  • Het dossier voorbereiden

  • Het dossier opbouwen

  • Het dossier afronden

  • Professioneel handelen

De genoemde kerntaken zijn de kernonderdelen voor de uitvoering van de gehele complexe taak: ‘het opstellen en opleveren van het procesdossier’. Om de gehele taak uit te voeren is specifieke kennis nodig en zijn tevens verschillende vaardigheden nodig.

De kerntaken komen overeen met de fases waarin een opsporingsonderzoek zich kan bevinden en waarop de kerntaken in het BPO gebaseerd zijn. In de kwalificatievereisten van het BPO, uitstroomprofiel VVC staat dat de politieagent in de opsporing in staat kan worden geacht om zelfstandig een niet-complex opsporingsonderzoek voor te bereiden, uit te voeren en af te sluiten (Politieacademie, 2021b). De kwalificatie Vastlegging Verdiepend sluit daarop aan door in te spelen op meer complexe opsporingsonderzoeken.

Kwalificatievereisten

Het dossier voorbereiden

Proces-verbaal samenstellen

  • De student stelt een correct en overzichtelijk proces-verbaal samen.

Ontvangen van informatiebronnen

  • De student ontvangt de informatiebronnen en raadpleegt de ter beschikking gestelde systemen.

  • De student onderneemt actie bij onjuist vormgegeven, onvolledige of afwezige informatiebronnen.

Lezen en controleren van informatiebronnen

  • De student leest en controleert informatiebronnen waarbij er gelet wordt op onvolledigheden.

Interpreteren van tactische aanwijzingen

  • De student herkent de tactische aanwijzingen in een informatiebron door deze op te nemen in de samenvatting van deze informatiebron.

Het dossier opbouwen

Informatiebronnen samenvatten

  • De student vat de informatiebronnen samen op een correcte wijze binnen een juridische context.

Opbouwen en inhoud geven aan het dossier

  • De student stelt een relaas (opgebouwd uit meerdere samenvattingen van informatiebronnen) samen.

  • De student bouwt in het onderzoek een mappenstructuur in het onderzoeks- en procesdossier.

  • De student structureert informatiebronnen in de mappen.

Analyseren, structureren en controleren

  • De student legt verbanden tussen verschillende informatiebronnen.

  • De student geeft vorm aan onderzoeksscenario’s in het relaas.

  • De student legt relaties tussen tactische aanwijzingen en onderzoekshandelingen in het relaas.

  • De student controleert of alle processtukken compleet en beschreven zijn in het relaas.

  • De student geeft een overzicht van het bewijs volgend uit het opsporingsonderzoek.

  • De student controleert of de juridische terminologie juist is verwoord in een processtuk.

  • De student controleert of het in het dossier opgenomen bewijs in overeenstemming met de wet is verworven.

  • De student controleert of er voor alle bestanddelen in de delictsomschrijving bewijs is.

  • De student controleert of de informatie ten behoeve van de vragen die een rechter in zijn uitspraak moet beantwoorden aanwezig zijn in het dossier.

  • De student controleert of er vormverzuimen aanwezig zijn in het opsporingsonderzoek.

Het dossier afronden

Dossier opleveren

  • De student brengt structuur aan, in en om het dossier door rekening te houden met archivering en uniformiteit.

  • De student past het relevantiecriterium toe.

Professioneel handelen

Communiceren, samenwerken en netwerken

  • De student werkt samen met interne en externe ketenpartners.

  • De student maakt gebruik van netwerken binnen het opsporingsonderzoek.

  • De student is een gelijkwaardige gesprekspartner voor interne en externe ketenpartners.

Integer, objectief, ethisch en transparant handelen

  • De student evalueert diens eigen functioneren.

  • De student geeft blijk van ethisch handelen door integer, objectief en transparant vast te leggen.

  • De student blijft gestructureerd werken wanneer meerdere mensen een beroep op hem/haar doet.

  • De student communiceert transparant en overtuigend over de manier waarop de gekozen onderzoeksstrategie en tactiek in dossiervorming tot uitdrukking komt en kan deze zowel intern als extern toelichten en verantwoorden.

  • De student communiceert tijdig en transparant met interne en externe ketenpartners.

Coachen, evalueren en adviseren

  • De student geeft aanwijzingen aan teamleden op welke wijze informatie wordt vormgegeven en aangeleverd bij aanvang en tijdens het opsporingsonderzoek.

  • De student activeert collega’s binnen het eigen operationele proces voor de uitvoering van interventies binnen de gekozen onderzoekstactiek in relatie tot het vastleggen van gegevens.

  • De student adviseert het OM over de totstandkoming en de inhoud van het dossier in het belang van het continu verbeteren van het schriftelijke werk.

  • De student coacht direct betrokkenen.

  • De student evalueert het proces rond dossiervorming binnen een opsporingsonderzoek.

  • De student controleert een proces-verbaal van een ander op vorm en inhoud.

  • De student geeft op respectvolle manier constructieve (vakmatige) feedback aan anderen en vraagt om feedback.

  • De student adviseert de belanghebbende actoren over te nemen vervolgstappen bij het niet conform de wet verkregen bewijs.

  • De student adviseert de belanghebbende actoren over de te nemen vervolgstappen bij de aanwezigheid van vormverzuim.

125. Kwalificatiedossier Verdachtenverhoor in kinderpornozaken

Kennis

  • Hebben van basale kennis van kwetsbare personen, dader typologieën en gedragsstoornissen

  • Kennen van verschillende achtergronden van plegers van KP delicten.

Vaardigheden

  • Kunnen vertalen van de achtergronden van plegers van KP delicten naar de voorbereiding en uitvoering van een verdachtenverhoor in een Kinderpornozaak.

  • Aspecten van kwetsbaarheid, dadertypologie en evt. gedragsproblematiek kunnen verwerken in het verhoor van een Kinderpornoverdachte

  • Kennen en toepassen van (juridische) verhoor-gerelateerde wetgeving/richtlijnen (denk aan cautie of AVR)

  • Kennen en kunnen toepassen van verschillende verhoortechnieken/methodieken (gericht op verdachte, getuige of betrokkenen)

  • Kunnen samenstellen van een bewijsmatrix in een specifieke Kinderpornozaak

  • Kunnen voorbereiden van een verdachtenverhoor in een Kinderpornozaak.

  • Kunnen uitvoeren van een verdachtenverhoor met gebruikmaking van gedragswetenschappelijke, juridische en tactische aspecten.

  • Gedurende de voorbereiding en uitvoering van het verhoor in een KP zaak gebruik kunnen maken van het digitale profiel van verdachte

  • Op juiste wijze kunnen vastleggen van de bevindingen in de bijbehorende formulieren/systemen/ PV's /verantwoordings- en registratiedocumentatie

  • De digitale componenten van het delict kennen en deze in het verhoor kunnen vertalen naar tactische aspecten van het opsporingsonderzoek, zoals de juridische term “bezit”.

  • Kennen van de digitaal gerelateerde termen/taalgebruik en kunnen praten over digitaal gerelateerde onderwerpen etc.

  • Kennis hebben van de mogelijke digitale (kinderporno)netwerken en deze en de digitale sociale contacten van de verdachte kunnen bevragen in een verhoor.

Houding

  • Oog hebben voor emotionele staat van betrokkenen, verdachten en hierop kunnen inspelen/reageren

  • Kennen van de diverse KP/zeden gerelateerde termen/taalgebruik en kunnen praten over seks en zeden-gerelateerde onderwerpen etc.

  • Hebben van een neutrale houding, gericht zijn op waarheidsvinding

  • Kennen van mogelijke hulpverleningsmogelijkheden en hiernaar kunnen doorverwijzen

  • Houden van eigen professionele afstand en zakelijke betrokkenheid

  • Kennis van de effecten van het eigen gedrag en houding.

Bron: Verzoek tot uitwerking kp (directie HRM), versie 23 oktober 2017

126. Kwalificatiedossier Verhoor Complex

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

Bij het ontwikkelen van de kwalificatievereisten Verhoor Complex is gekeken naar de kwalificatievereisten van Professioneel Verhoor. Deze zijn geactualiseerd. De kerntaken en bouwstenen vereisen vakkennis.

De beschreven kerntaken, bouwstenen en vakkennis zijn nader uitgewerkt in eindtermen. Deze staan in het Opleidingsdossier Verhoor Complex.

Kerntaken, bouwstenen en vakkennis

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. Bij elke kerntaak behoren een aantal bouwstenen en vakkennisspecifiek voor verhoor.

In het geval van de professioneel verhoorder betreft het onderstaande kerntaken:

Kerntaak 1: Verkrijgen en verder ontwikkelen van verhoorprofessie

Kerntaak 2: Rechtmatig en legitiem handelen in en rondom verhoor

Kerntaak 3: Voorbereiden van een verhoor

Kerntaak 4: Uitvoeren van een verhoor

Kerntaak 5: Afronden en vastleggen van een verhoor

Kerntaak 1. Verkrijgen en verder ontwikkelen van verhoorprofessie

Bouwstenen:

Bevordert zijn professionele ontwikkeling op het vakgebied van verhoor en stimuleert anderen.

Is zich bewust van zijn professionele (beroeps)identiteit, handelt daarnaar en vervult een voorbeeldfunctie voor anderen.

Draagt bij aan kwaliteitsverbetering van het verhoor in zijn eenheid, bijvoorbeeld door het uitdragen van vakkennis.

Reflecteert op eigen handelen en evalueert met collega’s en partners bijvoorbeeld door het bespreken van casuïstiek, door vragen te stellen, gevraagd en ongevraagd feedback te geven en te ontvangen op vakmatig handelen en zich kwetsbaar op te stellen.

Vakkennis:

Methodiek van intervisie;

Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, reflectievermogen;

Vakmatig coachen;

Professioneel en divers vakmanschap;

Organisatie van de politie en samenwerking binnen de politieorganisatie.

Kerntaak 2. Rechtmatig en legitiem handelen in en rondom verhoor

Bouwstenen:

Kent de juridische kaders rondom verhoor, kan dit toetsen en toepassen.

Past deze kader ethisch verantwoord toe.

Is in zijn werkzaamheden als verhoorder navolgbaar, transparant en controleerbaar.

Vakkennis:

Ethiek en integriteit m.b.t. verhoor;

Relevante (internationale) wet- en regelgeving en richtlijnen rondom verhoor;

Strafrecht en strafvordering, inclusief toekomstige regelgeving (Modernisering Strafvordering);

Bevoegdheden van interne en externe partners (o.a. gespecialiseerde verhoorders, tolk, advocaat, recherchepsychologen).

Kerntaak 3:Voorbereiden van een verhoor

Bouwstenen:

Werkt (mee) aan hypothese- en scenariovorming en kan deze vertalen naar het verhoor.

Is in staat informatie uit het opsporingsonderzoek op waarde (betrouwbaarheid) te beoordelen en nader te onderzoeken in verhoor.

Verkrijgt, verwerkt en combineert informatie uit het opsporingsonderzoek en komt op methodische wijze tot een plan van aanpak voor verhoor.

Maakt gebruik van intelligence, netwerken en het eigen tactisch vermogen bij de voorbereiding van verhoor.

Kent zijn grenzen van zijn deskundigheid, kan doorverwijzen naar collega’s of specialisten, afwegen wanneer anderen moeten worden ingeschakeld.

Vakkennis:

Scenariodenken;

Kennis van plan van aanpak voor verhoor, verhoorplan en verhoormethoden;

Bewijsmatrixdenken;

Kennis voorbereiden verhoor (checklist).

Kerntaak 4. Uitvoeren van een verhoor

Bouwstenen:

Is in staat een verhoor op de juiste manier uit te voeren conform een bepaalde verhoormethodiek.

Kan samenwerken met een medeverhoorder, tolk, advocaat en recherchepsycholoog tijdens het verhoor.

Is zich bewust van risicovolle verhoortechnieken en het ontstaan van valse bekentenissen.

Heeft tijdens de uitvoering oog voor diversiteit en menselijke kwetsbaarheid en kan hierop afstemmen.

Past gespreks- en verhoortechnieken toe die aansluiten bij een specifieke doelgroep of persoon.

Hanteert een professionele en neutrale houding in verhoor (kan zijn oordeel uitstellen, meervoudig kijken en zich neutraal opstellen).

Werkt aan waarheidsvinding; verzamelt, analyseert en verbindt informatie uit onderzoeksresultaten, verhoren met verdachten of getuigen of gesprekken met betrokkenen.

Vakkennis:

Kennis van verhoormethoden;

Communicatie: gespreksvaardigheden, conversatiestijlen, verhoortechnieken;

Kennis risicovolle verhoortechnieken en ontstaan van valse bekentenissen;

Psychologie van het gedrag (met name kennis over kwetsbaarheid en afwijkend gedrag);

Kennis en inzicht in verschillende leefstijlen en culturen binnen de samenleving (divers vakmanschap, diversiteit en inclusie);

Kennis bevoegdheden en werkwijze tolk, advocaat, recherchepsycholoog;

Professioneel en divers vakmanschap;

Waarheidsvinding.

Kerntaak 5. Afronden en vastleggen van een verhoor

Bouwstenen:

Monitort, verbindt en verwerkt de resultaten uit het verhoor.

Levert vanuit het verhoor een bijdrage aan het opsporingsonderzoek in complexe zaken.

Is in staat informatie uit het verhoor op waarde (betrouwbaarheid) te beoordelen.

Reflecteert op zijn eigen handelen, verantwoordt zich over zijn eigen werk, en waar van toepassing over het werk van zijn collega’s.

Kan een proces-verbaal verhoor opstellen conform wettelijke eisen.

Vakkennis:

Vastlegging (vereisten proces-verbaal verhoor);

Evaluatie van verhoor;

Betrouwbaarheid van verklaringen.

Complexiteit

In de eenheden worden de taken binnen het werkproces Opsporen, waaronder het verhoren van slachtoffers, getuigen en verdachten, uitgevoerd door basisteams, opsporing (recherche) en thematische/specialistische recherche.

De moeilijkheidsgraad van het verhoor heeft betrekking op:

  • de juridische complexiteit m.b.t. daderschap;

  • de beschikbaarheid van tactische aanwijzingen;

  • omvang en diversiteit aan bronnen van intelligence c.q. informatie;

  • het werken met meerdere scenario’s.

De juridische complexiteit m.b.t. daderschap en/of het ontbreken van tactische aanwijzingen vereisen van de verhoorder aanvullende competenties. Vaak is de mate van daderschap en schuld moeilijk vast te stellen. De kwaliteit van de informatievergaring ten behoeve van de bewijslast is afhankelijk van de kwaliteit van de verhoorder. Bovenstaande elementen vragen dus om een verhoorder die de toepassing van (een combinatie van) meerdere verhoormethoden beheerst en een gestructureerde werkwijze hanteert.

Wanneer er sprake is van specifieke materie (bijvoorbeeld financieel, economisch, milieu, digitaal, diepzeeduiken, enzovoort), is specifieke kennis benodigd. Wanneer de verhoorder hier niet over beschikt, zal inzet van een deskundige nodig zijn om het verhoor goed te kunnen voorbereiden en uit te voeren.

De te verhoren persoon kan een verhoor complex maken wanneer er sprake is van een:

□ slachtoffer, getuige of verdachte die kwetsbaar is door leeftijd of ziekte;

□ verdachte die het feit heeft gepleegd met een cultureel of ideologisch motief;

□ verdachte die zich gezagsondermijnend gedraagt.

127. Kwalificatiedossier Verhoren van kwetsbare getuigen in zedenzaken

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De verhoorspecialist (zedenrechercheur) wordt ingeschakeld bij het verhoor van kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar, of personen met een verstandelijke beperking of een cognitieve functiestoornis.

Het werk heeft een hoog afbreukrisico, en het kan privacy- en publiciteitsgevoelige zaken betreffen.

De verhoorspecialist kan in het werk geconfronteerd worden met de eigen emoties, normen en waarden.

Hij heeft te maken met getuigen van verschillende ontwikkelingsniveaus en er is een verhoogde kans op het beïnvloeden van de getuige. De rol die vervult wordt is een combinatie van coach en regisseur.

Resultaat

  • Audiovisuele registratie van het verhoor

  • PV42 van getuigenverhoor

II. Examenvereisten

  • Geeft alle instructies voordat zaakgericht doorgevraagd wordt

  • Stimuleert free recall (de getuige tijdens het verhoor zoveel mogelijk uit zichzelf te laten vertellen)

  • Vermijdt suggestieve vragen en opmerkingen

  • Stelt (voornamelijk) open vragen of indien nodig de juiste meerkeuzevragen

  • Benoemt en reageert neutraal op emoties en signalen van de getuige

  • Kiest op het juiste moment voor het juiste scenario en voert dit volgens de juiste procedure uit

  • Gaat om met/accepteert weerstand (verbaal en non-verbaal)

  • Gebruikt op het juiste moment de juiste hulpmiddelen volgends de juiste procedure

  • Indien sprake is van meerdere incidenten: Bakent de juridisch meest relevante gebeurtenis op tactische wijze af

  • Vraagt per incident eerst de handelingen uit en daarna de omstandigheden van dat incident

  • Verzamelt zo veel mogelijk details/informatie dat nodig is voor bewijs

(o.a. t.a.v. handelingen. omstandigheden, beleving getuige en voorgesprekken)

  • Onderzoekt de ontstaansgeschiedenis van de beschuldiging en toetst alternatieve scenario’s en alternatieve verdachte(n)

  • Stelt toetsvragen; open vragen of meerkeuzevragen naar redenen van wetenschap

  • Stemt af op het ontwikkelingsniveau van de getuige

    • Maakt op juiste wijze contact met de getuige

    • Is duidelijk; is duidelijk over de bedoeling van het verhoor, geeft structuur aan het verhoor, geeft voortdurend aan wat er gaat gebeuren en past vraagtechniek en formulering aan aan de getuige

    • Stelt zich flexibel op en is creatief in het aanpassen van de verhoormethodiek, woordkeus en vragen aan de getuige

    • Hanteert bij het verzamelen van bewijs een juiste balans tussen een kindgerichte en zaakgerichte benadering

128. Kwalificatiedossier Verhoren van kwetsbare verdachten

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De recherchemedewerker is in staat om kwetsbare verdachten te verhoren. De recherchemedewerker krijgt onder andere te maken met complexiteit en diversiteit van de persoon van de kwetsbare verdachte, privacy- en publiciteitsgevoelige zaken, juridische complicaties, het spanningsveld tussen waarheidsvinding en ethiek. Daarnaast heeft het werk een hoog afbreukrisico en wordt men geconfronteerd met de eigen emoties, vooroordelen, seksualiteit, waarden en normen en maatschappelijke- en collegiale opvattingen.

Resultaat

  • Voorbereidingsfase: verhoorplan, plan van aanpak en PV van bevindingen.

  • Uitvoeringsfase: registratie van het verhoor.

  • Afrondingsfase: proces verbaal van verhoor en evaluatie.

II. Examenvereisten

Bereidt het verhoor met de kwetsbare verdachte voor43

  • Past het plan van aanpak aan aan de kwetsbare verdachte en beargumenteert de aanpassingen; Onderbouwt met argumenten of de informatie over de kwetsbare verdachte invloed heeft op de volgende onderdelen:

    • Noodzaak aanwezigheid raadsman of vertrouwenspersoon bij verhoor

    • Genoemde hypothesen en scenario’s

    • Het ontvangen van aanvullende informatie

    • De vragen die nodig zijn

    • Personele inzet

    • Het risico op een valse bekentenis

    • Tijd, plaats, duur en tempo van het verhoor

    • Benodigde hulpmiddelen

    • AVR (audiovisuele registratie)

  • Maakt een vertaalslag van (psychologisch) rapport naar verhoor

    • Geeft aan welke consequenties de inhoud van het rapport kan hebben voor het verhoor, de verhoormethodiek en de manier waarop het verhoor aangepast wordt

  • Bereidt het persoonsgericht verhoor voor, bereidt functionele onderwerpen voor die zijn afgestemd op het delict en de verdachte

Voert het verhoor met de kwetsbare verdachte uit

  • Voert het eerste contact van het verhoor uit

    • Toetst of de verdachte de procedure heeft begrepen

    • Leeft zich in en speelt in op de persoon van de verdachte om een goede werkrelatie op te bouwen

    • Het eerste contact is compleet

  • Bevraagt het onderwerp van het persoonsgericht verhoor

    • Kiest een functioneel onderwerp om de verdachte op te bevragen met als uitgangspunt informatie verzamelen

    • Kan, indien nodig, van onderwerp wisselen

  • Voert het zaakgericht verhoor uit

    • Is gericht op het verzamelen van (belastende en ontlastende) informatie

    • Volgt zoveel mogelijk het verhoorplan

    • Wijkt, indien nodig, af van het verhoorplan

    • Toetst de tijdens het verhoor verkregen informatie

  • Stemt het verhoor af op de kwetsbaarheid van de verdachte

    • Leeft zich in en speelt in op de persoon van de verdachte om een goede werkrelatie op te bouwen

    • Gebruikt passende vraagstelling en andere gesprekstechnieken

    • Past woordkeus, vraagstelling, verhoortempo en sociaal gedrag aan aan de kwetsbare verdachte

    • Wisselt vragen voor verhoor en ontspanning af, afgestemd op de verdachte

    • Past gedragswetenschappelijke inzichten toe

    • Past indien nodig de verhoortechniek aan

    • Herkent signalen van de verdachte en speelt hierop in

    • Herkent grenzen van de verdachte en zichzelf en handelt hiernaar

    • Hanteert een juiste balans tussen waarheidsvinding en ethiek

  • Heeft een professionele beroepshouding ten opzichte van de verdachte

    • Neemt de verdachte serieus

    • Heeft een neutrale toonzetting, is niet beledigend of moraliserend

    • Gaat geen machtstrijd met de verdachte aan, is geen hulpverlener

    • Gaat zorgvuldig om met ethische en multiculturele waarden en normen

129. Kwalificatiedossier Verkeerstechnisch Begeleiden met een motor

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijhorende gedragsindicatoren. Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer en zijn voor het werkveld een logische en herkenbare combinatie van leeruitkomsten, passend bij een functie, rol of expertise uit het werkveld.

Leeruitkomsten beschrijven wat een student geacht wordt te weten, te begrijpen en te kunnen toepassen na afronding van een leerperiode of de opleiding in zijn geheel (NVAO, 2015). Om dit inzichtelijk te maken, is dit weergegeven in werkprocessen en bijbehorende competenties en gedragsindicatoren.

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat.

De kerntaken, werkprocessen en gedragsindicatoren voor het Verkeerstechnisch Begeleiden met een motor worden in de tabellen hieronder weergegeven.

Kerntaken

Werkproces

Het uitvoeren van verkeerstechnische begeleidingen op de motor.

Het uitvoeren van begeleidingen van 1 of meerdere (voorrangs-) voertuigen op de motor:

Wanneer een willekeurige stoet zich over de weg verplaatst (zonder begeleiding) dan verstoort dit bijna altijd de normale gang van het overige verkeer al dan niet in ernstige mate. Een verkeerstechnische begeleiding zal deze verstoring tot een minimum beperken. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede.

Werkproces 1: Het uitvoeren van begeleidingen van 1 of meerdere (voorrangs-)voertuigen

Omschrijving

Competenties

Het zorgdragen voor een veilige en vlotte verplaatsing van een (voorrangs-)voertuig of een stoet voertuigen, waarbij een vrije doorgang wordt gecreëerd.

Bij een verkeerstechnische begeleiding kunnen aan zowel de te begeleiden voertuigen, als aan de overige weggebruikers aanwijzingen worden gegeven, welke mogelijk in strijd zijn met de verkeersregels uit het RVV1990.

Vereiste competenties:

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

• Sociale vaardigheid

Gedragsindicatoren

De C1- motorrijder:

Voorbereiden begeleidingsactie

• controleert voor vertrek zijn voertuig, apparatuur en overige uitrusting op veiligheidsaspecten en functionaliteit.

• toont aan dat hij de route overziet en beargumenteert wat volgens hem de kritieke punten zijn op de route.

• geeft onderbouwd aan hoe de begeleiding op deze kritieke punten vanuit de verschillende rollen het beste kan worden uitgevoerd, daarbij rekening houdend met een aankomsttijd.

Rijvaardigheid tonen

• past de rijtechnieken toe welke onder de gegeven omstandigheden vereist zijn.

• toont daarbij aan te beschikken over een uitstekende voertuigbeheersing en – bediening.

• Kan dit toepassen bij (extreem) hoge snelheden.

Begeleidingsvaardigheden toepassen

• toont verkeersinzicht te hebben, waarbij hij effectief gebruik maakt van de taal van de weg en tijdig heeft ingespeeld op de gedragingen van andere. Daarbij weegt hij doel en middel af tegen de te nemen risico’s.

• anticipeert vroegtijdig op mogelijke reacties van het overige verkeer.

• herkent de beperkingen en de mogelijkheden van het verkeer en maakt daar zo nodig effectief gebruik van. Hij verstoort het verkeersbeeld niet meer dan nodig.

• neemt beslissingen vlot, goed getimed, weloverwogen en daadkrachtig.

• kan in het moment een plan bedenken en deze uitvoeren (actie-intelligentie).

• gebruikt op de juiste wijze proportioneel de bevoegdheden t.a.v. verkeer regelend optreden, de vrijstelling en de wettelijke bepalingen.

• kan inschatten welke kruising belangrijk is en dus geregeld moet worden en welke ondergeschikt is en overgeslagen kan worden.

• geeft bij het verkeersregelend optreden duidelijke tekens en regelt het verkeer op veilige wijze, passend bij de gekozen begeleidingsvorm.

• werkt samen met collega’s en draagt bij aan een optimale teamprestatie.

Veiligheid waarborgen

• brengt tijdens de begeleiding de eigen veiligheid, die van de medebegeleiders en overige weggebruikers niet in gevaar.

Communiceren

• communiceert zowel voor, tijdens als na de begeleiding op duidelijke en volledige wijze met de medebegeleiders, chauffeur(s) van de te begeleiden voertuigen, de meldkamer en eventuele andere betrokkenen. Hij maakt daarbij effectief gebruik van de communicatiemiddelen.

Professionele beroepshouding tonen

• toont bij de uitvoering van de functie voorbeeldgedrag naar burgers en collega’s en dat hij professioneel en integer handelt.

Begeleidingsactie evalueren

• onderbouwt op welke wijze zijn handelen heeft bijgedragen aan een veilige en tijdige aankomst van ‘de stoet’.

• reflecteert op de keuzes die tijdens de voorbereiding en uitvoering zijn gemaakt en kan daarbij verbeterpunten benoemen.

Protocollaire vertrek en aankomst

• kan de, bij de begeleiding behorende, (vaste) opstellingen van de motoren uitvoeren.

• kan de, bij de begeleiding behorende, (vaste) commando’s opvolgen en uitvoeren.

• kan tijdens het wegrijden en aankomen de juiste rijpositie handhaven.

130. Kwalificatiedossier Vervolg PD-onderzoek Forensische Opsporing Generiek

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid en om het bijhorende certificaat of diploma te ontvangen.

Ten aanzien van de juridische kennis en het opmaken van een proces-verbaal kan de student:

  • de juridische, tactische en beleidsmatige kaders en bevoegdheden toepassen op een Maatwerk(+)44 PD-onderzoek en daarbij waar nodig schakelen tussen wet- en regelgeving en/of beredeneerd afwijken van kaders indien de situatie dit vereist.

  • mogelijke strafbare feiten die van toepassing zijn op het sporenbeeld benoemen en toelichten en deelnemingsvormen daarbij benoemen.

  • verbanden leggen tussen het strafbare feit, eigen bevindingen en de forensische onderzoeksresultaten en deze vertalen naar forensische bewijslast en deze kunnen toelichten in de context van de zaak.

  • bevindingen helder en transparant schriftelijk rapporteren en beslissingen motiveren in een forensisch journaal, een proces-verbaal en/of een dossier.

  • technische FO-informatie schriftelijk en mondeling (ook bij compareren) begrijpelijk weergeven.

Ten aanzien van methodisch werken kan de student:

  • zelfstandig een Maatwerk(+) PD-onderzoek uitvoeren aan de hand van het 5-fasenmodel.

  • de basisprincipes van kwaliteitsmanagement en PD-management toepassen en daarbij de beschikbare informatiebronnen benutten.

  • een PD bevriezen en opschalen en de juiste voorzorgsmaatregelen treffen en veilig werken voor mens, omgeving en spoor vooraf en tijdens het uitvoeren van een Maatwerk(+) PD-onderzoek.

  • principes van scenariogerichte opsporing toepassen en voor Maatwerk(+) PD-onderzoeken hypotheses en scenario’s opstellen, verifiëren en/of falsificeren.

  • navolgbaar handelen op basis van de geldende standaarden, generieke processen, grenzen en mogelijkheden van de eigen functie, hier indien nodig beredeneerd van afwijken en hierover verantwoording afleggen en hierop reflecteren.

  • Kan prioriteren en samenwerken op een PD en kan communiceren en discussiëren met betrokkenen met betrekking tot een Maatwerk(+) onderzoek.

  • onderzoeksmogelijkheden voor vervolgonderzoeken herkennen en doorverwijzen en daarbij de juiste onderzoeksvraag stellen.

  • een dossier opbouwen en daarin de chain of custody en de chain of evidence vastleggen door de opbouw van producten.

Ten aanzien van het veiligstellen van sporen kan de student:

  • sporen veiligstellen (zoeken, zichtbaar maken, veiligstellen en vastleggen in overzicht en detail) conform de standaarden en de onderlinge prioritering.

  • breed toepasbare kennis van alle spoorsoorten en (grenzen aan) mogelijkheden daarvan binnen en buiten de politieorganisatie toepassen, zodanig dat hij een inschatting kan maken van de waarde en relevantie van het spoor en wenselijk vervolgonderzoek.

  • complexe spoortypen op een juiste wijze bemonsteren dan wel veiligstellen.

  • van bemonsteringstechnieken en methoden van veiligstellen benoemen wat de beperkingen zijn.

  • veiligheidsrisico’s en contaminatierisico’s van het veilig te stellen spoor en de bemonstermethode vertalen naar veilig handelen bij het uitvoeren van de methode.

Ten aanzien van visualisatie kan de student:

  • sporen en omgevingen visualiseren in het kader van een opsporingsonderzoek, daarbij bepalen wat de best passende methode is voor het gewenste resultaat en met zo min mogelijk contaminatie en op een veilige wijze.

  • de door de forensische opsporing gebruikte visualisatie-apparatuur en forensische lichtbronnen bedienen en instellingen kiezen waardoor het gewenste resultaat bereikt wordt.

  • de lichtomstandigheden beïnvloeden, eventueel met hulpmiddelen, om het gewenste resultaat te bereiken.

  • beredeneren welke kwaliteit voldoende is om een onderzoek te ondersteunen, aangeven wanneer iets buiten de eigen mogelijkheden valt en adviseren over mogelijke vervolgvisualisatie.

  • schriftelijk werk en visualisatie op elkaar afstemmen tijdens en na een onderzoek.

Ten aanzien van ketenawareness kan de student:

  • de eigen rol en positie in het opsporingsonderzoek en het strafproces duiden en die van ketenpartners.

  • het belang van verschillende ketenpartners binnen het opsporingsonderzoek overwegen en op basis daarvan ketenpartners inschakelen.

  • multidisciplinair samenwerken en daarbij handelen op basis van de grenzen en mogelijkheden van de eigen functie.

  • de juiste (vervolg)vragen stellen aan ketenpartners en de juiste informatie aanleveren.

  • resultaten van ketenpartners interpreteren en overleg voeren daarover.

Ten aanzien van de psychologie van de forensische opsporing kan de student:

  • professioneel omgaan met emoties bij betrokkenen van misdrijven en de juiste gesprekvoeringstechnieken toepassen, daarbij zorgvuldig omgaan met ethische en multiculturele waarden en normen.

  • de bij forensische opsporing spelende psychologische processen herkennen, sturen en bewust inzetten.

  • eigen grenzen aangeven en emoties bespreekbaar maken en mentaal weerbaar optreden in een gegeven werksituatie.

  • de gevolgen van traumatische ervaringen bij collega’s tijdig onderkennen en daar op de juiste wijze aandacht aan schenken (zoals doorverwijzing naar (interne) ondersteuning).

131. Kwalificatiedossier Verzorgen van verbindingsverkeer

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De verbindingsfunctionaris wordt ingezet tijdens optredens van een ME-peloton. De verbindingsfunctionaris stelt een verbindingsschema op op basis van een operationeel plan en maakt het commandovoertuig gereed voor inzet aan de hand van een verbindingsschema. Kenmerkend voor het werk is het werken in teamverband, het optreden in het kader van CBRN, de interactie met het publiek, het optreden in het publiek domein, interactie met andere eenheden, de kans op confrontatie met geweld en escalatie van geweld.

Resultaat

  • Het communicatieproces is goed verlopen (vanuit de verbindingsspecialist)

II. Examenvereisten

Maakt en controleert het verbindingsschema45

  • Vertaalt operationeel plan in een passend verbindingsschema

  • Past gespreksgroepen toe

  • Houdt rekening met de capaciteit van het verbindingsnetwerk

  • Maakt een gestructureerd en leesbaar schema

Maakt het commandovoertuig gereed

  • Gaat zorgvuldig om met materialen en middelen

    • Werkt nauwkeurig in het commandovoertuig

    • Schakelt apparatuur volgens procedure in

    • Past verbindingsmethoden toe en stelt gespreksgroepen in

    • Checkt of er voldoende mobilofoons beschikbaar zijn

  • Lost storingen op

    • Herkent kleine storingen en meldt deze

    • Heeft kennis van de werking van verbindingsmiddelen

    • Geeft aan hoe een storing opgelost kan worden

Verzorgt verbindingen tijdens praktijkinzet

  • Communiceert op effectieve wijze

    • Neemt actief deel aan briefing en debriefing

    • Scheidt hoofd- en bijzaken

    • Stelt prioriteiten

    • Geeft berichtgeving objectief door

    • Maakt een vertaalslag van de opdrachten richting de eenheden

    • Gebruikt ME-vaktermen

    • Gebruikt passende radioprocedures

    • Houdt het journaal op hoofdlijnen bij

  • Functioneert in commandostructuur

    • Voert commando’s uit

    • Draagt binnen de grenzen van de opdracht oplossingen aan

  • Werkt constructief samen met leidinggevenden (PE, pelotonscommandant) en binnen en/of buiten de regio (andere verbindingsfunctionarissen en de meldkamer)

  • Handelt actie-intelligent

    • Neemt actief waar en herkent signalen

    • Handelt proactief

  • Gaat zorgvuldig om met verbindingsmiddelen

  • Bepaalt de positie

    • Heeft geografisch overzicht op de situatie

    • Houdt actuele informatie over de inzet bij

  • Toont een professionele beroepshouding

    • Functioneert zelfstandig en flexibel en op basis van inschatting van de eigen mogelijkheden

    • Kan feedback geven en ontvangen

    • Signaleert emoties en stress bij zichzelf en anderen en handelt hiernaar

    • Reflecteert op eigen handelen en durft het eigen optreden ter discussie te stellen

    • Handelt integer, met respect en kan omgaan met onzekerheden

132. Kwalificatiedossier Vorming en Toetsing van Scenario’s

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Intelligence neemt inmiddels een nadrukkelijke positie in binnen Politie Nederland en de ondersteunende diensten. Dat vraagt wat van de analist van nu en van de toekomst. Van deze nieuwe intell-medewerker wordt meer verwacht; het duiden van informatie en advies, draagvlak en kennis, pro activiteit en een brede oriëntatie. Het doel van de kerntaak VTS is om de student startbekwaam te maken voor de rol van zaaksanalist/tactisch analist. De student zal kennis, vaardigheden en houdingsaspecten verwerven die nodig zijn om op basis van data van een bepaalde omvang en complexiteit, beschrijvende, verklarende en voorspellende analyses te kunnen produceren waarmee richting kan worden gegeven aan de gehele besluitvorming.

De VTS leidt op tot (tactisch) analist. Voor analysewerkzaamheden binnen een Team Grootschalige Opsporing wordt de tactisch analist aangesteld binnen een Vaste Kern Leidinggevenden (als adviseur voor onder meer kritische reflectie).

In de opleiding VTS is de zaaksanalist tot het volgende in staat (kritische beroepssituaties):

Vakvaardigheden

1 Stelt, binnen een TGO (team grootschalig optreden), op methodologisch verantwoorde wijze

hypothesen en scenario’s op en toetst deze. Maakt bij het opstellen gebruik van creatieve en

brainstormtechnieken.

2 Adviseert over eventuele inzet van externe deskundigen binnen de keten.

Praktijkrepertoire

3 Improviseert en doorbreekt bestaande denkkaders.

4 Heeft een open houding en neemt ideeën van teamleden serieus.

5 Voorkomt een tunnelvisie.

6 Staat open voor kritiek.

7 Draagt bij aan de professionalisering van de organisatie.

Expertise

8 Schrijft een reactief of proactief praktijkadvies met betrekking tot de gevormde en getoetste

scenario’s en geeft aanbevelingen voor de te kiezen recherchestrategie.

133. Kwalificatiedossier Voortgezette Rijvaardigheid Motor (VRM)

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijhorende gedragsindicatoren. Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer en zijn voor het werkveld een logische en herkenbare combinatie van leeruitkomsten, passend bij een functie, rol of expertise uit het werkveld.

Leeruitkomsten beschrijven wat een student geacht wordt te weten, te begrijpen en te kunnen toepassen na afronding van een leerperiode of de opleiding in zijn geheel (NVAO, 2015). Om dit inzichtelijk te maken, is dit weergegeven in werkprocessen en bijbehorende competenties en gedragsindicatoren.

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat.

De kerntaken, werkprocessen en gedragsindicatoren voor de VRM worden in de tabellen hieronder weergegeven.

Kerntaken

Werkprocessen

Het uitvoeren van de werkzaamheden van een motorrijder categorie B.

• Rijvaardigheid

• Sluitrijder Basis

Werkproces 1: Eigen rijvaardigheid

Omschrijving

Competenties

In het rijtechnische deel van de opleiding leert de student zich in overeenstemming met het gestelde in de Brancherichtlijn Politie verplaatsen en verricht werkzaamheden vanuit de dynamiek (handhaving).

Vereiste competenties Generalist GGP:

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

• Sociale vaardigheid

Gedragsindicatoren

De B- motorrijder:

Zorg dragen voor de veiligheid

• draagt zorg voor zijn eigen veiligheid en die van zijn omgeving.

Anticiperen en verkeersinzicht

• schat, op basis van kijktechniek weersomstandigheden, weg- en verkeerssituaties op een juiste manier in. Neemt op basis van deze inschatting tijdig logische beslissingen.

• maakt effectief gebruik van de taal van de weg en speelt tijdig in op de gedragingen van andere weggebruikers.

• herkent de beperkingen en de mogelijkheden van het verkeer en maakt daar zo nodig effectief gebruik van.

Uitvoeren rijtechnieken

• toont een veilige en beheerste voertuigbediening.

• voert de rijtaken, waaronder de secundaire voertuigbediening, onder alle omstandigheden op de juiste wijze en verkeersveilig uit.

• benut de meerwaarde van de motor, zoals de wendbaarheid, de handelbaarheid en de beperkte breedte zo optimaal mogelijk.

• voert, zowel tijdens het rijden onder normale omstandigheden, als tijdens het rijden van zoek-, volg- en spoedopdrachten, onder andere de onderstaande rijtechnieken op een tactische, veilige en technisch juiste wijze uit:

− bochtentechniek

− inhaaltechniek

− veranderen van richting

− berijden van auto(snel)wegen

− bijzondere verrichtingen, zoals keren, manoeuvreren en stapvoets rijden

− rijden op bijzondere weggedeelten, kruisingen en splitsingen van wegen

− rijden met hoge snelheden

Wettelijke bepalingen toepassen

• past de verkeerswetgeving op correcte wijze toe.

• maakt in voorkomende gevallen proportioneel gebruik van de verleende vrijstellingen en handelt in alle gevallen in overeenstemming met de Brancherichtlijn.

Risicoperceptie toepassen

• herkent risicovolle situaties en past het rijgedrag hier bewust op aan.

Beslissingsvaardigheid/prioritering tonen

• Neemt vlot en daadkrachtig beslissingen zonder dat hierbij de rijtechnieken en de veiligheid in het geding komen.

Professionele beroepshouding tonen

• handelt professioneel en integer, overeenkomstig de waarden en missie van de Nationale Politie. De daarin benoemde kernwaarden van de politie zijn: integer, betrouwbaar, moedig en verbindend.

Werkproces 2: Sluitrijder basis

Omschrijving

Competenties

In het onderdeel ‘Sluitrijder basis’ van de opleiding leert de student op een opvallende surveillancemotor, op een veilige doeltreffende wijze zijn werkzaamheden als sluitrijder basis binnen een verkeerstechnische begeleiding uit te voeren.

Ook voor dit werkproces geldt dat de student zich in overeenstemming met het gestelde in de Brancherichtlijn Politie leert verplaatsen.

Vereiste competenties Generalist GGP:

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

• Sociale vaardigheid

Gedragsindicatoren

De motorrijder B:

Voorbereiden begeleidingsactie

• overziet de route en de kritieke punten in de route.

Begeleidingsvaardigheden toepassen

• neemt beslissingen die het meest logisch en best passend zijn in de situaties die hij tegenkomt.

• neemt beslissingen vlot, goed getimed, weloverwogen en daadkrachtig.

• gebruikt proportioneel de bevoegdheden t.a.v. verkeersregelend optreden, de vrijstelling en de wettelijke bepalingen.

• geeft bij het verkeersregelend optreden duidelijke tekens en regelt het verkeer op veilige wijze, passend bij de gekozen begeleidingsvorm.

• werkt samen met collega’s en draagt bij aan een optimale teamprestatie.

Veiligheid waarborgen

• draagt zorg voor zijn eigen veiligheid en die van zijn omgeving.

Communiceren

• communiceert zowel voor, tijdens als na de begeleiding op duidelijke en volledige wijze met zijn medebegeleiders, chauffeur(s) van de te begeleiden voertuig(en) en eventuele andere betrokkenen. Maakt daarbij effectief gebruik van de beschikbare communicatiemiddelen.

Professionele beroepshouding tonen

• handelt professioneel en integer, overeenkomstig de waarden en missie van de Nationale Politie. De daarin benoemde kernwaarden van de politie zijn: integer, betrouwbaar, moedig en verbindend.

Begeleidingsactie evalueren

• evalueert effectief hoe zijn handelen heeft bijgedragen aan de verkeerstechnische begeleiding.

134. Kwalificatiedossier Wijkagent

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

1. De wijkagent

De wijkagent werkt als verbindende vertegenwoordiger van de politie vanuit een eigenstandige verantwoordelijkheid als betrouwbare en vakkundige partner in een complexe en contextrijke omgeving (wijk, wereld en web) (mee) aan het oplossen van veiligheidsvraagstukken. De wijkagent bouwt en onderhoudt netwerken. De wijkagent werkt in een samenspel met belanghebbenden (bestuur, maatschappelijke instanties, bedrijven, burgers en partners in veiligheid) en werkt op basis van een methodisch verantwoorde werkwijze. De wijkagent is bereid adequaat en systematisch te reflecteren op het eigen handelen.

De wijkagent is in staat om aan de hand van inzichten en methodieken concrete, complexe vraagstukken die leven in zijn wijk, al dan niet samen met anderen, binnen en buiten de politieorganisatie, adequaat:

  • te analyseren (relevante informatie verzamelen, ordenen, ontleden en interpreteren (oorzaken, uitingsvormen, de rol van betrokkenen);

  • te vertalen naar concrete en onderbouwde oplossingen (voorstellen, activiteiten, projecten) en uit te voeren; en

  • zowel de uitkomsten als het proces dat daaraan vooraf ging (zelf)kritisch te evalueren (terughalen, bekritiseren) en leermomenten aan te wijzen rond het eigen methodisch werken, maar ook waar het gaat om de rol van de wijkagent in relatie tot gebiedsgebonden politiezorg.

2. Overkoepelende competenties

De wijkagent:

  • heeft een onderzoekende houding;

  • heeft een proactieve houding;

  • toont leer- en ontwikkelvaardigheden;

  • weet als politiefunctionaris zijn weg te vinden, zowel in de haarvaten van de lokale werkomgeving (de wijk) als in het lokaal bestuurlijke domein (bestuursrechtelijk en politiek bestuurlijk).

3. Analyseren van het krachtenveld

De wijkagent:

  • kan zijn beroepspraktijk analyseren als een complex en dynamisch samenspel van posities, belangen, wensen en mogelijkheden, die van invloed zijn op zijn positie en handelen, zowel op gebied van wijk, web als wereld;

  • kan een overwogen inschatting maken van mogelijke belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op zijn positie en handelen als wijkagent;

  • kan zijn eigen positie en handelen relateren aan beide bovenstaande aspecten.

4. De wijkagent als persoon achter de professional

De wijkagent:

  • duidt de overtuigingen die ten grondslag liggen aan zijn professionele keuzes en geeft aan op welke manier zijn handelen verder kan worden verbeterd;

  • benoemt welke persoonlijke kenmerken helpend dan wel beperkend zijn bij zijn handelen als wijkagent, weet welke consequenties hij daaraan verbindt en vertaalt dit in zijn handelen;

  • geeft aan op welke wijze zijn keuzes en handelen bijdragen aan de positie en meerwaarde als wijkagent.

5. Werken in het krachtenveld

De wijkagent:

  • werkt op een methodische en integrale wijze aan vraagstukken op het gebied van veiligheid en leefbaarheid in de lokale context, gericht op duurzame resultaten;

  • maakt in zijn werkwijze onderscheid tussen oorzaken, uitingsvormen en oplossingsrichtingen;

  • werkt niet alleen zaak- en taakgericht, maar ook procesgericht;

  • draagt bij aan betekenisvolle interventies die aansluiten bij de wensen en mogelijkheden in wijk, web en wereld.

135. Kwalificatiedossier Wijkagent (niveau 6)

Inhoudsopgave

1

Inleiding

 

1.1

Leeswijzer

 

1.2

Definities

2

Context

 

2.1

Beschrijving werkveld/beroepspraktijk

 

2.2

Kern van het beroep

 

2.3

Relevantie voor de beroepspraktijk

 

2.4

Typerende beroepshouding

3

Opbouw Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

 

3.1

Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

 

3.2

Uitsplitsing kerntaken en bouwstenen Wijkagent (niveau 6)

4

Beschrijving kwalificatie

 

4.1

Beschrijving kerntaken en onderliggende bouwstenen/leeruitkomsten

 

4.2

Overige vereisten

Bijlage 1: Verantwoording

Bijlage 2: Kwalificatievereisten Fysiek-motorische vaardigheid

Bijlage 3: Kwalificatievereisten Basis rijvaardigheid auto

Bijlage 4: Kwalificatievereisten RTGP

Bijlage 5: Kwalificatievereisten Eerste hulp door politie

1. Inleiding

In 2019 heeft de korpsleiding van de politie zes nieuwe beroepsprofielen vastgesteld. In deze beroepsprofielen beschrijft de politie via de zes politieberoepen welke medewerkers er nodig zijn om het werk uit te kunnen voeren. Het gaat dan over vakbekwame medewerkers. De Politieacademie gebruikt de beroepsprofielen om te kijken welke kwalificaties nodig zijn om politiemensen op te leiden die zijn toegerust op het werk dat ze gaan doen. Het gaat dan om het niveau van startbekwaamheid, omdat iemand naast een goede opleiding ook werkervaring nodig heeft om vakbekwaam te worden.

De Politieacademie levert nieuwe collega’s af die hebben aangetoond dat zij over de noodzakelijke kennis en vaardigheden en over de juiste beroepshouding beschikken om in de praktijk aan de slag te gaan bij de politie. De aangetoonde startbekwaamheid geeft recht op een politiediploma.

Om helder vast te leggen wat wordt verstaan onder de startbekwaamheid, zijn er kwalificaties. In een kwalificatiedossier wordt de vereiste kennis, houding en vaardigheden beschreven op het niveau van startbekwaamheid. Elke kwalificatie binnen een kwalificatiedossier beschrijft de eisen waaraan iemand moet voldoen om zijn diploma te behalen.

Deze kwalificatie hoort bij het beroepsprofiel Wijkagent. Voor dit beroep zijn er meerdere kwalificatieniveaus.

Met het aanbieden van een kwalificatie leggen belanghebbende partijen in het politieonderwijs verantwoording af aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de kwalificatie van politiemedewerkers. Dit is de verantwoordingsfunctie van de kwalificatie. Daarnaast worden kwalificaties gebruikt om richting te geven aan onderwijsontwikkeling en examinering.

De Politieacademie ontwikkelt kwalificaties in samenwerking met het werkveld en stakeholders. En legt deze voor aan de commissie Kwalificatiestructuur Politieonderwijs (KSP) van de Politieonderwijsraad (hierna: de Raad). Na advies van deze commissie en de Raad stelt de Minister van J&V de kwalificatie vast als deze voldoet aan alle eisen.

1.1. Leeswijzer

In dit document wordt allereerst algemene informatie over de context van het beroep gegeven. Daarna wordt een overzicht weergegeven van de kwalificatiestructuur Politieonderwijs. Vervolgens wordt deze kwalificatie beschreven, in de vorm van kerntaken uitgewerkt in onderliggende bouwstenen, instroomvereisten en beroepsvereisten. Dit begint met een algemene basis, die voor elke kwalificatie gelijk is. Daarna volgt de brede gemeenschappelijke basis, die van toepassing is op meerdere verwante kwalificaties op hetzelfde niveau. Aan de Wijkagent (niveau 6) verwante kwalificaties zijn de Rechercheur (niveau 6), de Politieagent (niveau 6) en de Politieleider (niveau 6). Zij delen gemeenschappelijke kerntaken die maken dat politiefunctionarissen met deze kwalificaties generiek inzetbaar zijn. In de algemene basis en de brede gemeenschappelijke basis wordt daarom gesproken over de Politiefunctionaris, soms aangevuld met specifieke onderdelen voor – in dit geval – Wijkagent. Als derde onderdeel zijn de specifieke kerntaken voor deze kwalificatie beschreven. Dit zijn de taken voor de Wijkagent (niveau 6). Tot slot is er een bijlage opgenomen, waarin de totstandkoming van deze kwalificatie verantwoord wordt, aan de hand van de criteria die gehanteerd worden door de KSP en de Raad.

Omwille van de leesbaarheid is steeds ‘hij’ gebruikt in de tekst. Waar ‘hij’ staat kan uiteraard ook ‘zij’, ‘hen’ of ‘die’ worden gelezen. Om verder bij te dragen aan de leesbaarheid van deze kwalificatie worden de belangrijkste begrippen vooraf uiteengezet.

Om herhaling in de uitwerking van de bouwstenen te voorkomen, zijn de vaardigheden zoveel mogelijk opgenomen in de leeruitkomsten. Daarom is er alleen een Body of Knowledge (BOK) vormgegeven, gevuld met kennisaspecten. Kerntaken en bouwstenen worden als op zichzelf staande leerheden benaderd. Om die reden is er bij het lezen van deze kwalificatie kans op herhaling.

De BOK is opgebouwd aan de hand van zogenaamde kernthema’s, passend bij het niveau van de kwalificatie. Kennis op niveau 6 wordt in het NLQF als volgt geduid:

  • Bezit gevorderde, gespecialiseerde kennis van, en kritisch inzicht in, theorieën, en concepten van een beroep, kennisdomein en/of breed wetenschapsgebied.

  • Bezit brede, geïntegreerde kennis en begrip van de omvang van de belangrijkste gebieden en grenzen van een beroep, kennisdomein en/of breed wetenschapsgebied.

  • Bezit kennis en begrip van enkele belangrijke actuele problemen, onderwerpen en specialismen gerelateerd aan een beroep, kennisdomein en/of breed wetenschapsgebied.

1.2. Definities

Term

Omschrijving

Toelichting bij de omschrijving

Beroepsprofiel

Een beschrijving van de essentie van een beroep, op het niveau van een ervaren (vakbekwaam) medewerker; de taken en verantwoordelijkheden die bij een beroep horen, en de ontwikkelingen die hierin verwacht worden.

De essentie van een beroep

- betreft de typische kenmerken van een beroep

- benadrukt de aard van beroeps-uitoefening

- benadrukt de context waarbinnen de taken worden uitgeoefend.

Ook moet duidelijk zijn wat het beroep in kwestie onderscheidt van andere beroepen.

In de zes beroepsprofielen voor de politie zijn, anders dan in sommige beroeps(competentie)profielen voor het mbo en hbo, geen vereiste kennis, houding en vaardigheden opgenomen. Ook zijn de beroepen niet op een kwalificatieniveau ondergebracht.

Bouwsteen

Een bouwsteen is een eenheid van leeruitkomsten en bestaat uit minimaal 1 leeruitkomst (kleinste eenheid). Het gaat om een resultaat (verworven kennis, vaardigheden en houding) dat op zichzelf staat en als zodanig aangetoond kan worden.

 

Diploma of certificaat politieonderwijs

Door de Minister van Justitie en Veiligheid erkend document waarmee is aangetoond en vastgelegd dat de eigenaar beschikt over de vereiste kennis, houding en vaardigheden die in de bijbehorende kwalificatie zijn beschreven.

 

Generieke inzetbaarheid en specifieke inzetbaarheid

Een ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan:

- Generiek inzetbaar zijn

- Specifiek inzetbaar zijn

De generieke inzetbare ambtenaar is bekwaam en inzetbaar voor de brede politietaak: opsporing, handhaving en hulpverlening. Hiervoor behaalt de ambtenaar een brede beroepskwalificatie.

De specifiek inzetbare ambtenaar is bekwaam en inzetbaar voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Hiervoor behaalt de ambtenaar een relatief ‘smalle’ kwalificatie.

Generieke inzetbaarheid is bijvoorbeeld aan de orde bij de LFNP-vakgebieden GGP en Tactische opsporing.

Specifiek inzetbare politiemedewerkers hebben hun expertise buiten de politie opgedaan. Deze expertise zetten ze gericht in voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Zij zijn dus ook bekwaam voor specifieke onderdelen van het politiewerk. Dit is bijvoorbeeld mogelijk voor de LFNP-vakgebieden Forensische opsporing en Intelligence.

De specifiek inzetbare medewerker is breed bevoegd, maar moet zich onthouden van werkzaamheden buiten het vakgebied waarvan zijn functie onderdeel uitmaakt1.

Generieke kwalificatie-eisen

In de kwalificatiedossiers politieonderwijs zijn generieke kwalificatie-eisen van toepassing. Voor mbo-kwalificaties betreft dit eisen voor Nederlands, Engels (alleen niveau 4) en rekenen, en loopbaan en burgerschap.

Generieke kwalificatie-eisen voor kwalificaties op hoger onderwijsniveau zijn verwoord aan de hand van 'Dublin-descriptoren'. Dit betreft (het toepassen van) kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie- en leervaardigheden.

Deze komen overeen met generieke kwalificatie-eisen in het regulier onderwijs.

Voor Nederlands, Engels en rekenen zijn referentieniveaus ontwikkeld. Alle generieke kwalificatie-eisen zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. In verband met de aansluiting van het politieonderwijs op het reguliere onderwijs, wordt deze eisen ook toegepast in de kwalificatiedossiers op mbo- en hoger onderwijsniveau binnen het politieonderwijs.

Kerntaak

Een onderscheiden deel van de beroepsuitoefening. Kerntaken zijn kenmerkende werkzaamheden waarop een kwalificatie is gericht. Kerntaken kunnen meer of minder breed zijn geformuleerd en meer of minder deskundigheid vergen.

 

Kwalificatie

Wat moet een startbekwaam medewerker kennen, kunnen, willen en durven om aan het werk te kunnen in een politieberoep of -taak, door te kunnen stromen naar vervolgonderwijs en om te kunnen functioneren als burger. De kwalificatie is 'de lat' waaraan de student moet voldoen.

De kwalificatie beschrijft de inhoudelijke eisen (het ‘wat') waar het onderwijs (examen en opleidingen) zich op moet richten. Dit ‘wat’ valt onder de ministeriele verantwoordelijkheid.

Een kwalificatie beschrijft de aansluiting van het onderwijs op het werkveld. Een kwalificatie is de inhoudelijke basis voor het ontwikkelen van examens en het opleidingsprogramma (ook curriculum genoemd).

Conform geldende wet- en regelgeving stelt de Minister van J&V de kwalificaties voor het politieonderwijs vast.

Kwalificatiebewijs

Een kwalificatiebewijs van het politieonderwijs is een waardepapier, erkend door de Minister van Justitie en Veiligheid, dat uitdrukt over welke kennis, houding en vaardigheden de houder van het kwalificatiebewijs beschikt. Er zijn twee soorten kwalificatiebewijzen: diploma’s en certificaten.

 

Kwalificatiedossier

Een verzameling van kwalificaties die direct met elkaar samenhangen. Deze kunnen geordend zijn naar (werk)context, inhoud en/of niveau.

Een kwalificatiedossier is van toepassing bij modaliteit 1.

Kwalificatiestructuur (KSP)

Stelsel van kwalificaties en kwalificatiedossiers voor politieonderwijs, die onderling samenhangen.

In het politieonderwijs heeft de KSP twee functies:

- Richting geven aan het politieonderwijs

- Verantwoording afleggen aan de Minister van J&V en de samenleving over de bekwaamheden van executieve politiemedewerkers.

Kwalificatievereisten

Het geheel van wat een startbekwaam medewerker moet kennen, kunnen, willen en durven om aan het werk te kunnen in een politiefunctie of -taak (‘de lat’ waaraan de student moet voldoen).

Kwalificatievereisten zijn van toepassing bij modaliteit 2.

Leeruitkomst

Een meetbaar resultaat van wat de student moet kennen, kunnen, willen en durven, ongeacht de leerroute die de student heeft gevolgd.

- Leeruitkomsten zijn beschrijvingen van de kennis, vaardigheden en attituden, inclusief het beheersingsniveau, dat een student bereikt moet hebben na afronding van het leerproces.

- Dit is een manier om een kwalificatie te beschrijven.

LFNP

Het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Het LFNP bevat beschrijvingen van functies, bijbehorende werkterreinen, aandachtsgebieden en rollen. De competentie- en opleidingsprofielen vormen integraal onderdeel van het LFNP.

 

Startbekwaamheid

De bekwaamheid van een 'starter' in zijn werk.

Een medewerker is startbekwaam als hij net zijn diploma of certificaat heeft behaald.

Dit geldt ook voor het vakspecialistisch onderwijs.

Vakbekwaamheid

Vakbekwaam is iemand wanneer hij zijn beroep, functie of taak goed en in de volle breedte beheerst (een ervaren of ‘vakvolwassen’ medewerker).

Op basis van werkervaring en begeleiding kan een medewerker zich, na het behalen van zijn diploma, verder ontwikkelen richting vakbekwaamheid. Doorgaans heeft een medewerker, na het afronden van een opleiding, ongeveer 10.000 uur of 3 jaar nodig om in zijn werk het niveau van vakbekwaamheid te bereiken.

Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid

Dit betreft één van de zogenaamde descriptoren uit het NLQF (Nederlands Kwalificatieraamwerk) en gaat over

- de mate van samenwerking

- de mate waarin een startbekwame beroepsbeoefenaar aanspreekbaar is op het eigen handelen en/ of dat van anderen

- de mate waarin verantwoordelijkheid gedragen kan worden voor de eigen werk- en studieresultaten en/ of dat van anderen.

 

Voorbehouden handeling

(wettelijke beroepsbevoegd-heden en -vereisten)

Handelingen in het beroep of delen daarvan, waaraan wettelijke eisen zijn gesteld.

In de basiskwalificaties voor het politieonderwijs zijn voorbehouden handelingen die een beginnend politiemedewerker moet uitvoeren, opgenomen. In sommige gevallen moet een politiemedewerker (tijdens of na de basisopleiding) extra gekwalificeerd worden voor bepaalde handelingen.

Kwalificaties die op deze voorbehouden handelingen zijn gericht, vallen doorgaans onder modaliteit 2 en zijn opgenomen in de KSP.

1 Meer informatie over specifieke inzetbaarheid is te vinden in het Staatsblad 2018-204

2. Context

2.1. Beschrijving werkveld/beroepspraktijk

De Politiewet omschrijft de taak van de politie als volgt:

De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

De politie is ‘waakzaam en dienstbaar’ aan de waarden van de rechtsstaat. Deze missie vervult de politie door, afhankelijk van de situatie, gevraagd en ongevraagd te beschermen, te begrenzen of te bekrachtigen. Bij het beschermen van mensen gaat het om hun leven, vrijheid en bezittingen. Begrenzen betreft het beperken en beëindigen van ongeoorloofd, al dan niet gewelddadig gedrag. Bekrachtigen heeft te maken met de ondersteuning van gewenst gedrag en het creëren van structurele samenwerkingsverbanden die de veiligheid bevorderen. De politie is zich bewust van zijn taak en positie in de Nederlandse democratie en van zijn dienende rol in de maatschappij. De politie dient dit op een rechtvaardige manier te doen, in de ogen van een enorm divers publiek.

De politieorganisatie kent drie nauw samenwerkende niveaus: lokaal, regionaal en nationaal. Op al deze niveaus spelen ook de internationale en digitale context een rol, want de ontwikkeling van criminaliteit staat steeds meer onder invloed van digitalisering, mondialisering, internationalisering en netwerkvorming. Het werkveld van de politie is heel breed, van meldkamer tot high-tech crime en van tactisch rechercheur tot specialist interventie.

De politie wil haar missie bereiken door:

  • vertrouwen te wekken door de wijze waarop zij resultaten bereikt;

  • in elke situatie alert en slagvaardig op te treden;

  • betrokken en daadkrachtig te helpen, de-escalerend te werken en waar nodig geweld te gebruiken;

  • intensief samen te werken met burgers en partners vanuit betrokkenheid, informatie delen en wederkerigheid;

  • te leren, te innoveren en te vertrouwen op haar professionals;

  • één korps te zijn: van wijk tot wereld, lokaal verankerd en (inter-)nationaal verbonden.

De vier kernwaarden van de politie vormen de basis voor iedereen die er werkt, namelijk integer, betrouwbaar, moedig en verbindend.

De politie in Nederland kent haar positie in een dynamische samenleving en beweegt zich in een snel veranderende omgeving, waarin nieuwe veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken zich in rap tempo aandienen. Dit vraagt om een flexibele organisatie die weet wat zij wil, die vooruit kijkt en die met haar partners koers bepaalt en vasthoudt en weet wat zij kan: ‘de politie van overmorgen’. De politie van overmorgen:

  • is verbonden met woning, wijk, web en wereld;

  • werkt (multidisciplinair) samen in nieuwe veiligheidscoalities, met publieke en private partners, vanuit ieders grootste toegevoegde waarde;

  • werkt met state of the art intelligence en technologie;

  • is actief transparant over wat ze doet en wat niet;

  • is een wendbare organisatie met wendbare mensen, die hun talent en vaardigheden blijven ontwikkelen.

2.2. Kern van het beroep

Deze kwalificatie betreft de wijkagent (niveau 6) die inzetbaar is als executief politiemedewerker. De wijkagent is werkzaam op een basisteam. Hij beweegt zich niet alleen in de publieke ruimte van wijk, web en wereld, maar ook in de private ruimte van wonen en werk. Zijn taken zijn breed verankerd in de lokale samenleving, treedt daarbinnen op als regisseur, maar is zonder meer politioneel. De wijkagent is fysiek, mentaal en moreel weerbaar en beschikt over alle politiebevoegdheden. De wijkagent treedt op als duidelijke vertegenwoordiger van de politie en vervult een regiefunctie, binnen het eigen werkgebied, maar ook in de eigen organisatie. Hij is het knooppunt voor de informatie-gestuurde politieaanpak en bij uitstek een verbindende politiefunctionaris. De wijkagent schakelt continu tussen interne en externe invalshoeken, benaderingen, uitvoerders en rechtsgebieden, tussen ‘street wise’ en ‘science wise’. Zijn werk heeft betrekking op een gebied, dat kan variëren tussen een complexe wijk of meerdere wijken/breed gebied samen, en/of vraagstukken met betrekking tot een specialistisch thema. Hij concentreert zich voornamelijk op de ondersteuning van gewenst gedrag in de samenleving en het creëren van structurele samenwerkingsverbanden die de veiligheid (of het thema) bevorderen. Dit doet hij door buiten de organisatie de verbinding te leggen tussen de politie en bedrijven, maatschappelijke instanties, burgers en partners in het veiligheidsnetwerk en zogenoemde bondgenoten. Hij verzamelt informatie en hij ontwerpt en realiseert in samenwerking met zijn netwerken duurzame oplossingen voor veiligheidsvraagstukken. Daarvoor moet hij zijn doelgroepen kennen, zelf zichtbaar zijn, relaties aangaan en goed verankerd zijn. Daarbinnen moet hij zich (bestuurlijk en strategisch) kunnen bewegen. Binnen de organisatie zorgt hij voor uitwisseling en verbinding van kennis op diverse werkterreinen te organiseren (basisteam, opsporing, intelligence, ondersteuners, specialisten, samenwerking tussen basisteams). Daarnaast is de wijkagent voldoende digitaal vaardig om de eigen functie uit te oefenen in de gedigitaliseerde samenleving.

De belangrijkste werkzaamheden van de Wijkagent (niveau 6) zijn:

  • het bouwen aan, onderhouden en versterken van netwerken

  • het analyseren en onderzoeken van ontwikkelingen t.b.v. duiding van veiligheids- en leefbaarheidsproblematieken

  • het ontwikkelen van betekenisvolle aanpakken voor (gebiedsgebonden) veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken

  • het werken aan veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken binnen (multidisciplinaire) samenwerkingsverbanden

  • het monitoren en evalueren van voortgang van operationele vraagstukken en/of gebiedsgebonden integrale aanpakken van veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken

2.3. Relevantie voor de beroepspraktijk

De kwalificatie Wijkagent (niveau 6) is gebaseerd op het beroepsprofiel Wijkagent en heeft een link naar diverse functies in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP).

2.4. Typerende beroepshouding

De wijkagent heeft de opgave om (via relevante netwerken) samen te werken aan veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken en het stimuleren van gewenst gedrag in de samenleving. De Wijkagent (niveau 6) moet balanceren tussen nabijheid en betrokkenheid in de praktijk en toch ook een zekere mate van afstandelijkheid. Hij is in staat écht verbinding te maken, zowel binnen de eigen organisatie als daarbuiten, (multidisciplinair) samen te werken en (langdurige) coalities aan te gaan. Maar ook het feit dat hij zich in uniform in de publieke ruimte begeeft brengt verwachtingen en verplichtingen met zich mee. Hij is zich bewust van en werkt actief aan de (informatie)positie die hij heeft in de samenleving, meer specifiek in het veiligheids- en leefbaarheidsdomein en binnen de politieorganisatie.

De Wijkagent is fysiek, mentaal en moreel weerbaar en wendbaar. Hij kent de begrenzing van zijn bevoegdheden en handelt daarnaar, maar heeft daarnaast ook een open, nieuwsgierige en onderzoekende houding. Hij is informatie-sensitief en beschikt over een uitstekend analytisch en kritisch vermogen, om vanuit meervoudig perspectief, verbanden te kunnen leggen tussen diverse informatiebronnen en te komen tot betekenisvolle aanpakken en/of scenario’s.

De Wijkagent is zich bewust van zowel zijn eigen talenten, kwaliteiten en ‘ontwikkelpunten’ als die van anderen en weet deze in te zetten. Hij werkt in gelijkwaardigheid en vanuit wederkerigheid samen met (specialistische) collega’s, partners, bondgenoten, sleutelfiguren, instanties voor zorg, onderwijs en burgers, waardoor hun beschikbare expertise en mogelijkheden slim en proactief kunnen worden benut. Gevoel voor de situatie en oog voor de persoon zijn daarbij van belang. Hij is in staat creatief en effectief in te spelen op de belangen van burgers en partners in het veiligheids- en leefbaarheidsdomein en is bijzonder communicatief vaardig. Hij werkt systematisch en methodisch en pakt de professionele ruimte om op creatieve, maar vooral betekenisvolle wijze te handelen binnen de kaders van de wet en werkwijzen te innoveren. De wijkagent voorziet anderen van feedback en staat open om feedback te ontvangen. Hij is in staat zowel zijn eigen handelen als dat van zijn collega’s vanuit kritisch oogpunt te evalueren en daarop te reflecteren, met als doel de kwaliteit van het politiewerk, de politieorganisatie, de dienstverlening, het team en zijn rol daarbinnen te bevorderen.

3. Opbouw Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

3.1. Kwalificatiestructuur Politieonderwijs

In onderstaande afbeelding is de nieuwe Kwalificatiestructuur Politieonderwijs gevisualiseerd.

Bijlage 271817.png

3.2. Uitsplitsing kerntaken en bouwstenen Wijkagent (niveau 6)

Bijlage 271818.png

4. Beschrijving kwalificatie

4.1. Beschrijving kerntaken en onderliggende bouwstenen/leeruitkomsten

Kerntaak

Werken binnen de politieorganisatie

Kent en begrijpt de organisatie en werkprocessen van de politieorganisatie en de context (democratie, rechtsstaat) waarbinnen de politie opereert.

Context van deze kerntaak

De politie heeft een bijzondere positie in de samenleving en daarmee samenhangende bevoegdheden die voorbehouden zijn aan de politie. Politiefunctionarissen hebben daarmee ook een bijzondere positie in de samenleving. Als iemand gaat werken bij de politie, dan zijn er meerdere vakgebieden, werkterreinen en rollen die iemand kan vervullen. De politiefunctionaris participeert in het veiligheidsdomein en kent daarbinnen (de grenzen van) zijn taken en bevoegdheden. In deze kerntaak ligt de nadruk op kennis, achtergronden en vorming voor het werken binnen de politieorganisatie.

Complexiteit van deze kerntaak

Voor elke politiefunctionaris is het van belang dat hij de dienende en waakzame rol van de politie in de samenleving kent, weet wat het betekent om in de politieorganisatie te werken. Ook is het van groot belang de taak, positie, missie en kernwaarden van de Nederlandse politie in de samenleving en het rechtsbestel te kennen en deze te verbinden met relevante wetgeving en beleidskaders van de politie. De politiefunctionaris moet weten waarom de politie er is en wat de politie mag. Voor de legitimiteit van de politie in de samenleving en het eigen handelen daarin is het o.a. van belang goed op de hoogte te zijn van de wettelijke kaders, de procedures en protocollen en mogelijkheden en grenzen die gelden voor zijn eigen bevoegdheden (wat kan en mag). Het toepassen van deze kennis vereist een grote mate van flexibiliteit. Omdat een situatie of taak veranderlijk van aard kan zijn moet de politiefunctionaris snel kunnen schakelen. Hij moet kennis en vaardigheden kunnen combineren en de werkwijze onderbouwd kunnen aanpassen aan de situatie. De politiefunctionaris moet ook bekend zijn met andere instanties met een toezichthoudende, handhavende en opsporende taak om te weten wat de taakopdracht van de politie is, welke taken/verantwoordelijkheden zijn belegd binnen de politieorganisatie en in het bredere veiligheidsdomein.

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

De politiefunctionaris heeft te maken met aanvullende complexiteit op ‘institutioneel gebied’. Hierbij werkt hij enerzijds binnen de organisatie in samenwerking met collega’s, maar tegelijkertijd werkt hij ook aan de organisatie, door te onderzoeken, kritisch inzicht toe te passen, te analyseren, samenhang te zien en veranderingen voor te stellen.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politiefunctionaris werkt in een team met collega’s. De politiefunctionaris speelt een actieve rol in de samenwerking met burgers en partners in het veiligheidsdomein. In deze omgevingen bouwt en onderhoudt hij actief zijn netwerken. Hij is daarin verantwoordelijk voor zijn eigen werkzaamheden.

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

De politiefunctionaris werkt samen in wisselende werkomgevingen, o.a. met collega’s, relevante partners en burgers. Hij draagt verantwoordelijkheid voor resultaten van zijn eigen handelen en voor het resultaat van het werk van zijn medewerkers. Hij bevordert het vakmanschap, van zichzelf en zijn collega’s, binnen de organisatie. Hij analyseert steeds de context waarbinnen de politie opereert en doorziet hierin patronen. Op basis van deze analyse is hij verantwoordelijk voor het initiëren de dialoog over de organisatie en de werkprocessen, en formuleert – gevraagd en ongevraagd – adviezen en verbetervoorstellen.

Bouwsteen

Weet waar de politie staat

Begrijpt de taak en positie van de Nederlandse politie tegen de achtergrond van de Nederlandse democratie, de rechtsstaat en de uitvoerende overheidsorganen. Begrijpt de rol van de politie in de samenleving.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris kan de taken en positie van de Nederlandse politie plaatsen tegen de achtergrond van de Nederlandse

democratie en rechtsstaat, de ‘brede politiefunctie’, recht en veiligheid. Hij kent de hoofdlijnen van de voor de politie relevante wet- en regelgeving en kan dit in zijn werkzaamheden toepassen. Hij heeft inzicht in het onderscheid tussen rechtshandhaving en rechtspleging en begrijpt wat dit voor zijn werk betekent. De politiefunctionaris heeft inzicht in de Nederlandse samenleving, de waarden en normen en hoe deze zich ontwikkelen. Hij kent de relevante wettelijke kaders. De politiefunctionaris kan verschillen en overeenkomsten tussen burgers en politieambtenaren en hun positie in de samenleving benoemen en toelichten. Hij kan dit vertalen naar zijn werk als politiefunctionaris. De politiefunctionaris kan de ketenpartners benoemen waarmee hij samenwerkt en die ook werkzaam zijn in de handhaving, opsporing en hulpverlening.

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

De politiefunctionaris heeft kritisch inzicht in de taak en positie van de politie, heeft begrip van het spanningsveld dat te maken heeft met die taken en kan daarmee omgaan. Hij kent de politiegeschiedenis, de actuele problemen en uitdagingen van de politie en de fenomenen in de samenleving. Hij onderzoekt en analyseert deze, kan hierop reflecteren en daarover adviseren.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Basis wet- en regelgeving

• Bestuursrecht

• Organisatie van de politie

• Samenwerken in de veiligheidsketen

Bouwsteen

Weet wat de politie is en doet

Kent de brede politiefunctie, het wettelijk kader, de legitimiteit van de politie en het eigen handelen in de samenleving, de hoofdkenmerken en de werkprocessen, systemen en procedures van de politieorganisatie en toont dit in een professionele beroepshouding.

Leeruitkomst

Organisatiedoelen en maatschappelijk effect

De politiefunctionaris kent de missie, visie en de kernwaarden van de Nederlandse politie en kan deze verbinden aan het eigen handelen. Hij kent de relevante wetgeving en relevante ontwikkelingen binnen de leidende portefeuilles. Hij kent de formele positie en taakopdracht van de Nederlandse politie en de hoofdkenmerken van de organisatiestructuur en opschaling daarbinnen. Hij kent de politiek-bestuurlijke context van de politie(organisatie) en de relevante overlegstructuren lokaal, regionaal, landelijk en internationaal.

Hij begrijpt de begrippen gezag, legitimiteit en vertrouwen in de context van de politieorganisatie en kan uitleggen hoe de missie en kernwaarden door (moeten) werken in de politiepraktijk en kan deze begrippen hanteren in zijn werkzaamheden. Hij heeft inzicht in de veranderingen in de samenleving, de impact daarvan op het politiewerk en het daarmee samenhangende belang van de informatiepositie en informatievaardigheid van de politie.

Samenwerken binnen de politie

De politiefunctionaris heeft kennis van algemene, veelvoorkomende politietaken en kan uitleggen hoe onderscheiden taken onderdeel uitmaken van werkprocessen binnen de politie. Hij kent de politieprocessen, zijn eigen positie daarin en hoe er wordt samengewerkt. Hij heeft kennis van de bevoegdheden van de politie en de eigen inzet. De politiefunctionaris kan de voor hem relevante politiesystemen en procedures benoemen en kan deze hanteren. De politiefunctionaris kan het belang van gestandaardiseerde werkmethoden uitleggen en ook waarom er soms van afgeweken wordt. De politiefunctionaris weet aan wie de politie verantwoording aflegt over het eigen handelen, resultaten en onvoorziene effecten, handelt zelf navolgbaar en legt verantwoording af ten aanzien van het eigen handelen.

Samenwerken in het veiligheidsdomein

De politiefunctionaris toont inzicht in de taken van de verschillende organen in het veiligheidsdomein, de begrenzing van hun taakopdracht en hoe ze elkaar aanvullen. Hij heeft inzicht in de mogelijkheden van een multidisciplinaire aanpak van vraagstukken met deze relevante partijen. Hij kent het belang van samenwerking met partners in het veiligheidsdomein. De politiefunctionaris heeft daarin oog voor de verschillende belangen in de interne en externe samenwerking en kan zich daarbinnen positioneren. Hij heeft zicht op wat politiewerk en politiële samenwerking omvat in termen van vraagstukken, in Nederland en in relatie tot het buitenland en het virtuele domein.

Samenwerken met burgers

De politiefunctionaris begrijpt de rechtvaardigheidsperceptie en verwachtingen van burgers over de positie en het handelen van de politie daarin. Hij begrijpt dat belangen van burgers verschillen, dat dit inlevingsvermogen en flexibiliteit vraagt van de politie, maar ook een gezaghebbende en weerbare positie

Voor de politiefunctionaris op niveau 6 geldt aanvullend:

Van de politiefunctionaris wordt verwacht dat hij met betrekking tot de organisatie kritisch inzicht en kennis en begrip van actuele problemen heeft. Vanuit inzicht in de veranderingen in de samenleving en het beoogde maatschappelijke effect, de impact daarvan op het politiewerk en het daarmee samenhangende belang van de informatiepositie en informatievaardigheid van de politie werkt hij actief aan het verzamelen van kennis. Hij vertaalt dit naar de organisatie en het handelen (ook buiten de organisatie) en werkt daarin samen met collega’s en relevante partners. De politiefunctionaris analyseert de taken en de werkprocessen en signaleert beperkingen. Hij werkt actief aan een duurzame, doelgerichte en wederkerige samenwerking in het veiligheidsnetwerk en met burgers door hen te verbinden, te betrekken in uit te voeren acties, te faciliteren en eventuele weerstand weg te nemen. Binnen deze samenwerking representeert de politiefunctionaris de politieorganisatie, heeft hij inzicht in de belangen van anderen en kan hij doelgericht communiceren. Hij vindt hierin de balans tussen regie nemen en zich dienstbaar opstellen naar andere partijen en ten behoeve van andere initiatieven, waarbij steeds het te bereiken effect centraal staat.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Basis wet- en regelgeving

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Samenwerken in de veiligheidsketen

• Methodisch werken en kwaliteit(borging)

Kerntaak

Verkrijgen en verder ontwikkelen van een professionele (beroeps)identiteit

Werkt actief aan zijn professionele ontwikkeling en (beroeps)identiteit en kwaliteit, betrekt en stimuleert en coacht anderen hierin.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in een wisselende, onvoorspelbare werkomgeving in de context van het werken binnen de politie en de (internationale) samenleving. De professionele beroepsidentiteit is leidend in het denken en handelen van iedereen die onderdeel is van de politieorganisatie. De kracht van de politiefunctionaris is om contacten te leggen, vertrouwen te wekken en vanuit dat vermogen de juiste informatie te verzamelen. Hij relateert deze informatie aan wijk, web en wereld om contextgericht in elke situatie alert en slagvaardig op te kunnen treden. Gevoel voor de situatie en oog voor de persoon zijn daarbij van belang. Zijn vakkennis en inzicht in verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) helpen de politiefunctionaris daarbij. De politiefunctionaris draagt zorg voor een samenwerking vanuit betrokkenheid en wederkerigheid, zowel collega’s, relevante partners, als met burgers. De bedoeling in de samenleving en het creëren van maatschappelijk effect staan centraal in de samenwerking. Hij kan hiertoe zowel anderen als zichzelf in positie brengen en houden waarbij hij de balans vindt tussen regie geven en nemen.

Specifiek voor de wijkagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De wijkagent werkt in teamverband samen in wisselende werkomgevingen, o.a. met collega’s, relevante partners en burgers. Hij staat daarbij met hen in nauw contact en weet ze snel en gericht bij elkaar te brengen op een specifiek thema. De omvang van het team waarin hij samenwerkt is afhankelijk van zijn positionering in de politieorganisatie.

Complexiteit van deze kerntaak

De politiefunctionaris voert politie en/of opsporingswerk uit. In de meeste situaties bieden protocollen, procedures en vaste werkwijzen houvast en bescherming in zijn handelen. Daar waar protocollen, procedures of werkwijzen niet of onvoldoende werken neemt hij de professionele ruimte om hier betekenisvol, beargumenteerd en binnen de kaders van de wet op innovatieve en/of creatieve wijze van af te wijken. Indien hij afwijkt van protocollen, procedures en vaste werkwijzen legt hij zijn gedrag, intenties en houding uit.

Daarvoor organiseert en stimuleert de politiefunctionaris reflectie op het (eigen) handelen in de praktijk. Hij genereert, verwerkt, analyseert, interpreteert en benut informatie verkregen uit o.a. de samenwerking en reflectie met collega’s, relevante partners en burgers tot intelligence. De keuze voor een aanpak wordt – naast regelgeving – namelijk ook in hoge mate bepaald door beroepsethiek en reflecterend vermogen.

De politiefunctionaris is fysiek, mentaal en moreel weerbaar en wendbaar. Hij is zich bewust van de manier waarop hij naar de wereld kijkt en dat die manier kan verschillen met de manier waarop anderen naar de wereld kijken. Hij benut dit bewustzijn in het omgaan met dilemma’s die hij tegenkomt in de wisselende werkomgeving waarbinnen hij zijn werk uitvoert (intern en extern) en in zijn privéleven.

Specifiek voor de wijkagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De wijkagent initieert en onderhoudt intensief en doelgericht contact met bestuurlijke organen. Hij moet kunnen schakelen op verschillende niveaus.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politiefunctionaris is in zowel stabiele, wisselende en stressvolle situaties verantwoordelijk voor de resultaten van zowel zijn eigen handelen en draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor de resultaten en het handelen van het team waarin hij werkzaam is. Daarnaast is hij ook verantwoordelijk voor zijn eigen functioneren binnen de organisatie, voor zijn eigen deskundigheid en professionele ontwikkeling en draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor het functioneren, deskundigheid en professionele ontwikkeling van anderen. Hij kent en begrijpt de (on)mogelijkheden van zowel zijn eigen handelen en bevoegdheden en kan daarmee omgaan. Ook kent en begrijpt hij de (on)mogelijkheden van zijn collega’s in de eenheid en/of ketenpartners. Hij is hierin een voorbeeld voor anderen. Hij neemt verantwoordelijkheid voor de doorontwikkeling van de deskundigheid, vakmanschap en de kwaliteit van werkzaamheden van zichzelf en anderen, door uitwisseling met collega’s te initiëren, bijvoorbeeld over dilemma’s die hij of zijn collega’s tijdens het werk ervaren. Hij spreekt waar nodig anderen aan en is zelf aanspreekbaar. Aan wie de politiefunctionaris verantwoording over zijn werkzaamheden aflegt is afhankelijk van zijn positionering in de politieorganisatie.

De politiefunctionaris pakt de ruimte om, in samenwerking met anderen, zijn professionele identiteit te ontwikkelen en te werken aan de doorontwikkeling van de kwaliteit van het politiewerk, de politieorganisatie, de dienstverlening en het team.

Bouwsteen

Werkt actief aan zijn professionele ontwikkeling en die van anderen

Ontwikkelt proactief zijn kennis en vaardigheden. Zoekt actief naar, combineert en analyseert interne en externe ontwikkelingen (wijk, web, wereld). Kan deze risicobewust vertalen naar toepassingen voor de praktijk van de werkomgeving. Kent de kwaliteiten en kennis van collega’s, benut deze en initieert uitwisseling met anderen (binnen en buiten de organisatie) ten behoeve van kennis- en vakmanschapsontwikkeling. Stimuleert en coacht anderen hierin.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris onderkent de waarde van geldende wet- en regelgeving, weet hoe hij deze kan gebruiken in de beroepsuitoefening en kan deze bevorderen en verder ontwikkelen. Hij stelt zich op actieve wijze en vanuit eigen initiatief continu op de hoogte van maatschappelijke, technologische, strategische, beleidsmatige en vakinhoudelijke ontwikkelingen, ontwikkelingen op het gebied van informatisering, globalisering en internationalisering. Ook zorgt hij dat hij bijblijft op het gebied van nieuwe methodieken en technieken, zoals digitalisering van en in het werk. Hij is voldoende digitaal vaardig om zijn eigen functie uit te kunnen voeren in de gedigitaliseerde samenleving. Hij brengt naast ontwikkelingen ook nieuwe, veranderende veiligheids- en leefbaarheidsproblematieken in kaart, borgt dit en deelt deze met anderen. Dit doet hij door o.a. gebruik te maken van intelligence, vakliteratuur, relevante (wetenschappelijke) onderzoeken en door (nieuws)bronnen te raadplegen.

De politiefunctionaris zoekt in samenwerking met collega’s en relevante partners actief naar vernieuwingen in digitale mogelijkheden en onderkent de kracht die deze kunnen hebben en de manier waarop deze kunnen doorwerken op veiligheids- en leefbaarheidsproblematieken in de samenleving. Hij kent de (on)mogelijkheden van sociale media. Hij analyseert de verkregen informatie en relateert deze aan wijk, web en wereld. Hij is zich daarbij bewust van het spanningsveld tussen de interne en externe organisatie en tussen de fysieke en digitale wereld. Daarnaast is hij in contact met collega’s, partners en burgers (wijk, web, wereld) die hij snel en gericht bij elkaar weet te brengen op een specifiek thema.

De politiefunctionaris vertaalt nieuwe kennis en inzichten (collectief) naar concrete en betekenisvolle (wetenschappelijke en/of evidence-based) toepassingen en interventies voor de praktijk van de (eigen) werkomgeving of oplossingen voor veiligheids- en leefbaarheidsproblemen die hier spelen. Hij initieert uitwisseling en stimuleert intervisie met collega’s en partners om (eigen) kennis- en vakmanschapsontwikkeling te bevorderen en te benutten. Hij is verantwoordelijk voor zijn eigen professionele ontwikkeling en betrekt daarbij zijn omgeving en stimuleert anderen in hun professionele ontwikkeling. Hij brengt hiervoor zijn eigen talenten, kwaliteiten en ‘ontwikkelpunten’ of die van anderen in kaart door vragen te stellen, te reflecteren en feedbacktechnieken toe te passen. Hij kan een voorbeeldrol vervullen. Hij benut communicatie, advies en coaching ter bevordering van het lerend-, onderzoekend-, en denkvermogen van zichzelf en van anderen, binnen en buiten de organisatie.

Specifiek voor de Wijkagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De wijkagent brengt vanuit de taak die hij heeft in de wijk naast ontwikkelingen ook nieuwe, veranderende veiligheids- en leefbaarheidsproblematieken in kaart, die spelen in het eigen specifieke werkgebied en daarbuiten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Professioneel en divers vakmanschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Samenwerking binnen de politieorganisatie

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de Wijkagent

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

Denkvaardigheden, meervoudig kijken en schriftelijk en mondeling rapporteren en presenteren

De wijkagent in de politieorganisatie en samenwerking binnen de politieorganisatie

Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

• Methodisch en betekenisvol adviseren, innoveren beïnvloeden en handelen

Bouwsteen

Heeft een professionele (beroeps)identiteit, draagt dit uit en coacht anderen

Initieert de ontwikkeling van zijn eigen professionele (beroeps)identiteit, en fysieke, morele en mentale weerbaarheid, voert hierover de dialoog. Stimuleert en coacht de ontwikkeling van anderen. Is zich bewust van zijn eigen en andere referentiekaders, creëert ruimte voor de dialoog over integriteit en divers vakmanschap en vervult daarin een voorbeeldrol.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris heeft een open, nieuwsgierige en onderzoekende houding en beschikt over zelfkennis en -inzicht. Hij weet wie hij is en waar hij voor staat binnen de politieorganisatie en samenleving, binnen zijn specifieke werkomgeving, afdeling of organisatieonderdeel. Hij initieert de ontwikkeling van zijn eigen (unieke) professionele identiteit binnen de politieorganisatie. Hij vormt zich een beeld ten aanzien van het geheel aan waarden, inspiratie en betekenisgeving binnen de politieorganisatie, o.a. door zelfreflectie. Hij is zich bewust van zijn drijfveren, sterktes, zwaktes en beweegredenen en relateert deze aan patronen in zijn werk. De politiefunctionaris kent zijn kwaliteiten, competenties en vaardigheden en zijn voorkeuren. Hij is zich bewust van zijn natuurlijke handelingsrepertoire en voorkeursstijl, hoe zich deze verhoudt tot voorkeursstijlen van anderen en gaat hier bewust mee om.

De politiefunctionaris ontwikkelt op eigen initiatief zijn fysieke, mentale en morele weerbaarheid en wendbaarheid. Hij is zich bewust van de verwachtingen die burgers van hem hebben als generiek/executief politiemedewerker. Hij heeft kennis en inzicht in verschillende leefstijlen en culturen binnen de samenleving (divers vakmanschap, diversiteit en inclusie) en kan dit inzetten om (operationele) veiligheidsvraagstukken aan te pakken. Hij initieert inhoudelijke dialoog met collega’s over goed politiewerk, beroepstaken, werkzaamheden en dilemma’s in het werk. Hij houdt rekening met de morele dimensie en dynamiek van de situatie. Hij kan vanuit verschillende perspectieven naar de situatie kijken en maakt een weloverwogen oordeel of stelt deze indien nodig uit. Hij handelt altijd ethisch verantwoord. Hij is hierin een voorbeeld en weet hoe hij anderen moet coachen.

De politiefunctionaris creëert en benut kansen om zich optimaal kunnen ontwikkelen tot de politiefunctionaris die hij wil zijn. Hij leert van zijn collega’s en relevante partners door vragen te stellen, gevraagd en ongevraagd feedback te geven en te ontvangen en zich kwetsbaar op te stellen.

Specifiek voor de Wijkagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De beroepsidentiteit van de wijkagent is geen vaststaand feit. Door zijn regierol en verbindende positie durft hij af te wijken van de gangbare opvattingen. De wijkagent is wendbaar. Hij weet om te gaan met en kan inspelen op de onduidelijkheid, weerstanden en conflicterende perspectieven die zijn positie met zich mee kunnen brengen. Hij is in staat om beweging binnen en buiten de organisatie op gang te brengen.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Professioneel en divers vakmanschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Bouwsteen

Werkt systematisch en praktijkgericht aan de ontwikkeling en kwaliteit van de lerende politieorganisatie en politiewerk

Draagt zorg voor kwaliteit van eigen werk, coacht anderen hierin en spreekt waar nodig anderen aan. Signaleert knelpunten en klachten (van binnen en van buiten), onderzoekt en formuleert oplossingsstrategieën. Initieert de implementatie van structurele verbeteringen voor het team, de organisatie en multidisciplinaire samenwerkingsverbanden.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris draagt zorg voor de doorontwikkeling van de kwaliteit van beroepstaken en werkzaamheden, het politiewerk, de dienstverlening en het functioneren van de politieorganisatie en/of het team vanuit zijn operationele rol binnen het team. Hij is in staat (eigen) ervaringen, observaties en evaluaties om te zetten in persoonlijke effectiviteit en deze te benutten voor kwaliteitsverbetering binnen de organisatie. Hij kan beargumenteerd en doelbewust afwijken van procedures en protocollen, maar blijft binnen de (juridische) kaders. Hij voorziet collega’s hierin van feedback en betrekt hen in interventies ten behoeve van kwaliteitsverbetering binnen de organisatie.

De politiefunctionaris verzamelt en analyseert informatie, initieert en organiseert onder meer ontwikkel- en intervisiegroepen om informatie te delen en klachten en knelpunten in de beroepsuitoefening of werkprocessen te onderzoeken. Daarbij bevordert hij het lerend vermogen van de organisatie door te reflecteren op het methodisch en systematisch handelen van zichzelf en/of anderen. Hij benut de mogelijkheid om te leren van deze reflecties en informatie door oplossingsstrategieën te formuleren om tot concrete voorstellen voor structurele verbeteringen te komen.

Hij creëert ruimte om zijn ideeën, verbetervoorstellen of adviezen te delen. Hij kent zichzelf en kan de ander inschatten, daardoor kan hij de ideeën, voorstellen en adviezen zowel mondeling als schriftelijk overtuigend uiteenzetten en onderbouwen. Hij initieert de implementatie van verbetertrajecten voor het team, zijn organisatieonderdeel en multidisciplinaire samenwerkingsverbanden. De politiefunctionaris handelt altijd ten behoeve van de bedoeling in de samenleving en het beoogde maatschappelijk effect.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Professioneel en divers vakmanschap Positionering en persoonlijk leiderschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Reflectievermogen en coaching

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de Wijkagent

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

Denkvaardigheden, meervoudig kijken en schriftelijk en mondeling rapporteren en presenteren

Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

Methodisch en betekenisvol adviseren, innoveren, beïnvloeden en handelen

Kwaliteits-, verander-, project-, informatie-, risicomanagement

Kerntaak

Rechtmatig handelen bevorderen en bijdragen aan de legitimiteit van de politie

Kent het juridisch kader en de bevoegdheden van de politie en partners en kan deze rechtmatig (laten) toepassen. Kan de (maatschappelijke) impact van het politiewerk beoordelen en draagt bij aan de legitimiteit van politiewerk in de samenleving.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in een wisselende werkomgeving in de context van de (internationale) fysieke en digitale samenleving. De huidige samenleving vraagt veel van de politie. De veiligheidsvraagstukken zijn ingewikkeld, de politieke en bestuurlijke omgeving is veeleisend en het publiek is mondig en divers. Voor de politiefunctionaris kan deze omgeving afwijken van wat ‘normaal’ is en ‘vrijblijvend’ is. Het geweldsmonopolie – dat bij voorkeur niet hoeft te worden ingezet – verschaft de politie het gezag om op te treden. De politiefunctionaris werkt zowel in voorspelbare als in onvoorspelbare situaties, waarbij hij zijn handelen snel moet kunnen aanpassen en zo nodig doelgericht interventies moet ontwikkelen en (laten) uitvoeren door het (laten) toepassen van bevoegdheden. Naast het toepassen van bevoegdheden is voor hem ook het verlenen van hulp van toepassing. In de context van deze kerntaak zijn de begrippen rechtmatigheid en legitimiteit voor de politiefunctionaris relevant. Rechtmatigheid geeft aan of iets mag volgens de wet (hebben we het goed gedaan?). Legitimiteit gaat erover of het maatschappelijke gezag van de politie door de bevolking ook wordt aanvaard (hebben we het goede gedaan?). Dit is veranderlijk van aard. Politiefunctionarissen op dit niveau hebben een belangrijke rol om de legitimiteit en rechtmatigheid van politioneel handelen te toetsen en het ethisch en integer handelen te bevorderen en waar mogelijk op eigen initiatief door te ontwikkelen. Zij nemen daarbij het legaliteitsprincipe in acht en werken aan effectieve en efficiënte interventiestrategieën.

Complexiteit van deze kerntaak

Een politiefunctionaris opereert vanuit een zelfbewuste positie die rust en gezag uitstraalt en is tegelijkertijd ‘bewaker’ van de norm in de morele ruimte. De politiefunctionaris voert politie- en/of opsporingswerk uit. Daarbij maakt hij rechtmatig gebruik van zijn bevoegdheden door subsidiair en proportioneel te handelen. Hij maakt continu de afweging in zijn handelen (vooraf, tijdens en achteraf) ten opzichte van de bevoegdheden van en de samenwerking met ketenpartners om zijn professioneel handelen te rechtvaardigen in verschillende situaties. Hij adviseert anderen hierin.

Wanneer de legitimiteit van de politie wordt betwist kan dit doorwerken in zowel het eigen handelen van de politiefunctionaris als dat van zijn collega’s. Daarom draagt de politiefunctionaris, in samenwerking met zijn collega’s, bij aan de legitimiteit van politie- en opsporingswerk in de samenleving door de maatschappelijke impact van het politie- en opsporingswerk te beoordelen. Hij is zich bewust van de uitzonderlijke positie van de politie en het geweldsmonopolie en tal van wettelijke bevoegdheden waarover de politie beschikt en de impact die het toepassen van deze bevoegdheden kan hebben op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken burgers. Hij is zich ervan bewust dat dit geweldsmonopolie met terughoudendheid moet worden toegepast én dat iedereen weet dat het kan worden toegepast. Tegelijk moet de politiefunctionaris continu scherp afwegen of dit monopolie op gepaste wijze wordt toegepast, of het doel op andere wijze kan worden bereikt. Ook is hij zich bewust van het krachtenveld van verschillende maatschappelijke, organisatorische, professionele en persoonlijke normen.

Specifiek voor de wijkagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De wijkagent is in staat te opereren in de dynamische omgeving van het veiligheids- en leefbaarheidsdomein rekening houdend met de (veranderlijke) politieke en bestuurlijke situatie, ook in heftige en onverwachte incidenten, risicovolle calamiteiten en overige niet te plannen activiteiten. Vanuit zijn verbindende rol en zijn lokale verankering is hij in staat incidenten in perspectief plaatsen en kan hij waar nodig en wenselijk regie nemen. In (on)verwachte en kritische openbare-orde-situaties moet hij het hoofd bieden aan hectiek en mediadruk door methodisch en systematisch te werken.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De politiefunctionaris werkt samen met collega’s, relevante partners en burgers. De omvang van het team waarin hij samenwerkt is afhankelijk van zijn positionering n de politieorganisatie. Hij is in zowel stabiele, wisselende en stressvolle situaties verantwoordelijk voor de resultaten van zijn eigen handelen en draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor de resultaten van het handelen van het team waarin hij werkzaam is. Hij organiseert reflectie op zijn eigen vakmanschap en handelen en faciliteert het bredere gesprek over vakmanschap, rechtmatigheid en legitimiteit. De politiefunctionaris draagt zorg voor en draagt bij aan de legitimiteit van het politiewerk in de samenleving. Dit doet hij onder meer door het juridisch kader waarbinnen de politie (in samenwerking met ketenpartners) opereert te kennen, te analyseren en het gesprek te initiëren over de interpretatie en vertaling van de toepassing van (discretionaire) bevoegdheden in de politiepraktijk.

Specifiek voor de wijkagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De wijkagent grijpt in als de situatie daarom vraagt en neemt bij incidenten verantwoordelijkheid voor zowel zijn eigen beslissingen als van de eventuele collega’s waarmee hij samenwerkt.

Bouwsteen

Kent en analyseert het juridisch kader waarbinnen de politie opereert en kan dit toepassen

Kent en analyseert systematisch belangrijke en relevante (inter)nationale wet- en regelgeving en protocollen en kan deze toepassen. Onderkent kansen of knelpunten in de uitvoering in relatie tot de bevoegdheden van en samenwerking met ketenpartners.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris heeft de RTGP (Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie) toetsen met voldoende resultaat afgelegd. Hij kent de bevoegdheden die hieruit voortvloeien. Hij kent de bevoegdheden die voortvloeien uit zijn aanstelling voor generieke inzetbaarheid in relatie tot de bevoegdheden van zijn collega’s en ketenpartners (o.a. BOA’s van de gemeente, verschillende OVD’s, partners in het SGBO of TGO). Hij kent de begrenzing van deze bevoegdheden, handelt hiernaar en kan vanuit zijn discretionaire bevoegdheid situationeel handelen. Hij analyseert en schakelt tussen (inter)nationale wet- en regelgeving, protocollen en relevante data en/of gebeurtenissen. Hij gaat daarbinnen op zoek naar kansen en knelpunten in het politiewerk dat hijzelf en zijn collega’s uitvoeren. Hij legt daarbij voor zichzelf en voor anderen uit hoe deze doorwerken in het politie- en opsporingswerk. Hij onderkent de impact die een situatie kan hebben voor zichzelf, collega’s en burgers en kan elke situatie of casus vanuit diverse invalshoeken belichten en beoordelen. Hij weet wat hij wil bereiken in een situatie en binnen zijn bevoegdheden en handelt daarin methodisch.

De politiefunctionaris handelt waardengedreven en vanuit bestuurlijk besef. Hij kent de werkwijze voor handelen als er sprake is van constatering van een strafbaar feit. Hij neemt verantwoordelijkheid voor de op- of afschaling als dit voor de situatie noodzakelijk is. Hij kent de wettelijke kaders (WPG) van de verzameling en verwerking van gegevens en hanteert deze. Hij kan de doelen, vormen, uitgangspunten en vereisten van processen-verbaal uitleggen.

De politiefunctionaris neemt vanuit zijn persoonlijke rol verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen en dat van zijn collega’s met als doel hiervan te kunnen leren. Hij initieert hierover het gesprek en geeft de ander feedback, ook staat hij ervoor open feedback van anderen te ontvangen.

Specifiek voor de wijkagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De wijkagent is in staat op te treden in het publieke domein en is incidenteel inzetbaar bij handhaving en incidentafhandeling.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Professioneel en divers vakmanschap Reflectievermogen en coaching

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Staatsinrichting en politiek-bestuurlijke verhoudingen in de democratische rechtstaat

• Legitimiteit, geweldsmonopolie en morele dilemma’s

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de Wijkagent niveau 6

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

Relevante wet- en regelgeving (straf-, privaat-, bestuurs-, civiel-, staatsrecht etc.)

Internationaal en Europees recht

Politicologie, bestuurskunde en beleidskunde

De wijkagent in de politieorganisatie en samenwerking binnen de politieorganisatie

• Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

Bouwsteen

Past bevoegdheden ethisch verantwoord toe en draagt bij aan de legitimiteit van politiewerk

Kan situationeel handelen in maatschappelijke context en stimuleert anderen hierin. Zoekt binnen (nieuwe) wet- en regelgeving naar kansen. Voert het gesprek over interpretatie en vertaling om de toepassing van (discretionaire) bevoegdheden en de legitimiteit van politiewerk te bevorderen. Kan de (maatschappelijke) impact van politiewerk toetsen, evalueren en verantwoorden.

Leeruitkomst

De politiefunctionaris opereert methodisch, systematisch en probleemgericht in (on)verwachte situaties in de publieke ruimte (wijk, web, wereld), bijvoorbeeld bij incidenten en handhaving van openbare orde. Hij kent (de grenzen van) zijn basisbevoegdheden, bijzondere opsporingsbevoegdheden en bevoegdheden tot het gebruik van geweldsmiddelen (RTGP). Hij past deze toe binnen de kaders die de (inter)nationale wettelijke voorschriften stellen en kan hier creatief mee omgaan, passend bij de situatie. Hij draagt verantwoordelijkheid voor het onderhouden van zijn inzetbaarheid op het toepassen van deze bevoegdheden (IBT). Om zijn werkzaamheden in (on)verwachte situaties zo optimaal mogelijk uit te kunnen voeren is hij ook in staat om in het publieke domein een aantal basis politiewerkzaamheden uit te voeren.

Hij kent een ruim arsenaal aan (dwang)middelen, beredeneert welke het best passend is binnen de situatie (subsidiair en proportioneel) en maakt een verantwoorde keuze, waar nodig in combinatie met zelfverdediging. Hij acteert op het spanningsveld in de samenleving door zich de mogelijke inbreuk op (grond)rechten die deze bevoegdheden met zich meebrengen te realiseren, hij gaat hier ethisch verantwoord mee om en kan anderen hierin voorzien van advies. Hij heeft daarbij niet alleen oog voor de menselijke kracht en de menselijke vermogens, maar ook voor de menselijke kwetsbaarheid. Hij beoordeelt en verantwoordt deze impact en voert hierover het gesprek om legitimiteit van het politiewerk in de samenleving te bevorderen.

De politiefunctionaris kan een situatie snel inschatten en creëert rust en overzicht. Hij verkrijgt, verwerkt, analyseert en combineert gegevens en informatie o.a. door gebruik te maken van de informatie uit dossiers, collega’s, relevante partners en burgers. Hij organiseert het proces op een methodische en systematische wijze om te komen tot een passend plan van aanpak en denkt in scenario’s. Hij signaleert en initieert waar nodig actie. Hij weet wat hij en zijn collega’s binnen hun bevoegdheden mogen, willen en kunnen bereiken. Hij kan gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken doelgericht toepassen in het omgaan met verschillende doelgroepen waarmee hij in zijn werk te maken krijgt. De politiefunctionaris is in staat zijn oordeel uit (of bij) te stellen en zich neutraal op te stellen. Hij past kennis over verschillende leefstijlen, culturen en inclusie (divers vakmanschap) toe in operationele vraagstukken en handelt ethisch.

De politiefunctionaris is breed executief inzetbaar. Hij neemt professionele ruimte door lef te tonen om door te pakken en waar nodig binnen de kaders van de wet beargumenteerd af te wijken van procedures, protocollen en vaste werkwijzen. Hij handelt vanuit de bedoeling van de wet- en regelgeving. Hij houdt daarbij rekening met de ernst van de situatie.

De politiefunctionaris verantwoordt zowel zijn eigen handelen als dat van zijn collega’s door dit toe te lichten en te onderbouwen. Hij kan verbaliseren en is in staat mondelinge en schriftelijke rapportages over acties, waarnemingen en gebeurtenissen conform wettelijke eisen vast te leggen in de politiesystemen (waar nodig in een proces-verbaal) en zorgt ervoor dat de relevante info beschikbaar wordt gesteld voor collega’s. Hij geeft gevraagd en ongevraagd feedback op de rapportages van zijn collega’s. Hij reflecteert op zijn eigen handelen en dat van zijn collega’s, formuleert verbeterpunten en zet verbetertrajecten in gang.

Specifiek voor de wijkagent op niveau 6 geldt aanvullend:

De wijkagent kan situationeel handelen in de maatschappelijke context. Vanuit zijn verbindende positie en lokale verankering kan hij incidenten in perspectief plaatsen. Hij denkt na over en vertoont voorbeeldgedrag in het actief aanbieden van handelingsopties en is hierover in dialoog met zijn collega’s en relevante partners. Hij stimuleert anderen na te denken over relevant handelen, wat daarvoor nodig is en wie daarin het beste welke bijdrage kan leveren. Indien nodig of wenselijk neemt hij hierin de regie.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Weerbaarheid en wendbaarheid

• Professioneel en divers vakmanschap

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Staatsinrichting en politiek-bestuurlijke verhoudingen in de democratische rechtstaat

• Politicologie, bestuurskunde en beleidskunde

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Legitimiteit, geweldsmonopolie en morele dilemma’s

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

Vereiste vakkennis (BOK) specifiek voor de Wijkagent

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

Relevante wet- en regelgeving (straf-, privaat-, bestuurs-, civiel-, staatsrecht etc.)

Internationaal en Europees recht

Criminologie, sociologie, ethiek, sociale psychologie, politiekunde en veiligheidscultuur in relatie tot veiligheids- en politievraagstukken

Lokale politiek

Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

Ketenregie

Politiek-bestuurlijke strategieën

Methodisch en betekenisvol adviseren, innoveren, beïnvloeden en handelen

Kwaliteits-, verander-, project-, informatie-, risicomanagement

Psychologie en gedrag

Kerntaak

Versterken van de (informatie) positie in het veiligheidsnetwerk

Verbindt partijen, street wise en science wise informatie ten behoeve van een effectieve, innovatieve en integrale aanpak van complexe (gebiedsgebonden) veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek.

Context van deze kerntaak

De wijkagent werkt in een werkomgeving met en herkenbare, maar wisselende context waarbij lokale, nationale en internationale aspecten een rol kunnen spelen. In zijn werk is het van steeds groter belang om te komen tot een proactieve en preventieve werkwijze, waarin aandacht wordt geschonken aan de achterliggende oorzaken van veiligheids- en leefbaarheidsproblemen in de lokale context en de rol die anderen daarin spelen. Hierbij gaat het om zowel de fysieke als de digitale wereld. De wijkagent is zowel in de fysieke als in de digitale wereld aanspreekbaar, toegankelijk en bereikbaar. Hij benut zijn verbindende en regisserende rol om te komen tot een (gezamenlijke) probleemanalyse, beoordeling en prioritering van het probleem. Hiervoor bouwt en onderhoudt hij aan het werkterrein gerelateerde netwerken van waaruit hij informatie en intelligence verzamelt, verwerkt, combineert en analyseert. Hij betrekt en benut daarbij ook de expertise en beschikbare bronnen binnen de politieorganisatie op het gebied van intelligence. Op basis van deze informatie signaleert hij relevante trends, ontwikkelingen of problemen m.b.t. de veiligheid en leefbaarheid in zijn (geografische) werkgebied of daarbuiten en versterkt en verdiept thema’s. Hij weet deze op de juiste plaats te agenderen om in samenwerking te komen tot integrale aanpakken om ongewenste of verdachte activiteiten in de lokale context te volgen, te stoppen of te voorkomen.

Complexiteit van deze kerntaak

De complexiteit van deze werkzaamheden wordt enerzijds bepaald door het verschil in problemen m.b.t. veiligheid en leefbaarheid die spelen in het werkgebied van de wijkagent. Anderzijds wordt de complexiteit van zijn werkzaamheden bepaald door de mate waarin een wijkagent ook over werkgebieden heen kan kijken om, in samenwerking met zijn netwerk, een betekenisvolle aanpak in de lokale context voor deze problemen te (kunnen) formuleren. Hiervoor maakt hij een (gezamenlijke) probleemanalyse, een beoordeling en een prioritering van het probleem en de reikwijdte van taken en verantwoordelijkheden van betrokken partners. De wijkagent is zich ervan bewust dat zijn informatiepositie afbreukrisico loopt, op het moment dat hij bepaalde belangrijke bronnen niet raadpleegt of als hij belangrijke informatie door snelle verwerking niet meeneemt. Hij werkt daarin effectief samen met de informatieorganisatie, vormt hierin een belangrijke spil om informatie van binnen en van buiten aan elkaar te verbinden. De wijkagent moet kunnen afwegen welke informatie hij mag delen en brengt deze in bij collega’s, relevante (bestaande) netwerken en coalities ten dienste van de veiligheid van burgers en leefbaarheid van het lokale werkgebied. Dit betekent dat de wijkagent moet kunnen schakelen op de verschillende niveaus van de personen die onderdeel uitmaken van deze netwerken en coalities. Hierbij heeft hij oog voor verschillende leefstijlen, culturen en inclusie en kan hij oorzaken en risico’s onderscheiden en signalen afgeven.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De wijkagent werkt in een werkomgeving met wisselende context samen met o.a. collega’s, relevante partners en burgers. Hij initieert, regisseert en onderhoudt een netwerk bestaande uit onder meer partners en burgers en kent de situatie van de lokale context. Van de wijkagent wordt verwacht dat hij zowel in stabiele als in stressvolle situaties verantwoordelijk is voor zijn (eigen) handelen, en regie of de leiding neemt in voorkomende situaties. Hij brengt voor zijn werkgebied relevante trends en ontwikkelingen op het gebied van handhaving, opsporing en incidentafhandeling in kaart. Hij kent en benut de (besluitvormings)lijnen in de organisatie, adresseert of agendeert (nieuwe) thema’s of problemen en initieert vanuit zijn verbindende positie en lokale verankering de ontwikkeling en uitvoering van concrete interventies om deze betekenisvol en duurzaam aan te pakken. Hij weet zijn partners hiervoor te mobiliseren. Hij kent daarvoor de mogelijkheden en beperkingen van het (eigen) handelen, de (eigen) bevoegdheden als politiefunctionaris (wat kan en mag) en de inzet en mogelijkheden van collega’s binnen de politieorganisatie en/of partners.

Bouwsteen

Bouwt, onderhoudt en versterkt netwerken

Initieert, regisseert en onderhoudt actief en doelgericht duurzame contacten met interne en externe partners en vormt langdurige coalities. Voert overleg en werkt samen met diverse stakeholders en is zich bewust van de taakstelling en belangen van diverse partijen. Kan hierop inspelen en waar nodig beïnvloeden. Creëert voor zichzelf een verbindende positie, van waaruit in gelijkwaardigheid en wederkerigheid kan worden samenwerkt in relevante netwerken en/of thema’s.

Leeruitkomst

De wijkagent is nieuwsgierig naar anderen en continu op zoek naar informatie en nieuwe partners. Hij initieert en onderhoudt vanuit zijn rol en taak actief en doelgericht contact in (bestaande) netwerken met (gedeelde) belangen in veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek. Hij weet wat er speelt en kan deze ontwikkelingen duiden in zijn specifieke (geografische of thematische) context en werkveld. Om informatie te verzamelen en te verwerken, kent de wijkagent partners en vormt met hen langdurige en duurzame coalities in het veiligheids- en leefbaarheidsdomein. Hij is zich daarbij bewust van hun taakstelling. Hij werkt met hen in gelijkwaardigheid en wederkerigheid samen en stemt met hen af. Hij deelt met kennis en informatie met deze partners, maar ook met burgers en de politieorganisatie over hoe gewenst gedrag kan worden ondersteund en hoe structurele samenwerkingsverbanden, die de veiligheid en leefbaarheid voor burgers in de samenleving bevorderen, kunnen worden gecreëerd. Dit past in de lijn van ‘bekrachtigen’ binnen de politie en specifiek voor de rol van de wijkagent.

De wijkagent kan op verschillende platforms in de lokale context communiceren en schakelen. Hij stelt per netwerk vast of het prioriteit heeft om in te participeren en bepaalt welke informatie hij conform richtlijnen nodig heeft of uitwisselt. Hij is communicatief bijzonder vaardig en staat alle stakeholders te woord. Hij zet communicatie- en beïnvloedingsmethoden in om creatief en zo effectief mogelijk in te kunnen spelen op de veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek. Hierin kent hij zijn eigen handelingskader en mandaat en is in staat mee te bewegen in een snel veranderende wereld. De wijkagent besteedt aandacht en tijd aan het opbouwen van duurzame relaties met stakeholders in het netwerk en heeft daarbij oog voor verschillende leefstijlen, culturen en inclusie. Hij is zichtbaar, toegankelijk, bereikbaar en aanspreekbaar. Hij leeft zich in, in het betreffende netwerk en de waarden/normen, achtergronden en mogelijk conflicterende politieke/bestuurlijke belangen, waardoor hij een regierol in relevante netwerken of thema’s inneemt. Hij toont zich betrouwbaar, vakkundig en respectvol naar collega’s, partners en burgers ter sturing en positieve beïnvloeding van gedrag in de samenleving (zegt wat hij doet en doet wat hij zegt). Als er sprake is van gevoelige informatie gaat hij hier discreet mee om.

Na analyses of netwerkbijeenkomsten registreert de wijkagent de uitgevoerde handelingen en informatie volgens geldende richtlijnen in de politiesystemen of geeft een collega hier opdracht toe. Hij reflecteert na afloop op (zijn eigen) handelen en formuleert voor zichzelf (en zijn collega’s) verbeterpunten.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Positionering en persoonlijk leiderschap

• Relevante wet- en regelgeving (straf-, privaat-, bestuurs-, civiel-, staatsrecht etc.)

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Samenwerking binnen de politieorganisatie

• Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

• Ketenregie

• Politiek-bestuurlijke strategieën

• Organisatie van de gebiedsgebonden werk

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Ontwikkelingen in zorg en veiligheid

• Lokale politiek

• Sociale kwaliteit en sociaal functioneren

• Psychologie en gedrag

Bouwsteen

Analyseert en onderzoekt ontwikkelingen t.b.v. duiding van veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek in de lokale context

Brengt (digitale) ontwikkelingen en patronen rondom handhaving, opsporing en incidentafhandeling breed in kaart in (bestuurlijke) context, met oog voor de vervlechting van wijk, web en wereld. Doorziet onderlinge verbanden en mogelijke oorzaken in de lokale context. Betrekt, initieert of voert praktijkgericht onderzoek uit om te komen tot (nieuwe) inzichten en geeft deze informatie weer. Verbindt deze aan concrete interventies en uitvoering in de praktijk en deelt dit met anderen.

Leeruitkomst

De wijkagent signaleert en brengt samen met collega’s en relevante partners de voor de lokale context relevante en actuele (interne en externe) trends, ontwikkelingen, specifieke problemen en kansen rondom handhaving, opsporing en incidentafhandeling breed in kaart. Hierbij heeft hij oog voor de vervlechting van wijk, web en wereld, de bestuurlijke context en de (in)formele structuur en cultuur binnen de eigen organisatie. Hij gaat planmatig, methodisch en informatiegestuurd te werk en kan een dataverzamelingsmethode kiezen en toepassen. De wijkagent maakt voor het verzamelen van informatie over reeksen van incidenten en/of veiligheids- en leefbaarheidsproblematieken gebruik van informatie uit de praktijk, informatie van (sociale) media of uit beschikbare bronnen binnen de informatieorganisatie, zoals de informatie waarover collega’s beschikken en de gangbare informatiesystemen van de politie. Om deze informatie uit de praktijk te kunnen duiden is het voor hem van belang collega’s, burgers/burgerinitiatieven, instanties, bedrijven etc. en de sociale kaart daarvan in zijn werkgebied te kennen en te benutten, ook als hij zelf niet altijd zichtbaar en herkenbaar aanwezig is in het betreffende werkgebied. Vanuit zijn verbindende positie en lokale verankering kan hij ontwikkelingen in perspectief plaatsen.

De wijkagent benadert actief en doelgericht informatiebronnen (zoals burgers en partners), maakt gebruik van zijn collega’s (in de wijk en daarbuiten) en stelt zich benaderbaar en toegankelijk op (kennen en gekend worden). Hij houdt zijn ogen en oren open en vraagt door (o.a. fenomeen- en probleemgericht werken). Hij toont belangstelling en begrip voor opvattingen en standpunten van collega’s, partners en burgers en is betrokken bij problemen of vragen van burgers met betrekking tot de veiligheid en leefbaarheid. Hij kan de verkregen informatie in de context plaatsen, kent de verhalen achter de problemen en doorziet onderlinge verbanden en mogelijke oorzaken.

De wijkagent beschikt over een onderzoekend vermogen. Hij betrekt, initieert of voert praktijkgericht onderzoek uit naar gebiedsgebonden politiekundige vraagstukken en vraagstukken op het gebied van zorg, veiligheid en leefbaarheid, maar benut ook (wetenschappelijke) bronnen om hierop te reflecteren en te komen tot nieuwe inzichten, betekenisvolle aanpakken en/of scenario’s. Hij beoordeelt en analyseert de informatie (zelfstandig en) vanuit meervoudig perspectief in de gehele breedte van het gebiedsgebonden werk. De wijkagent vertaalt resultaten en conclusies uit bestaand (wetenschappelijk) onderzoek naar aanbevelingen voor zijn praktijk. Hij kan conclusies en aanbevelingen formuleren en een standpunt innemen. Hij bouwt zijn analyse zodanig op dat deze gedeeld kan worden binnen het basisteam, de eenheid of andere relevante instanties. Indien gewenst weet hij deze te adresseren en agenderen in de organisatie en kan dit doeltreffend overbrengen aan verschillende doelgroepen binnen en buiten de eigen organisatie, in bijeenkomsten of voorlichtingen. De wijkagent is in staat de effecten van (multidisciplinair) delen van informatie en het veredelen ervan af te wegen en te evalueren.

Hij anticipeert op toekomstige trends en ontwikkelingen door concrete interventies te (laten) ontwerpen, de uitvoering ervan in de lokale context te initiëren en voortgang te bewaken en resultaten te borgen. Hij weet hiervoor de juiste partners te betrekken en te positioneren. Hij betrekt ervaringen uit het verleden, denkt vanuit scenario’s en baseert zijn handelen op feiten, bronnen en best practices. Hij houdt voeling met de (lokale) actuele situatie. De wijkagent koppelt de voortgang terug aan interne en externe belanghebbenden en legt dit vast in de politiesystemen of geeft een collega hier opdracht toe.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Communicatie

• Bevoegdheden van interne en externe partners

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Samenwerking binnen de politieorganisatie

• Ontwikkeling in wijk, web en wereld

• Ontwikkelingen in zorg en veiligheid

• Lokale politiek

• Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

• Ketenregie

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Denkvaardigheden, meervoudig kijken en schriftelijk en mondeling rapporteren en presenteren

• Methodisch en betekenisvol adviseren, innoveren, beïnvloeden en handelen

• Kwaliteits-, verander-, project-, informatie-, risicomanagement

• Fenomeen- en incidentonderzoek, risicoanalyse en scenario denken

Kerntaak

Werken aan veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken in de lokale context

Vervult vanuit het operationele politiewerk een verbindende rol in complexe veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken. Legt verbanden, signaleert en adviseert over duurzame en betekenisvolle oplossingen en (multi)interventies in de lokale context. Kan hiervoor concrete aanpakken ontwikkelen en deze in de praktijk (laten) brengen.

Context van deze kerntaak

De uitvoering van deze kerntaak vindt plaats in een onvoorspelbare dagelijkse werkelijkheid binnen de lokale context van het (complexe) werkgebied, de fysieke en digitale samenleving (wijk, web, wereld). Hij vormt hierbinnen samen met collega’s, relevante partners en burgers langdurige coalities ten behoeve van de veiligheid en leefbaarheid in dit werkgebied. Hij ontwikkelt met hen en vanuit een gelijkwaardige en wederkerige samenwerking plannen van aanpak binnen de professionele ruimte die er is en geeft hier gezamenlijk uitvoering aan. Hierin worden activiteiten opgenomen de openbare orde in stand houden en waar nodig herstellen, zowel in de fysieke als in de digitale wereld. De wijkagent stimuleert, begeleidt en stuurt collega’s en/of partners aan in de uitvoering van deze acties of activiteiten en voert een regierol. Hierbij kiest hij de meest passende bestuursrechtelijke, strafrechtelijke maar ook andere middelen.

Complexiteit van deze kerntaak

De wijkagent werkt aan veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken in de lokale context, waarin hij met veel verschillende actoren te maken heeft. Het voorkomen van onwenselijke situaties én alert inspelen op nieuwe, onbekende situaties is daarom in toenemende mate van belang in het werk van de wijkagent. Hij is zich bewust van zijn eigen positie en zijn mandaat. Vanuit zijn verbindende positie en lokale verankering kan hij ontwikkelingen in perspectief plaatsen en kan hij een situatie snel overzien. Voor de wijkagent op dit niveau is het dilemma hoeveel hij zelf doet, hoe hij zorgt dat collega’s van verschillende niveaus, relevante partners en burgers betrokken en actief zijn, hoe hij hen kan positioneren en de samenwerking met hen (eventueel) kan aansturen. Hij kan afwegen wanneer hij zelf moet handelen en wanneer anderen aan zet zijn. De wijkagent moet, als dat nodig is, snel kunnen (laten) schakelen van dienstverlening naar handhaving, beslissingen kunnen nemen als de situatie daarom vraagt en de leiding kunnen voorzien van adviezen.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van deze kerntaak

De wijkagent werkt direct en indirect samen met o.a. met collega’s, relevante partners en burgers. Hij bouwt een netwerk op of maakt (structureel of incidenteel) deel uit van bestaande netwerken met onder andere burgers, instanties en partners in het veiligheidsnetwerk. Hij kent de situatie van de lokale context en kent de netwerken die daarbinnen actief zijn. Van de wijkagent wordt verwacht dat hij zowel in stabiele als in stressvolle situaties verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen en wanneer nodig regie of de leiding neemt in voorkomende situaties. Hij kan ingrijpen en, als de situatie daarom vraagt, per direct interveniëren en zelfstandig beslissingen nemen ten behoeve van veiligheids- en leerbaarheidsvraagstukken. Hij kent daarbij de mogelijkheden en beperkingen van het eigen handelen, de eigen bevoegdheden (wat kan en mag) en de inzet en mogelijkheden van collega’s (o.a. opsporing en specialisten) en/of partners.

Bouwsteen

Ontwikkelt betekenisvolle aanpakken voor (gebiedsgebonden) veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken voor de lokale context

Vertaalt verbanden en inzichten naar interventies m.b.t. toezicht, handhaving, opsporing en incidentafhandeling. Ontwikkelt in samenspraak met collega’s proactief vernieuwende, risicobewuste en integrale persoons- en systeemgerichte aanpakken van veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek in de lokale context en betrekt daarbij theorie en (eigen) praktijkervaringen. Agendeert en adresseert deze en adviseert hierover.

Leeruitkomst

De wijkagent handelt door gevraagd en ongevraagd te beschermen, te begrenzen en te bekrachtigen, afhankelijk van de situatie in de lokale context. Om dit te bereiken stelt hij zich op basis van informatie uit diverse bronnen op de hoogte van actuele zaken met betrekking tot de veiligheid en leefbaarheid in zijn werkgebied. Hij verkent en onderzoekt voor het werkgebied relevante problematieken en thema’s. Hij is in staat zich snel nieuwe kennis eigen te maken en weet waar hij relevante input kan halen en brengen, ook over de grenzen van zijn eigen werkgebied. Hij werkt methodisch en systematisch, maakt de verkregen informatie toepasbaar voor de situatie binnen zijn eigen werkgebied of thema, en kan theorie hieraan verbinden om vanuit een analyse van het probleem of het fenomeen (het ‘wat’) te bedenken wat er moet gebeuren in de praktijk (het ‘hoe’), passend binnen de mogelijkheden van de situatie en passend bij de lokale context en de benodigde proportionaliteit. Vanuit zijn kennis over de situatie in de lokale context herkent hij eventuele afwijkingen op de normale situatie die risico’s vormen voor de veiligheid en leefbaarheid, overziet patronen. Hij handelt altijd ethisch verantwoord.

De wijkagent houdt in de contacten die hij heeft zijn ogen en oren open en vraagt door. Hij toont belangstelling en begrip voor opvattingen en standpunten van anderen. Daarnaast toont hijbetrokkenheid bij problemen en vragen van anderen met betrekking tot de veiligheid en leefbaarheid. Hij signaleert en herkent voor zijn (digitale) werkgebied relevante trends en ontwikkelingen, doorziet hierbinnen verbanden en komt tot (nieuwe) inzichten. Met voldoende kennis van de context en de praktijk, door eigen waarneming dan wel door inbreng van anderen vertaalt hij deze verbanden en inzichten naar concrete handelingsopties of interventies (voor zichzelf, collega’s en/of relevante partners) op het gebied van toezicht, handhaving, opsporing en incidentafhandeling die met passende inzet het gewenste maatschappelijke effect bereiken.

De wijkagent gaat vanuit een systematische en methodische benadering, planmatig te werk en ontwikkelt proactief (complexe) betekenisvolle, risicobewuste en integrale persoons- en systeemgerichte aanpakken om de veiligheid en leefbaarheid in het werkgebied te vergroten, passend bij en toegespitst op de lokale context. Hij kent of verzamelt daartoe theorieën, modellen en aanpakken, en combineert en verbindt deze op creatieve wijze tot een aanpak op maat passend voor de situatie en binnen de professionele ruimte die er is. Hij zorgt ervoor dat deze aanpakken worden geadresseerd en zorgt voor draagvlak en prioriteit door zijn boodschap af te stemmen op zijn publiek en collega’s te betrekken bij de totstandkoming ervan. Hij zoekt naar de win-win-situatie en geeft collega’s advies over een passende aanpak. In alle stappen om te komen tot betekenisvolle aanpakken staat de wijkagent betrokkenen empathisch, daadkrachtig, objectief te woord.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• (Morele) ethiek en integriteit

• Communicatie

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Ontwikkelingen in wijk, web en wereld

• Ontwikkelingen in zorg en veiligheid

• Lokale politiek

• Organisatie van de politie en organisatiekundige ontwikkelingen

• Samenwerking binnen de politieorganisatie

• Sociale kwaliteit en sociaal functioneren

• Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

• Politiek-bestuurlijke strategieën

• Fenomeen- en incidentonderzoek, risicoanalyse en scenario denken

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Kwaliteits-, verander-, project-, informatie-, risicomanagement

• Denkvaardigheden, meervoudig kijken en schriftelijk en mondeling rapporteren en presenteren

• Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

• Ketenregie

• Methodisch en betekenisvol adviseren, innoveren, beïnvloeden en handelen

• Psychologie en gedrag

Bouwsteen

Werkt aan veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken binnen (multidisciplinaire) samenwerkingsverbanden

Werkt binnen (multidisciplinaire) samenwerkingsverbanden aan veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken in de lokale context. Arrangeert en implementeert (integraal) probleem- en opgavegericht werken. Treedt preventief en repressief op. Zorgt voor draagvlak en advies vanuit verschillende perspectieven. Werkt aan en stuurt op de effectiviteit van (multi-)interventies m.b.t. toezichthouden, handhaving, opsporing en incidentafhandeling, zodat onrust en incidenten structureel voorkomen of correct afgehandeld kunnen worden.

Leeruitkomst

De wijkagent werkt binnen (multidisciplinaire) samenwerkingsverbanden aan de implementatie van maatregelen om veiligheid en leefbaarheid binnen de lokale context van de samenleving te bevorderen. Hij arrangeert en implementeert (integraal) probleem- en opgavegericht werken door het opzetten en (laten) uitvoeren van (multi-)interventies m.b.t. toezichthouden, handhaving, opsporing en incidentafhandeling, passend bij de lokale context van zijn werkgebied. Vanaf de start creëert hij draagvlak en prioriteit bij leiding, collega’s en relevante partners. Hij houdt rekening met en draagt zorg voor de capaciteit door collega’s, partners en burgers te positioneren en mobiliseren om uitvoering te geven aan de maatregelen. Vanuit zijn verbindende positie en lokale verankering kan hij succesvolle projecten of aanpakken tot stand brengen. Naast projectmatig en planmatig werken, moet de wijkagent ook flexibel en creatief zijn en zijn professionele ruimte kunnen pakken, rekening houdend met taken en posities.

De wijkagent adviseert en handelt altijd subsidiair en proportioneel en is zich ervan bewust dat het gebruik van bevoegdheden diep kan ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van betrokken burgers. Voor de wijkagent is het van belang te weten wanneer hij waartoe bevoegd is, dat hij fysiek, mentaal en moreel weerbaar is, rechtmatig gebruik maakt van zijn bevoegdheden. Hij is zich bewust van zijn taak, positie en de risico’s die daarmee samen kunnen gaan en van het krachtenveld van verschillende normen (maatschappelijke, organisatorische, professionele en persoonlijke). De wijkagent kent de lokale situatie, kan observeren en een inschatting maken van de veiligheid van de situatie voor zichzelf en de omgeving. De wijkagent beschikt over sociale en communicatievaardigheden en moet kunnen omgaan met een grote diversiteit aan doelgroepen.

De wijkagent werkt aan het structureel en duurzaam voorkomen of correct afhandelen van onrust en incidenten door informatie te verbinden en te delen, situaties en samenhangen te analyseren en te doorgronden. De wijkagent moet op verschillende niveaus kunnen schakelen, bijvoorbeeld tussen theorie en praktijk, tussen bestuurs- en strafrechtelijk handelen, tussen burger en burgemeester, etc. Hij ondersteunt en adviseert collega’s, partners en burgers bij het stimuleren en bekrachtigen van gewenst gedrag en het voorkomen van ongewenst gedrag of onrust, omdat hij de lokale situatie goed kent. Hij is in staat zijn oordeel uit te stellen, zich neutraal op te stellen en kan vanuit verschillende perspectieven verschillende partijen van advies voorzien, rekening houdend met mogelijke menings- en belangenverschillen en een groeiend afbreukrisico.

Hij weegt in het werken aan veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken in de lokale context steeds af hoe hij collega’s, relevante netwerken, partners en burgers kan betrekken, activeren en positioneren. Ook weegt hij af wat een efficiënte en effectieve taakverdeling is en hoe hij dit, indien van toepassing, het beste kan aansturen. Hij moet kunnen afwegen wanneer hij zelf moet handelen en wanneer anderen aan zet zijn. De wijkagent gaat proactief op zoek naar de (on)mogelijkheden van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhavingsinstrumenten en kan deze afgewogen (laten) inzetten, of daarover adviseren, proportioneel en subsidiair. De wijkagent treedt mentaal en fysiek krachtig op, is sociaal bijzonder vaardig en overlegt tijdig en uit zichzelf met collega's, de meldkamer instanties en/of partners. Hij draagt zorg voor een inschatting van de veiligheid van de situatie voor zichzelf en de omgeving. Hij is zich bewust van sociale media en weet hiermee om te gaan. De wijkagent speelt in op omstandigheden en actoren (situationeel handelen) en kan zijn plan van aanpak aanpassen als dat nodig blijkt. Hij stuurt zijn collega’s aan in de uitvoering van de aanpakken en stuurt tijdens dit proces op de effectiviteit van eigen handelen en dat van anderen. Indien gewenst vertaalt hij informatie over en (eigen) ervaringen met of effectiviteit van aanpakken uit de praktijk naar meer structureel en strategisch beleidsadvies.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Professioneel en divers vakmanschap Communicatie

• Reflectievermogen en coaching

• Samenwerking binnen de politieorganisatie

• Politiek-bestuurlijke strategieën

• Lokale politiek

• Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

• Fenomeen- en incidentonderzoek, risicoanalyse en scenario denken

• Informatie gestuurde politie (technologie, informatie, intelligence en analyse)

• Kwaliteits-, verander-, project-, informatie-, risicomanagement

• Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

• Ketenregie

• Sociale kwaliteit en sociaal functioneren

• Methodisch en betekenisvol adviseren, innoveren, beïnvloeden en handelen

• Psychologie en gedrag

Bouwsteen

Monitort en evalueert ten aanzien van politiewerk

Monitort de voortgang van operationele vraagstukken en/of integrale aanpak van veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken in de lokale context. Evalueert resultaten, het bereikte lokale, maar ook maatschappelijke effect en het (professioneel) handelen van zichzelf en anderen en stuurt waar nodig bij. Stemt op bestuurlijk vlak af en adviseert over een verbeterde of aangepaste aanpak.

Leeruitkomst

De wijkagent draagt vanuit zijn regierol zorg voor de monitoring van operationele vraagstukken, debriefing en (structurele) implementatie van maatregelen en aanpakken om veiligheid en leefbaarheid in de lokale context van samenleving te bevorderen. Tijdens uitvoering van operationele vraagstukken en/of een aanpak verzamelt de wijkagent relevante informatie en intelligence uit verschillende bronnen om de effectiviteit te kunnen volgen, waar nodig bij te sturen of beter toe te snijden op de lokale context en ervan te leren ten behoeve van de doorontwikkeling van verschillende processen binnen het politievak. Hij kiest een evaluatie- en dataverzamelingsmethode en evalueert relevante input over het bereikte lokale en maatschappelijke effect van de maatregelen. Hij reflecteert op handelen van zichzelf en anderen en formuleert verbeterpunten. Hij is in staat om zijn handelingsopties te heroverwegen en het handelen van zichzelf en collega’s snel aan te kunnen aanpassen, en waar nodig doelgericht interventies uit te voeren in de aanpak.

Hij zorgt ervoor dat alle relevante informatie en intelligence uit de evaluatie wordt vastgelegd (waar nodig in een proces-verbaal). Vanuit zijn regierol deelt hij dit actief met anderen door deze informatie en intelligence beschikbaar te stellen om ervan te (laten) leren. Op basis van deze informatie en intelligence stuurt hij waar nodig bij. Hij geeft feedback en staat ook open voor feedback. De wijkagent stemt op politiek-bestuurlijk vlak af met o.a. collega’s, leidinggevenden, specialisten en/of partners in het veiligheidsdomein. Hij adviseert hen over een verbeterde of aangepaste integrale aanpak van operationele vraagstukken en/of veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken in de lokale context.

Vereiste vakkennis (BOK)

Bezit kennis op niveau 6 ten aanzien van de volgende kernthema’s:

• Professioneel en divers vakmanschap Communicatie

• Leervermogen: o.a. kennis van reflectiemodellen, leerstrategieën, argumentatieleer

• Legitimiteit, geweldsmonopolie en morele dilemma’s

• Trends, maatschappelijke ontwikkelingen en (historische) context op het gebied van veiligheid en politie (nationaal en internationaal)

• Strategische, tactische en operationele interventie strategieën

• Politiek-bestuurlijke strategieën

• Lokale politiek

• Integrale aanpak en samenwerken met partners in het veiligheidsnetwerk

• Ketenregie

• Onderzoekend vermogen: kennis van o.a. verschillende vormen van onderzoek, onderzoek-cycli, wetenschappelijke eisen aan onderzoek

• Methodisch en betekenisvol adviseren, innoveren, beïnvloeden en handelen

• Kwaliteits-, verander-, project-, informatie-, risicomanagement

4.2. Overige vereisten

Instroomeisen en startvereisten

De kwalificatie is ontwikkeld voor iedereen die voldoet aan de in wet- en regelgeving vastgestelde aanstellingseisen en is aangesteld bij de Nederlandse politie.

Beroepsvereisten

Bij beroepsvereisten is bij wet vastgesteld dat er voorwaarden zijn waaraan moet worden voldaan om een bepaald beroep of bepaalde beroepshandelingen uit te mogen oefenen. In het geval van de politie hebben deze in algemene zin betrekking op het juridische kader gerelateerd aan de aanstelling als ambtenaar ter uitvoering van de politietaak. Meer specifiek hebben wettelijke beroepsvereisten betrekking op bijvoorbeeld het gebruik van geweldsmiddelen en het op de openbare weg rijden in een politievoertuig met optische en geluidssignalen. Wettelijke beroepsvereisten zijn vastgelegd in een nationale of internationale wet of verdrag.

Onderdeel van deze kwalificatie zijn de beroepsvereisten op het gebied van:

  • Fysiek-motorische vaardigheid

  • Basis rijvaardigheid auto

  • RTGP: kennis, geweldsbeheersing, aanhouding en zelfverdediging en schieten

  • Eerste hulp door politie

De bijhorende kwalificatievereisten zijn opgenomen in bijlagen 2 tot en met 5.

Bijlage 1. Verantwoording

Beroepsprofiel

Deze kwalificatie is gebaseerd op het beroepsprofiel Wijkagent.

Doelmatigheid

In het LFNP zijn functiebeschrijvingen geformuleerd in termen van vakbekwaamheid. De kwalificatie wijkagent correspondeert met de functie van senior GGP/GGP/Tactische Opsporing (startbekwaam, breed inzetbaar). Met deze kwalificatie is tevens de basis gelegd voor de functie van Operationeel Expert GGP/GGP/Tactische Opsporing en de functies in de kolom van Operationeel Specialist.

Navolgbaarheid

Deze kwalificatie is gebaseerd op het beroepsprofiel Wijkagent. Daarnaast is gebruik gemaakt van schriftelijke bronnen: onderliggende documentatie van de beroepsprofielen, diverse rapporten over trends en ontwikkelingen binnen en rond de politie, rapporten van de Politieonderwijsraad, informatie over ontwikkelingen in regulier onderwijs, politiedocumenten met informatie over werkprocessen, enzovoort. Daarnaast zijn veel direct en indirect betrokkenen bevraagd in werksessies, klankbordsessies, bijeenkomsten voor collegiale consultatie en individuele gesprekken.

De werksessies waren gericht op het ophalen en uitwisselen van informatie uit het werkveld. In de werksessies waren vertegenwoordigers aanwezig vanuit het werkveld en vanuit de Politieacademie. Er heeft zorgvuldige afstemming plaatsgevonden over de samenstelling van de groepen.

In de klankbordsessies zijn de vier dossiers op niveau 6 in gezamenlijkheid besproken. Deze sessies waren gericht op het toetsen van de uitwerking van de informatie uit de werksessies. In de klankbordgroep zaten vertegenwoordigers van openbaar bestuur, openbaar ministerie, het regulier onderwijs, de Politieonderwijsraad, de politievakbonden, Directie Operatiën, Directie HRM, ministerie J&V en Politieacademie. De bijeenkomsten voor collegiale consultatie waren gericht op het controleren van de uitwerkingen op toekomstgerichtheid. De individuele gesprekken waren zeer divers van aard.

Samenhang/doorstroommogelijkheden

Op dit moment loopt de uitwerking van de beroepsprofielen richting kwalificatie nog. De samenhang en de doorstroommogelijkheden zijn dus nog niet volledig te beschrijven. De samenhang tussen de vier kwalificaties op niveau 6 is groot. In het format wordt hiermee rekening gehouden door te werken met een algemene basis die voor elke kwalificatie gelijk is. Daarna volgen de brede gemeenschappelijke kerntaken, die van toepassing zijn op meerdere verwante kwalificaties op hetzelfde niveau. Tenslotte worden de profiel specifieke kerntaken weergegeven. Hiermee wordt de overlap zichtbaar. Horizontale doorstroom tussen deze beroepen is mogelijk, evenals doorstroom naar een hoger kwalificatieniveau binnen het beroep. Daarnaast is doorstroom naar vakspecialistisch politieonderwijs mogelijk.

Niveau

Uitgangspunt voor het formuleren van de kwalificatie is niveau 6. Het niveau wordt door de formulering van de kerntaken, bouwstenen en bijbehorende leeruitkomsten op de volgende manier geborgd:

  • 1. De beschrijvingen van context, kennis, vaardigheden, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid zijn afgestemd op het raamwerk en descriptoren van het NLQF niveau 6 (www.nlqf.nl);

  • 2. De leeruitkomsten zijn geformuleerd in alomvattende volzinnen volgens de ‘Tuning Standaard’ en omvatten een werkwoord, type, onderwerp, standaard en scope/context;

  • 3. De gebruikte werkwoorden zijn afgestemd op de beheersingsniveaus van Bloom;

  • 4. De kennis is apart in een Body of Knowledge (BOK) beschreven op basis van de descriptoren van het NLQF.

Dit wil niet zeggen dat álle leeruitkomsten op niveau 6 zijn beschreven. De kerntaken en bouwstenen zijn beschreven op niveau 6. Het kan zijn dat een aantal leeruitkomsten op een niveau hoger of lager zijn geformuleerd op basis van de verkregen input. Vanuit de best-fit methode zijn alle leeruitkomsten bekeken en is vervolgens bepaald welk niveau het best bij het geheel van de kwalificatie past. Voor deze kwalificatie is dat niveau 6.

Toekomstige ontwikkelingen

Kwalificaties zijn in samenhang per niveau ontwikkeld. Kwalificaties zijn in een zekere mate van abstractie geformuleerd om hiermee zowel richting als ruimte te bieden en toekomstbestendig te zijn. Toekomstige ontwikkelingen kunnen te allen tijde impact hebben op kwalificaties, maar in de gekozen formulering is steeds kritisch gekeken naar mogelijkheden om deze ontwikkelingen ook te kunnen omvatten. Verder zijn er in de komende jaren binnen de politie ontwikkelingen te verwachten op het gebied van het gewenste opleidingsniveau van de medewerkers. Deze ontwikkelingen kunnen ook impact hebben op de kwalificaties op niveau 6.

Wettelijke kaders

Deze kwalificatie voldoet aan de in de Politiewet gestelde eisen aan politieonderwijs.

Bijlage 2. Kwalificatievereisten Fysiek-motorische vaardigheid

De politiemedewerker is fysiek en motorisch weerbaar. De politiemedewerker heeft inzicht in zijn politiespecifieke conditie en fysieke vaardigheden die nodig zijn om het vak professioneel uit te voeren.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker legt een uitgezet circuit af binnen een gestelde tijd. Het circuit bestaat uit onderdelen waarbij uithoudingsvermogen, snelheid-versnelling (stuwkracht), duw-, trek-, en tilkracht moeten worden aangetoond.

De eisen waaraan moet worden voldaan zijn gerelateerd aan de leeftijd en het geslacht van de kandidaat en zijn vastgelegd in de Regeling Fysieke vaardigheidstoets politie.

Bronnen

Bijlage 3. Kwalificatievereisten Basis rijvaardigheid auto

De bestuurder van een politieauto controleert het voertuig, beheerst het voertuig tijdens het rijden en neemt op een veilige manier deel aan het verkeer. De bestuurder kan waarnemen, anticiperen en naar de bestemming rijden, al dan niet met spoed, en zet tijdens gebruik van de politieauto de optische- en geluidssignalen en de ontheffing juist in. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden van surveillance tot incident, de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf, en er kan sprake zijn van een verstoring van het ‘normale’ verkeer.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

  • het voertuig op verantwoorde wijze gebruiken;

  • het voertuig onder controle houden;

  • anticiperen en veilige oplossingen zoeken in complexe verkeerssituaties;

  • rijtechnieken (inhalen, bochten, keren) op veilige en verantwoorde wijze uit voeren;

  • in het rijden rekening houden met wisselende weersomstandigheden;

  • verantwoord blijven presteren onder psychische druk, en eigen gedrag verklaren;

  • een afweging maken tussen het te bereiken doel en de daaraan verbonden risico’s;

  • op verantwoorde wijze gebruik maken van regelgeving (Wegenverkeerswet, Reglement verkeersregels en verkeerstekens) en bevoegdheden (Regeling optische en geluidssignalen, Brancherichtlijn politie, vrijstelling Rvv):

  • in staat zijn om bijkomende taken te prioriteren;

  • verdeling van taken met de bijrijder toepassen;

  • bewust zijn van de voorbeeldfunctie als politie-verkeersdeelnemer;

  • bewust zijn van wat gedrag bij anderen oproept;

  • ervaringen en meningen van anderen gebruiken om te leren.

Bronnen

Bijlage 4. Kwalificatievereisten RTGP

De politiemedewerker kent de juridische kaders van het optreden als ambtenaar aangesteld voor de uitoefening van de politietaak, en beheerst voor dit optreden met betrekking tot de geweldsmiddelen de vaardigheden (aanhouding en zelfverdediging en schieten).

De politiemedewerker onderhoudt en controleert de uitrusting, beheerst het gebruik van communicatietechnieken, hanteert de aanhoudings- en zelfverdedigingshoudingen en past het gebruik van geweldsmiddelen juist toe. De politiemedewerker kan waarnemen, anticiperen en per situatie proportioneel handelen. De politiemedewerker kan reflecteren op zijn en andermans handelen om hiervan te leren. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden van surveillance tot incident tot crisis met de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

Overall

  • Is in staat een passende doel-aanpakanalyse te maken en deze situatieafhankelijk aan te passen

  • Maakt gebruik van passende communicatietechnieken in de omgang met verdachte(n)/collega(‘s) en/of personen

  • Oefent de politietaak uit vanuit de beginselen van een behoorlijk politieoptreden (redelijk en gematigd)

  • Blijft ook onder druk doel- en resultaatgericht, incasseert en relativeert en neemt eigenstandig beslissingen

  • Is op het handelen aanspreekbaar en in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren

Geweldsbeheersing

AZV

  • Is in staat zichzelf te verdedigen met en zonder geweldsmiddelen tegen een aanval van een of meerdere personen, zowel wanneer hij alleen, in duo of in groepsverband opereert. Toont doorzettingskracht en differentieert situationeel

  • Is in staat een coöperatieve en non-coöperatieve verdachte aan te houden en kan daarbij situationeel differentiëren.

  • Voert op juiste wijze een veiligheidsfouillering uit

  • Boeit en ontboeit op juiste wijze

  • Gebruikt op juiste wijze de geweldsmiddelen

  • Maakt op passende wijze gebruik van de opschaling of afschaling van geweld en/of geweldsmiddelen.

Schieten

  • Beheerst de techniek voor een doelmatig en veilig vuurwapengebruik en kan onder tijdsdruk werken

  • Is in staat zowel statisch als dynamisch aanhoudingsvuur af te geven en weet daarbinnen situationeel te differentiëren

  • Is in staat zowel statisch als dynamisch noodweervuur af te geven en weet daarbinnen situationeel te differentiëren

  • Werkt veilig voor zichzelf en anderen door op juiste wijze met het vuurwapen om te gaan (laden en ontladen, trekken, bergen, openzetten voor inspectie, storing oplossen)

  • Gebruikt het vuurwapen op passende wijze in de opschaling of afschaling van geweldsmiddelen

Bronnen

  • Regeling toetsing geweldsbeheersing politie

  • Examen behorende bij RTGP AZV en Schietvaardigheid

  • Opleidingsprogramma RTGP

  • Rapportage Werkgroep Verkenning Competenties Geweldsbeheersing, 2007

  • Brief Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kenmerk 2005-00072374, april 2005

Bijlage 5. Kwalificatievereisten Eerste hulp door politie

De politiemedewerker is beschikbaar voor hulpverleningsvragen, handelt hulpverleningsvragen zelfstandig af, stabiliseert de situatie van slachtoffers en draagt zorg voor overdracht. De politiemedewerker kent de juridische kaders van het optreden als ambtenaar aangesteld voor de uitoefening van de politietaak voor hen die dat behoeven waar geen andere hulp voor handen is, werkt veilig, verleent hulp conform ABCDE-methode en beheerst voor het optreden als hulpverlener de (levensreddende dan wel stabiliserende) handelingen conform protocollen EHDP.

De politiemedewerker onderhoudt en controleert de hulpmiddelen, beheerst het gebruik van AED, hanteert de eerste hulphandeling en past deze juist toe. De politiemedewerker kan waarnemen, anticiperen en per situatie levensreddend handelen. De politiemedewerker kan reflecteren op zijn en andermans handelen om hiervan te leren. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden met de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

Overall

  • Kent en begrijpt relevante wet- en regelgeving politietaken Politiewet2012 en Eerste hulpverlener

  • Is in staat de context op veiligheid voor zichzelf en anderen te analyseren en hierop indien nodig te acteren

  • Maakt correct gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

  • Handelt volgens de ABCDE-methode

  • Bepaalt of de hulpverlening zelfstandig kan worden afgehandeld of alleen de eerste stabiliserende handelingen zelf kan uitvoeren en andere hulpverleners nodig zijn

  • Maakt gebruik van passende communicatietechnieken in de omgang met slachtoffers/collega(‘s) en/of personen

  • Blijft ook onder druk doel- en resultaatgericht en neemt eigenstandig beslissingen

  • Handelt professioneel en integer

  • Is op het handelen aanspreekbaar en in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren

(Levensreddende) Hulpverlening

  • Handelt volgens de EHDP-protocollen

  • Past eerste hulp(materialen) toe

    • Stabiliseert een slachtoffer op juiste wijze

    • Gebruikt op juiste wijze passende materialen en middelen

  • Voert op juiste wijze een reanimatie uit bij een slachtoffer volgens NRR-richtlijnen, al dan niet met behulp van een AED

  • Beheerst de techniek voor een doelmatig en veilig AED gebruik volgens de NRR-richtlijnen

  • Werkt veilig voor zichzelf en anderen door op juiste wijze met de middelen en AED om te gaan

  • Is in staat overdracht te doen naar medische hulpverleners

Bronnen

  • Wet- en regelgeving Eerste hulpverlener

  • Examen behorende bij EHDP

  • Landelijk Protocol Eerste Hulp door Politie (LPEHDP), 2011, Politieacademie

  • Richtlijnen Nederlandse Reanimatie Raad (NRR)

136. Kwalificatiedossier Wijkagent senior

I. Beschrijving

De wijkagent senior is het ‘gezicht’ van de wijk. Hij is werkzaam in de frontlinie van een complexe samenleving, werkt probleemgericht en contextgericht en is vaak werkzaam onder bezwarende omstandigheden. Hij werkt veel samen met in- en externe partners en is werkzaam in zowel interne als externe krachtenvelden. Hij signaleert en adviseert m.b.t. veiligheid en leefbaarheid in de wijk. Hij stelt plannen van aanpak op voor operationele politietaken en voor de aanpak van veiligheidsproblematiek. Belangrijk in het werk is netwerken en mensen duurzaam verbinden.

Resultaat

  • Plannen van aanpak

  • Uitvoerings- en resultaatafspraken

  • Adviezen

  • Krachtenveldanalyse

  • Beschrijving van scenario’s

  • Gebiedsbeschrijving

  • Bijdrage aan IGW (gebiedsscan C en O) en POP

II. Examenvereisten

  • Beschikt over kennis en inzicht in bestuur en bestuursrecht en kan past deze kennis op juiste wijze toe46

  • Maakt een helder en gestructureerd verslag van een uitgevoerd sociologisch verkennend wijkonderzoek van de eigen wijk met correcte bronvermelding

    • Beschrijft en verantwoordt gemaakte keuzes over:

      de geschiedenis en cultuur van de wijk, de geografische indeling van de wijk (denkt mee over de inrichting en onderhoud van de publieke ruimte), de sociale infrastructuur (demografisch, economisch, sociaal, technologisch, ecologisch en politiek), de hotspots (de plaatsen die extra aandacht vergen van verschillende instanties), risicobedrijven en verwachte ontwikkelingen

  • Maakt een krachtenveldanalyse en een plan van aanpak voor een gesignaleerd probleem in de wijk.

  • Beschrijft in de netwerkanalyse de belangrijke netwerkpartners, een netwerkkaart, lopende projecten in de wijk, de projecten die vallen onder burgerparticipatie en toekomstige ontwikkelingen

  • Beschrijft in het stappenplan de 6 stappen van het 6-stappenplan:

    • Beschrijving en definiëring van het probleem;

      Verzamelt objectieve gegevens en interpreteert de gegevens zodat een heldere beschrijving van de aard, omvang en ontwikkeling van het probleem ontstaat

    • de probleemanalyse (o.a. door gebruik te maken van een brainstormsessie)

    • de inzet van netwerkpartners, gestelde doelen (SMART geformuleerd), probleemoplossingen (vanuit een integrale aanpak) en de toepassing van een scenariosjabloon op de probleemoplossing

    • Concrete werkplannen (integreert hierin gemaakte keuzes)

    • De uitvoering en borging van het project (houdt rekening met de 75-25 regel voor wat betreft de inzet van politiële middelen en mensen)

    • Evaluatie (omschrijft wat de acties, door verschillende partners uitgevoerd, hebben opgeleverd

  • Het verslag (netwerkanalyse en stappenplan) heeft een heldere en gestructureerde opbouw, is voorzien van een juiste bronvermelding (volgens APA-normen) en er is beroepsgerichte taal gebruikt die is afgestemd op het doel en het publiek

  • Positioneert zich als wijkagent senior en handelt daarbinnen adequaat

    • maakt een stevige en betrouwbare indruk en is het gezicht van de politie in de wijk

  • Toont organisatiesensitiviteit

    • Speelt in op interne politiek, is alert op veranderingen in de eigen organisatie en schat gevolgen van de eigen inschattingen of activiteiten in

  • Beïnvloedt collega’s en partners op effectieve wijze om de doelen te bereiken

    • Hanteert verschillende beïnvloedingsstijlen en handelt proactief

    • Brengt op begrijpelijke en overtuigende wijze de standpunten en adviezen m.b.t. lokale politiezorg over, heeft een open houding en communiceert transparant

    • Organiseert plannen van aanpak en stuurt de uitvoering aan zodat de uitvoering van veiligheidsmaatregelen efficiënt en effectief verloopt

  • Bezit netwerkvaardigheden

    • Heeft zicht op de drijfveren en belangen van de partners

    • Neemt verantwoordelijkheid en spreekt anderen daarop aan

    • Is helder in de mening over GGP gerelateerde onderwerpen

    • Kan weerstanden omzetten in samenwerken

  • Handelt professioneel en integer

  • Toont leervermogen

    • Heeft een realistisch zelfbeeld, is bereidt het eigen handelen kritisch te bekijken en vraagt om en ontvangt feedback

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Bijlage II. Lijst opleiding(en) ter verkrijging van certificaat

Terugwerkende kracht

Voor deze bijlage is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Aanrijdingselecteur

Adviseur Bewaken en Beveiligen

Afname celmateriaal t.b.v. DNA-onderzoek

Algemeen commandant

AVIM aangewezen ambtenaar

AVIM hulpofficier van justitie

Basis afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel

Basis Brand

Basis bloedspoorpatroon registratie en analyse

Basis motorsurveillant

Basis PD onderzoek Forensische Opsporing

Basis Rijvaardigheid Auto: Rijopleiding Initieel Arrestantentaken

Basis Rijvaardigheid Auto: Rijopleiding Initieel Beveiliging

Basis Rijvaardigheid Auto: Rijopleiding Initieel Onopvallend

Basis Rijvaardigheid Auto: Rijopleiding Initieel Opvallend

Basis Ruiter Bereden Politie

Bedienaar Meetmiddel: Ademanalyseapparaat

Bedienaar Meetmiddel: Bromfietsrollentestbank

Bedienaar Meetmiddel: Geluidsniveaumeter

Bedienaar Meetmiddel: Lasersnelheidsmeter

Bedienaar Meetmiddel: Lichtdoorlatendheidsmeter

Bedienaar Meetmiddel: Wiellastmeters

Bedienaar Radar

Besturen van een VRT-voertuig

Bloodstain pattern analysis advanced

Brand Advanced

Chauffeur binnen een ME inzet: AE

Chauffeur binnen een ME inzet: ME

Chauffeur waterwerper

Controleren van voertuigen

Coördinatie Plaats Delict Unit

Dactyloscopie en Vastlegging

Dactyloscopie 2-ster

Dactyloscopie 3-ster

Digitaal Schakelonderwijs

Dossiervorming verdieping

Dreigingsinschatting

Familieagent

Familierechercheur

Financieel-administratieve waarheidsvinding

FinEc Schakelonderwijs

Forensic Network Exploration

Forensic Scripting

Forensisch Coördinator

Forensisch digitaal opsporen in complexe situaties

Forensisch digitaal opsporen in eenvoudige situaties

Forensisch onderzoek schietincidenten

Forensisch onderzoek zeden

Forensisch onderzoek in besturingssystemen: Linux

Forensisch onderzoek in besturingssystemen: Mac

Forensisch onderzoek in besturingssystemen: Windows

Forensische Analyse Verkeer – Rekenmodellen 2

Forensische opsporing Dactyloscopie: HAVANK

Forensische opsporing: Opsporen, Bergen en Identificeren

Forensische opsporing: Overlijdensonderzoek

Fotoconfrontatie Organiseren Coördineren Uitvoeren en Schrijven

Gebruik van traangas in ME-verband

Gebruiken van computersimulatie bij verkeersongevalsanalyse

Generalist Operationeel Centrum

Groepscommandant CCB-domein: AE groep

Groepscommandant CCB-domein: bewakingseenheid groep

Groepscommandant CCB-domein: groep beredenen

Groepscommandant CCB-domein: ME groep

Groepscommandant CCB-domein: verkenningseenheid

Hacking Investigation

Handelen in zaken omtrent kinderpornografie en kindersekstoerisme

Handelen in zedenzaken

Herkennen en beschrijven van (vuur)wapens en munitie (HBWM)

Hoofd communicatie in SGBO

Hoofd Taakorganisatie

Hulpofficier van Justitie

Informatiecoördinatie

Integraal opsporen in meeromvattende zaken

Intelligence Zaaksanalyse

Internet en Opsporing (Specialist)

Leergang operationele sturing

Leidinggeven aan een AE-sectie

Leidinggeven aan een groep hondengeleiders ME

Leidinggeven aan een ME-sectie

Leidinggeven aan een peloton ME

Lid Aanhoudingseenheid

Lid Ondersteuningsgroep

Live Data Forensics

Medewerker real-time intelligence center

Meewerken aan een Financieel Rechercheonderzoek

Milieuagent

Motorrijder AOT

Motorrijder DKDB

Officier van Dienst Intelligence

Officier van Dienst Operationeel Centrum

Officier van Dienst Politie

Onderzoek explosies en explosieven

Onopvallend en veilig motorrijden OT – Rijdeel

Opsporing en Handhaving in het kader van dieren

Opsporing Mensenhandel en Migratiecriminaliteit

Opstellen van vermogensvergelijking, kasopstelling en financieel verslag

Optreden als beredene ME

Optreden als honden-geleider

Optreden als ME-lid

Optreden als verkenner bij CBRN-explosieven veiligheid

Optreden bij handel, gebruik en bezit van illegale wapens en munitie

Optreden lid Verkenningseenheid

Optreden op en nabij water: Groepslid

Optreden op en nabij water: leidinggeven aan een groep

Optreden op en nabij water: leidinggeven aan een sectie

PD onderzoek verkeer

Pedagogisch Didactische Aantekening – Vaardigheidsdocenten

Politierijinstructeur A

Politierijinstructeur B

Politierijinstructeur C

Politierijinstructeur D

Professioneel Verhoor

Rijvaardigheid Politie onderhandelaar

Rijvaardigheid Snel Interventie Voertuig

Rijvaardigheid voor de ondersteuningsgroep (OG)

Signaleren en adviseren binnen verkeersinfrastructuur

Specialist Onderwijs geweldsbeheersing

Specialist wapens, munitie en explosieven

Specialistische rijopleiding dienst infra opvallend

Teamleider bij CBRN-explosieven veiligheid

Toepassen van sociale wetenschappen in sociale netwerkanalyse

Toetser AZV – doelgroep AOT

Toetser AZV Doelgroep DKDB

Toetser AZV: basis RTGP

Toetser schietvaardigheid pistool RTGP

Toetser HK MP5

Toetser schietvaardigheid HK MP5 Doelgroep DKDB

Toetser Schietvaardigheid Pistool Doelgroep DKDB

Toetser schietvaardigheid vuurwapen doelgroep AOT

Toetser schietvaardigheid: stroomstootwapen

Toetser schietvaardigheid doelgroep AOT

Toetser Traangas

Toezicht houden op beroepsgoederenvervoer

Toezicht houden op beroepspersonenvervoer

Uitlezen communicatiemiddelen

Uitvoeren Drugstesten

Urban Obstacle Training

Vaste kern leidinggevenden-TGO

Vastlegging Verdiepend

Verhoor kinderporno

Verhoor complex

Verhoren van kwetsbare getuigen in zedenzaken

Verhoren van kwetsbare verdachten

Verkeerstechnisch begeleiden (VTB)

Vervolg PD-onderzoek Forensische Opsporing Generiek

Verzorgen van verbindingsverkeer

Vormen en toetsen van scenario's

Video Registratie Onopvallend Surveilleren

Voortgezette rijvaardigheid motor

Wijkagent

Wijkagent senior

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Bijlage III. Overige opleidingen

Terugwerkende kracht

Voor deze bijlage is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

144 Dieren

Aanpak Drugscriminaliteit Basis

Analyseren/Interpreteren, Sturen/Adviseren en Positioneren

Applicatie analyse computersimulatie

Autotechniek A

AVIM Permanente vakontwikkeling hovj / aa

Basis EVOA

Basis Interculturele Communicatie

Basis Training Identificatie en Registratie AVIM

Basis Training Leidinggevenden AVIM

Basismodule zorg en veiligheid – huiselijk geweld

Basisopleiding Hulpofficier van Justitie KPCN

Basisopleiding Korpscheftaken I&S

Basisopleiding Milieu Intelligence

Basisopleiding mobiele telefonie binnen de opsporingspraktijk

Beoordelen van de Bewijswaarde van (Im)Materiële Sporen

Bijscholing CCB-OBT_vuur

BOA KMAR Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

Commandant Nationale Staf Grootschalig en Bijzonder optreden (NSGBO)

Communicatie en invloed

Communicatietechnieken seksuele intimidatie zaken

Communiceren met kwetsbare personen in de opsporing

Controletechniek voor de opsporingsambtenaar

Cybercrime

Data geletterdheid

De-escalerend communiceren

DNA

Duurzaam samenwerken

Eergerelateerd Geweld

Effectief handhaven in het verkeer

Evenementenadviseur

Executive Master of Tactical Policing

Forensisch Digitaal Opsporen Senior Tactisch

Forensisch veiligstellen van vuurwapens door aangewezen ambtenaren

Gedelegeerde bij examens Verkeersregelaar

Handelen in jeugdproblematiek

Handelen in zaken omtrent kinderpornografie en kindersekstoerisme, basis

Herkennen van en communiceren met verstandelijk beperkte personen

Het fundament

Hoofdofficier van Dienst

Huiselijk geweld en kindermishandeling – ervaren medewerker (2 dgn)

Huisverbod HOvJ

In het oog van de orkaan

Informatiemanager Regionaal Operationeel Team

Instructeur verkeersbrigadier

Juridische aspecten & dossiervorming FoCo

Juridische basiskennis-PV – FO

Juridische kennis

Kennis actualisatie AVIM

Kennis Actualisatie Mensenhandel

Kerninstructeur Operationele Meetmiddelen Verkeer 1

Kerninstructeur Operationele Meetmiddelen Verkeer 2

Ketenawareness

Korpscheftaken Toezichthouder GGP

Landmeten

Landschap van crisisbeheersing

Landschap van grootschalig en bijzonder optreden

Leider Regionaal Operationeel Team

Master of Crisis and Public order Management

Master Criminal Investigation

Master of Science in policing

Methodisch werken FO

Milieucriminaliteit basis

Milieucriminaliteit juridische verdieping

Module Financieel rechercheren in zedenzaken

Module Tactisch Juridisch Zeden

Motor duo rijden niveau OVMO

NEN 3140 veiligheidsinstructie en praktijktraining Digitale Expertise

NEN 9140

Non Politioneel Gedrag Multicultureel 1

Non Politioneel Gedrag Multicultureel 2

Officier van Dienst Recherche (OvD-R)

Operationeel Leidinggeven CCB

Operationele sturing

Opleiding Netwerk Divers Vakmanschap

Oriëntatie AVIM

Politiebiker

Poortwachters WPG

Proceshoofd Nationale Staf Grootschalig en Bijzonder optreden (NSGBO)

Professionalisering MK VitaalCoach

Professioneel wielerronden begeleiden

Professionele groei

Psychologie van de FO

Rechercheren in administraties

Rechtbanktraining – 1 dag

Rechtbanktraining basis

Recreatieverkeer

Refreshmentdag Mentale Kracht

Rijopleiding terreinauto

RIMOZ-TGO in en met de praktijk

Spottersopleiding

Spottersopleiding voor de Basispolitiezorg

Staf Grootschalig en Bijzonderoptreden-Politiedienstencentrum professionaliseringstraject

Startbaan Dacty

Strafrechtelijk afpakken

Studiedag Zeden

Sturingsmodule Mentale Kracht

Synthetische Drugs

Taakaccenthouder aanpak hennepteelt en ontneming

Table Top SGBO

Terugkomdag Training urgent veiligheidsverhoor

Toekomstgerichte Scenario Analyse

Train de Trainer Mentale weerbaarheid

Training Bevoegd functionaris / Informatiecoördinatie WPG

Training Mentale Kracht Basis

Training Mentale Kracht derden

Training Mentale Kracht MT – Eenheidsleiding – Korpsleiding – Leidinggevenden

Training Mentale Kracht voor Vrijwillige Politie

Training Tegenspraak

Training Urgent Veiligheidsverhoor

Training Witwassen

Undergroundbanking

Update Mobiele Telefonie binnen de Opsporingspraktijk

Urban obstacle training

Urban obstacle training team surveillancehonden

Vaststellen en beoordelen van de bewijswaarde van digitale sporen

Veiligstellen sporen – basis FO

Veiligstellen sporen II

Verdieping Uitlezen Communicatiemiddelen (VUCO)

Verhoor Basis

Vermiste Personen Basis

Vervolgopleiding Korpscheftaken I&S

Visualisatie van geografische informatie

Voorbereiden en Optreden bij Risicobeheersing

VOP 9140 E-learning electrische voertuigen

Vuurwerk

Werken op de PD – basis FO

Workshop herkenning voertuigcriminaliteit

Workshop Opsporend Surveilleren

Zelfstudie Aanpak Financieel Economische Criminaliteit

Zicht op Mensenhandel

Zicht op wet BOB (juridische bijscholingsdag)

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

  1. De informatie voorziening aan externen wordt als zodanig niet letterlijk beoordeeld in het examen. Wel wordt steeds beoordeeld of er voldoende rekening gehouden wordt met de belangen van derden. ^ [1]
  2. Voluit: Schakelen in Verantwoordelijkheid. Beroepen van de politie herijkt. Politieonderwijsraad, 2011. Hierna: Schakelen. ^ [2]
  3. Ist-situatie examenvereisten, gedestilleerd uit de geldige examendocumenten van de opleiding Politiekundige Bachelor de dato 29 mei 2013. De opleiding is gestructureerd in vier fasen (oriëntatiefase, functioneringsfase, integratiefase, profileringsfase) de beschreven exameneisen lopen geïntegreerd door al deze fasen heen. ^ [3]
  4. Kernopgave is verouderd, hier worden geen concrete resultaten in benoemd. ^ [4]
  5. Op basis van de ernst, complexiteit en benodigde expertise is een vierdeling van typen plaatsen delict gemaakt, waarbij een standaard PD aangemerkt kan worden als een PD waar een veelvoorkomend delict is gepleegd: de zogenaamde High Volume Crime Zaken (HVC), zoals bijvoorbeeld woning- of bedrijfsinbraken. ^ [5]
  6. Hierbij gaat het om de volgende metingen: Geluidsmeting bromfiets, motorfiets of personenauto, meting constructiesnelheid van bromfiets, meting lichtdoorlatendheid van een personenauto en weging m.b.v. wiellastmeters aan een voertuig of combinatie van voertuigen ^ [6]
  7. Uit het examendocument kan niet gehaald worden over welke specifieke kennis m.b.t. het controleren van voertuigen men moet bezitten ^ [7]
  8. Dit resultaat, zoals benoemd in de kernopgave, komt niet terug in de examenvereisten. ^ [8]
  9. ABIS: Automatich Biometrical Identification System ^ [9]
  10. Onthechten is in de kernopgave beschrijving vermeld als resultaat. Dit komt echter niet terug in de examenvereisten, daarom is dit niet als resultaat vermeld. ^ [10]
  11. Men moet een digitale toets afleggen. Uit het examendocument blijkt niet welke kennis wordt afgetoetst in de digitale toets. ^ [11]
  12. Het examen Forensisch Coördinator is recent ontwikkeld. Daarom is het mogelijk dat er binnenkort nog wijzigingen plaatsvinden. Waarschijnlijk wordt er een overkoepelende Proeve van bekwaamheid ontwikkeld. ^ [12]
  13. De kwalificatie ‘Forensisch Coördinator’ bestaat uit verschillende modules. Voor het overzicht zijn de namen van deze modules als tussenkopje overgenomen in de examenvereisten. ^ [13]
  14. Deze examenvereiste wordt getoetst d.m.v. een schriftelijke meerkeuzetoets. Uit het examendocument blijkt niet over welke kennis men precies moet beschikken. ^ [14]
  15. Dit is een generieke competentie, deze is waarschijnlijk beter op zijn plek in de AOPV ^ [15]
  16. Deze examenvereiste wordt getoetst d.m.v. een schriftelijke meerkeuzetoets. Uit het examendocument blijkt niet over welke kennis men precies moet beschikken. ^ [16]
  17. Als uitgangspunt is het examen genomen. De kernopgavebeschrijving is breder dan het examen. Het examen bestaat uit twee digitale toetsen waarin kennis en het toepassen van deze kennis getoetst wordt. Het daadwerkelijk doen van onderzoek, geven van advies en opmaken van een proces verbaal wordt niet afgetoetst in dit examen. Dit maakt wel onderdeel uit van de voorwaardelijke leeropdracht 4. Het resultaat beschreven in de kernopgave komt niet terug in het examen, vandaar dat dit hier niet beschreven is. ^ [17]
  18. Er zijn geen beoordelingscriteria beschreven bij dit examen waaruit exameneisen gedestilleerd kunnen worden. Wel zijn er onderwerpen benoemd die in de digitale toetsen aanbod komen, deze worden hieronder genoemd. ^ [18]
  19. Ist-situatie examenvereisten de dato 29 mei 2013. ^ [19]
  20. Kopjes ingevoegd ter structurering van de examenvereisten. ^ [20]
  21. Voluit: Schakelen in Verantwoordelijkheid. Beroepen van de politie herijkt. Politieonderwijsraad, februari 2011. Hierna: Schakelen. ^ [21]
  22. Het bijbehorende curriculum wordt uitgevoerd in het Engels, vanwege een samenwerking met Canterbury Christ Church University in Groot-Brittannië. Onderdelen van dit KD zijn daarom in het Engels. ^ [22]
  23. Voluit: Schakelen in Verantwoordelijkheid. Beroepen van de politie herijkt. Politieonderwijsraad, 2011. Hierna: Schakelen. ^ [23]
  24. Met de komst van de Nationale Politie is deze functie toegevoegd. Deze moet gelezen worden als de ‘politiechef van een regionale of landelijke eenheid’. ^ [24]
  25. Komt in de plaats van ‘politiechef’. Met de komst van de Nationale Politie wordt met politiechef niet gedoeld op de beroepskolom politiële leidinggevenden, maar op de politiechef van een regionale of landelijke eenheid. ^ [25]
  26. De kwalificatie Milieuagent bevat niet één examendocument, maar vijf examendocumenten behorende bij de vijf modules van de milieuagent. De vijf modules zijn overgenomen als tussenkopjes in de examenvereisten. ^ [26]
  27. In de kernopgave staan geen resultaten beschreven. Dit resultaat komt is gedestilleerd uit het examendocument. ^ [27]
  28. Dit resultaat is gedestilleerd uit het examen, niet uit de kernopgave beschrijving. ^ [28]
  29. het ontwikkelen, vergelijken en anticiperen op mogelijke toekomstscenario's ^ [29]
  30. Het resultaat wat benoemd is in de kernopgave heeft betrekking op de inhoud van het proces-verbaal. Het schrijven van een proces-verbaal komt niet expliciete terug in de examenvereisten. In de examenvereisten wordt daarentegen ingegaan op hoe een onderzoek uitgevoerd wordt. ^ [30]
  31. In de kernopgave staan geen resultaten beschreven. Dit resultaat is gedestilleerd uit het examendocument. ^ [31]
  32. Het schriftelijk afhandelen van de zaak wordt niet gedekt door de examenvereisten. ^ [32]
  33. De onderdelen uitvoeren reddingshandelingen en optreden op en nabij water komen terug in het examen. Voor het overzicht zijn deze onderdelen overgenomen. ^ [33]
  34. Het examen is ingedeeld in een aantal thema’s, om overzicht te behouden zijn deze thema’s overgenomen. ^ [34]
  35. Zie BARP, artikel 2c ^ [35]
  36. AOPV staat voor Algemene Opsporingsbekwaamheid en Politiële Vorming. De AOPV is ontwikkeld als een meer politiespecifieke vervanger van de BOA. ^ [36]
  37. Vanuit het ‘Tijdelijk kader aanstellen in een executieve functie zonder initiële politieopleiding’ is de politieopleiding AOPV met functiegerichte schakelmodules aangeboden om deze specifieke medewerkers voor te bereiden op hun functievervulling. ^ [37]
  38. Op dit moment herijkt de Politie de huidige beroepsprofielen. De uitkomst hiervan kan mogelijk invloed hebben op de gekozen indeling. ^ [38]
  39. Zie Regeling vaststelling LFNP. In diezelfde regeling is in de functiebeschrijvingen Operationeel Specialismen tevens opgenomen dat de medewerker met executief specifieke inzetbaarheid niet wordt ingezet in situaties waarin sprake is van optreden in het publiek domein met herkenbaarheid en aanspreekbaarheid voor de burger op alle politietaken. ^ [39]
  40. Het resultaat ‘proces-verbaal of rapportage’ komt niet expliciete terug in de examenvereisten. ^ [40]
  41. Het examen is ingedeeld in en aantal onderwerpen. Om overzicht te behouden zijn deze onderwerpen overgenomen. ^ [41]
  42. Het maken van een PV komt niet expliciet terug in de examenvereisten. ^ [42]
  43. Het examen is ingedeeld in en aantal onderwerpen. Om overzicht te behouden zijn deze onderwerpen overgenomen. ^ [43]
  44. Op basis van de ernst, complexiteit en benodigde expertise is een vierdeling van typen plaatsen delict gemaakt, waarbij het bij de Maatwerk PD’s voornamelijk gaat het om ernstige delicten en complexe PD’s (bijvoorbeeld: diefstal met geweld) en het bij de Maatwerk+ PD’s een levensdelict betreft, bijvoorbeeld een lijkvinding, afhankelijk van de omstandigheden. ^ [44]
  45. Het examen is ingedeeld in en aantal onderwerpen. Om overzicht te behouden zijn deze onderwerpen overgenomen. ^ [45]
  46. Uit het examendocument blijkt niet over welke specifieke kennis men moet beschikken, enkel de onderwerpen bestuur en bestuursrecht worden aangehaald. ^ [46]
Naar boven