Subsidieregeling Ontwikkelkracht 2024/2025

[Regeling vervalt per 25-04-2028.]
Geraadpleegd op 08-06-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-05-2024 en zichtdatum 01-05-2024.
Geldend van 25-04-2024 t/m heden

Regeling van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs van 23 april 2024 nr. VO/37841750, houdende regels voor de subsidieverstrekking aan scholen voor het deelnemen aan het programma Ontwikkelkracht 2024/2025 (Subsidieregeling Ontwikkelkracht 2024/2025)

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • aspirant-expertscholen: vestigingen die deelnemen aan het aspirant-traject expertscholen, en zo worden opgeleid tot expertschool;

  • aspirant-traject expertscholen: opleidingsprogramma voor aspirant-expertscholen waarin de vestiging wordt opgeleid tot expertschool, waarbinnen expertise van de vestiging wordt vastgesteld en een leertraject wordt ontwikkeld waarmee de school andere scholen kan begeleiden;

  • bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de WPO, artikel 1 van de WPO BES, artikel 1 van de WEC of artikel 1.1 van de WVO 2020;

  • co-creatielab: thematisch lab binnen het programma Ontwikkelkracht waarin onderwijsprofessionals en onderzoekers samenwerken aan effectieve aanpakken voor onderwerpen waar vanuit vestigingen grote behoefte aan is;

  • co-creërende vestiging: vestiging die in een co-creatielab samen met onderzoekers co-creëert en zo meewerkt aan het ontwikkelen van effectieve aanpakken;

  • deelnemende vestiging: vestiging die in een co-creatielab meewerkt aan het onderzoeken van effectieve aanpakken, door een aanpak te implementeren en de resultaten te monitoren;

  • DUS-I: Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

  • Education Lab Netherlands: onderzoeksnetwerk dat werkt aan de verbetering van het onderwijs en dat optreedt als organisator van de co-creatielabs binnen het programma Ontwikkelkracht;

  • evidence-informed interventie: wetenschappelijk bewezen aanpak of werkwijze die bijdraagt aan onderwijsverbetering, waarbij zowel kennis uit onderzoek als praktijkkennis is toegepast;

  • expertleraar: leraar die bekwaam is in een evidence-informed interventie, hierbij gebruikmaakt van inzichten uit wetenschappelijk onderzoek, en die vestigingen helpt met evidence-informed werken op het eigen expertisegebied;

  • expertschool: vestiging die deelneemt aan het programma Ontwikkelkracht en die een evidence-informed interventie hanteert, evidence-informed werkt, een sterke onderzoeks- en verbetercultuur heeft en vanuit deze expertise andere vestigingen helpt om deze interventie in de context van de eigen vestiging te implementeren;

  • expertschoolleider: schoolleider die bekwaam is in een evidence-informed interventie, met het schoolteam evidence-informed werkt en die andere vestigingen helpt met evidence-informed werken op het eigen expertisegebied;

  • funderend onderwijs: onderwijs dat wordt gegeven op een basisschool als bedoeld in artikel 1 van de WPO, op een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 WPO, onderwijs dat wordt gegeven op een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1.4 van de WVO 2020, onderwijs dat wordt gegeven op een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs en een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de WEC.

  • Kaderregeling: Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

  • leraar: personeelslid dat is aangesteld in een onderwijsgevende functie als bedoeld in artikel 3 van de WPO, artikel 3 van de WEC, artikel 3 van de WPO BES of artikel 7.8 van de WVO 2020;

  • leertraject expertschool: opleidingsprogramma van een expertschool waarin deelnemende onderwijsprofessionals begeleid of opgeleid worden in het toepassen en implementeren van een evidence-informed interventie;

  • Minister: Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs;

  • Nationaal Groeifonds: fonds als bedoeld in artikel 1 van de Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds;

  • onderwijsprofessional: lid van het personeel, bedoeld in artikel 1 van de WPO, artikel 1 van de WPO BES, artikel 1.1 van de WVO 2020 of artikel 1 van de WEC;

  • onderzoeks- en verbetercultuur: cultuur die stimuleert dat alle betrokkenen zich richten op het definiëren en behalen van de gewenste onderwijskwaliteit door middel van een constructief-kritische houding en continu streven naar de daarvoor zo nodig vereiste kwaliteitsverbeteringen;

  • ontwikkelschool: vestiging die deelneemt aan het programma Ontwikkelkracht en van een expertschool een evidence-informed interventie leert;

  • penvoerder: bevoegd gezag in een samenwerking dat namens de samenwerking subsidie aanvraagt;

  • primair onderwijs: onderwijs dat gegeven wordt op een school of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de WPO, onderwijs dat gegeven wordt op een school of instelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, of onderwijs dat gegeven wordt op een school als bedoeld in artikel 1 van de WPO BES;

  • programma Ontwikkelkracht: programma dat is gericht op het versterken van de kennisinfrastructuur en de onderzoeks- en verbetercultuur in het funderend onderwijs;

  • programmabureau: onderdeel binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat de programmaorganisatie van het programma Ontwikkelkracht voor haar rekening neemt;

  • RIO: Registratie Instellingen en Opleidingen;

  • samenwerking: samenwerking van twee of meer bevoegde gezagsorganen van meerdere vestigingen;

  • samenwerkingsovereenkomst: ondertekende overeenkomst tussen de bevoegde gezagsorganen in een samenwerking;

  • school: uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1.1 van de WVO 2020, artikel 1 van de WPO, artikel 1 van de WEC of artikel 1 van de WPO BES met inbegrip van een school voor voorbereidend beroepsonderwijs die deel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap die van rechtswege is ontstaan na de omzetting op grond van artikel 12.2.4 van de WEB;

  • schooljaar: schooljaar als bedoeld in artikel 1 van de WPO, artikel 1 van de WPO BES, artikel 1 van de WEC of artikel 1 van de WVO 2020;

  • vestiging: hoofdvestiging van een school, of nevenvestiging van een school als bedoeld in artikel 1 van de WPO, hoofdvestiging of nevenvestiging van een school als bedoeld in artikel 76a van de WEC, hoofdvestiging als bedoeld in artikel 4.13 van de WVO 2020, nevenvestiging als bedoeld in artikel 4.14 van de WVO 2020 of tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 4.16 van de WVO 2020, met inbegrip van een vestiging van een school voor voorbereidend beroepsonderwijs die deel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap die van rechtswege is ontstaan na de omzetting op grond van artikel 12.2.4 van de WEB;

  • voortgezet onderwijs: onderwijs dat gegeven wordt op een school als bedoeld in artikel 1.1 van de WVO 2020;

  • WEB: Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • WEC: Wet op de expertisecentra;

  • WPO: Wet op het primair onderwijs;

  • WPO BES: Wet primair onderwijs BES;

  • WVO 2020: Wet voortgezet onderwijs 2020.

Artikel 3. Doel van de regeling en te subsidiëren activiteiten

  • 1 De Minister kan aan een bevoegd gezag subsidie verstrekken voor deelname aan activiteiten die worden ontwikkeld in het kader van het programma Ontwikkelkracht.

  • 2 De subsidie kan worden aangevraagd voor de uitvoering van één of meer van de volgende activiteiten:

    • a. deelname aan het aspirant-traject expertscholen;

    • b. deelname aan een onderzoeks- en verbetercultuurtraject;

    • c. als ontwikkelschool deelnemen aan het leertraject van een expertschool;

    • d. deelname als een co-creërende vestiging in een co-creatielab;

    • e. deelname als een deelnemende vestiging in een co-creatielab; of

    • f. het aanbieden van leertrajecten aan ontwikkelscholen als expertschool.

  • 3 Een subsidieaanvraag kan geen betrekking hebben op:

    • a. het door één en dezelfde vestiging deelnemen aan een onderzoeks- en verbetercultuurtraject alsmede het deelnemen aan het aspirant-traject expertscholen of het aanbieden van leertrajecten aan ontwikkelscholen als expertschool;

    • b. het door één en dezelfde vestiging deelnemen aan een onderzoeks- en verbetercultuurtraject alsmede het deelnemen als een co-creërende vestiging in een co-creatielab; of

    • c. het door één en dezelfde vestiging deelnemen aan het aspirant-traject expertscholen alsmede het aanbieden van leertrajecten aan ontwikkelscholen als expertschool.

Artikel 4. Aanvraag subsidie

  • 1 Een bevoegd gezag dat subsidie wil aanvragen, voert voorafgaand aan de aanvraag een verkennend gesprek met het programmabureau, met als doel de ontwikkelvraag van een vestiging of meerdere vestigingen te concretiseren en te verkennen of en zo ja bij welk onderdeel van het programma Ontwikkelkracht deze ontwikkelvraag aansluit.

  • 2 In afwijking van het eerste lid voert een bevoegd gezag dat subsidie wil aanvragen voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel d, voorafgaand aan de aanvraag een evaluatiegesprek met Education Lab Netherlands, indien de subsidie wordt aangevraagd voor een vestiging die voor het schooljaar 2023/2024 heeft deelgenomen als een co-creërende vestiging in een co-creatielab. Een verslag van dit gesprek wordt opgenomen bij de subsidieaanvraag.

  • 3 In afwijking van het eerste lid voert een bevoegd gezag dat subsidie wil aanvragen voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel f, voorafgaand aan de aanvraag een evaluatiegesprek met het programmabureau, indien de subsidie wordt aangevraagd voor een vestiging die voor het schooljaar 2023/2024 heeft deelgenomen aan het aspirant-traject expertscholen. Een verslag van dit gesprek wordt opgenomen bij de subsidieaanvraag.

  • 4 In aanvulling op het eerste lid voert een bevoegd gezag dat subsidie wil aanvragen voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, een intakegesprek met de aanbieder van het onderzoeks- en verbetercultuurtraject.

  • 5 In aanvulling op het eerste lid voert een bevoegd gezag dat subsidie wil aanvragen voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel c, een intakegesprek met de expertschool die een leertraject aanbiedt.

  • 6 Een bevoegd gezag kan op basis van deze regeling voor meerdere vestigingen van eigen scholen een aanvraag indienen.

  • 7 Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel d, kan ook door een samenwerking subsidie worden aangevraagd. Een samenwerking bestaat uit maximaal vijf vestigingen. De aanvraag voor een samenwerking geschiedt door de penvoerder.

  • 9 Een aanvraag voor subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen c en f, kan worden ingediend van 25 april 2024, 9.00 uur, tot en met 28 juni 2024, 16.00 uur en van 1 oktober 2024, 9.00 uur, tot en met 29 november 2024, 16.00 uur.

  • 10 Subsidieaanvragen die buiten een aanvraagtijdvak worden ingediend, worden afgewezen.

  • 11 De subsidie wordt aangevraagd met het digitale aanvraagformulier dat daartoe op de website van DUS-I beschikbaar is gesteld.

  • 12 De subsidieaanvraag die namens een samenwerking wordt ingediend door de penvoerder, bedoeld in het zevende lid, bevat:

    • a. een verklaring, ondertekend door de penvoerder, waaruit blijkt dat de deelnemende partijen een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in het dertiende lid hebben gesloten; en

    • b. een vermelding van de vestigingen waaruit de samenwerking bestaat.

  • 13 In de samenwerkingsovereenkomst tussen de penvoerder en de deelnemende partijen, bedoeld in het twaalfde lid, onderdeel a, wordt in ieder geval opgenomen:

    • a. de wijze waarop de scholen binnen de samenwerking met elkaar gaan samenwerken ten behoeve van deelname als co-creërende vestigingen in een co-creatie lab;

    • b. de voorgenomen verdeling van de subsidiemiddelen tussen de scholen binnen de samenwerking;

    • c. de wijze van informatieverstrekking en verantwoording aan de penvoerder door de overige scholen binnen de samenwerking, zodat de penvoerder aan de verplichtingen in deze regeling kan voldoen.

  • 14 De subsidie, bedoeld in het zevende lid, die wordt verstrekt ten behoeve van een samenwerking, wordt verstrekt aan en verantwoord door de penvoerder. Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke vestiging feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende activiteiten.

  • 15 Onvolledige subsidieaanvragen kunnen, binnen twee weken na de mededeling van de Minister dat de aanvraag onvolledig is, worden aangevuld door de subsidieaanvrager. Blijft tijdige en volledige aanlevering van de gegevens uit, dan wordt de betreffende aanvraag buiten behandeling gesteld.

  • 16 De Minister stelt een model voor de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het twaalfde lid, elektronisch beschikbaar.

Artikel 5. Aanvraagvereisten

  • 1 De aanvraag bestaat uit een activiteitenplan, waarin onverminderd artikel 3.4 van de Kaderregeling ten minste wordt opgenomen:

    • a. indien subsidie wordt aangevraagd voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a:

      • 1°. een verslag van het gesprek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, met het programmabureau;

      • 2°. een onderbouwing dat de desbetreffende vestiging expertise heeft op een bepaald terrein binnen het gebied van het programma Ontwikkelkracht en dat de aangeboden aanpak of werkwijze kansrijk is en gebaseerd is op relevante en recente inzichten uit de onderwijswetenschap;

      • 3°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de schoolleiding en het schoolbestuur van de vestiging betrokken zijn en zich committeren aan het traject en dat er in de school voldoende draagvlak is;

      • 4°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de vestiging een goede onderzoeks- en verbetercultuur heeft; en

      • 5°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de vestiging in een bepaald leergebied een evidence-informed werkwijze of aanpak hanteert.

    • b. indien subsidie wordt aangevraagd voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b:

      • 1°. een omschrijving van de vraag of doelstelling die de vestiging heeft op het gebied van het versterken van haar onderzoeks- en verbetercultuur;

      • 2°. een ontwikkeldoel gericht op leerwinst;

      • 3°. een uiteenzetting die inzicht geeft op welke manier het onderwijspersoneel betrokken is, op welke manier de schoolleiding en het schoolbestuur betrokken zijn en welke rol eenieder heeft;

      • 4°. een onderbouwing waaruit blijkt dat sprake is van voldoende draagvlak op de vestiging voor deelname aan het traject, en dat de onderwijsprofessionals, de schoolleiding en het schoolbestuur committeren aan het traject;

      • 5°. een onderbouwing waaruit blijkt dat voldoende tijd zal worden vrijgemaakt voor de leraren en schoolleiding op de vestiging voor deelname aan het traject; en

      • 6°. een uiteenzetting die inzicht geeft in de wijze waarop het traject op de desbetreffende vestiging organisatorisch wordt vormgegeven;

    • c. indien subsidie wordt aangevraagd voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel c:

      • 1°. een verslag van het gesprek, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, met de expertschool die het te volgen leertraject aanbiedt;

      • 2°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de desbetreffende vestiging bereid en in staat is om actief deel te nemen aan het leertraject;

      • 3°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de schoolleiding en het schoolbestuur van de vestiging betrokken zijn en zich committeren aan het traject; en

      • 4°. een onderbouwing waaruit blijkt dat er in het team voldoende draagvlak is om de lessen uit het leertraject duurzaam in de school te borgen.

    • d. indien subsidie wordt aangevraagd voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel d:

      • 1°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de desbetreffende vestiging of samenwerking beschikt over expertise op het thema van het co-creatielab;

      • 2°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de desbetreffende vestiging of samenwerking reeds succesvol werkt met evidence-informed aanpakken op het thema van het co-creatielab;

      • 3°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de desbetreffende vestiging of samenwerking in staat is de pilotversie van een aanpak uit het co-creatielab te implementeren en mee te werken aan monitoring en evaluatie;

      • 4°. een uiteenzetting die inzicht geeft op welke manier het onderwijspersoneel betrokken is, welke rol eenieder heeft en op welke manier de schoolleiding en het schoolbestuur van de vestiging betrokken zijn en zich committeren aan het traject;

      • 5°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de vestiging of samenwerking bereid is om samen te werken met andere vestigingen en onderzoekers in het desbetreffende co-creatielab; en

      • 6°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de vestiging of samenwerking aantoonbare ervaring heeft met samenwerking met wetenschappelijke onderzoekers.

    • e. indien subsidie wordt aangevraagd voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel e:

      • 1°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de vestiging bereid is om samen te werken met andere vestigingen en onderzoekers in het desbetreffende co-creatielab;

      • 2°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de desbetreffende vestiging bereid en in staat is om actief deel te nemen aan het traject van vraagarticulatie; en

      • 3°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de schoolleiding en het schoolbestuur van de vestiging betrokken zijn en zich committeren aan het traject;

    • f. indien subsidie wordt aangevraagd voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel f, en voor zover de vestiging waarvoor de subsidie wordt aangevraagd aan het aspirant-traject expertscholen heeft deelgenomen:

      • 1°. een verslag van het gesprek als bedoeld in artikel 4, derde lid, met het programmabureau;

      • 2°. een onderbouwing waaruit blijkt dat sprake is van voldoende draagvlak op de vestiging voor het aanbieden van een of meer leertrajecten als expertschool en dat de onderwijsprofessionals, de schoolleiding en het schoolbestuur van de vestiging betrokken zijn en zich committeren aan de inzet hiervoor;

      • 3°. een uiteenzetting die inzicht geeft in welke manier het onderwijspersoneel op de vestiging betrokken is, op welke manier de schoolleiding en het schoolbestuur betrokken zijn, welke rol eenieder heeft, hoeveel tijd voor de verschillende deelnemers wordt vrijgemaakt en hoe de op de vestiging aan te bieden leertrajecten organisatorisch worden vormgegeven;

      • 4°. een beschrijving van het leertraject van de vestiging als expertschool en de vereisten voor deelname van de vestigingen die deelnemen als ontwikkelscholen; en

      • 5°. een onderbouwing van het aantal beschikbare plaatsen voor vestigingen die deelnemen als ontwikkelscholen per aangeboden leertraject voor schooljaar 2024/2025.

    • g. indien subsidie wordt aangevraagd voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel f, en voor zover de vestiging waarvoor de subsidie wordt aangevraagd niet aan het aspirant-traject expertscholen heeft deelgenomen:

      • 1°. een verslag van het gesprek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, met het programmabureau;

      • 2°. een onderbouwing dat de desbetreffende vestiging expertise heeft op een bepaald terrein binnen het gebied van het programma Ontwikkelkracht en dat de aangeboden aanpak of werkwijze kansrijk is en gebaseerd is op relevante en recente inzichten uit de onderwijswetenschap;

      • 3°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de schoolleiding en het schoolbestuur van de vestiging betrokken zijn en zich committeren aan het traject en dat er in de school voldoende draagvlak is;

      • 4°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de vestiging een goede onderzoeks- en verbetercultuur heeft;

      • 5°. een onderbouwing waaruit blijkt dat de vestiging een evidence-informed werkwijze hanteert;

      • 6°. een onderbouwing waaruit blijkt dat sprake is van voldoende draagvlak op de vestiging voor het aanbieden van een of meerdere leertrajecten als expertschool en dat de onderwijsprofessionals, de schoolleiding en het schoolbestuur van de vestiging betrokken zijn en zich committeren aan de inzet hiervoor;

      • 7°. een uiteenzetting die inzicht geeft in welke manier het onderwijspersoneel op de vestiging betrokken is, op welke manier de schoolleiding en het schoolbestuur betrokken zijn, welke rol eenieder heeft, hoeveel tijd voor de verschillende deelnemers wordt vrijgemaakt en hoe de op de vestiging aan te bieden leertrajecten organisatorisch worden vormgegeven;

      • 8°. een beschrijving van het aanbod en studieprogramma van de expertschool en de vereisten voor deelname van de ontwikkelscholen; en

      • 9°. een onderbouwing van het aantal beschikbare plaatsen voor ontwikkelscholen per aangeboden leertraject voor schooljaar 2024/2025.

Artikel 6. Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een subsidieaanvraag in ieder geval geweigerd:

  • a. indien het bevoegd gezag of de penvoerder het gesprek of de gesprekken, bedoeld in artikel 4, eerste tot en met het derde lid, en indien van toepassing het gesprek, bedoeld in artikel 4, vierde of vijfde lid, niet heeft gevoerd;

  • b. voor zover op de aanvraag het bepaalde in artikel 3, derde lid, van toepassing is;

  • c. indien de aanvraag betrekking heeft op de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, en het bevoegd gezag reeds subsidie heeft aangevraagd of ontvangt voor de vestiging voor een ander onderzoeks- en verbetercultuurtraject; en

  • d. indien het bevoegd gezag of de penvoerder een aanvraag indient voor de activiteiten bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, d of f en de kwaliteit van het onderwijs van de desbetreffende vestiging in het primair onderwijs of afdeling of schoolsoort binnen de vestiging in het voortgezet onderwijs waarvoor de subsidie wordt aangevraagd door de Inspectie van het onderwijs bij besluit op peildatum 1 januari 2024 als ‘zeer zwak’ of ‘onvoldoende’ is beoordeeld.

Artikel 7. Subsidieplafonds en maximaal aantal deelnemende vestigingen per jaar

  • 1 Voor verstrekking van de subsidie op grond van deze regeling is in totaal een bedrag beschikbaar van € 13.248.770,– voor het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs.

  • 2 Per activiteit waarvoor subsidie kan worden aangevraagd zijn ten hoogste de volgende bedragen beschikbaar:

    • a. € 711.260,– voor deelname aan de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, waarbij in het schooljaar 2024/2025 ten hoogste vijf vestigingen in het primair onderwijs en vijf vestigingen in het voortgezet onderwijs kunnen deelnemen;

    • b. € 10.260.800,– voor deelname aan de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, waarbij in het schooljaar 2024/2025 ten hoogste tachtig vestigingen in het primair onderwijs en tachtig vestigingen in het voortgezet onderwijs deelnemen;

    • c. € 636.000,– voor deelname aan de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel c, waarbij in het schooljaar 2024/2025 voor ten hoogste twaalf vestigingen in het primair onderwijs, ten hoogste achttien vestigingen in het voortgezet onderwijs en in totaal voor ten hoogste dertig vestigingen subsidie kan worden verstrekt;

    • d. € 833.290,– voor deelname aan de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel d, waarbij in het schooljaar 2024/2025 voor ten hoogste vijf vestigingen per co-creatielab en in totaal voor ten hoogste tien vestigingen subsidie kan worden verstrekt;

    • e. € 374.940,– voor deelname aan de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel e, waarbij in het schooljaar 2024/2025 totaal voor ten hoogste negentig vestigingen subsidie kan worden verstrekt; en

    • f. € 432.480,– voor deelname aan de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel f waarbij in het schooljaar 2024/2025 voor ten hoogste vijf vestigingen subsidie kan worden verstrekt.

  • 3 De Minister verdeelt de beschikbare bedragen in volgorde van binnenkomst van de volledige aanvragen. Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het plafond zou worden overschreden.

Artikel 8. Subsidiebedrag

  • 3 Voor subsidieontvangers in Caribisch Nederland wordt het in het eerste en tweede lid bedoelde subsidiebedrag omgerekend in US-dollars tegen de vastgestelde wisselkoers.

Artikel 9. Subsidieverplichtingen

  • 1 In aanvulling op hoofdstuk 5 van de Kaderregeling worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt worden uitgevoerd binnen de periode die de Minister in de beschikking bepaalt;

    • b. per vestiging neemt ten minste het volgend aantal onderwijsprofessionals per schooljaar deel aan de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt:

    • c. de subsidieontvanger deelt actief zijn kennis met andere vestigingen;

    • d. de subsidieontvanger die subsidie ontvangt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, zendt jaarlijks vóór 1 oktober een activiteitenverslag aan de Minister, waarin verslag wordt gedaan van de realisatie van de in het activiteitenplan genoemde activiteiten;

    • e. de subsidieontvanger die subsidie ontvangt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen d en e:

      • 1°. werkt mee aan de monitoring van de implementatie van de aanpak en het in kaart brengen van de effecten; en

      • 2°. draagt er zorg voor dat een leraar of intern procesbegeleider de implementatie van de aanpak uit het co-creatielab begeleidt.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, worden voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, interne procesbegeleiders aangesteld, die elk een lerarenteam begeleiden bij het traject. Bij vestigingen waar minder dan vijftien onderwijsprofessionals werken, indien het een vestiging voor primair onderwijs betreft of minder dan veertig, indien het een vestiging voor voortgezet onderwijs betreft, dienen alle onderwijsprofessionals in het schoolteam deel te nemen aan de trajecten, met uitzondering van onderwijsprofessionals die een aanstelling hebben van minder dan één dag per week. Bij vestigingen waar op het moment van aanvraag meer dan tachtig onderwijsprofessionals werken, indien het een vestiging in het voortgezet onderwijs betreft, mogen maximaal drie schoolteams van minimaal veertig medewerkers deelnemen aan de trajecten.

  • 3 De subsidieontvanger is verplicht om de activiteiten uiterlijk in het kalenderjaar 2025 af te ronden.

  • 4 Voor subsidies vanaf € 125.000 geldt dat de subsidieontvanger op uiterlijk 1 juni van het jaar volgend op het laatste bestedingsjaar een eindverslag zendt over de gehele subsidieperiode aan de Minister. Het eindverslag bestaat uit een activiteitenverslag.

Artikel 10. Vaststelling en verantwoording

  • 1 Een subsidie waarbij het te verstrekken subsidiebedrag minder dan € 125.000,– bedraagt, wordt direct vastgesteld binnen 13 weken na indiening van de aanvraag.

  • 2 De verantwoording van de subsidie, als bedoeld in het eerste lid, geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1, of overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs BES. Indien de activiteiten zijn uitgevoerd en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

  • 3 In afwijking van artikel 9.1, vierde lid, van de Kaderregeling, wordt een subsidie waarbij het te verstrekken subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, verleend binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag, en wordt vastgesteld binnen een jaar na de ontvangst van de verantwoording in de jaarverslaggeving over het laatste kalenderjaar van de activiteitenperiode. De Minister verleent bij het besluit tot verlening van de subsidie een voorschot van 100% dat in één keer wordt betaald.

  • 4 De verantwoording van de subsidie, als bedoeld in het derde lid, geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1, of overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs BES. De verantwoording gaat vergezeld van een activiteitenverslag. Indien de activiteiten zijn uitgevoerd en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

  • 5 De subsidieontvanger toont op verzoek van de Minister door middel van een activiteitenverslag aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn. In dit kader vindt in ieder geval een steekproefsgewijze controle door de Minister plaats. Subsidieontvangers verklaren wanneer zij binnen de steekproef vallen welke activiteiten zijn ondernomen met de subsidie.

Artikel 11. Betaling

  • 1 De Minister bepaalt bij subsidies als bedoeld in artikel 10, eerste lid, het betaalritme van het subsidiebedrag in de beschikking.

  • 2 De Minister verstrekt bij subsidies als bedoeld in artikel 10, derde lid, een voorschot van 100% dat wordt uitbetaald volgens een betaalritme dat in de beschikking wordt bepaald.

Artikel 12. Hardheidsclausule

De Minister kan één of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Deze regeling vervalt met ingang van 25 april 2028 dien verstande dat de regeling van toepassing blijft ten aanzien van de subsidies die op grond van de regeling zijn verstrekt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,

M.L.J. Paul

Naar boven