Telecommunicatiewet

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 19-05-2004 t/m 31-08-2004

Wet van 19 oktober 1998, houdende regels inzake de telecommunicatie (Telecommunicatiewet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de algehele liberalisering van de telecommunicatie-infrastructuur en de telecommunicatiediensten wenselijk is regels te stellen ter waarborging van een samenhangende infrastructuur en ter bevordering van de daadwerkelijke mededinging;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

  • b. college: college, genoemd in artikel 2 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit;

  • c. directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit: directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Mededingingswet;

  • d. nationale regelgevende instantie: instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie die krachtens het recht van die lidstaat is belast met een of meer regelgevende of daarmee verband houdende uitvoerende taken die zijn toegekend in de richtlijnen nrs. 2002/19/EG, 2002/20/EG, 2002/21/EG, 2002/22/EG of 2002/58/EG;

  • e. elektronisch communicatienetwerk: transmissiesystemen, waaronder mede begrepen de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen, die het mogelijk maken signalen over te brengen via kabels, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen, waaronder satellietnetwerken, vaste en mobiele terrestrische netwerken, elektriciteitsnetten, voor zover deze voor overdracht van signalen worden gebruikt en netwerken voor radio- en televisieomroep en kabeltelevisienetwerken, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie;

  • f. elektronische communicatiedienst: gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, waaronder telecommunicatiediensten en transmissiediensten op netwerken die voor omroep worden gebruikt, doch niet de dienst waarbij met behulp van elektronische communicatienetwerken en -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd. Het omvat niet de diensten van de informatiemaatschappij zoals omschreven in artikel 1 van de notificatierichtlijn die niet geheel of hoofdzakelijk bestaan uit het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken;

  • g. openbare elektronische communicatiedienst: elektronische communicatiedienst die beschikbaar is voor het publiek;

  • h. openbaar elektronisch communicatienetwerk: elektronisch communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om openbare elektronische communicatiediensten aan te bieden, waaronder mede wordt begrepen een netwerk, bestemd voor het verspreiden van programma's voor zover dit aan het publiek geschiedt;

  • i. aanbieden van een elektronisch communicatienetwerk: het bouwen, exploiteren, beheren of beschikbaar stellen van een elektronisch communicatienetwerk;

  • j. bijbehorende faciliteiten: bij een elektronisch communicatienetwerk of een elektronische communicatiedienst behorende faciliteiten die het aanbieden van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk maken of ondersteunen, alsmede systemen voor voorwaardelijke toegang en elektronische programmagidsen;

  • k. netwerkaansluitpunt: fysiek punt waarop een abonnee de toegang tot een openbaar communicatienetwerk wordt geboden; in het geval van netwerken met schakelings- of routeringsfuncties wordt het netwerkaansluitpunt bepaald door middel van een specifiek netwerkadres, dat met een abonneenummer of -naam kan zijn verbonden;

  • l. toegang: het aan een andere onderneming beschikbaar stellen van netwerkonderdelen, bijbehorende faciliteiten of diensten onder uitdrukkelijke voorwaarden al dan niet op exclusieve basis ten behoeve van het aanbieden van elektronische communicatiediensten of het verspreiden van programma's aan het publiek door die onderneming;

  • m. interconnectie: specifiek type toegang dat wordt gerealiseerd tussen exploitanten van openbare netwerken, inhoudende het fysiek en logisch verbinden van openbare communicatienetwerken die door dezelfde of een andere onderneming worden gebruikt om het de gebruikers van een onderneming mogelijk te maken te communiceren met die van dezelfde of van een andere onderneming of toegang te hebben tot diensten die door een andere onderneming worden aangeboden;

  • n. gebruiker: natuurlijke persoon of rechtspersoon die gebruik maakt van of verzoekt om een openbare elektronische communicatiedienst;

  • o. eindgebruiker: natuurlijke persoon of rechtspersoon die van een openbare elektronische communicatiedienst gebruik maakt of wil gaan maken en die niet tevens openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt;

  • p. abonnee: natuurlijke persoon of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst met een aanbieder van openbare elektronische communicatiediensten voor de levering van dergelijke diensten;

  • q. consument: natuurlijke persoon die gebruik maakt van of verzoekt om een openbare elektronische communicatiedienst voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden;

  • r. onderneming: onderneming in de zin van artikel 81, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

  • s. onderneming die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht: onderneming die alleen of tezamen met andere ondernemingen over een economische kracht beschikt die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen;

  • t. transnationale markt: bij beschikking, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG, gedefinieerde markt die ten minste een gedeelte van Nederland beslaat;

  • u. huurlijn: publiekelijk ter beschikking gestelde transparante transmissiecapaciteit tussen twee netwerkaansluitpunten van een of meer elektronische communicatienetwerken, zonder routeringsfuncties waarover gebruikers kunnen beschikken als onderdeel van de geleverde huurlijn;

  • v. minimumpakket van huurlijnen: door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van de artikelen 17 en 22 van richtlijn nr. 2002/21/EG of de artikelen 18 en 37 van richtlijn nr. 2002/22/EG vastgesteld minimumpakket van huurlijnen, zoals vermeld in een lijst van in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerde normen;

  • w. openbaar telefoonnetwerk: elektronisch communicatienetwerk dat wordt gebruikt om openbare telefoondiensten aan te bieden; het ondersteunt de overdracht tussen netwerkaansluitpunten van spraakcommunicatie en ook andere vormen van communicatie, zoals fax en data;

  • x. openbare telefoondienst: dienst die voor het publiek beschikbaar is voor uitgaande en binnenkomende gesprekken;

  • y. programma: programma als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Mediawet;

  • z. kabels: kabels en de daarbij behorende ondersteuningswerken, beschermingswerken en signaalinrichtingen, alsmede inrichtingen, bestemd om daarin verbinding tot stand te brengen tussen kabels in, op of boven openbare gronden enerzijds en kabels in gebouwen en daarmee één geheel vormende gronden anderzijds dan wel tussen laatstgenoemde kabels onderling;

  • aa. openbare gronden:

    • 1º. openbare wegen met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, glooiingen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiingen en andere werken;

    • 2º. wateren met de daartoe behorende bruggen, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen, die voor eenieder toegankelijk zijn;

  • bb. nummer: cijfers, letters of andere symbolen, al dan niet in combinatie, die bestemd zijn voor toegang tot of identificatie van gebruikers, netwerkexploitanten, diensten, netwerkaansluitpunten of andere netwerkelementen;

  • cc. nummeridentificatie:

    • 1º. faciliteit om het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd aan het opgeroepen netwerkaansluitpunt te verstrekken, voordat de verbinding tot stand wordt gebracht;

    • 2º. faciliteit om het nummer van het opgeroepen netwerkaansluitpunt dan wel het nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd aan het oproepende netwerkaansluitpunt te verstrekken, voordat de verbinding tot stand wordt gebracht;

  • dd. in de handel brengen: het voor de eerste maal afleveren na vervaardiging in de Europese Economische Ruimte, het invoeren in de Europese Economische Ruimte uit een land daarbuiten, alsmede het in gebruik nemen na vervaardiging of invoer uit een land buiten de Europese Economische Ruimte in de Europese Economische Ruimte;

  • ee. openbaar telecommunicatienetwerk: elektronisch communicatienetwerk dat geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt om openbare telecommunicatiediensten aan te bieden, voor zover het netwerk niet gebruikt wordt voor het verspreiden van programma's;

  • ff. openbare telecommunicatiedienst: voor het publiek beschikbare dienst die geheel of gedeeltelijk bestaat in het overbrengen van signalen via een elektronisch communicatienetwerk, voor zover deze dienst niet bestaat uit het verspreiden van programma's;

  • gg. apparaten: elektrische en elektronische apparaten alsmede uitrustingen en installaties, die elektrische of elektronische componenten bevatten;

  • hh. randapparaten:

    • 1º. apparaten die bestemd zijn om op een openbaar telecommunicatienetwerk te worden aangesloten, zodanig dat zij:

      • a. rechtstreeks op netwerkaansluitpunten kunnen worden aangesloten, of

      • b. kunnen dienen voor interactie met een openbaar telecommunicatienetwerk via directe of indirecte aansluiting op netwerkaansluitpunten ten behoeve van de overbrenging, verwerking of ontvangst van informatie;

    • 2º. radiozendapparaten die geschikt zijn om op een openbaar telecommunicatienetwerk te worden aangesloten;

    • 3º. apparaten voor satellietgrondstations tenzij bij of krachtens hoofdstuk 10 anders is bepaald, doch met uitsluiting van speciaal geconstrueerde apparatuur die bedoeld is voor gebruik als onderdeel van een openbaar telecommunicatienetwerk;

  • ii. radiozendapparaten: apparaten die naar hun aard bestemd zijn voor het zenden of het zenden en ontvangen van radiocommunicatiesignalen;

  • jj. elektromagnetische compatibiliteit: eigenschap van apparaten, om op bevredigende wijze in hun elektromagnetische omgeving te kunnen functioneren zonder zelf elektromagnetische storingen te veroorzaken die ontoelaatbaar zijn voor alles wat zich in die omgeving bevindt;

  • kk. systeem voor voorwaardelijke toegang: elke technische maatregel of regeling waarbij toegang tot een beschermde radio- of televisie-omroepdienst in begrijpelijke vorm afhankelijk wordt gemaakt van een abonnement of een andere vorm van voorafgaande individuele machtiging;

  • ll. applicatieprogramma-interface: een software interface tussen externe toepassingen, die beschikbaar is gesteld door omroepen, dienstenleveranciers, alsmede de hulpmiddelen in de eindapparatuur;

  • mm. Internationaal Telecommunicatieverdrag: het op 22 december 1992 te Genève tot stand gekomen Statuut en Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie met de daarbij behorende bijlagen en reglementen (Trb. 1993, 138), de op 14 oktober 1994 te Kyoto tot stand gekomen Akten van wijziging van het Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (Trb. 1995, 201) en de op 6 november 1998 te Minneapolis tot stand gekomen Akten van wijziging van het Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (Trb. 2001, 90);

  • nn. richtlijn nr. 2002/19/EG: Richtlijn nr. 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn) (PbEG L 108);

  • oo. richtlijn nr. 2002/20/EG: Richtlijn nr. 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn) (PbEG L 108);

  • pp. richtlijn nr. 2002/21/EG: Richtlijn nr. 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PbEG L 108);

  • qq. richtlijn nr. 2002/22/EG: Richtlijn nr. 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (PbEG L 108);

  • rr. certificaat: elektronische bevestiging die gegevens voor het verifiëren van een elektronische handtekening met een bepaalde persoon verbindt en de identiteit van die persoon bevestigt;

  • ss. gekwalificeerd certificaat: certificaat dat voldoet aan de eisen, gesteld krachtens artikel 18.15, tweede lid, en is afgegeven door een certificatiedienstverlener die voldoet aan de eisen, gesteld krachtens artikel 18.15, eerste lid;

  • tt. certificatiedienstverlener: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die certificaten afgeeft of andere diensten in verband met elektronische handtekeningen verleent;

  • uu. middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen: geconfigureerde software of hardware die wordt gebruikt om de gegevens voor het aanmaken van elektronische handtekeningen te implementeren;

  • vv. veilig middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen: een middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen dat voldoet aan de eisen gesteld krachtens artikel 18.17, eerste lid;

  • ww. elektronische handtekening: elektronische handtekening als bedoeld in artikel 15a, vierde lid, van Titel 1, afdeling 1A van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

  • xx. ondertekenaar: voor de toepassing van deze wet geldt de definitiebepaling van artikel 15a, vijfde lid, van Titel 1, afdeling 1A van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

  • yy. openbare betaaltelefoon: voor het publiek toegankelijk telefoontoestel waarmee uitgaande gesprekken gevoerd kunnen worden en waarvan de betaling voor het gebruik kan geschieden door middel van munten, krediet- of debetkaarten of vooruitbetaalde telefoonkaarten;

  • zz. notificatierichtlijn: richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204).

Artikel 1.2

De bepalingen vastgesteld bij of krachtens deze wet gelden mede op en met betrekking tot installaties ter zee in de zin van de Wet installaties Noordzee.

Artikel 1.3

  • 1 Het college draagt er zorg voor dat zijn besluiten bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen als bedoeld in artikel 8, tweede, derde en vierde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG in elk geval door:

    • a. het bevorderen van concurrentie bij het leveren van elektronische communicatienetwerken, elektronische communicatiediensten, of bijbehorende faciliteiten, onder meer door efficiënte investeringen op het gebied van infrastructuur aan te moedigen en innovaties te steunen;

    • b. de ontwikkeling van de interne markt;

    • c. het bevorderen van belangen van eindgebruikers wat betreft keuze, prijs en kwaliteit.

  • 2 Het college houdt bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden rekening met aanbevelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG, voor zover die aanbevelingen betrekking hebben op de bij of krachtens deze wet aan het college opgedragen taken of verleende bevoegdheden.

  • 3 Indien het college geen toepassing geeft aan een aanbeveling als bedoeld in het tweede lid, informeert hij, onder vermelding van de redenen, de Commissie van de Europese Gemeenschappen en Onze Minister.

  • 4 Indien het college een besluit neemt, dat aanzienlijke gevolgen voor de desbetreffende markt heeft, onderbouwt het college, onder andere op basis van een verantwoording van de voorzienbare relevante gevolgen, zowel in kwalitatieve, als voor zover redelijkerwijs mogelijk in kwantitatieve zin dat de maatregel noodzakelijk is voor het bereiken van de in het eerste lid genoemde doelstellingen en dat een andere minder ingrijpende maatregel niet effectief is.

Hoofdstuk 2. Mededeling en registratie

Artikel 2.1

  • 1 Degene die een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst aanbiedt dan wel bijbehorende faciliteiten aanlegt of aanbiedt, met uitzondering van degene die een elektronische programmagids aanbiedt, doet daarvan mededeling aan het college.

  • 2 Het college stelt vast welke gegevens bij de mededeling aan het college worden overgelegd, alsmede de wijze waarop de mededeling wordt gedaan. Die gegevens betreffen in ieder geval de naam, het adres, de vestigingsplaats, respectievelijk de woonplaats en een beschrijving van de in het eerste lid bedoelde netwerken, diensten of faciliteiten. Het college doet hiervan mededeling in de Staatscourant.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden slechts verzameld ten behoeve van de goede uitvoering van deze wet en zijn beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor het vaststellen van de identificatie van degene, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Het college registreert degene, bedoeld in het eerste lid, na ontvangst van de in dat lid bedoelde mededeling en de daarbij behorende gegevens.

  • 5 Voor het aanbieden of afgeven van gekwalificeerde certificaten aan het publiek is een registratie door het college vereist van de certificatiedienstverlener die in Nederland een vestiging heeft. Bij de aanvraag van een registratie legt de certificatiedienstverlener documenten over waaruit de overeenstemming met de bij en krachtens artikel 18.15, eerste en tweede lid, bedoelde eisen blijkt. Het college is bevoegd te bepalen welke andere gegevens bij de aanvraag van een registratie dienen te worden overgelegd.

  • 6 Een certificatiedienstverlener waarvan door een organisatie als bedoeld in artikel 18.16, eerste lid, is vastgesteld dat wordt voldaan aan de eisen, gesteld bij of krachtens artikel 18.15, eerste en tweede lid, kan om te voldoen aan het bepaalde krachtens de tweede volzin van het vijfde lid, volstaan met het overleggen van een geldig bewijs van die vaststelling.

Artikel 2.2

  • 1 Het college gaat niet over tot registratie als bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, indien:

    • a. de mededeling geen betrekking heeft op een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst, of bijbehorende faciliteiten, of

    • b. de op grond van artikel 2.1, tweede lid, te overleggen gegevens niet, onvolledig, of niet juist zijn verstrekt.

  • 2 Het college weigert een registratie als bedoeld in artikel 2.1, vijfde lid, indien de gevraagde registratie geen betrekking heeft op het aanbieden of afgeven van gekwalificeerde certificaten aan het publiek.

  • 3 Het college kan de registratie van een certificatiedienstverlener weigeren indien de door hem op grond van artikel 2.1, vijfde of zesde lid, te overleggen gegevens niet, onvolledig of niet juist zijn verstrekt.

  • 4 Het college beëindigt of wijzigt de registratie:

    • a. indien de grond voor registratie is vervallen;

    • b. indien een certificatiedienstverlener activiteiten of diensten verricht in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet, of

    • c. indien het college heeft vastgesteld dat de certificatiedienstverlener niet of niet geheel voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 18.15, eerste en tweede lid, en de certificatiedienstverlener niet binnen de door het college gestelde termijn heeft aangetoond aan deze eisen te voldoen. Indien de certificatiedienstverlener aantoont redelijkerwijs niet binnen de gestelde termijn aan de eisen te kunnen voldoen, kan het college de termijn verlengen.

Artikel 2.3

  • 1 In het belang van de goede uitvoering van deze wet wordt door het college een register van de registraties bijgehouden. In het register worden in ieder geval de naam, het adres en de vestigingsplaats, respectievelijk de woonplaats van de geregistreerde vermeld.

  • 2 Het register ligt voor eenieder kosteloos ter inzage op een door het college te bepalen plaats. De gegevens uit het register zijn kosteloos op elektronische wijze te raadplegen.

  • 3 De geregistreerde geeft aan het college onverwijld alle wijzigingen door die van invloed zijn op de registratie.

  • 4 Het college brengt het register in overeenstemming met de wijzigingen die voortvloeien uit artikel 2.2, vierde lid, of met de wijzigingen die het college op grond van het derde lid heeft ontvangen.

  • 5 Onverminderd het vierde lid, kan het college de gegevens met betrekking tot de registratie wijzigen indien dit noodzakelijk is om feitelijke onjuistheden van eenvoudige aard weg te nemen.

Artikel 2.4

  • 1 Het college verstrekt zo spoedig mogelijk na de registratie, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, aan de desbetreffende geregistreerde een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de mededeling, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aan het college is gedaan. Bij de verklaring worden tevens vermeld de geldende wettelijke bepalingen inzake het medegebruik van antenne-opstelpunten, antennesystemen of antennes, de gedoogplicht voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels, eind- tot eindverbindingen, alsmede toegang met betrekking tot aanbieders met aanmerkelijke marktmacht.

  • 2 Het college verstrekt de verklaring, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid, binnen een week na ontvangst van een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van een geregistreerde als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 3. Frequentiebeleid en frequentiebeheer

§ 3.1. Frequentieplan en frequentieregister

Artikel 3.1

  • 1 Onze Minister stelt, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad een frequentieplan vast, dat in ieder geval de verdeling van frequentieruimte over te onderscheiden bestemmingen alsmede over categorieën van gebruik bevat. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de inrichting van het frequentieplan.

  • 3 Onze Minister maakt de vaststelling van het plan bekend door plaatsing in de Staatscourant. Hierbij wordt aangegeven op welke wijze kennis kan worden gekregen van de inhoud van het plan.

Artikel 3.2

  • 1 Door Onze Minister wordt een frequentieregister bijgehouden, dat een overzicht bevat van frequentieruimtes waarvoor krachtens dit hoofdstuk vergunningen zijn verleend, alsmede van de duur waarvoor deze vergunningen gelden.

  • 2 Het register ligt voor eenieder kosteloos ter inzage op een door Onze Minister te bepalen plaats.

§ 3.2. Vergunningverlening voor het gebruik van frequentieruimte

Artikel 3.3

  • 1 Voor het gebruik van frequentieruimte is een vergunning vereist van Onze Minister welke op aanvraag kan worden verleend.

  • 2 Vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van de uitvoering van vitale overheidstaken, van het verzorgen van taken op het terrein van de publieke omroep bedoeld in artikel 1, onder t, van de Mediawet, of ter uitvoering van een wettelijk voorschrift worden bij voorrang verleend. Onverminderd het derde lid bepaalt Onze Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, in hoeverre en in welke omvang vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte anders dan voor de uitvoering van de in artikel 13c, eerste lid, van de Mediawet, genoemde taak van de publieke omroep bij voorrang worden verleend. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, wordt bij de vaststelling van de omvang van de frequentieruimte die aan de publieke omroepinstellingen bij voorrang bij vergunning wordt verleend, bepaald welke technische eigenschappen de uitzendingen van de programma's van de publieke omroepinstellingen dienen te hebben.

  • 3 Bij het verlenen van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep wordt het navolgende in acht genomen:

    • a. voor ieder programmanet als bedoeld in artikel 40, eerste en derde lid van de Mediawet, wordt ten minste een vergunning verleend op zodanige wijze dat een landelijk bereik van het programma mogelijk is en rekening wordt gehouden met artikel 16 van de Mediawet;

    • b. voor iedere provincie wordt ten minste één vergunning voor het gebruik van frequentieruimte verleend ten behoeve van de uitzending van het radioprogramma, bedoeld in artikel 1, onder j, van de Mediawet, van de instelling die ten behoeve van de desbetreffende provincie zendtijd voor regionale omroep heeft verkregen, op zodanige wijze, dat een provinciaal bereik van het programma mogelijk is;

    • c. indien in een provincie aan twee of meer regionale omroepinstellingen op grond van de Mediawet zendtijd is toegewezen, zal, onverminderd artikel 3.6, aan elk van de omroepinstellingen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte worden verleend voor een bereik dat ten minste gelijk is aan de onderscheidene verzorgingsgebieden, voorzover dit technisch mogelijk is;

    • d. aan iedere instelling die op grond van de Mediawet voor lokale omroep zendtijd heeft verkregen, zal, onverminderd artikel 3.6, ten behoeve van de uitzending van haar radioprogramma vergunning voor het gebruik van frequentieruimte worden verleend voor een bereik dat ten minste gelijk is aan het verzorgingsgebied van het programma, voorzover dit technisch mogelijk is, en een doelmatig gebruik van het frequentiespectrum zich daartegen niet verzet.

  • 4 De verlening van vergunningen in andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid geschiedt:

    • a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen;

    • b. door middel van een vergelijkende toets, al dan niet met inbegrip van een financieel bod, of

    • c. door middel van een veiling.

  • 5 De keuze voor toepassing van een van de procedures, bedoeld in het vierde lid, geschiedt door Onze Minister, met dien verstande dat voorzover het de verlening van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte door of ten behoeve van commerciële omroepinstellingen als bedoeld in artikel 1, onder dd, van de Mediawet betreft, de keuze geschiedt door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Daarbij wordt, met inachtneming van het frequentieplan en het beginsel van non-discriminatie, tevens nader de bestemming van de frequentieruimte bepaald waarop de keuze betrekking heeft.

  • 6 Voorzover de in het vijfde lid bedoelde keuze betrekking heeft op het al dan niet toepassen van het financiële bod bij de toepassing van de vergelijkende toets, geschiedt deze tevens in overeenstemming met Onze Minister van Financiën.

  • 7 Nadat op grond van een op basis van het vijfde en zesde lid gemaakte keuze een vergunning voor een bepaalde bestemming is verleend, wordt, zolang er in die bestemming nog houders van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte zijn, bij elke volgende uitgifte van frequentieruimte voor die bestemming een vergelijkbare procedure toegepast, tenzij dit ten gevolge van gewijzigde omstandigheden betreffende het gebruik van die frequentieruimte niet langer leidt tot een optimaal gebruik van frequentieruimte.

  • 8 De uitvoering van de procedure, bedoeld in het vierde lid, onder b, geschiedt indien het de verlening van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte door of ten behoeve van commerciële omroepinstellingen betreft, door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in overeenstemming met Onze Minister.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden, met inachtneming van richtlijn nr. 2002/20/EG (PbEG L 117), regels gesteld terzake van de verlening, wijziging en verlenging van vergunningen.

    Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de eisen die, voorafgaande aan een van de procedures, bedoeld in het vierde lid, aan een aanvrager worden gesteld om in aanmerking te komen voor een vergunning,

    • b. de toepassing en uitvoering van de procedures, bedoeld in het vierde lid, en

    • c. de criteria die worden toegepast bij een vergelijkende toets als bedoeld in het vierde lid, onder b.

  • 10 Onze Minister kan besluiten dat een of meer aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten worden uitgesloten van het verkrijgen van een vergunning voor het gebruik van bij dat besluit te bepalen frequentieruimte indien die vergunning wordt verleend volgens een procedure als bedoeld in het vierde lid, onder b, of onder c, met dien verstande dat dit slechts kan geschieden indien dat met het oog op de totstandbrenging of instandhouding van daadwerkelijke mededinging noodzakelijk is.

  • 11 De vergunning wordt verleend voor een bij die vergunning te bepalen termijn. De vergunning kan worden verlengd met een door Onze Minister te bepalen termijn.

Artikel 3.3a

  • 1 Teneinde een optimaal gebruik van frequentieruimte te waarborgen kan, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, en waar het betreft het gebruik van frequentieruimte door commerciële omroepinstellingen mede in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, met inachtneming van richtlijn nr. 2002/20/EG, bij ministeriële regeling worden bepaald dat de verkrijger of houder van een vergunning, de houder van een vergunning van wie de vergunning wordt of is verlengd hieronder begrepen, anders dan een vergunning als bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, voor het gebruik van frequentieruimte voor een op grond van artikel 3.3, vijfde lid, bepaalde bestemming een eenmalig of periodiek bedrag verschuldigd is.

  • 2 De hoogte van het te betalen bedrag is bij:

    • a. een eenmalig bedrag gelijk aan een bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling vast te stellen bedrag gerelateerd aan de in het jaar van vergunningverlening bepaalde contante waarde van de gedurende de looptijd van de vergunning uit de exploitatie van de vergunning te verwachten voordelen, dan wel de gedurende de looptijd van de vergunning uit de exploitatie van de vergunning te verwachten omzet,

    • b. een periodiek bedrag gelijk aan een bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling te bepalen percentage van de in een boekjaar behaalde voordelen die, onder welke naam dan ook, worden verkregen uit de exploitatie van de toegekende vergunning, dan wel een bij de ministeriële regeling te bepalen percentage van de in een boekjaar aan de exploitatie van de vergunning toe te rekenen omzet.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling kan nadere regels bevatten over de wijze waarop de in het tweede lid, onder a en b, bedoelde voordelen uit de exploitatie van de vergunning of de uit de exploitatie van de vergunning te verwachten omzet worden bepaald.

  • 4 De verplichting tot het betalen van een eenmalig of periodiek bedrag bestaat slechts indien de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling in werking is getreden voor het tijdstip dat in de aanvraagprocedure is vastgesteld als het tijdstip waarop de aanvraag voor de vergunning kan worden ingediend, dan wel, indien het een vergunning betreft die wordt verleend op de in artikel 3.3, vierde lid, onder a, bedoelde wijze, in werking is getreden op het moment dat de aanvraag is ingediend.

  • 5 Bij een verlenging van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte kan, in afwijking van het vierde lid, in het geval de aanvraag tot verlenging wordt gedaan op een tijdstip waarop Onze Minister het voornemen heeft binnen dezelfde bestemming vergunningen te gaan verlenen door middel van een veiling dan wel een vergelijkende toets met een financieel bod, de verplichting tot het betalen van een eenmalig of periodiek bedrag ook bestaan indien de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling in werking is getreden op een tijdstip gelegen na het tijdstip waarop de aanvraag tot verlenging is gedaan, mits:

    • a. de aanvrager alvorens het besluit tot verlenging wordt genomen wordt gewezen op het bestaan van het bedoelde voornemen tot vergunningverlening,

    • b. het tijdstip van inwerkingtreding van bedoelde ministeriële regeling ligt binnen vier weken na de dag waarop de verlening van vergunningen ten gevolge van de veiling dan wel de vergelijkende toets, heeft plaatsgevonden, en

    • c. de verlening van vergunningen ten gevolge van de veiling dan wel de vergelijkende toets, heeft plaatsgevonden binnen een jaar nadat de vergunning is verlengd.

  • 6 In het geval bedoeld in het vijfde lid kan in de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling een onderscheid gemaakt worden tussen de houders van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte van wie de vergunning reeds een of meerdere malen is verlengd en de houders van een vergunning waarbij dit niet het geval is. Een dergelijk onderscheid kan slechts gemaakt worden indien dit nodig is om beide categorieën vergunninghouders voor wat betreft de op hen bij of krachtens deze wet voor het gebruik van de frequentieruimte rustende financiële verplichtingen in een vergelijkbare positie te brengen.

  • 7 Een verplichting tot betaling van een eenmalig of periodiek bedrag voortvloeiend uit een ministeriële regeling die, met gebruikmaking van het vijfde lid, inwerking treedt nadat de vergunning is verlengd bestaat niet indien de verlengde vergunning op verzoek wordt ingetrokken, mits het verzoek gedaan is binnen vier weken na inwerkingtreding van voornoemde ministeriële regeling.

  • 8 In het geval dat:

    • a. op grond van het eerste lid bij ministeriële regeling is bepaald dat voor het gebruik van frequentieruimte met een op grond van artikel 3.3, vijfde lid, bepaalde bestemming een eenmalig of periodiek bedrag verschuldigd is, zal, zolang er in die bestemming nog houders van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte zijn, houders van vergunningen van wie de vergunning is verlengd uitgezonderd, bij elke volgende uitgifte van frequentieruimte met die bestemming op een vergelijkbare wijze voor het gebruik van de frequentieruimte een bedrag verschuldigd zijn, tenzij dit ten gevolge van gewijzigde omstandigheden betreffende het gebruik van die frequentieruimte niet langer leidt tot een optimaal gebruik van frequentieruimte;

    • b. voor het gebruik van frequentieruimte met een op grond van artikel 3.3, vijfde lid, bepaalde bestemming geen gebruik wordt gemaakt van de in het eerste lid geboden mogelijkheid om voor het gebruik van die frequentieruimte een eenmalig of periodiek bedrag te vragen wordt, zolang er in die bestemming nog houders van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte zijn, houders van vergunningen van wie de vergunning is verlengd uitgezonderd, ook bij elke volgende uitgifte met die bestemming van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt, tenzij dit ten gevolge van gewijzigde omstandigheden betreffende het gebruik van die frequentieruimte niet langer leidt tot een optimaal gebruik van frequentieruimte.

  • 9 Bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling kan worden bepaald dat het bedrag verschuldigd uit hoofde van een veiling of een vergelijkende toets met de mogelijkheid tot een financieel bod, vermeerderd met een op grond van die regeling verschuldigd eenmalig of periodiek bedrag een bepaalde hoogte niet te boven zal gaan.

  • 10 In geval toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het negende lid en de verlening van een vergunning plaatsvindt door middel van een veiling, wordt, indien meer dan één geldig bod wordt uitgebracht dat bij verlening van de vergunning zou leiden tot financiële verplichtingen gelijk aan of groter dan de op grond van het negende lid bij ministeriële regeling bepaalde hoogte, het tot vergunningverlening leidende bod uit deze biedingen bepaald door middel van het lot.

Artikel 3.4

  • 1 In afwijking van artikel 3.3 is geen vergunning vereist voor gebruik van in het frequentieplan aangewezen frequentieruimte die:

    • a. al dan niet tezamen met bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van radiozendapparaten voor een in het frequentieplan aangegeven bestemming door eenieder mag worden gebruikt;

    • b. tot gebruik strekt van door Onze Minister aan te wijzen overheidsorganen, belast met de zorg voor de veiligheid van de staat, de defensie alsmede de handhaving van de rechtsorde.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld terzake van het gebruik van de aangewezen frequentieruimte, bedoeld in het eerste lid, alsmede terzake van de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 3.5

  • 1 Een vergunning kan in het belang van een goede verdeling van frequentieruimte, alsmede in het belang van een ordelijk en doelmatig gebruik van frequentieruimte onder beperkingen worden verleend. In die belangen kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden. Indien de frequentieruimte moet worden gebruikt voor het aanbieden van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten stelt Onze Minister het college in de gelegenheid hem advies uit te brengen ter zake van de omvang van de vergunning alsmede de beperkingen waaronder de vergunning wordt verleend en de voorschriften die aan de vergunning worden verbonden.

  • 2 Onverminderd het eerste lid kan bij een vergunning worden voorgeschreven dat de frequentieruimte waarop de vergunning ziet moet worden gebruikt voor de verzorging voor het publiek van bij de vergunning aan te wijzen diensten. In dat geval kunnen de in het eerste lid bedoelde beperkingen en voorschriften tevens zien op het belang van een goede dienstverlening.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld terzake van de beperkingen waaronder een vergunning kan worden verleend en de voorschriften die op grond van het eerste of tweede lid aan een vergunning kunnen worden verbonden.

  • 4 In het geval frequentieruimte moet worden gebruikt voor de verzorging voor het publiek van diensten als bedoeld in het tweede lid, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur in het belang van een goede dienstverlening regels worden gesteld voor aanbieders van die diensten.

Artikel 3.6

  • 1 Een vergunning wordt door Onze Minister geweigerd indien:

    • a. verlening daarvan in strijd is met het frequentieplan;

    • b. een doelmatig gebruik van het frequentiespectrum dit vordert;

    • c. reeds een vergunning voor het gebruik van de in de aanvraag gevraagde frequentieruimte is verleend, tenzij gedeeld gebruik van frequentieruimte mogelijk is;

    • d. deze is gevraagd voor het verspreiden van programma's, waarvoor geen zendtijd is verkregen op grond van de Mediawet, of, voorzover toestemming is vereist krachtens de Mediawet, deze toestemming niet is verleend;

    • e. feiten of omstandigheden er naar het oordeel van Onze Minister op duiden dat de veiligheid van de staat of de openbare orde door het verlenen van de vergunning in gevaar kan worden gebracht, of

    • f. verlening daarvan in strijd zou zijn met de bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens de artikelen 82e of 82f van de Mediawet, gestelde regels.

  • 2 Een vergunning kan door Onze Minister worden geweigerd, indien:

    • a. een eerder verleende vergunning is ingetrokken wegens overtreding van bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel van de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • b. de aanvrager niet heeft voldaan aan op hem rustende verplichtingen, voortvloeiend uit een eerder aan hem verleende vergunning;

    • c. de aanvraag of de aanvrager niet voldoet aan de daarvoor bij of krachtens deze wet gestelde regels, of

    • d. door het verlenen van de vergunning aan de aanvrager de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou worden beperkt, met dien verstande dat naar redelijkheid rekening wordt gehouden met gerechtvaardigde belangen bij het gebruik van nieuwe technologie, of

    • e. de vrees is gewettigd dat door het verlenen van een vergunning ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt door het gewenste signaal van radiozendapparaten in andere radiozendapparaten, ontvanginrichtingen of elektrische of elektronische inrichtingen.

Artikel 3.7

  • 1 Een vergunning wordt door Onze Minister ingetrokken indien:

    • a. de houder van de vergunning hierom verzoekt;

    • b. de naleving van een bindend besluit van een instelling van de Europese Unie of de nakoming van Nederland bindende verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties dit vordert.

  • 2 Een vergunning kan door Onze Minister voorts slechts worden ingetrokken indien:

    • a. de houder van de vergunning niet meer voldoet aan de aan hem gestelde eisen om in aanmerking te komen voor een vergunning;

    • b. de houder van de vergunning de bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens de artikelen 82e of 82f van de Mediawet gestelde regels dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften niet nakomt;

    • c. een doelmatig gebruik van het frequentiespectrum dit vordert;

    • d. de vrees gewettigd is dat het van kracht blijven van de vergunning ernstig gevaar zal opleveren voor de veiligheid van de staat of de openbare orde;

    • e. de gronden waarop de vergunning is verleend zijn vervallen, of

    • f. de instandhouding van de vergunning de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou beperken.

  • 3 Op de gronden, genoemd in het tweede lid, kan Onze Minister in plaats van de vergunning intrekken deze ook wijzigen.

Artikel 3.8

  • 1 Een vergunning kan op aanvraag van de houder van die vergunning aan een ander worden overgedragen met toestemming van Onze Minister.

  • 2 Een toestemming kan onder beperkingen worden verleend. Aan een toestemming kunnen voorschriften worden verbonden. Deze kunnen worden gewijzigd.

  • 4 Indien de toestemming betrekking heeft op de overdracht van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten, doet Onze Minister mededeling van het besluit tot die toestemming, van het al dan niet verbonden zijn van voorschriften aan die toestemming, alsmede van een besluit tot wijzigingen van die voorschriften in de Staatscourant.

§ 3.3. Bijzonder gebruik van frequentieruimte

Artikel 3.9

In de gevallen waarin samenwerking tussen vergunninghouders van frequentieruimte noodzakelijk is voor het kunnen gebruiken van de aan hen toegewezen frequentieruimte, sluiten de betreffende vergunninghouders binnen een periode van ten hoogste zes weken na verlening van de vergunning een overeenkomst betreffende de voorwaarden tot gezamenlijk gebruik van dat deel van de frequentieruimte.

Artikel 3.10

  • 1 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, toestemming geven tot een gebruik van de frequentieruimte dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk, wanneer dit noodzakelijk is ter beëindiging van strafbaar gedrag jegens een persoon.

  • 2 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderscheidenlijk Onze Minister van Defensie, toestemming geven tot een gebruik van de frequentieruimte dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk, wanneer dit noodzakelijk is ter uitvoering van de aan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst onderscheidenlijk Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst opgedragen taken in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. De Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de voorbereiding, totstandkoming en tenuitvoerlegging van een besluit als bedoeld in de eerste volzin.

  • 3 In overeenstemming met Onze Minister van Justitie onderscheidenlijk Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kan bij ministeriële regeling van het toestemmingsvereiste, bedoeld in het eerste of tweede lid, vrijstelling worden verleend onder bij die regeling te stellen voorschriften.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is gebruik van frequentieruimte dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk eveneens mogelijk wanneer dit nodig is teneinde toepassing te kunnen geven aan de strafvorderlijke bevoegdheden tot het onderzoek van telecommunicatie, mits:

    • a. dit gebruik plaatsvindt met behulp van apparatuur die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen en door bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ambtenaren;

    • b. daartoe een last wordt verstrekt door een tot het onderzoek van telecommunicatie bevoegde autoriteit, en

    • c. dit plaatsvindt met het doel de informatie, bedoeld in artikel 13.4, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 13.4, tweede lid, te achterhalen en onverkorte toepassing van artikel 13.4 onvoldoende het belang van de strafvordering dient.

§ 3.4. Antenne-opstelpunten, antennesystemen en antennes

Artikel 3.11

  • 1 De houders van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten, zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot het medegebruik van antenne-opstelpunten. Hierbij worden in ieder geval de technische mogelijkheden in acht genomen.

  • 2 In het geval dat voor het verlenen van medegebruik toestemming van een derde is vereist, is deze daartoe slechts gehouden indien het een redelijk verzoek betreft en hij:

    • a. direct of indirect een relevant economisch belang heeft in de houder, bedoeld in het eerste lid, tot wie het verzoek is gericht;

    • b. deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe een andere groepsmaatschappij als bedoeld in dat artikel behoort, die een direct of indirect relevant economisch belang heeft in de houder van een vergunning.

  • 3 De houder, bedoeld in het eerste lid, en de derde die op grond van het tweede lid gehouden is toestemming te verlenen, stellen het medegebruik ter beschikking tegen een redelijke vergoeding.

  • 4 De houders van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die is bestemd voor het verspreiden van programma's, alsmede degenen die in opdracht van die houders door middel van hun openbaar elektronisch communicatienetwerk dat bestaat uit radiozendapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma's een programma verspreiden, zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot het medegebruik van antenne-opstelpunten, antennesystemen en antennes. Hierbij worden in ieder geval de technische mogelijkheden in acht genomen. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.12

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot antenne-opstelpunten en tevens, voor zover het betreft openbare elektronische communicatienetwerken die bestaan uit radiozendapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma's, met betrekking tot antennesystemen en antennes. Hierbij kunnen aan het college taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a. de door degene, bedoeld in artikel 3.11, eerste of vierde lid, te verstrekken informatie over de antenne-opstelpunten waarover zij beschikken;

    • b. het reserveren van ruimte op antenne-opstelpunten voor eigen gebruik of voor medegebruik;

    • c. de termijnen waarbinnen op een verzoek als bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, tot medegebruik van een antenne-opstelpunt moet worden beslist;

    • d. de vergoeding, bedoeld in artikel 3.11, derde lid.

Artikel 3.13

Onverminderd artikel 3.12 is het college bevoegd om op eigen initiatief in concrete gevallen maatregelen te nemen die gericht zijn op de verwezenlijking van de in artikel 8, tweede, derde of vierde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG genoemde doelstellingen. Op de voorbereiding van een besluit van het college en op het besluit van het college is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het college handelt bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid als bedoeld in de eerste volzin, met inachtneming van bij ministeriële regeling te geven voorschriften.

Hoofdstuk 4. Nummerbeleid en nummerbeheer

Artikel 4.1

  • 1 Onze Minister stelt, na overleg met het college, nummerplannen vast waarin in ieder geval de bestemming van de daarin opgenomen nummers wordt aangegeven.

  • 3 Van de vaststelling van een plan wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Hierbij wordt aangegeven op welke wijze kennis kan worden gekregen van de inhoud van het plan.

  • 4 Het is verboden voor een bestemming die voorkomt in een nummerplan andere nummers te gebruiken dan de nummers die in dat plan voor die bestemming zijn opgenomen.

Artikel 4.1a

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van overeenkomstig artikel 19, tweede lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG vastgestelde technische uitvoeringsmaatregelen inzake de harmonisatie van nummervoorraden in de Europese Unie teneinde de ontwikkeling van pan-Europese diensten te ondersteunen.

Artikel 4.2

  • 1 Nummers die in een nummerplan of in een op grond van het vijfde lid vastgestelde aanwijzing zijn opgenomen kunnen op aanvraag door het college worden toegekend aan:

    • a. een aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk ten behoeve van het verzorgen van elektronische communicatiediensten over zijn elektronisch communicatienetwerk;

    • b. een aanbieder van een elektronische communicatiedienst ten behoeve van het verzorgen van zijn elektronische communicatiedienst, of

    • c. een natuurlijke persoon of rechtspersoon ten behoeve van het gebruik van een elektronische communicatiedienst.

  • 2 Een besluit over een aanvraag om toekenning van nummers wordt binnen drie weken na ontvangst van de aanvraag genomen en bekendgemaakt. Indien de aanvraag betrekking heeft op een nummer, waarvan in een nummerplan is vastgelegd dat dit wordt toegekend door middel van een procedure van veiling, wordt de termijn verlengd met drie weken.

  • 3 In het belang van een doelmatige toekenning van nummers kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat nummers voor een bij die regeling aangewezen bestemming of categorie van gevallen, slechts kunnen worden toegekend aan één, onderscheidenlijk twee, van de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde categorieën van aanvragers.

  • 4 Een toekenning van nummers kan in het belang van een doelmatige toekenning van nummers onder beperkingen worden verleend. In dat belang kunnen aan een toekenning voorschriften worden verbonden.

  • 5 Gedurende de voorbereiding van een nummerplan kan het college, in overeenstemming met door Onze Minister aan te wijzen bestemmingen en de daarbij behorende nummers, nummers toekennen gedurende een bij dat besluit vast te stellen termijn. Het verbod van artikel 4.1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de door Onze Minister aangewezen nummers.

  • 6 Indien meer aanvragen met een gelijke voorkeur om toekenning van een bepaald nummer, dan wel bepaalde nummers op dezelfde dag bij het college ter behandeling zijn ingediend, besluit het college op die aanvragen door middel van het lot. Van deze procedure zijn uitgesloten nummers als bedoeld in het zevende lid.

  • 7 Nummers van uitzonderlijke economische waarde worden toegekend door middel van een procedure van veiling, indien dit met betrekking tot die nummers in een nummerplan is vastgelegd. De opbrengst van de veiling komt toe aan de Staat.

  • 8 In afwijking van het bepaalde in het zesde en het zevende lid kan het college:

    • a. besluiten een nummer, niet zijnde een nummer van uitzonderlijke economische waarde, op de dag van aanvraag toe te kennen, mits de aanvrager geen specifiek nummer aanvraagt, en

    • b. in uitzonderlijke omstandigheden besluiten een nummer van uitzonderlijke economische waarde op de dag van aanvraag toe te kennen voor een door het college vast te stellen termijn die niet langer is dan drie maanden.

  • 9 Indien voor de toekenning van een nummer als bedoeld in het zevende lid slechts één aanvrager overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gestelde regels in aanmerking komt, wordt aan deze aanvrager het nummer toegekend zonder toepassing van een veiling.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraagprocedures van nummers als bedoeld in het zevende en achtste lid, met betrekking tot de veilingprocedure en met betrekking tot de lotingprocedure.

  • 11 Het is verboden nummers door Onze Minister aangewezen overeenkomstig het vijfde lid, alsmede nummers voorkomende in een nummerplan te gebruiken voor de in de aanwijzing onderscheidenlijk in een nummerplan opgenomen bestemming zonder of in afwijking van een toekenning.

Artikel 4.2a

  • 1 Nummers die worden toegekend door middel van een procedure van veiling worden voor onbepaalde tijd toegekend, tenzij Onze Minister in het betreffende nummerplan een maximumduur van de toekenning heeft vastgelegd.

  • 2 Een nummer waarvoor een maximumduur is opgenomen in een nummerplan wordt niet eerder dan een jaar nadat de maximumtermijn van de toekenning is verstreken in gebruik genomen, indien het nummer door de daarop volgende toekenning van nummerhouder verandert.

Artikel 4.3

  • 1 Een toekenning wordt geweigerd, indien:

    • a. de aanvrager niet behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 4.2, eerste lid;

    • b. de toekenning in strijd is met het desbetreffende nummerplan of een op grond van artikel 4.2, vijfde lid, vastgestelde aanwijzing;

    • c. redelijkerwijs is te verwachten dat door de aanvrager niet zal of kan worden voldaan aan het bij of krachtens deze wet met betrekking tot nummers bepaalde;

    • d. de aanvrager een nummer aanvraagt, behorende tot de in artikel 4.11, eerste lid, bedoelde categorieën van nummers, en niet bereid is te verklaren dat hij zich zal houden aan de gedragscode, bedoeld in dat artikel;

    • e. de toekenning in strijd zou zijn met de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

  • 2 Een toekenning kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd, indien:

    • a. op grond van de aanvraag redelijkerwijs niet is te verwachten dat het voorgenomen gebruik binnen een jaar, of binnen een bij ministeriële regeling voor bij die regeling aan te wijzen categorieën van nummers te bepalen kortere termijn, wordt verwezenlijkt;

    • b. het in de aanvraag omschreven voorgenomen gebruik de toekenning van de gevraagde hoeveelheid nummers niet rechtvaardigt;

    • c. een eerdere toekenning is ingetrokken op grond van artikel 4.7, derde of vierde lid;

    • d. uit de aanvraag blijkt dat deze wordt gedaan met de kennelijke bedoeling de bij de aanvraag gevraagde nummers te verhandelen;

    • e. het in de aanvraag omschreven voorgenomen gebruik de toekenning van de gevraagde nummers niet noodzakelijk maakt.

Artikel 4.4

  • 1 Het college kan op aanvraag nummers reserveren ten behoeve van de aanvrager voor een periode van ten hoogste drie jaar. De gereserveerde nummers zijn gedurende de reserveringsduur uitsluitend beschikbaar voor toekenning aan de desbetreffende houder van de reservering.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde mogelijkheid tot reservering bestaat niet ten aanzien van de op grond van artikel 4.3, tweede lid, onderdeel a, bij ministeriële regeling aangewezen nummers.

  • 4 Een reservering kan voorts geheel of gedeeltelijk worden geweigerd, indien op grond van de aanvraag redelijkerwijs niet is te verwachten dat het voorgenomen gebruik binnen drie jaar, dan wel, indien de reservering voor een kortere periode dan drie jaar wordt aangevraagd, binnen de door de aanvrager gevraagde periode, wordt verwezenlijkt.

  • 5 Het is verboden te handelen in strijd met aan een reservering verbonden voorschriften.

Artikel 4.5

  • 1 Een toekenning of reservering kan op aanvraag van de desbetreffende houder van een nummer of houder van een reservering worden gewijzigd of worden ingetrokken.

  • 2 Een wijziging of intrekking van een reservering inhoudende een aanvraag om toekenning van een deel van de voor de aanvrager gereserveerde nummers, onderscheidenlijk toekenning van alle voor de aanvrager gereserveerde nummers, wordt slechts geweigerd indien:

    • a. de reservering geen betrekking heeft op het voorgenomen gebruik, of

    • b. naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat de ontwikkeling van de activiteit die ten grondslag ligt aan de reservering, de gevraagde toekenning noodzakelijk maakt.

  • 3 Met betrekking tot andere aanvragen om een wijziging is artikel 4.3, of, indien het een aanvraag om wijziging van een reservering betreft, artikel 4.4 van toepassing.

Artikel 4.6

Het college kan op gezamenlijke aanvraag van de desbetreffende houder van een nummer of reservering en een derde toestaan dat de toekenning of reservering overgaat op de derde. Artikel 4.2, vierde lid, en artikel 4.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.7

  • 1 Een toekenning of reservering wordt door het college gewijzigd of ingetrokken, indien:

    • a. een wijziging van het desbetreffende nummerplan daartoe noodzaakt, voorzover de houder van een nummer of de houder van een reservering aanspraak behoudt op toekenning dan wel reservering van hetzelfde aantal nummers;

    • b. de redenen die ten grondslag lagen aan de toekenning of reservering zijn vervallen;

    • c. het doelmatig gebruik van nummers in het algemeen maatschappelijk en economisch belang dit vordert.

  • 2 Een toekenning of reservering wordt voorts door het college gewijzigd indien dit noodzakelijk is om feitelijke onjuistheden van eenvoudige aard weg te nemen.

  • 3 Een toekenning of reservering wordt voorts door het college ingetrokken op aanwijzing van Onze Minister in het belang van de veiligheid van de staat.

  • 4 Een toekenning of reservering kan door het college worden opgeschort voor een door het college te bepalen termijn of worden ingetrokken, indien:

    • a. de houder van het nummer of de houder van de reservering de bij of krachtens deze wet gestelde regels of de aan het betreffende besluit verbonden voorschriften niet nakomt;

    • b. na de toekenning of reservering blijkt dat deze gedaan is met de kennelijke bedoeling de toegekende of gereserveerde nummers te verhandelen.

  • 5 Een toekenning of reservering kan voorts worden gewijzigd of ingetrokken indien de erkende instelling, bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, om intrekking vraagt nadat zij van oordeel is dat de houder van een nummer, behorende tot de in dat artikel bedoelde categorieën van nummers, in strijd heeft gehandeld met de daar bedoelde gedragscode.

Artikel 4.8

  • 1 In het belang van de goede uitvoering van de bij of krachtens de wet aan het college opgedragen taken en toegekende bevoegdheden wordt door het college een nummerregister bijgehouden dat een overzicht bevat van toekenningen en reserveringen. Het register bevat de vermelding van de naam van degene aan wie nummers zijn toegekend. Tevens wordt de duur van de toekenning en van de reservering vermeld. Het college is verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens voor het register.

  • 2 Onverminderd het derde lid ligt het register voor eenieder kosteloos ter inzage op een door het college te bepalen plaats.

  • 3 Op verzoek van de houder van een nummer wordt, indien het een natuurlijk persoon betreft en het nummer niet uitsluitend bedrijfsmatig wordt gebruikt, zijn naam, adres en woonplaats niet opgenomen in het deel van het register dat ter inzage ligt.

Artikel 4.9

  • 1 Indien de houder van een nummer de aan hem toegekende nummers in gebruik geeft aan een ander, doet hij dit op een niet-discriminerende en transparante wijze met gebruikmaking van objectieve criteria.

  • 2 De houder van een nummer draagt er zorg voor dat het gebruik van de aan hem toegekende nummers in overeenstemming is met het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 4.10

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een aanbieder van een bij die maatregel aan te wijzen categorie van openbare elektronische communicatiediensten verplicht is degene die op grond van een met hem gesloten overeenkomst die elektronische communicatiedienst afneemt:

    • a. de mogelijkheid te bieden het in het kader van de afgenomen elektronische communicatiedienst bij hem in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken indien hij er bij beëindiging van de overeenkomst voor kiest de desbetreffende elektronische communicatiedienst voortaan van een andere aanbieder af te nemen;

    • b. de mogelijkheid te bieden het in het kader van de afgenomen elektronische communicatiedienst bij hem in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken indien hij binnen een bepaald gebied van adres verandert, of

    • c. de mogelijkheid te bieden het in het kader van de afgenomen elektronische communicatiedienst bij hem in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken indien hij er voor kiest een andere bij die maatregel aan te wijzen elektronische communicatiedienst af te nemen.

  • 2 Een aanbieder van krachtens het eerste lid aangewezen categorie van elektronische communicatiediensten op wie een verplichting als bedoeld in dat lid, onderdeel a, rust, is tevens verplicht aan degene met wie hij overeenkomt de desbetreffende elektronische communicatiedienst te leveren de mogelijkheid te bieden het voorheen in het kader van die dienst bij diegene in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken.

  • 3 Bij een verplichting opgelegd, krachtens het eerste lid, onderdeel a, gaat:

    • a. in het geval het betreffende nummer is toegekend aan een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en voor de betreffende openbare elektronische communicatiedienst voortaan het openbare elektronisch communicatienetwerk van een andere aanbieder wordt gebruikt, de toekenning van het betreffende nummer over op die andere aanbieder van dat netwerk;

    • b. in het geval het betreffende nummer is toegekend aan de aanbieder van de betreffende openbare elektronische communicatiedienst, de toekenning van het betreffende nummer over op degene van wie de betreffende elektronische communicatiedienst voortaan wordt afgenomen.

  • 4 Het college kan categorieën van nummers aanwijzen waarvoor geldt dat, in het geval een nummer uit die categorie na een overgang op grond van het derde lid niet langer in gebruik is, de toekenning van het nummer teruggaat naar de aanbieder aan wie het nummer op basis van een aanvraag was toegekend.

  • 5 Een aanbieder die een nummer behorende tot een door het college op grond van het vierde lid aangewezen categorie niet heeft toegekend gekregen op grond van een aanvraag doet, indien hij het nummer niet langer in gebruik heeft, hiervan mededeling aan het college. Na ontvangst van de in de vorige zin bedoelde mededeling stelt het college de aanbieder naar wie de toekenning van het nummer op grond van het vierde lid is teruggegaan hiervan op de hoogte.

  • 6 De in het derde lid bedoelde aanbieders stellen het college binnen een door het college te bepalen termijn en op een door het college te bepalen wijze op de hoogte van de toekenningen van nummers die in een door het college te bepalen periode op grond van het derde lid van hen op andere aanbieders zijn overgegaan, alsmede van de toekenningen van nummers die op grond van het derde lid van andere aanbieders op hen zijn overgegaan. Het college maakt de door hem bepaalde termijn, wijze en periode, bedoeld in de eerste volzin, bekend in de Staatscourant.

  • 7 Een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk waarover een krachtens het eerste lid aangewezen categorie van openbare elektronische communicatiediensten wordt verzorgd:

    • a. zorgt ervoor dat zijn netwerk zodanig is ingericht dat een aanbieder van die dienst een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting kan nakomen, en

    • b. stelt voor interconnectie verband houdende met een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting een kostengeoriënteerd tarief vast.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de doorberekening van kosten van een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting aan eindgebruikers.

  • 9 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting.

Artikel 4.11

  • 1 Onze Minister kan een instelling erkennen die een gedragscode hanteert inzake de herkenbaarheid en betrouwbaarheid van door Onze Minister aan te wijzen categorieën van nummers en met gebruikmaking van via die nummers aangeboden diensten. Een erkenning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een erkenning kunnen voorschriften worden verbonden. Van een erkenning wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 2 Onze Minister gaat slechts over tot erkenning van een instelling indien voldaan is aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen die in ieder geval betreffen de onafhankelijkheid van de instelling, de objectiviteit van de door haar opgestelde gedragscode en de proportionaliteit van de door de instelling te hanteren sancties.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke bij die maatregel aan te wijzen categorieën van natuurlijke personen of rechtspersonen verplicht zijn zich aan te sluiten bij de instelling.

  • 4 Een erkenning wordt door Onze Minister ingetrokken indien niet meer wordt voldaan aan de voorschriften of de regels, bedoeld in het eerste en tweede lid. Van een beschikking tot intrekking van een erkenning wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Hoofdstuk 5. Gedoogplicht voor aanleg, instandhouding en opruiming van kabels

Artikel 5.1

  • 1 Eenieder is, behoudens artikel 5.2 en onverminderd het in dit hoofdstuk geregelde recht op schadevergoeding, verplicht de aanleg en instandhouding van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanleg en instandhouding van niet gevulde mantelbuizen in en op openbare gronden, alsmede de opruiming daarvan, te gedogen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verplichting strekt zich, behoudens artikel 5.3 en onverminderd het in dit hoofdstuk geregelde recht op schadevergoeding, wat betreft interlokale en internationale kabels tevens uit tot alle andere gronden, uitgezonderd afgesloten tuinen en erven die met bewoonde percelen één geheel vormen.

  • 3 Door de aanleg, de instandhouding en de opruiming van kabels wordt geen verandering in de bestemming en zo min mogelijk belemmering in het gebruik van de gronden gebracht.

Artikel 5.2

  • 1 De gemeente is belast met de coördinatie van de binnen haar grondgebied door aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken uit te voeren werkzaamheden in verband met de aanleg en instandhouding van kabels, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid.

  • 2 Bij deze coördinatie worden mede betrokken andere werkzaamheden en andere belangen dan waarin door deze wet wordt voorzien. De coördinatie mag niet leiden tot een zodanige vertraging van voorgenomen werkzaamheden dat redelijkerwijs niet meer kan worden gesproken van gedogen als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid.

  • 3 Een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk gaat slechts over tot het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid indien deze:

    • a. het voornemen daartoe heeft gemeld bij burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente, en

    • b. van burgemeester en wethouders instemming heeft verkregen omtrent tijdstip, plaats en werkwijze van uitvoering van de werkzaamheden.

  • 4 De gemeenteraad stelt bij verordening in ieder geval regels vast inzake:

    • a. het tijdstip, voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden, waarop de melding uiterlijk moet zijn gedaan;

    • b. de gegevens die bij de melding moeten worden verstrekt waaronder het uitvoeringsplan;

    • c. de wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming en van medegebruik van voorzieningen.

  • 5 Burgemeester en wethouders kunnen, zonodig in afwijking van de melding, in het instemmingsbesluit het tijdstip van aanvang of voltooiing en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden vaststellen.

Artikel 5.3

  • 1 Indien de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren in verband met de aanleg en instandhouding van kabels, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, streeft hij naar overeenstemming met degene op wie een gedoogplicht rust over de plaats en wijze van de uitvoering van het werk.

  • 2 Bij gebreke van overeenstemming geeft de aanbieder, bedoeld in het eerste lid, aan degene op wie een gedoogplicht als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, rust onverwijld een schriftelijke kennisgeving waarin een omschrijving van de voorgenomen plaats en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden wordt gegeven. Indien degene op wie een gedoogplicht rust, tegen de kennisgeving bedenkingen heeft, kan hij na ontvangst daarvan het college verzoeken een beschikking te geven.

  • 3 Het college geeft de beschikking binnen acht weken na ontvangst van het verzoek.

  • 4 Het verzoek schorst de uitvoering van het voornemen.

Artikel 5.4

  • 1 Het recht op schadevergoeding, verband houdend met de gedoogplicht, bedoeld in artikel 5.1, beperkt zich voor eigenaren en beheerders van openbare gronden tot vergoeding van de marktconforme kosten van de voorzieningen en van de meerdere marktconforme kosten van onderhoud.

  • 2 Onder marktconforme kosten, bedoeld in het eerste lid, wordt in dit verband verstaan kosten zoals deze door een onderneming onder normale omstandigheden in een markteconomie op de desbetreffende markt worden gemaakt.

Artikel 5.5

  • 1 Onverminderd artikel 5.1 en het in dit hoofdstuk geregelde recht op schadevergoeding, is eenieder verplicht ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk te gedogen dat:

    • a. kabels boven gronden, gebouwen en wateren worden aangelegd en instandgehouden, mits zonder aanhechting of aanraking;

    • b. in en aan gebouwen, alsmede in en op gronden welke daarmee een geheel vormen, kabels en netwerkaansluitpunten worden aangelegd en instandgehouden ten behoeve van aansluitingen in die gebouwen en in naburige gebouwen;

    • c. de onder a en b bedoelde kabels en netwerkaansluitpunten worden opgeruimd.

  • 2 Door de aanleg, de instandhouding en de opruiming van kabels wordt geen verandering teweeggebracht in de bestemming van hetgeen waarin, waaraan, waarop of waarboven de kabels zijn of worden aangelegd alsmede zo min mogelijk verandering in de uiterlijke gedaante en zo min mogelijk belemmering in het gebruik ervan.

  • 3 Op de aanleg van kabels ingevolge dit artikel is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.2 en 5.3 niet van toepassing.

Artikel 5.6

  • 1 De aanleg van kabels en netwerkaansluitpunten door de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk in en op gronden, alsmede in en aan gebouwen van anderen brengt geen wijziging in de eigendom van hetgeen is aangelegd.

  • 2 Dit artikel is mede van toepassing op kabels en netwerkaansluitpunten aangelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel 5.7

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk is verplicht op eigen kosten tot verplaatsing van kabels ten dienste van het netwerk over te gaan, indien de verplaatsing nodig is voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege degene op wie een gedoogplicht rust.

  • 2 In andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, gaat de aanbieder, bedoeld in het eerste lid, slechts over tot verplaatsing van kabels, indien de verzoeker hem de kosten daarvan vergoedt.

Artikel 5.8

  • 1 Rechthebbenden ten aanzien van bomen of beplantingen zijn, behoudens recht op schadevergoeding, verplicht deze op schriftelijk verzoek van de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk binnen twee weken op te snoeien dan wel de wortels of takken daarvan in te korten, voorzover deze redelijkerwijs hinderlijk zijn of worden voor de aanleg, instandhouding en exploitatie van de in dit lid bedoelde netwerken.

  • 2 In geval van ernstige belemmering of storing van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een door middel daarvan aangeboden openbare elektronische communicatiedienst kan een aanbieder als bedoeld in dit artikel onmiddellijk tot het opsnoeien dan wel inkorten van wortels of takken overgaan, waarna deze zo spoedig mogelijk hiervan schriftelijk aan de rechthebbende kennis geeft.

Artikel 5.9

  • 1 De eis tot schadevergoeding als bedoeld in de artikelen 5.1, 5.5 en 5.8 wordt, onafhankelijk van hetgeen gevorderd wordt, aanhangig gemaakt bij de rechtbank van het arrondissement waarin de onroerende zaak waaraan schade wordt toegebracht is gelegen. De eis tot schadevergoeding wordt behandeld en beslist door de kantonrechter van de rechtbank.

  • 2 Indien de onroerende zaak in meer dan een arrondissement is gelegen, wordt de eis aanhangig gemaakt bij een van de rechtbanken, ter keuze van de eiser.

  • 3 Van de uitspraak van de kantonrechter is hoger beroep toegelaten.

  • 4 De bepalingen van burgerlijk procesrecht zijn van toepassing op de geschillen, bedoeld in het eerste lid, voorzover daarvan in de voorgaande leden van dit artikel niet is afgeweken.

  • 5 Ook voordat omtrent de schadevergoeding overeenstemming verkregen of uitspraak gedaan is, kan tot de uitvoering van de in de artikelen 5.1, 5.5 en 5.8 bedoelde werkzaamheden worden overgegaan.

Artikel 5.10

  • 1 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot het medegebruik van voorzieningen terzake van aanleg en instandhouding van kabels. Hierbij worden in ieder geval de technische mogelijkheden in acht genomen.

  • 2 In het geval dat voor het verlenen van medegebruik toestemming van een derde is vereist, is deze daartoe slechts gehouden indien het een redelijk verzoek betreft.

  • 3 De aanbieder, bedoeld in het eerste lid, en de derde die op grond van het tweede lid gehouden is toestemming te verlenen, stellen het medegebruik ter beschikking tegen een redelijke vergoeding.

Hoofdstuk 6. Interoperabiliteit van diensten

Artikel 6.1

  • 1 Een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten, die daarbij de toegang tot eindgebruikers controleert, treedt op verzoek van een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten met die aanbieder in onderhandeling met het oog op het sluiten van een overeenkomst op basis waarvan de nodige maatregelen worden genomen, waaronder zo nodig door middel van interconnectie van de betrokken netwerken, opdat eind- tot eindverbindingen tot stand worden gebracht.

  • 2 De bij de onderhandelingen betrokken aanbieders zijn verplicht de bij onderhandelingen verkregen vertrouwelijke bedrijfsgegevens als zodanig te behandelen en slechts te gebruiken voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt.

  • 3 Het college kan op aanvraag van een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten die van mening is dat een andere aanbieder jegens hem de verplichting tot onderhandelen niet nakomt, voorschriften geven met betrekking tot de wijze waarop de onderhandelingen gevoerd moeten worden, onverminderd het recht van aanbieders gezamenlijk de onderhandelingen te beëindigen. De betrokken aanbieders houden zich bij hun onderhandelingen aan de door het college gegeven voorschriften.

Artikel 6.2

  • 1 Indien de onderhandelingen, bedoeld in artikel 6.1, niet resulteren in een overeenkomst tussen de in dat artikel bedoelde aanbieders, kan het college op aanvraag van een van hen, voor zover naar het oordeel van het college verdere onderhandelingen redelijkerwijs niet meer zullen leiden tot een overeenkomst, de andere betrokken aanbieder, voor zover deze daarbij de toegang tot eindgebruikers controleert, verplichten de door de aanvrager gewenste eind- tot eindverbindingen tot stand te brengen en te waarborgen onder door het college te bepalen voorwaarden, indien het college van oordeel is dat de belangen van de andere aanbieder die ertoe geleid hebben dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen redelijkerwijs niet opwegen tegen de belangen van de indiener van het verzoek.

  • 2 Het college kan voorts ambtshalve, al dan niet in het kader van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten, die daarbij de toegang tot eindgebruikers controleren, verplichtingen opleggen met betrekking tot het tot stand brengen en waarborgen van eind- tot eindverbindingen, indien dit in het voorliggende geval in het licht van de doelstellingen, bedoeld in artikel 1.3 gerechtvaardigd is.

Artikel 6.3

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, indien dit in het licht van de doelstellingen, bedoeld in artikel 1.3 gerechtvaardigd is, categorieën van openbare elektronische communicatiediensten worden aangewezen waarvan de aanbieders van de tot een aangewezen categorie behorende diensten en de aanbieders van de daarbij betrokken netwerken, voor zover zij de toegang tot eindgebruikers controleren, in Nederland eind- tot eindverbindingen tot stand moeten brengen en waarborgen.

  • 2 Op verzoek van aanbieders die buiten Nederland elektronische communicatiediensten aanbieden die behoren tot een krachtens het eerste lid aangewezen categorie van diensten, nemen de aanbieders, bedoeld in het eerste lid, de nodige maatregelen voor het tot stand brengen en waarborgen van eind- tot eindverbindingen met betrekking tot de in het buitenland aangeboden diensten.

  • 3 Indien het tot stand brengen van eind- tot eindverbindingen technisch niet uitvoerbaar dan wel economisch niet haalbaar is of anderszins het nemen van de vereiste maatregelen redelijkerwijs niet kan worden verlangd in het licht van de middelen die beschikbaar zijn, kan het college aan een aanbieder ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste of tweede lid, tot het tot stand brengen en het waarborgen van eind- tot eindverbindingen.

  • 4 Onverminderd het derde lid, treedt ter uitvoering van het eerste of, ingeval van een verzoek, tweede lid iedere daar bedoelde aanbieder met andere daar bedoelde aanbieders in onderhandeling om overeenkomsten te sluiten op basis waarvan maatregelen worden genomen opdat eind- tot eindverbindingen tot stand komen en zijn gewaarborgd.

Artikel 6.4

Voorschriften als bedoeld in artikel 6.1, derde lid, of verplichtingen als bedoeld in artikel 6.2, eerste of tweede lid, zijn objectief, transparant, proportioneel en niet-discriminerend.

Artikel 6.5

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor aanbieders van openbare telefoonnetwerken of openbare telefoondiensten regels gesteld:

    • a. met betrekking tot het behandelen van oproepen van de Europese telefoonnummeringsruimte;

    • b. die er op gericht zijn dat zich in Nederland bevindende eindgebruikers die gebruik maken van een door het college krachtens artikel 4.2, eerste lid, toegekend niet-geografisch nummer op dit nummer kunnen worden opgeroepen door zich in andere lidstaten van de Europese Unie bevindende eindgebruikers;

    • c. die er op gericht zijn dat zich in andere lidstaten van de Europese Unie bevindende eindgebruikers die gebruik maken van een niet-geografisch nummer dat is toegekend door een nationale regelgevende instantie op dit nummer kunnen worden opgeroepen door zich in Nederland bevindende eindgebruikers.

  • 2 Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Hoofdstuk 6a. Verplichtingen voor ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht

§ 6a.1. Vaststellen van aanmerkelijke marktmacht

Artikel 6a.1

  • 1 Het college bepaalt in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht de relevante markten in de elektronische communicatiesector waarvan de product- of dienstenmarkt overeenkomt met een in een aanbeveling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG vermelde product- of dienstenmarkt. Het college bepaalt in elk geval zo spoedig mogelijk nadat een aanbeveling als bedoeld in de eerste volzin in werking is getreden, de in die volzin bedoelde relevante markten.

  • 2 Het college bepaalt in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht andere dan de in het eerste lid bedoelde relevante markten in de elektronische communicatiesector indien hier naar zijn oordeel aanleiding toe is, of indien dit voortvloeit uit artikel 6a.4 of uit artikel 27 van richtlijn nr. 2002/21/EG.

  • 3 Het college onderzoekt de overeenkomstig het eerste en tweede lid bepaalde relevante markten zo spoedig mogelijk.

  • 4 Het college onderzoekt een transnationale markt zo spoedig mogelijk nadat een beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen die hieraan ten grondslag ligt in werking is getreden en vervolgens op gezette tijden.

  • 5 Het in het derde en vierde lid bedoelde onderzoek is er in ieder geval op gericht om vast te stellen:

    • a. of de desbetreffende markt al dan niet daadwerkelijk concurrerend is en of hierop ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten of openbare elektronische communicatiediensten aanbieden actief zijn die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, en

    • b. welke verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 en 6a.12 tot en met 6a.15 passend zijn voor de onder a bedoelde ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht.

  • 6 Nadat het onderzoek als bedoeld in het derde of vierde lid is afgerond, geeft het college zo spoedig mogelijk uitvoering aan de artikelen 6a.2, eerste lid, of 6a.3.

  • 7 Het college houdt bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden op grond van dit hoofdstuk rekening met door de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 15, tweede lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG vastgestelde richtsnoeren.

  • 9 Het college oefent bij transnationale markten zijn taken en bevoegdheden op grond van dit hoofdstuk uit in samenspraak met de betrokken nationale regelgevende instanties.

Artikel 6a.2

  • 1 Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt niet daadwerkelijk concurrerend is, stelt het college vast welke ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten of openbare elektronische communicatiediensten aanbieden, beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, en:

    • a. legt hij ieder van hen, voor zover passend, verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 of 6a.12 tot en met 6a.15 op;

    • b. houdt hij eerder opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in stand indien zij nog steeds passend zijn, of

    • c. trekt hij eerder opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in indien zij niet langer passend zijn.

  • 2 Het college legt op grond van het eerste lid, onderdeel a:

    • a. verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 alleen op aan ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbieden;

    • b. verplichtingen als bedoeld in artikel 6a.12 tot en met 6a.15 alleen op, indien de relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt een eindgebruikersmarkt is en de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.11 en 6a.17 ontoereikend zijn om daadwerkelijke concurrentie te verwezenlijken of de belangen van eindgebruikers te beschermen.

  • 3 Een verplichting als bedoeld in het eerste lid, is passend indien deze gebaseerd is op de aard van het op de desbetreffende markt geconstateerde probleem en in het licht van de doelstellingen van artikel 1.3 proportioneel en gerechtvaardigd is.

  • 4 Bij de beoordeling of het opleggen van een verplichting om te voldoen aan redelijke verzoeken tot toegang als bedoeld in artikel 6a.6 passend is, houdt het college met name rekening met de factoren, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van richtlijn nr. 2002/19/EG.

Artikel 6a.3

  • 1 Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt daadwerkelijk concurrerend is, bepaalt het college dit en trekt hij eerder krachtens artikel 6a.2, eerste lid, opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op die markt, in.

  • 2 Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een onderneming op een niet daadwerkelijk concurrerende relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt moet voldoen aan eerder krachtens artikel 6a.2, eerste lid, opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, trekt het college deze verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op die markt, in, indien de onderneming op die relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt niet beschikt over een aanmerkelijke marktmacht.

  • 3 Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt niet daadwerkelijk concurrerend is en de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.11, toereikend zijn om daadwerkelijke concurrentie te verwezenlijken of de belangen van eindgebruikers te beschermen, trekt het college eerder krachtens artikel 6a.2, eerste lid, opgelegde of in stand gehouden verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.15, voor zover zij betrekking hebben op die markt, in.

Artikel 6a.4

Uiterlijk binnen drie jaar nadat een besluit als bedoeld in artikel 6a.2, eerste lid, inzake het opleggen of in stand houden van verplichtingen met betrekking tot een onderneming die beschikt over een aanmerkelijke macht op een relevante markt in werking is getreden, besluit het college op grond van:

  • a. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel b, om deze verplichtingen in stand te houden, of

  • b. de artikelen 6a.2, eerste lid, onderdeel c, of 6a.3 om deze verplichtingen in te trekken.

Artikel 6a.5

Van een besluit als bedoeld in de artikelen 6a.2, eerste lid, of 6a.3 wordt door het college mededeling gedaan in de Staatscourant. Van gegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur wordt geen mededeling gedaan.

§ 6a.2. Met toegang verband houdende verplichtingen

Artikel 6a.6

  • 1 Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om te voldoen aan redelijke verzoeken tot door het college te bepalen vormen van toegang, onder andere indien het college van oordeel is dat het weigeren van toegang of het stellen van onredelijke voorwaarden met eenzelfde effect, de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte eindgebruikersmarkt zou belemmeren of niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, kan onder meer inhouden dat de desbetreffende onderneming:

    • a. aanbieders van elektronische communicatiediensten toegang verleent tot bepaalde netwerkelementen of faciliteiten, met inbegrip van ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk;

    • b. te goeder trouw onderhandelt met aanbieders van elektronische communicatiediensten die verzoeken om toegang;

    • c. reeds verleende toegang tot faciliteiten niet intrekt;

    • d. op groothandelsbasis bepaalde diensten aanbiedt voor wederverkoop door aanbieders van elektronische communicatiediensten;

    • e. open toegang verleent tot technische interfaces, protocollen of andere kerntechnologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van openbare elektronische communicatiediensten of virtuele netwerkdiensten;

    • f. co-locatie of andere vormen van gedeeld gebruik van faciliteiten aanbiedt, inclusief gedeeld gebruik van kabelgoten, gebouwen of masten;

    • g. bepaalde diensten aanbiedt die nodig zijn voor de interoperabiliteit van de aan gebruikers geleverde eind- tot einddiensten, inclusief faciliteiten voor intelligente netwerkdiensten of roaming binnen mobiele elektronische communicatienetwerken;

    • h. toegang verleent tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen die nodig zijn om eerlijke concurrentie bij het aanbieden van elektronische communicatiediensten te waarborgen;

    • i. zorgt voor interconnectie van openbare elektronische communicatienetwerken of netwerkfaciliteiten.

  • 3 Het college kan aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, voorschriften verbinden betreffende billijkheid, redelijkheid en opportuniteit.

  • 4 Indien dit nodig is om de normale werking van het betrokken openbare elektronische communicatienetwerk te garanderen, kan het college technische of operationele voorschriften vaststellen die:

    • a. een onderneming waarvoor een verplichting geldt als bedoeld in het eerste lid bij het verlenen van toegang in acht neemt, of

    • b. een onderneming die toegang heeft gekregen op basis van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, in acht neemt.

  • 5 Artikel 6.4 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot voorschriften als bedoeld in het vierde lid.

  • 6 Voor zover dat op grond van de notificatierichtlijn noodzakelijk is, stelt het college de voorschriften niet vast dan nadat de voorschriften aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen in ontwerp zijn medegedeeld en de van toepassing zijnde termijnen, bedoeld in artikel 9 van de notificatierichtlijn, zijn verstreken.

  • 7 Voor zover de voorschriften technische normen of specificaties bevatten, stroken deze met de normen, bedoeld in artikel 17, eerste of tweede lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG.

Artikel 6a.7

  • 1 Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, voor door het college te bepalen vormen van toegang een verplichting opleggen betreffende het beheersen van de hiervoor te rekenen tarieven of kostentoerekening indien uit een marktanalyse blijkt dat de betrokken exploitant de prijzen door het ontbreken van werkelijke concurrentie op een buitensporig hoog peil kan handhaven of de marges kan uithollen, in beide gevallen ten nadele van de eindgebruikers. Aan de verplichting kunnen door het college voorschriften worden verbonden die nodig zijn voor een goede uitvoering van de verplichting.

  • 2 Een verplichting als bedoeld in het eerste lid kan inhouden dat voor toegang een kostengeoriënteerd tarief moet worden gerekend of dat een door het college te bepalen of goed te keuren kostentoerekeningssysteem moet worden gehanteerd.

  • 3 Indien het college een onderneming heeft verplicht om voor toegang een kostengeoriënteerd tarief te rekenen, toont de onderneming aan dat haar tarieven werkelijk kostengeoriënteerd zijn.

  • 4 Onverminderd het eerste lid, tweede volzin, kan het college aan een verplichting tot het opstellen van een kostentoerekeningssysteem voorschriften verbinden met betrekking tot het overleggen van de resultaten van de toepassing van het systeem door de onderneming waarop de verplichting rust.

  • 5 Indien een verplichting tot het opstellen van een kostentoerekeningssysteem is opgelegd:

    • a. maakt de desbetreffende onderneming, met inachtneming van de door het college gegeven voorschriften, op genoegzame wijze bekend een beschrijving van het systeem die ten minste de hoofdcategorieën bevat waarin de kosten worden ingedeeld en de voor de toerekening van de kosten toegepaste regels;

    • b. onderzoekt het college dan wel een door het college aan te wijzen onafhankelijke deskundige derde jaarlijks of er in overeenstemming met het systeem is gehandeld.

  • 6 Van de resultaten van het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 6a.8

Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, voor door het college te bepalen vormen van toegang de verplichting opleggen om deze toegang onder gelijke omstandigheden onder gelijke voorwaarden te verlenen. Deze verplichting houdt tevens in dat de onderneming gelijke voorwaarden toepast als die welke onder gelijke omstandigheden gelden voor haarzelf, haar dochterondernemingen of haar partnerondernemingen.

Artikel 6a.9

  • 1 Het college kan op grond artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om door het college nader te bepalen informatie met betrekking tot door het college te bepalen vormen van toegang bekend te maken. Deze informatie kan onder meer betrekking hebben op:

    • a. tarieven en andere voorwaarden die bij het verlenen van toegang worden gehanteerd;

    • b. technische kenmerken en andere eigenschappen van het netwerk.

  • 2 Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om een referentieaanbod bekend te maken waarin een omschrijving is opgenomen van door het college te bepalen vormen van toegang. Het referentieaanbod is opgesplitst naar de onderscheiden vormen van toegang en de daarbij gehanteerde tarieven en andere voorwaarden.

  • 3 Indien aan een onderneming waaraan een verplichting als bedoeld in het tweede lid is opgelegd tevens een verplichting is opgelegd als bedoeld in artikel 6a.6 die betrekking heeft op ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk, voldoet het referentieaanbod van de onderneming in elk geval aan bijlage II van richtlijn nr. 2002/19/EG.

  • 4 Indien het college van oordeel is dat het referentieaanbod niet in overeenstemming is met de op grond van dit hoofdstuk opgelegde verplichtingen, geeft het de onderneming aanwijzingen met betrekking tot de aan te brengen wijzigingen.

  • 5 Aan een verplichting als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college voorschriften verbinden met betrekking tot de mate van detaillering en de wijze van bekendmaking.

Artikel 6a.10

  • 1 Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om een gescheiden boekhouding te voeren waarin de opbrengsten en de kosten van de door het college te bepalen vormen van toegang, aan de onderneming zelf of aan andere ondernemingen, gescheiden zijn van die van de door de ondernemingen verrichte overige activiteiten.

  • 2 Aan de verplichting tot het voeren van een gescheiden boekhouding kan het college voorschriften verbinden met betrekking tot de methode van inrichting van de boekhouding en het aan het college verstrekken van boekhoudkundige documenten met inbegrip van gegevens over van derden ontvangen inkomsten.

Artikel 6a.11

  • 1 In uitzonderlijke omstandigheden kan het college aan een onderneming waarvan door het college op grond van artikel 6a.2, eerste lid, is vastgesteld dat zij beschikt over een aanmerkelijke marktmacht bij de aanbieding van openbare elektronische communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten, andere bij ministeriële regeling aan te wijzen verplichtingen die verband houden met toegang opleggen, voor zover deze passend zijn.

  • 2 Bij de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het opleggen door het college van bij die regeling aangewezen verplichtingen. Deze regels hebben in elk geval betrekking op:

    • a. de omstandigheden die zich moeten voordoen alvorens deze verplichtingen kunnen worden opgelegd, en

    • b. de aard van de verplichtingen.

  • 3 Het college trekt een besluit als bedoeld in het eerste lid in, indien:

    • a. het op grond van artikel 6a.3, eerste lid, heeft bepaald dat de desbetreffende relevante onderscheidenlijk transnationale markt daadwerkelijk concurrerend is;

    • b. op grond artikel 6a.3, tweede lid, is gebleken dat de onderneming als bedoeld in het eerste lid geen aanmerkelijke marktmacht meer heeft.

  • 4 Het college trekt een besluit als bedoeld in het eerste lid tevens in, indien:

    • a. er geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden meer is, of

    • b. de opgelegde of in stand gehouden verplichting niet langer passend is.

  • 5 Uiterlijk binnen achttien maanden nadat een besluit als bedoeld in het eerste lid in werking is getreden, onderzoekt het college of er nog sprake is van uitzonderlijke omstandigheden en of de opgelegde of in stand gehouden verplichting nog passend is en besluit het college op grond van:

    • a. het eerste lid om het besluit in stand te houden, of

    • b. het vierde lid om het besluit in te trekken.

§ 6a.3. Verplichtingen op eindgebruikersniveau

Artikel 6a.12

Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om:

  • a. bij de levering van door het college te bepalen eindgebruikersdiensten, de eindgebruikers van die diensten in gelijke gevallen gelijk te behandelen;

  • b. door het college te bepalen eindgebruikersdiensten te ontbundelen van andere diensten, en

  • c. door het college te bepalen informatie aan door het college te bepalen categorieën van eindgebruikers op een door het college te bepalen wijze bekend te maken.

Artikel 6a.13

  • 1 Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, verplichtingen met betrekking tot de hoogte van eindgebruikerstarieven opleggen.

  • 2 Indien het college een verplichting als bedoeld in het eerste lid oplegt, legt het college op grond van artikel 6a.2, eerste lid, tevens de verplichting op om een door het college te bepalen of goed te keuren kostentoerekeningssysteem te hanteren. Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de in de vorige volzin bedoelde verplichting ook afzonderlijk van een verplichting als bedoeld in het eerste lid opleggen.

  • 3 Een onderneming aan wie een verplichting als bedoeld in het tweede lid is opgelegd, legt vanaf een door het college te bepalen datum elk jaar in de maand mei, over het voorafgaande kalenderjaar het resultaat van de toepassing van het desbetreffende kostentoerekeningssysteem over aan het college.

  • 4 Indien een verplichting als bedoeld in het tweede lid is opgelegd, onderzoekt het college of een door het college aan te wijzen onafhankelijke deskundige derde jaarlijks nadat het in het derde lid bedoelde resultaat is overgelegd of er in overeenstemming met het desbetreffende kostentoerekeningssysteem is gehandeld. Van het resultaat van het onderzoek wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 5 Aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen door het college nadere voorschriften worden verbonden die nodig zijn voor een goede uitvoering van die verplichtingen.

Artikel 6a.14

  • 1 Indien het college op grond van artikel 6a.2, eerste lid, een verplichting als bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid, oplegt of in stand houdt, kan het college op grond van artikel 6a.2, eerste lid, tevens de verplichting opleggen om invoering van nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarieven niet plaats te laten vinden dan nadat het college deze tarieven heeft goedgekeurd.

  • 2 Het college beoordeelt binnen drie weken na ontvangst van een verzoek tot goedkeuring, of het nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarief in overeenstemming is met de opgelegde of in stand gehouden verplichting, bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid. Indien gegevens als bedoeld in het zevende lid ontbreken wordt de onderneming die het verzoek heeft ingediend binnen drie dagen na ontvangst van het verzoek, hiervan op de hoogte gesteld.

  • 3 Het college kan de termijn, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, eenmaal met drie weken verlengen. Het college doet hiervan schriftelijk mededeling aan de onderneming die het verzoek heeft ingediend.

  • 4 Indien het college van oordeel is dat het nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarief in overeenstemming is met de opgelegde of in stand gehouden verplichting, bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid, keurt het college de invoering hiervan goed.

  • 5 Indien het college van oordeel is dat het nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarief niet in overeenstemming is met de opgelegde of in stand gehouden verplichting, bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid, doet het college hiervan mededeling aan de onderneming die het verzoek heeft ingediend. Binnen vier weken na deze mededeling, deelt het college aan de in de eerste volzin bedoelde onderneming schriftelijk mede op welke punten niet voldaan is aan de in de eerste volzin bedoelde verplichting.

  • 6 Het college beoordeelt een verzoek tot goedkeuring volgend op een schriftelijke mededeling als bedoeld in het vijfde lid, tweede volzin, binnen twee weken na ontvangst van dit verzoek.

  • 7 Uiterlijk op het tijdstip waarop een besluit als bedoeld in artikel 6a.2, eerste lid, houdende de oplegging of instandhouding van de verplichting om de invoering van nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarieven niet plaats te laten vinden dan nadat het college deze tarieven heeft goedgekeurd, in werking treedt, stelt het college vast welke gegevens door de desbetreffende onderneming bij een verzoek als bedoeld in het tweede lid overgelegd moeten worden, en in welke vorm deze gegevens worden ingediend. Het college doet hiervan mededeling aan de desbetreffende onderneming.

Artikel 6a.15

Ter uitvoering van artikel 17 van richtlijn nr. 2002/22/EG kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere verplichtingen dan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.14 worden aangewezen die het college op grond van artikel 6a.2, eerste lid, kan opleggen aan ondernemingen die een aanmerkelijke marktmacht hebben op een relevante eindgebruikersmarkt onderscheidenlijk een transnationale eindgebruikersmarkt.

§ 6a.4. Carrierkeuze en carriervoorkeuze op openbare telefoonnetwerken op een vaste locatie

Artikel 6a.16

  • 1 Een onderneming ten aanzien waarvan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, is vastgesteld dat zij op één relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt of op meer relevante markten of transnationale markten tezamen, beschikt over een aanmerkelijke marktmacht bij de aanbieding van toegang tot en het gebruik van openbare telefoonnetwerken op een vaste locatie, wordt als zodanig aangewezen door het college.

  • 2 Het college trekt een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid in voor zover uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat:

    • a. een relevante markt of transnationale markt die betrekking heeft op de aanbieding van toegang tot en het gebruik van openbare telefoonnetwerken op een vaste locatie daadwerkelijk concurrerend is geworden, of

    • b. de desbetreffende onderneming niet langer beschikt over een aanmerkelijke marktmacht bij de aanbieding van toegang tot en het gebruik van openbare telefoonnetwerken op een vaste locatie.

Artikel 6a.17

  • 1 Een onderneming die krachtens artikel 6a.16, eerste lid, is aangewezen draagt, voor zover zij is aangewezen, er zorg voor dat voor haar abonnees de voorzieningen beschikbaar zijn die het hen mogelijk maken om per oproep door middel van een keuzecode of standaard door middel van een voorkeuze de diensten af te nemen van aanbieders die toegang hebben tot haar openbare telefoonnetwerk op een vaste locatie en de openbare telefoondienst, of een substantieel onderdeel daarvan, op een vaste locatie aanbieden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde voorkeuze moet door de abonnee op individuele basis kunnen worden gewijzigd door middel van het kiezen van een daartoe bestemd nummer uit een door Onze Minister op grond van artikel 4.1 vastgesteld nummerplan.

  • 3 Het college kan een krachtens artikel 6a.16, eerste lid, aangewezen onderneming voorschriften geven met betrekking tot de functionaliteit van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Een onderneming die krachtens artikel 6a.16, eerste lid, is aangewezen voldoet, voor zover zij is aangewezen, aan redelijke verzoeken tot toegang tot haar openbare telefoonnetwerken op een vaste locatie van aanbieders die ten minste een substantieel onderdeel van de openbare telefoondienst op een vaste locatie door middel van de in het tweede lid bedoelde keuze of voorkeuze willen aanbieden. De tarieven voor de in de eerste volzin bedoelde toegang zijn op kosten georiënteerd.

  • 5 Teneinde te voorkomen dat de abonnees worden ontmoedigd in het gebruik van de in het eerste lid bedoelde voorzieningen kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de maximale hoogte van het tarief dat voor deze voorzieningen door een krachtens artikel 6a.16, eerste lid, aangewezen onderneming aan haar abonnees in rekening mag worden gebracht.

§ 6a.5. Het minimumpakket van huurlijnen

Artikel 6a.18

  • 1 Een onderneming ten aanzien waarvan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, is vastgesteld dat zij op een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt beschikt over een aanmerkelijke marktmacht bij de aanbieding van een type huurlijn uit het minimumpakket van huurlijnen wordt als zodanig aangewezen door het college.

  • 2 Het college trekt een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid in voor zover uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat:

    • a. een relevante markt of transnationale markt waartoe het desbetreffende type huurlijn uit het minimumpakket van huurlijnen deel uitmaakt daadwerkelijk concurrerend is geworden, of

    • b. de desbetreffende onderneming niet langer beschikt over een aanmerkelijke marktmacht bij de aanbieding van het type huurlijn uit het minimumpakket van huurlijnen waarvoor zij is aangewezen.

  • 3 Een aanwijzing als bedoeld in eerste lid vervalt op het tijdstip waarop het desbetreffende type huurlijn uit het minimumpakket van huurlijnen geen deel meer uitmaakt van het minimumpakket van huurlijnen.

Artikel 6a.19

  • 1 Een onderneming die krachtens artikel 6a.18, eerste lid, is aangewezen, levert op verzoek en binnen een redelijke termijn de typen huurlijnen uit het minimumpakket van huurlijnen waarvoor zij is aangewezen.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van bijlage VII van richtlijn nr. 2002/22/EG regels gesteld ten aanzien van ondernemingen die krachtens artikel 6a.18, eerste lid, zijn aangewezen. Daarbij kunnen aan het college taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend.

§ 6a.6. Verticaal geïntegreerde openbare ondernemingen die beschikken over een economische machtspositie als bedoeld in artikel 82 van het EG-verdrag

Artikel 6a.20

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder openbare onderneming: onderneming waarop een krachtens het publiekrecht ingestelde rechtspersoon rechtstreeks of middellijk een dominerende invloed kan uitoefenen.

  • 2 Indien een onderneming de rechtsvorm van een privaatrechtelijke rechtspersoon heeft, wordt dominerende invloed als bedoeld in het eerste lid vermoed te kunnen worden uitgeoefend, wanneer een krachtens het publiekrecht ingestelde rechtspersoon rechtstreeks of middellijk:

    • a. over de meerderheid van de stemrechten, verbonden aan de door de rechtspersoon uitgegeven aandelen beschikt, of

    • b. meer dan de helft van de leden van het bestuur of het toezichthoudend orgaan benoemt.

  • 3 Een verticaal geïntegreerde openbare onderneming die elektronische communicatienetwerken aanbiedt en daarbij beschikt over een economische machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk onderdeel daarvan als bedoeld in artikel 82 van het EG-verdrag, verleent aan andere ondernemingen op hun verzoek onder gelijke voorwaarden toegang als die welke onder gelijke omstandigheden gelden voor haarzelf of haar dochterondernemingen.

  • 4 De verplichting, bedoeld in het derde lid, blijft voor een verticaal geïntegreerde openbare onderneming buiten toepassing voor zover deze verplichting reeds voortvloeit uit een krachtens artikel 6a.2, eerste lid, jo. artikel 6a.8 door het college opgelegde of instandgehouden verplichting.

Hoofdstuk 6b. Consultatie

Artikel 6b.1

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten om de in het eerste lid bedoelde procedure niet toe te passen indien het besluit geen aanzienlijke gevolgen heeft voor de desbetreffende markt.

Artikel 6b.2

  • 1 Indien een besluit als bedoeld in artikel 6b.1, eerste lid, van invloed is op de handel tussen de lidstaten, legt het college het ontwerp van het desbetreffende besluit en de gronden die aan het ontwerpbesluit ten grondslag liggen, voor aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen en aan de nationale regelgevende instanties, bedoeld in artikel 7 van richtlijn nr. 2002/21/EG en stelt het college hen gedurende een maand in de gelegenheid daarover opmerkingen te maken.

  • 2 Het college neemt het besluit niet dan nadat de in het eerste lid bedoelde termijn van een maand is verstreken.

  • 3 Het college houdt bij het nemen van het besluit zoveel mogelijk rekening met de opmerkingen die de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de nationale regelgevende instanties met betrekking tot het ontwerp aan het college hebben medegedeeld.

  • 4 Indien de Commissie van de Europese Gemeenschappen binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, heeft medegedeeld dat zij van mening is dat het voorgelegde ontwerpbesluit een belemmering vormt voor de interne Europese markt of dat zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van het ontwerpbesluit met het Gemeenschapsrecht, wacht het college tenminste twee maanden vanaf de datum van die mededeling met het vaststellen van zijn besluit.

  • 5 Indien de Commissie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG een beschikking heeft gegeven:

    • a. brengt het college het ontwerp met betrekking tot de door de Commissie in de beschikking aangegeven voorstellen in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht, of

    • b. besluit het college het desbetreffende ontwerpbesluit niet vast te stellen. Van dit besluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 6 Het college stuurt een overeenkomstig dit artikel voorbereid besluit in afschrift aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 6b.3

  • 2 Een besluit als bedoeld in het eerste lid geldt voor een periode van maximaal 26 weken.

Artikel 6b.4

Indien een nationale regelgevende instantie, bedoeld in artikel 6b.2, eerste lid, ingevolge artikel 7, derde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG een ontwerp van een besluit aan het college voorlegt, doet het college zijn opmerkingen aan die nationale regelgevende instantie binnen de door die instantie gestelde termijn toekomen.

Artikel 6b.5

  • 1 Op de voorbereiding van een besluit van het college tot het opleggen, instandhouden of intrekken van een verplichting als bedoeld in een op basis van artikel 6a.11 tot stand gekomen ministeriële regeling is de procedure, bedoeld in artikel 6b.1 van toepassing.

  • 2 Het college legt een ontwerp van een besluit als bedoeld in het eerste lid voor aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de nationale regelgevende instanties die overeenkomstig artikel 3, zesde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG zijn aangemeld.

  • 3 Het college gaat niet over tot het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid dan nadat de Commissie van de Europese Gemeenschappen daartoe overeenkomstig artikel 14, tweede lid, van richtlijn nr. 2002/19/EG toestemming heeft gegeven. Het college houdt daarbij rekening met de door de nationale regelgevende instanties gemaakte opmerkingen.

Artikel 6b.6

Voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht worden als één besluit aangemerkt:

Hoofdstuk 7. Eindgebruikersbelangen

Artikel 7.1

  • 1 Een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst verstrekt voor of bij het sluiten van een overeenkomst met een consument aan hem de volgende gegevens op schrift of op een andere te zijner beschikking staande en voor hem toegankelijke duurzame gegevensdrager:

    • a. de naam en het adres van vestiging van de aanbieder;

    • b. de te verstrekken diensten en de wachttijd bij eerste aansluiting op een openbare elektronische communicatiedienst;

    • c. het kwaliteitsniveau van de te verstrekken diensten;

    • d. de soorten onderhoudsdiensten;

    • e. de geldende tariefstructuur, de belangrijkste tarieven en de wijze waarop informatie verkregen kan worden over de geldende tarieven en onderhoudskosten;

    • f. de duur van de overeenkomst alsmede de voorwaarden waaronder de overeenkomst of onderdelen daarvan, kan worden verlengd of beëindigd;

    • g. de schadevergoedingsregeling of terugbetalingsregeling die geldt indien de overeenkomst, voor zover het het kwaliteitsniveau van de geleverde dienst betreft, niet wordt nagekomen, en

    • h. de wijze waarop gebruik kan worden gemaakt van de geschillencommissie, bedoeld in artikel 12.1 of van de procedure, bedoeld in artikel 12.9.

  • 2 Een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst zorgt ervoor dat de gegevens die hij voor of bij het sluiten van de overeenkomst verstrekt, opgenomen worden in de tussen hem en de desbetreffende consument te sluiten overeenkomst.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van openbare elektronische communicatiediensten worden aangewezen met betrekking waartoe voor de desbetreffende aanbieder de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft.

Artikel 7.2

Ten minste vier weken voordat een voorgenomen wijziging van een beding dat is opgenomen in een overeenkomst van kracht wordt:

  • a. biedt een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst de abonnee de mogelijkheid om de overeenkomst kosteloos te beëindigen, en

  • b. stelt de aanbieder de abonnee op genoegzame wijze op de hoogte van de inhoud van de voorgenomen wijziging en van de mogelijkheid om de overeenkomst kosteloos te beëindigen.

Artikel 7.3

  • 1 Onverminderd artikel 11.9, worden bij ministeriële regeling regels gesteld ter uitvoering van de bijlagen I, deel B, en II van richtlijn nr. 2002/22/EG. Deze regels hebben in elk geval betrekking op het door aanbieders van openbare telefoonnetwerken aan hun eindgebruikers beschikbaar stellen van faciliteiten als bedoeld in de in de eerste volzin bedoelde bijlage I, deel B, en het door aanbieders van openbare telefoondiensten bekendmaken van informatie over de geldende tarieven en voorwaarden met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van die telefoondiensten.

  • 2 Het college kan ontheffing verlenen van een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting die strekt tot uitvoering van bijlage I, deel B, van richtlijn nr. 2002/22/EG, indien deze technisch niet uitvoerbaar dan wel economisch niet haalbaar is. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Het college kan voorschriften verbinden aan een ontheffing.

Artikel 7.4

  • 1 Aanbieders van openbare telefoondiensten op een vaste locatie of van openbare betaaltelefoons die krachtens artikel 9.2 zijn aangewezen en aanbieders van vaste openbare telefoondiensten of van openbare betaaltelefoons die langer dan tweeënvijftig weken dergelijke diensten leveren, maken jaarlijks voor 1 april op genoegzame wijze een overzicht over het voorafgaande kalenderjaar bekend van de kwaliteit van de door hen aangeboden diensten op basis van de in bijlage III van richtlijn nr. 2002/22/EG gespecificeerde parameters, definities en meetmethoden. Het in de eerste volzin bedoelde overzicht wordt voor bekendmaking aan het college ter beschikking gesteld.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen ten aanzien van de in het eerste lid genoemde verplichtingen nadere regels worden gesteld.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zover niet voorzien op grond van het eerste lid, regels worden gesteld inzake het:

    • a. door aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten maken van een periodiek overzicht van de kwaliteit van de door hen aangeboden diensten aan de hand van bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur te bepalen parameters, definities en meetmethoden;

    • b. door het college, of een door het college aan te wijzen onafhankelijke deskundige derde, onderzoeken of het overzicht in overeenstemming is met de desbetreffende regels, en

    • c. bekendmaken van het overzicht en het ter beschikking stellen daarvan aan het college.

  • 4 De regels, bedoeld in het derde lid, kunnen verschillen voor bij die regels te bepalen categorieën van openbare elektronische communicatiediensten.

  • 5 Bij de regels, bedoeld in het tweede en derde lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 7.5

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake het, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 11, aan derden ter beschikking stellen van bij die regels aan te wijzen categorieën van nummers met bijbehorende gegevens ten behoeve van de beschikbaarheid van telefoongidsen en van een abonnee-informatiedienst.

Artikel 7.6

  • 1 Aanbieders van openbare telefoonnetwerken en openbare telefoondiensten zorgen ervoor dat de eindgebruikers van dat netwerk en van die diensten toegang hebben tot de diensten van een telefonist en tot een abonnee-informatiedienst.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld waaraan de in het eerste lid bedoelde abonnee-informatiedienst moet voldoen.

Artikel 7.7

  • 1 Aanbieders van openbare telefoonnetwerken, openbare betaaltelefoons en openbare telefoondiensten stellen het gebruik van alarmnummers kosteloos en zonder toegangsbelemmeringen ter beschikking aan alle gebruikers van hun dienst.

  • 2 Onder een alarmnummer als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een nummer dat in een nummerplan als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, bestemd is als alarmnummer.

  • 3 Aanbieders van openbare telefoonnetwerken, openbare betaaltelefoons en openbare telefoondiensten treffen de voorzieningen die noodzakelijk zijn om de toegang tot alarmnummers te waarborgen in het geval van congestie in het desbetreffende openbare telefoonnetwerk.

  • 4 Onze Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid, indien het technisch niet uitvoerbaar dan wel economisch niet haalbaar is de in dat lid bedoelde voorzieningen te treffen. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Onze Minister kan voorschriften verbinden aan een ontheffing.

Artikel 7.8

  • 1 Voor zover de andere artikelen van dit hoofdstuk hierin niet voorzien, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten inzake consumentenbescherming. De regels kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a. het bekendmaken van informatie over de geldende tarieven;

    • b. het maximale tarief dat voor een oproep in rekening mag worden gebracht indien het tarief mede betrekking heeft op een inhoudsdienst;

    • c. de omstandigheden waaronder een aanbieder de levering van een openbare elektronische communicatiedienst mag opschorten of beëindigen.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen voor bij die regels te bepalen categorieën van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten verschillen. Bij die regels kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Hoofdstuk 8. Regels met betrekking tot het verspreiden van programma's, systemen voor voorwaardelijke toegang, applicatieprogramma-interfaces en elektronische programmagidsen

§ 8.1. Verplichtingen in verband met het uitzenden van programma's

Artikel 8.3

Onze Minister wijst, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, ten minste een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk dat bestaat uit radiozendapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma's, aan om programma's uit te zenden die hem in overeenstemming met de Mediawet ter uitzending worden aangeboden door de Stichting Radio Nederland Wereldomroep of door instellingen die zendtijd als bedoeld in artikel 1, onderdeel ij, van de Mediawet, hebben verkregen.

Artikel 8.4a

  • 1 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, technische voorschriften gegeven voor het uitzenden van een televisieprogramma als bedoeld in artikel 1, onder h, van de Mediawet, dat bedoeld is om te worden uitgezonden in een aspectverhouding groter dan 4:3, of dat bedoeld is om volledig digitaal te worden uitgezonden door middel van een openbaar elektronisch communicatienetwerk.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van een bindend besluit als bedoeld in het eerste lid voorts technische eisen gesteld aan openbare elektronische communicatienetwerken met behulp waarvan de uitzending van televisieprogramma's op een volledig digitale wijze plaatsvindt.

§ 8.2. Systemen voor voorwaardelijke toegang, applicatieprogramma-interfaces, elektronische programmagidsen en toegang tot programma-aanbod

Artikel 8.5

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk, of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen regels gegeven met betrekking tot het door aanbieders verlenen van toegang tot systemen voor voorwaardelijke toegang die geschikt en bestemd zijn voor de uitzending van diensten die kunnen worden ontvangen met behulp van digitale televisie- of radiosystemen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels hebben in elk geval betrekking op:

    • a. de technische mogelijkheden van de systemen voor voorwaardelijke toegang ten behoeve van controleoverdracht;

    • b. het verlenen van toegang tot systemen voor voorwaardelijke toegang en de voorwaarden waaronder dit geschiedt, en

    • c. het voeren van een gescheiden boekhouding voor de activiteiten in verband met het aanbod van systemen voor voorwaardelijke toegang en voor overige activiteiten.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van een bindend besluit als bedoeld in het eerste lid regels worden gegeven met betrekking tot het verlenen van licenties door houders van industriële eigendomsrechten aan fabrikanten van consumentenapparaten waarin gebruik wordt gemaakt van voorwaardelijke toegangsystemen.

  • 4 Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 8.6

  • 1 Met het oog op het waarborgen van de toegang van eindgebruikers tot bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen diensten die op digitale wijze worden uitgezonden en die kunnen worden ontvangen met behulp van televisie- of radiosystemen, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gegeven met betrekking tot het verlenen van toegang tot applicatieprogramma-interfaces of elektronische programmagidsen door aanbieders.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels hebben ten aanzien van aanbieders van applicatieprogramma-interfaces dan wel elektronische programmagidsen in elk geval betrekking op:

    • a. het verlenen van toegang tot applicatieprogramma-interfaces dan wel elektronische programmagidsen, alsmede de voorwaarden waaronder dit geschiedt;

    • b. het verstrekken van informatie met betrekking tot toegang en de wijze van gebruik van de verstrekte informatie, en

    • c. het voeren van een gescheiden boekhouding voor de activiteiten in verband met het aanbod van applicatieprogramma-interfaces onderscheidenlijk elektronische programmagidsen en voor de overige activiteiten.

  • 3 Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 8.7

Wanneer door het college de in artikel 6a.6 bedoelde verplichting wordt opgelegd aan een onderneming die openbare elektronische communicatienetwerken aanbiedt die gebruikt worden voor het verspreiden van programma's, is deze onderneming tevens verplicht toegang te verlenen tot het door haar samengestelde programma-aanbod voor zover dat programma-aanbod niet versleuteld naar alle aangeslotenen op desbetreffende netwerken wordt verspreid, met dien verstande dat de gevraagde toegang alleen behoeft te worden verleend:

  • a. in het geval een aanbieder van een programma wenst dat degenen naar wie het programma wordt verspreid, bijdragen in de kosten van dat programma, de kosten van de verspreiding hieronder begrepen, en deze aanbieder door de wijze van verspreiding hiervoor feitelijk is aangewezen op de onderneming die de openbare elektronische communicatienetwerken aanbiedt, en

  • b. de onderneming die de openbare elektronische communicatienetwerken aanbiedt geen transparante of objectieve gronden heeft om de toegang te weigeren.

Hoofdstuk 9. Universele dienstverlening

Artikel 9.1

  • 1 De volgende diensten zijn voor iedere eindgebruiker, onafhankelijk van diens geografische locatie, tegen een betaalbare prijs en met een bepaalde kwaliteit beschikbaar:

    • a. het naar aanleiding van een redelijk verzoek aansluiten op het openbare telefoonnetwerk op een vaste locatie en het bieden van toegang tot de openbare telefoondienst op een vaste locatie;

    • b. openbare betaaltelefoons;

    • c. gedrukte telefoongidsen;

    • d. elektronische telefoongidsen, en

    • e. een abonnee-informatiedienst.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de kwaliteit van de in het eerste lid bedoelde diensten.

  • 3 Ter uitvoering van hoofdstuk II van richtlijn nr. 2002/22/EG, kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere dan de in het eerste lid bedoelde openbare elektronische communicatiediensten of daarmee samenhangende voorzieningen worden aangewezen die voor in die maatregel te bepalen categorieën van eindgebruikers, onafhankelijk van hun geografische locatie, beschikbaar moeten zijn tegen een betaalbare prijs en met een bij of krachtens die maatregel te bepalen kwaliteit.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de in het eerste of derde lid bedoelde prijs. Bij de in de eerste volzin bedoelde regels over de prijs kan onderscheid gemaakt worden tussen groepen eindgebruikers.

Artikel 9.2

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister de beschikbaarheid, de betaalbaarheid of de kwaliteit van een of meer van de openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen, bedoeld in artikel 9.1, eerste of derde lid, niet door het normale functioneren van de markt wordt of zal kunnen worden gegarandeerd, kan Onze Minister bij besluit de verzorging van de desbetreffende diensten of voorzieningen in een bij dat besluit te bepalen verzorgingsgebied voor ten hoogste vijf jaar opdragen aan degene die overeenkomstig de in dit artikel geregelde procedure wordt aangewezen als degene die de laagste totale nettokosten verwacht.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter uitvoering van hoofdstuk II van richtlijn nr. 2002/22/EG nadere regels gesteld die van toepassing zijn in het geval een opdracht tot verzorging van een of meer tot de universele dienst behorende diensten of voorzieningen is gegeven. Hierbij kunnen ter uitvoering van het in de eerste volzin genoemde hoofdstuk taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

  • 3 Onze Minister maakt het voornemen over te gaan tot een opdracht bekend aan de aanbieder van het openbare elektronische communicatienetwerk waarop in het verzorgingsgebied de meeste eindgebruikers zijn aangesloten die reeds gebruik maken van de openbare elektronische communicatiedienst die wordt opgedragen of, indien er sprake is van een op te dragen voorziening, de aanbieder van het openbare elektronische communicatienetwerk waarop in het verzorgingsgebied de meeste eindgebruikers zijn aangesloten die gebruik maken van de openbare elektronische communicatiedienst waarmee de op te dragen voorziening samenhangt. In het voornemen worden de te verzorgen openbare elektronische communicatiedienst of voorziening, het verzorgingsgebied en de periode waarvoor de opdracht zal worden gegeven neergelegd.

  • 4 Van het voornemen wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Daarbij wordt gewezen op de in het zesde lid geregelde mogelijkheid een aanvraag in te dienen om een opdracht.

  • 5 Binnen acht weken na de datum van de in het derde lid, eerste volzin, bedoelde bekendmaking wordt door de in het derde lid bedoelde aanbieder aan Onze Minister meegedeeld of hij verwacht in aanmerking te komen voor een vergoeding op grond van artikel 9.3 indien aan hem een opdracht zou worden gegeven. Verwacht de in de vorige zin bedoelde aanbieder in aanmerking te komen voor een vergoeding dan deelt hij Onze Minister tevens mee wat per kalenderjaar naar zijn verwachting de hoogte van de in artikel 9.3, tweede lid, bedoelde nettokosten zullen zijn.

  • 6 Binnen acht weken na de datum van de in het vierde lid bedoelde bekendmaking kan bij Onze Minister door anderen dan de in het derde lid bedoelde aanbieder, een aanvraag worden ingediend om een opdracht.

  • 7 De aanvraag bevat in ieder geval een verklaring van de aanvrager of hij verwacht in aanmerking te komen voor een vergoeding op grond van artikel 9.3, indien aan hem een opdracht zou worden gegeven. Verwacht de aanvrager in aanmerking te komen voor een vergoeding dan deelt hij Onze Minister tevens mee wat per kalenderjaar naar zijn verwachting de hoogte van de in artikel 9.3, tweede lid, bedoelde nettokosten zullen zijn.

  • 8 Een opdracht wordt geweigerd indien de aanvrager naar verwachting de opdracht niet naar behoren zal kunnen verzorgen.

  • 9 De opdracht wordt, na een onderlinge vergelijking van de hoogte van de door aanvragers aan wie de opdracht op grond van het achtste lid niet is geweigerd, verwachte totale nettokosten en door de in het derde lid bedoelde aanbieders verwachte totale nettokosten, opgedragen aan degene die de laagste totale nettokosten verwacht.

  • 10 Indien op grond van de in het negende lid bedoelde vergelijking meerdere opdrachten kunnen worden gegeven wordt door middel van het lot beslist aan wie de opdracht wordt gegeven.

Artikel 9.3

  • 1 Degene die op grond van een opdracht als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid, openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen verzorgt kan binnen een half jaar na afloop van een kalenderjaar waarin hij die diensten of voorzieningen heeft verzorgd bij het college een aanvraag indienen om vergoeding van de in het afgelopen kalenderjaar bij de verzorging gemaakte nettokosten.

  • 2 De nettokosten zijn de kosten die een aanbieder als gevolg van een opdracht voor een bepaalde dienst of voorziening maakt en waartegenover als gevolg van de bij of krachtens artikel 9.1 gestelde regels omtrent de betaalbaarheid geen vergoeding door eindgebruikers staat, verminderd met andere op geld waardeerbare voordelen die verband houden met de opdracht, waaronder begrepen immateriële voordelen. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bijlage IV, deel A, van richtlijn nr. 2002/22/EG nadere regels worden gesteld omtrent de berekening van de nettokosten.

  • 3 Een vergoeding wordt slechts toegekend voorzover naar het oordeel van het college het bestaan en de hoogte van de nettokosten op grond van de verstrekte gegevens voldoende is aangetoond. De vergoeding is niet hoger dan de door de aanvrager op grond van artikel 9.2, vijfde of zevende lid, voor het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft verwachte nettokosten.

  • 4 Indien een vergoeding wordt toegekend wordt dit onder vermelding van het te vergoeden bedrag bekend gemaakt in de Staatscourant.

  • 5 Een vergoeding wordt uitbetaald binnen een week nadat de in artikel 9.4, vijfde lid, bedoelde termijn is verstreken.

Artikel 9.4

  • 1 Indien ingevolge artikel 9.3 aan degene die op grond van een opdracht een openbare elektronische communicatiedienst of voorziening verzorgt, een vergoeding wordt toegekend, is eenieder die een openbare elektronische communicatiedienst aanbiedt die behoort tot een voor de desbetreffende opgedragen dienst of voorziening bij algemene maatregel van bestuur bepaalde categorie van openbare elektronische communicatiediensten, en die in het kalenderjaar waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft, voor die dienst in Nederland een hogere omzet heeft dan een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag, aan het college een bijdrage verschuldigd.

  • 2 De verschuldigde bijdrage wordt door het college binnen een half jaar na toekenning van de vergoeding vastgesteld en aan degene die de bijdrage is verschuldigd, meegedeeld.

  • 3 De bijdrage wordt berekend door de te betalen vergoeding te vermenigvuldigen met de in het vierde lid bedoelde breuk.

  • 4 De teller van de breuk bestaat uit de jaaromzet in Nederland van de bijdrageverschuldigde aanbieder in de in het eerste lid bedoelde openbare elektronische communicatiediensten in het jaar waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft. De noemer van de breuk bestaat uit de som van de jaaromzetten in Nederland van de bijdrageverschuldigde aanbieders in de desbetreffende diensten in het jaar waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft.

  • 5 De bijdrage wordt betaald binnen vier weken na ontvangst van de beschikking waarin de bijdrage is vastgesteld.

  • 6 Op verzoek van degene die op grond van artikel 9.3 een vergoeding krijgt toegekend, wordt een door hem te betalen bijdrage verrekend met de door hem te ontvangen vergoeding.

Hoofdstuk 10. Randapparaten, radiozendapparaten en overige apparaten

Titel 10.1. Algemene bepalingen voor apparaten

§ 10.1.1. Vereisten en certificatie

Artikel 10.1

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake de voorschriften waaraan apparaten moeten voldoen. Deze voorschriften worden onderscheiden in voorschriften betreffende:

  • a. de elektromagnetische compatibiliteit;

  • b. de veiligheid;

  • c. de interactie met openbare telecommunicatienetwerken;

  • d. de interactie via openbare telecommunicatienetwerken;

  • e. de aan te brengen bijzondere voorzieningen, en

  • f. een efficiënt gebruik van het frequentiespectrum.

Artikel 10.1a

Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen regels gesteld ter zake van apparaten bestemd voor de ontvangst en weergave van televisieprogramma's als bedoeld artikel 1, onder h, van de Mediawet, en van apparaten bestemd voor het ontsleutelen van versleutelde digitale televisiesignalen.

Artikel 10.1b

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake de door een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk te verstrekken informatie over de technische specificaties van de netwerkaansluitpunten en de wijze van bekendmaking van die informatie.

Artikel 10.2

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake de certificatie van apparaten, die per aangewezen categorie van apparaten kunnen verschillen. Deze regels kunnen worden onderscheiden in regels betreffende:

  • a. het onderzoek naar de overeenstemming met de in artikel 10.1 bedoelde voorschriften;

  • b. de afgifte, het beschikbaar hebben en de intrekking van documenten met betrekking tot apparaten, alsmede het aanbrengen van markeringen.

Artikel 10.3

  • 1 Onze Minister kan instanties aanwijzen die bevoegd zijn de certificatie, bedoeld in artikel 10.2, uit te voeren.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake:

    • a. de criteria waaraan instanties moeten voldoen om voor aanwijzing in aanmerking te komen;

    • b. de voorschriften welke aan een zodanige aanwijzing kunnen worden verbonden.

  • 3 Onze Minister kan een aanwijzing intrekken indien niet meer wordt voldaan aan de criteria of voorschriften, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de toepassing van de certificatie, bedoeld in artikel 10.2.

Artikel 10.4

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake:

  • a. de middelen die Onze Minister kan gebruiken om het in de handel brengen en verhandelen van apparaten of categorieën van apparaten te beëindigen of te beperken, indien de betrokken apparaten niet voldoen aan de in artikel 10.1 bedoelde voorschriften;

  • b. de behandeling van klachten over elektromagnetische storingen, ondervonden van het gebruik van apparaten, of over belemmeringen, welke bij het gebruik van radiozendapparaten of randapparaten worden ondervonden.

Artikel 10.5

  • 1 Het is verboden apparaten in de handel te brengen indien niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 10.1 of artikel 10.2 terzake van de desbetreffende apparaten gestelde voorschriften.

  • 2 Het is verboden apparaten te verhandelen indien niet wordt voldaan aan de in artikel 10.2, onder b, bedoelde regels betreffende het beschikbaar hebben van documenten en het aanbrengen van markeringen.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid is het verboden apparaten bedoeld in artikel 10.1a te verkopen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen indien niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 10.1a terzake van de betreffende apparaten gestelde regels.

Artikel 10.6

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake het maken van handelsreclame voor apparaten waarvan het in de handel brengen of het verhandelen op grond van artikel 10.5 is verboden.

§ 10.1.2. Uitzonderingsbepalingen

Artikel 10.7

  • 1 Het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde is niet van toepassing op het in de handel brengen of het verhandelen van apparaten, indien de belanghebbende aantoont dat dit geschiedt om die apparaten:

    • a. naar een land buiten de Europese Economische Ruimte uit te voeren;

    • b. in overeenstemming te brengen met de krachtens dit hoofdstuk ten aanzien van die apparaten gestelde regels;

    • c. ten toon te stellen op beurzen of soortgelijke exposities;

    • d. te gebruiken voor experimenten.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld inzake het gebruik van apparaten voor activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder c en d.

  • 3 Het bij of krachtens deze titel met betrekking tot de elektromagnetische compatibiliteit bepaalde is voorts niet van toepassing op radiozendapparaten ten behoeve van radiozendamateurs voorzover deze apparaten niet in de handel verkrijgbaar zijn.

Titel 10.2. Bijzondere bepalingen

§ 10.2.1. Elektromagnetische compatibiliteit

Artikel 10.8

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de installatie van apparaten ter voorkoming van elektromagnetische storingen in de werking van een openbaar telecommunicatienetwerk of in om veiligheidsredenen gebruikte apparaten die naar hun aard bestemd zijn voor het zenden of ontvangen van radiocommunicatiesignalen.

  • 2 Indien van de ingebruikneming of het gebruik van een in dit hoofdstuk bedoeld apparaat op een bepaalde plaats problemen zijn te verwachten of bestaan in verband met de elektromagnetische compatibiliteit kan Onze Minister:

    • a. aan de houder van het apparaat aanwijzingen geven met betrekking tot de ingebruikneming of het gebruik van dat apparaat;

    • b. aan een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte op grond van hoofdstuk 3 voorschriften verbinden met betrekking tot de ingebruikneming of het gebruik van dat apparaat;

    • c. aan de houders van apparaten de ingebruikneming of het gebruik van die apparaten verbieden zonder voorafgaande vergunning van Onze Minister.

Artikel 10.9

Bij de in artikel 10.8, eerste lid, bedoelde regeling kunnen categorieën van apparaten van de toepassing van het bij of krachtens dit hoofdstuk terzake van de elektromagnetische compatibiliteit bepaalde worden uitgezonderd, indien:

  • a. zij geen elektromagnetische storingen kunnen veroorzaken of hun werking daardoor niet kan worden aangetast, of

  • b. met betrekking tot de elektromagnetische compatibiliteit van die apparaten reeds regels zijn gesteld ter uitvoering van een bindend besluit van een orgaan van de Europese Unie.

§ 10.2.2. Randapparaten

Artikel 10.10

Degene die randapparaten als bedoeld in artikel 1.1, onder hh, 1° en 3°, in de handel brengt, geeft aan of deze randapparaten al dan niet bestemd zijn voor aansluiting op een openbaar telecommunicatienetwerk.

Artikel 10.11

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de eisen van vakbekwaamheid waaraan moet worden voldaan voor het beroeps- of bedrijfsmatig aanleggen en onderhouden van randapparaten.

Artikel 10.12

Het is verboden randapparaten aan te sluiten of aangesloten te houden op een openbaar telecommunicatienetwerk die niet voldoen aan de krachtens artikel 10.2 gestelde regels met betrekking tot het aanbrengen van markeringen.

Artikel 10.13

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake het aansluiten op openbare telecommunicatienetwerken van randapparaten die voldoen aan de bij of krachtens artikel 10.1 gestelde regels, alsmede het afsluiten of buiten gebruik stellen van die apparaten.

§ 10.2.3. Radiozendapparaten

Artikel 10.15

Voor de toepassing van deze paragraaf worden met radiozendapparaten gelijkgesteld:

  • a. elke samenvoeging van onderdelen, geschikt om daarmede een radiozendapparaat dan wel ingevolge het bepaalde onder b daarmee gelijkgesteld apparaat te vormen;

  • b. de bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven elektrische of elektronische apparaten die geschikt zijn om door gebruik tezamen met een radiozendapparaat een radiozendapparaat te vormen met andere technische eigenschappen.

Artikel 10.16

  • 1 Het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten is slechts toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten zonder dat aan de houder een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte, toegestaan, indien:

    • a. krachtens hoofdstuk 3 geen vergunning is vereist voor het gebruik van frequentieruimte;

    • b. de houder van het radiozendapparaat met de houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte een overeenkomst heeft gesloten voor de aanleg en het instandhouden van een radiozendapparaat ten behoeve van het verzorgen van diensten van de opdrachtgever waarbij gebruik wordt gemaakt van de aan de opdrachtgever toegewezen frequentieruimte;

    • c. deze apparaten worden gebruikt aan boord van andere dan Nederlandse schepen of luchtvaartuigen en daarvoor een vergunning is afgegeven in overeenstemming met het Internationaal Telecommunicatieverdrag, of

    • d. deze apparaten worden gebruikt door niet-ingezetenen van Nederland die tijdelijk hier te lande verblijven en daartoe voor Nederland bindende afspraken zijn gemaakt.

Artikel 10.17

  • 1 Onze Minister kan, in afwijking van artikel 10.16, eerste lid, een vergunning verlenen voor het aanleggen van radiozendapparaten zonder dat aan de houder een vergunning is verleend voor gebruik van frequentieruimte. Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 2 De vergunning kan worden geweigerd, indien:

    • a. ernstig vermoeden bestaat dat de vergunning zal worden misbruikt;

    • b. een eerder verleende vergunning is ingetrokken wegens overtreding van de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel van de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c. de aanvraag niet voldoet aan de daarvoor bij of krachtens deze wet gestelde regels, of

    • d. de aanvrager naar het oordeel van Onze Minister geen gerechtvaardigd belang heeft bij verlening van de vergunning.

  • 3 De vergunning kan worden ingetrokken, indien:

    • a. de houder van de vergunning de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet nakomt, of

    • b. de gronden waarop de vergunning is verleend zijn vervallen.

Artikel 10.19

  • 1 Het is verboden:

    • a. een radiozendapparaat te gebruiken om aan boord van een schip of luchtvaartuig buiten elk nationaal gebied programma's uit te zenden;

    • b. een radiozendapparaat, bestemd voor een gebruik als onder a bedoeld, te exploiteren;

    • c. een radiozendapparaat ter beschikking te stellen of aan te leggen in de wetenschap, dat het is bestemd voor een gebruik als bedoeld onder a;

    • d. een schip of luchtvaartuig ter beschikking te stellen in de wetenschap, dat dit is bestemd om aan boord daarvan uitzendingen te doen als onder a bedoeld.

  • 2 Het is verboden aan overtreding van een der in het eerste lid bedoelde verboden opzettelijk mee te werken door daarbij behulpzaam te zijn dan wel daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen. Als handelingen van medewerking worden in elk geval beschouwd:

    • a. het ter beschikking stellen van materiaal ten behoeve van het schip of luchtvaartuig dan wel van het radiozendapparaat;

    • b. het onderhouden of herstellen van het schip of luchtvaartuig dan wel van het radiozendapparaat;

    • c. het bevoorraden van het schip of luchtvaartuig;

    • d. het vervoeren van personen of goederen naar of van het schip of luchtvaartuig dan wel het ter beschikking stellen van middelen tot dat vervoer;

    • e. het vervaardigen van programma's of onderdelen daarvan, bestemd om te worden uitgezonden;

    • f. het geven van opdrachten tot het uitzenden van programma's of onderdelen daarvan dan wel het verlenen van bemiddeling bij het verkrijgen van zodanige opdrachten.

  • 3 Het tweede lid blijft buiten toepassing, indien de aldaar bedoelde handelingen worden verricht teneinde in geval van nood het schip of luchtvaartuig bij te staan of mensenlevens te beschermen.

  • 4 Onder schip of luchtvaartuig wordt in dit artikel mede begrepen elk ander drijvend of door de lucht gedragen voorwerp.

Hoofdstuk 11. Bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer

§ 11.1. Algemene bepalingen

Artikel 11.1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. gebruiker: een natuurlijke persoon die gebruik maakt van een openbare elektronische communicatiedienst voor particuliere of zakelijke doeleinden zonder noodzakelijkerwijze op die dienst te zijn geabonneerd;

  • b. verkeersgegevens: gegevens die worden verwerkt voor het overbrengen van communicatie over een elektronisch communicatienetwerk of voor de facturering ervan;

  • c. verwerking van verkeersgegevens: verwerking als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet bescherming persoonsgegevens, met dien verstande dat de desbetreffende handelingen mede betrekking hebben op verkeersgegevens van abonnees die geen natuurlijke personen zijn;

  • d. locatiegegevens: gegevens die worden verwerkt in een elektronisch communicatienetwerk waarmee de geografische positie van de randapparatuur van een gebruiker van een openbare elektronische communicatiedienst wordt aangegeven;

  • e. communicatie: informatie die wordt uitgewisseld of overgebracht tussen een eindig aantal partijen door middel van een openbare elektronische communicatiedienst; dit omvat niet de informatie die via een omroepdienst over een elektronisch communicatienetwerk wordt overgebracht, behalve wanneer de informatie kan worden gerelateerd aan de identificeerbare abonnee of gebruiker die de informatie ontvangt;

  • f. oproep: een door middel van een openbare telefoondienst tot stand gebrachte verbinding die zonder noemenswaardige vertraging communicatie tussen gebruikers of abonnees over en weer mogelijk maakt;

  • g. toestemming van een gebruiker of abonnee: toestemming van een betrokkene als bedoeld in artikel 1, onder i, van de Wet bescherming persoonsgegevens, met dien verstande dat de toestemming mede betrekking kan hebben op gegevens van abonnees die geen natuurlijke personen zijn;

  • h. dienst met toegevoegde waarde: dienst die de verwerking vereist van verkeersgegevens of locatiegegevens, niet zijnde verkeersgegevens, en die verder gaat dan hetgeen noodzakelijk is voor de overbrenging van een communicatie of de facturering daarvan;

  • i. elektronisch bericht: tekst-, spraak-, geluids- of beeldbericht dat over een openbaar elektronisch communicatienetwerk wordt verzonden en in het netwerk of in de randapparatuur van de ontvanger kan worden opgeslagen tot het door de ontvanger wordt opgehaald.

Artikel 11.2

Onverminderd de Wet bescherming persoonsgegevens en het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde dragen de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst zorg voor de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers van zijn netwerk, onderscheidenlijk zijn dienst.

Artikel 11.3

  • 1 De in artikel 11.2 bedoelde aanbieders treffen in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers passende technische en organisatorische maatregelen ten behoeve van de veiligheid en beveiliging van de door hen aangeboden netwerken en diensten. De maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau dat in verhouding staat tot het desbetreffende risico.

  • 2 De in artikel 11.2 bedoelde aanbieders dragen er zorg voor dat de abonnees worden geïnformeerd over:

    • a. bijzondere risico's voor de doorbreking van de veiligheid of de beveiliging van het aangeboden netwerk of de aangeboden dienst;

    • b. de eventuele middelen waarmee de onder a bedoelde risico's kunnen worden tegengegaan, voor zover het andere maatregelen betreft dan die welke de aanbieder op grond van het eerste lid gehouden is te treffen, alsmede een indicatie van de verwachte kosten.

Artikel 11.4

  • 1 De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst is verplicht de abonnee op diens verzoek:

    • a. geleverde elektronische communicatiediensten door middel van geheel of gedeeltelijk niet-gespecificeerde nota's in rekening te brengen;

    • b. de mogelijkheid te bieden kosteloos en op eenvoudige wijze de doorschakeling van oproepen van derden naar het bij hem in gebruik zijnde netwerkaansluitpunt ongedaan te maken.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van oproepende gebruikers en opgeroepen abonnees regels worden gesteld met betrekking tot het specificeren van nota's voor geleverde elektronische communicatiediensten. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de toekenning van rechten aan abonnees, de behandeling van klachten, de verstrekking van informatie en de vergoeding van kosten. Bij de algemene maatregel van bestuur kunnen aan het college taken worden opgedragen en bevoegdheden verleend.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de keuzemogelijkheden voor de wijze van betaling van geleverde elektronische communicatiediensten.

Artikel 11.5

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst verwijderen dan wel anonimiseren de door hen verwerkte en opgeslagen verkeersgegevens met betrekking tot abonnees of gebruikers, zodra deze verkeersgegevens niet langer nodig zijn ten behoeve van de overbrenging van communicatie, onverminderd het tweede, derde en vijfde lid.

  • 2 De aanbieder mag verkeersgegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor facturering, waaronder het opstellen van een factuur voor een abonnee of voor degene die zich tegenover de aanbieder rechtens verbonden heeft die factuur te voldoen, dan wel ten behoeve van een betaling van verleende toegang. De verkeersgegevens mogen worden verwerkt tot het einde van de wettelijke termijn waarbinnen de factuur in rechte kan worden betwist of de betaling in rechte kan worden afgedwongen.

  • 3 De aanbieder van elektronische communicatiediensten mag voorts de in het eerste lid bedoelde verkeersgegevens verwerken, voor zover en voor zolang dat noodzakelijk is voor:

    • a. marktonderzoek of verkoopactiviteiten met betrekking tot elektronische communicatiediensten, of

    • b. de levering van diensten met toegevoegde waarde,

    mits de abonnee of de gebruiker waarop de verkeersgegevens betrekking hebben daarvoor zijn toestemming heeft gegeven. De abonnee of gebruiker kan de gegeven toestemming voor de verwerking van verkeersgegevens te allen tijde intrekken.

  • 4 De aanbieder stelt de abonnee of gebruiker in kennis van de soorten verkeersgegevens die worden verwerkt voor de in het tweede en derde lid bedoelde doeleinden alsmede omtrent de duur van de verwerking. Voor zover het de verwerking van verkeersgegevens ten behoeve van de doeleinden, bedoeld in het derde lid betreft, wordt de desbetreffende informatie verstrekt voorafgaand aan het verkrijgen van de in dat lid bedoelde toestemming van de abonnee of gebruiker.

  • 5 De verwerking van verkeersgegevens in overeenstemming met het eerste tot en met vierde lid mag alleen geschieden door personen die werkzaam zijn onder het gezag van de aanbieder voor facturering, verkeersbeheer, behandeling van verzoeken om inlichtingen van klanten, opsporing van fraude alsmede marktonderzoek of verkoopactiviteiten met betrekking tot elektronische communicatiediensten of de levering van diensten met toegevoegde waarde en moet beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is om die activiteiten te kunnen uitvoeren.

  • 6 De aanbieder mag de verkeersgegevens verstrekken aan personen en instanties die zijn belast met de berechting van enig geschil dan wel de beslissing van een geschil als bedoeld in de artikelen 12.1, 12.2 voor zover van toepassing, of 12.9.

Artikel 11.5a

  • 1 De verwerking van locatiegegevens, niet zijnde verkeersgegevens, betreffende abonnees of gebruikers van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten, is slechts geoorloofd, indien:

    • a. deze gegevens zijn geanonimiseerd, of

    • b. de desbetreffende abonnee of gebruiker voor de verwerking van deze gegevens toestemming heeft gegeven ten behoeve van de levering van een dienst met toegevoegde waarde.

  • 2 Voorafgaand aan het verkrijgen van toestemming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, verstrekt de aanbieder van de toegevoegde waardedienst aan de abonnee of gebruiker de volgende informatie:

    • a. de soort locatiegegevens die zullen worden verwerkt;

    • b. de doeleinden waarvoor de locatiegegevens worden verwerkt;

    • c. de duur van de verwerking, en

    • d. of de gegevens aan een derde zullen worden verstrekt ten behoeve van de levering van de dienst met toegevoegde waarde.

  • 3 De verwerking van de gegevens ten behoeve van de levering van een dienst met toegevoegde waarde als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is slechts toegestaan voor zover en voor zolang dat noodzakelijk is voor de levering van de desbetreffende dienst. In afwijking van de eerste volzin mag de aanbieder van de dienst met toegevoegde waarde die gegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor het opstellen van een factuur. Artikel 11.5, tweede lid, laatste volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Een abonnee of gebruiker kan de verleende toestemming voor de verwerking van de hem betreffende gegevens op elk moment intrekken.

  • 5 De aanbieder van een dienst met toegevoegde waarde biedt aan de abonnee of gebruiker wiens gegevens worden verwerkt de mogelijkheid om kosteloos en op eenvoudige wijze de verwerking van diens gegevens tijdelijk te beletten voor elke overbrenging van communicatie of elke verbinding met het openbare elektronische communicatienetwerk dat gebruikt wordt voor de levering van de desbetreffende dienst.

  • 6 De verwerking van de gegevens mag slechts plaatsvinden door personen die werkzaam zijn onder het gezag van de aanbieder of de derde, bedoeld in het tweede lid, onder d, en is beperkt tot die gegevens die noodzakelijk zijn om de dienst met toegevoegde waarde te kunnen aanbieden.

Artikel 11.5b

  • 1 Certificatiedienstverleners die certificaten aan het publiek afgeven, verwerken alleen persoonsgegevens die van de betrokkene zelf of met diens uitdrukkelijke toestemming zijn verkregen, en voor zover de verwerking van deze persoonsgegevens voor de afgifte en het beheer van het certificaat is vereist.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens worden niet voor andere doeleinden verzameld of verwerkt, tenzij de betrokkene daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene niet vereist, indien de verwerking van de in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens noodzakelijk is ten behoeve van de opsporing van fraude, of indien de verwerking overigens bij of krachtens de wet wordt gevorderd.

Artikel 11.6

  • 1 Eenieder die een algemeen beschikbare abonneelijst uitgeeft of een algemeen beschikbare abonnee-informatiedienst verzorgt, stelt de abonnee voorafgaand aan opneming van hem betreffende persoonsgegevens in de abonneelijst of in het voor de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand kosteloos op de hoogte van:

    • a. de doeleinden van de desbetreffende abonneelijst en de desbetreffende abonnee-informatiedienst en, voor zover het een elektronische versie van de abonneelijst betreft, van de gebruiksmogelijkheden op basis van daarin opgenomen zoekfuncties, en

    • b. de soorten persoonsgegevens die, gelet op de vastgestelde doeleinden van de desbetreffende abonneelijst en desbetreffende abonnee-informatiedienst, daarin kunnen worden opgenomen.

  • 2 In een algemeen beschikbare abonneelijst en in het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand worden uitsluitend persoonsgegevens van een abonnee opgenomen, indien de abonnee daarvoor toestemming heeft verleend en blijft deze beperkt tot de door hem daarbij aangegeven persoonsgegevens. Aan het niet opgenomen zijn in een abonneelijst of het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand mogen geen kosten worden verbonden.

  • 3 Voor zover de verwerking van persoonsgegevens in een algemeen beschikbare abonneelijst en in het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand betrekking heeft op andere doeleinden dan het bieden van de mogelijkheid tot het zoeken van nummers aan de hand van gegevens betreffende de naam in combinatie met gegevens betreffende het adres en huisnummer, postcode en woonplaats van de abonnee, is met betrekking tot elk van die andere doeleinden afzonderlijke toestemming van de abonnee vereist.

  • 4 De abonnee heeft het recht om kosteloos hem betreffende persoonsgegevens in een algemeen beschikbare abonneelijst of in het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand te verifiëren, te laten verbeteren of te laten verwijderen.

Artikel 11.7

  • 1 Het gebruik van automatische oproepsystemen zonder menselijke tussenkomst, faxen en elektronische berichten voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan abonnees is uitsluitend toegestaan, mits de verzender kan aantonen dat de desbetreffende abonnee daarvoor voorafgaand toestemming heeft verleend, onverminderd hetgeen is bepaald in het tweede lid.

  • 2 Een ieder die elektronische contactgegevens voor elektronische berichten heeft verkregen in het kader van de verkoop van zijn product of dienst mag deze gegevens gebruiken voor het overbrengen van communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden met betrekking tot eigen gelijksoortige producten of diensten, mits bij de verkrijging van de contactgegevens aan de klant duidelijk en uitdrukkelijk de gelegenheid is geboden om kosteloos en op gemakkelijke wijze verzet aan te tekenen tegen het gebruik van die elektronische contactgegevens, en, indien de klant hiervan geen gebruik heeft gemaakt, hem bij elke overgebrachte communicatie de mogelijkheid wordt geboden om onder dezelfde voorwaarden verzet aan te tekenen tegen het verder gebruik van zijn elektronische contactgegevens. Artikel 41, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Bij het gebruik van elektronische berichten voor de in het eerste lid genoemde doeleinden dienen te allen tijde de volgende gegevens te worden vermeld:

    • a. de werkelijke identiteit van degene namens wie de communicatie wordt overgebracht, en

    • b. een geldig postadres of nummer waaraan de ontvanger een verzoek tot beëindiging van dergelijke communicatie kan richten.

  • 4 Het gebruik van andere dan de in het eerste lid bedoelde middelen voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan abonnees is toegestaan, tenzij de desbetreffende abonnee te kennen heeft gegeven dat hij communicatie waarbij van deze middelen gebruik wordt gemaakt, niet wenst te ontvangen en indien de abonnee bij elke overgebrachte communicatie de mogelijkheid wordt geboden om verzet aan te tekenen tegen het verder gebruik van zijn elektronische contactgegevens. Aan de abonnee worden in dat geval geen kosten in rekening gebracht van voorzieningen waarmee wordt voorkomen dat hem een ongevraagde communicatie wordt overgebracht.

§ 11.2. Nummeridentificatie

Artikel 11.9

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die door middel van dat netwerk of als onderdeel van die dienst nummeridentificatie aanbiedt, biedt:

    • a. aan iedere oproepende gebruiker onderscheidenlijk abonnee mogelijkheden aan om kosteloos de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd te blokkeren onderscheidenlijk de verstrekking van nummers van oproepende netwerkaansluitpunten dan wel nummers waarmee individuele gebruikers kunnen worden geïdentificeerd voor elke afzonderlijke abonneelijn te blokkeren;

    • b. aan iedere opgeroepen abonnee mogelijkheden aan om:

      • 1°. de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd te verhinderen;

      • 2°. oproepen waarbij de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd is geblokkeerd, te weigeren;

      • 3°. indien nummeridentificatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel cc, onder 2°, wordt aangeboden, kosteloos de verstrekking van het nummer van het opgeroepen netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd aan het oproepende netwerkaansluitpunt te blokkeren.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot:

    • a. mogelijkheden tot blokkering en weigering;

    • b. de voorwaarden waaronder de abonnee de identificatie van het nummer van oproepende netwerkaansluitpunten dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd kan doen verhinderen;

    • c. de wijze waarop uitvoering aan nummeridentificatie in het internationale elektronische communicatieverkeer kan worden gegeven, en

    • d. de wijze waarop de aanbieders gebruikers en abonnees voorlichten over het gebruik van nummeridentificatie.

Artikel 11.10

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die nummeridentificatie aanbiedt, is verplicht aan de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen beheerders van een alarmnummer voor publieke diensten, indien er elektronische communicatie met een alarmnummer wordt afgewikkeld, gelijktijdig:

    • a. het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt te verstrekken, ook indien bij dat netwerkaansluitpunt gebruik wordt gemaakt van een in artikel 11.9, tweede lid, onder a, bedoelde blokkeringsmogelijkheid;

    • b. de naam, en de beschikbare adres-, postcode- en woonplaatsgegevens van de abonnee, dan wel de locatie van de openbare betaaltelefoon, die onder het desbetreffende nummer is aangesloten, te verstrekken.

  • 2 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst, die locatiegegevens kan verwerken omtrent abonnees of gebruikers, is verplicht aan de aangewezen beheerders van een alarmnummer voor publieke diensten, bedoeld in het eerste lid, indien er communicatie over een dergelijk alarmnummer wordt afgewikkeld, gelijktijdig de daarop betrekking hebbende locatiegegevens te verstrekken, ook indien de abonnee of gebruiker, voor zover het betreft de locatiegegevens als bedoeld in artikel 11.5a, op de voet van het vijfde lid van dat artikel, gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om tijdelijk de verwerking van de hem betreffende locatiegegevens te beletten.

  • 3 De verstrekte nummers, alsmede de in het eerste lid, onder b, en de in het tweede lid, bedoelde gegevens worden door de beheerders, bedoeld in het eerste lid, vastgelegd met het oog op de hulpverlening in noodsituaties of de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten. De beheerders zijn verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens voor deze vastlegging.

  • 4 Verstrekking van nummers en gegevens door de beheerder vindt slechts plaats met het oog op de hulpverlening in noodsituaties of de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten. De beheerder is verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens voor deze verstrekkingen.

  • 5 Verstrekking van nummers en gegevens met het oog op de hulpverlening in noodsituaties vindt slechts plaats aan de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen publieke diensten belast met hulpverleningstaken.

  • 6 Verstrekking van nummers en gegevens met het oog op de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten vindt slechts plaats aan degene die op grond van artikel 141 of 142 van het Wetboek van Strafvordering is belast met de opsporing van strafbare feiten.

  • 7 De termijn gedurende welke de nummers en gegevens door de beheerder worden bewaard bedraagt ten hoogste:

    • a. een maand indien de nummers en gegevens betrekking hebben op gevallen waarin kennelijk sprake is van een verzoek om hulpverlening in een noodsituatie;

    • b. zes maanden indien de nummers en gegevens betrekking hebben op gevallen waarin kennelijk sprake is van misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten;

    • c. 24 uur in alle overige gevallen.

  • 8 De op grond van het eerste lid aangewezen beheerder vergoedt de kosten die zijn gemoeid met het verstrekken van de in het eerste lid, onder a en b, en de in het tweede lid bedoelde gegevens.

  • 9 De bekendmaking van het besluit tot aanwijzing van de beheerders, bedoeld in het eerste lid, en de publieke diensten, bedoeld in het vierde lid, geschiedt door plaatsing in de Staatscourant door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 10 De beheerders, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd om ten behoeve van de controle op de effectiviteit van de hulpverlening in noodsituaties de bij het alarmnummer voor publieke diensten ingekomen oproepen vast te leggen en voor ten hoogste een maand te bewaren. Bij de vastlegging worden de datum en het tijdstip van de oproep geregistreerd.

Artikel 11.11

  • 1 Een abonnee die last heeft van hinderlijke of kwaadwillige oproepen, waarbij de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt is geblokkeerd, kan aan de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of van een openbare elektronische communicatiedienst verzoeken om het nummer van de oproepende abonnee en de beschikbare daarop betrekking hebbende naam-, adres-, postcode- en woonplaatsgegevens, te verstrekken.

  • 2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de volgende vereisten:

    • a. het verzoek is schriftelijk en bevat de naam-, adres-, postcode- en woonplaatsgegevens van de verzoeker alsmede het nummer waarop de oproepen betrekking hebben, en

    • b. het verzoek bevat een indicatie van de data en tijdstippen waarop de desbetreffende oproepen hebben plaatsgevonden.

  • 3 De verzoeker informeert de aanbieder onverwijld omtrent hinderlijke of kwaadwillige oproepen, die plaats hebben gevonden na indiening van het verzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De aanbieder stelt naar aanleiding van het verzoek een onderzoek in, teneinde vast te stellen of tot verstrekking van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, dient te worden overgegaan.

  • 5 Indien bij het onderzoek blijkt dat het oproepende nummer toebehoort aan een abonnee van een andere aanbieder, verleent de desbetreffende aanbieder op een daartoe strekkend verzoek van de met het onderzoek belaste aanbieder medewerking aan het onderzoek en verstrekt, indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, de beschikbare op het oproepende nummer betrekking hebbende naam-, adres-, postcode- en woonplaatsgegevens aan de aanbieder die met het onderzoek belast is.

  • 6 Van de gegevensverstrekking aan een verzoeker wordt door de aanbieder mededeling gedaan aan de abonnee, wiens gegevens het betreft.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. het onderzoek, bedoeld in het vierde lid;

    • b. de gegevensverstrekking, bedoeld in het vierde lid;

    • c. de medewerkingsverplichting, bedoeld in het vijfde lid;

    • d. de kennisgeving van de verstrekking van de gegevens, bedoeld in het zesde lid.

§ 11.3. Ontheffing

Artikel 11.12

  • 2 Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend worden verleend, indien:

    • a. deze betrekking heeft op abonneelijnen verbonden met analoge centrales, en

    • b. nakoming van de desbetreffende verplichtingen technisch niet haalbaar is of onevenredig veel financiële lasten voor de aanbieder met zich meebrengt.

  • 3 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 11.4. Uitzonderingen

Artikel 11.13

  • 1 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten kunnen de artikelen 11.5, 11.5a en 11.9, eerste lid, buiten toepassing laten, indien dit noodzakelijk is in het belang van:

    • a. de nationale veiligheid;

    • b. de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten.

  • 2 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten mogen, in afwijking van artikel 11.5, eerste lid, verkeersgegevens verwerken, indien en voor zolang dat noodzakelijk is voor een onderzoek als bedoeld in artikel 11.11, vierde en vijfde lid. De verkeersgegevens mogen voor een periode van ten hoogste drie maanden na beëindiging van een onderzoek als bedoeld in artikel 11.11, vierde lid, door de desbetreffende aanbieders worden bewaard. Na afloop van deze periode worden de verkeersgegevens verwijderd.

Hoofdstuk 12. Geschillen

§ 12.1. Geschilbeslechting door geschillencommissie

Artikel 12.1

Aanbieders van een openbare telefoondienst of andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen openbare elektronische communicatiediensten sluiten zich aan bij een van overheidswege erkende geschillencommissie welke geschillen behandelt over een overeenkomst met betrekking tot de levering van een openbare elektronische communicatiedienst tussen een hiervoor bedoelde aanbieder en een consument.

§ 12.2. Geschilbeslechting door het college

§ 12.2.1. Geschillen tussen marktpartijen

Artikel 12.2

  • 1 Indien er tussen houders van een vergunning, tussen aanbieders, tussen aanbieders en ondernemingen, onderscheidenlijk tussen ondernemingen een geschil is ontstaan inzake de nakoming van een op een houder van een vergunning, een aanbieder of een onderneming die openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt op grond van een bij of krachtens deze wet rustende verplichting, kan het college op aanvraag van een bij dat geschil betrokken partij het geschil beslechten, tenzij de beslechting van dat geschil op grond van deze wet aan een andere instantie is opgedragen.

  • 2 Onder een geschil als bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan een geschil inzake de vraag of, indien de in dat lid bedoelde houders van een vergunning, aanbieders, aanbieders en ondernemingen, onderscheidenlijk ondernemingen een overeenkomst hebben gesloten op basis van een bij of krachtens deze wet op een of meer van hen rustende verplichting, de ter zake daarvan tussen hen bestaande verbintenissen, of de wijze waarop die verbintenissen worden nagekomen strijdig zijn, onderscheidenlijk strijdig is met het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien een geschil is gerezen tussen degenen, bedoeld in artikel 3.11, vierde lid.

Artikel 12.3

Het college is onbevoegd tot het beslechten van een op grond van artikel 12.2 voorgelegd geschil, indien de bij dat geschil betrokken partijen het college verzoeken het geschil niet langer te behandelen.

Artikel 12.4

  • 1 Op vordering van het college verstrekken de bij een geschil betrokken partijen binnen twee weken dan wel binnen een andere door het college te bepalen redelijke termijn, aan het college alle gegevens die relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

  • 2 De bij het geschil betrokken partijen zijn verplicht onverwijld, maar in elk geval binnen de door het college gestelde redelijke termijn, alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen ten behoeve van de beoordeling van het geschil.

Artikel 12.5

  • 1 Het college beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 12.2 binnen zeventien weken na ontvangst van die aanvraag.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, kan het college in spoedeisende gevallen een voorlopig besluit nemen dat tussen de betrokken aanbieders geldt tot het definitieve besluit van het college.

  • 3 In uitzonderlijke gevallen kan het college de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen. Het college stelt de desbetreffende aanbieders daarvan in kennis en geeft de termijn aan waarbinnen het college het geschil zal beslechten, met dien verstande dat die termijn niet langer is dan acht weken na afloop van de termijn, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 12.6

Een bij een geschil betrokken partij volgt de door het college op grond van artikel 12.2 genomen besluit op. Het college kan daarbij termijnen stellen.

Artikel 12.7

Van een besluit als bedoeld in artikel 12.2 wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Van gegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur wordt geen mededeling gedaan.

Artikel 12.8

  • 1 Het college overlegt met de desbetreffende nationale regelgevende instantie aan wie de bevoegdheid tot het beslechten van geschillen is opgedragen, over de beslechting van een geschil dat landsgrensoverschrijdende aspecten heeft en dat overeenkomstig deze paragraaf aan het college is voorgelegd, dan wel aan de desbetreffende nationale regelgevende instantie is voorgelegd en door die instantie aan het college is voorgelegd.

  • 2 In afwijking van artikel 12.5, eerste lid, beslist het college op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, binnen 24 weken na ontvangst van die aanvraag.

§ 12.2.2. Geschillen tussen consumenten en aanbieders of ondernemingen

Artikel 12.9

  • 1 Indien tussen een consument en een aanbieder of een onderneming die openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt een geschil is gerezen inzake de schending door die aanbieder of onderneming van bij of krachtens deze wet gestelde regels ter uitvoering van richtlijn nr. 2002/22/EG, niet zijnde een geschil als bedoeld in artikel 12.1, kan het college op aanvraag van de desbetreffende consument, het geschil beslechten.

  • 2 Indien een consument door het college in het gelijk wordt gesteld en hij voor het beslechten van een geschil bij of krachtens artikel 16.1 een vergoeding aan het college verschuldigd is, kan het college bepalen dat die vergoeding door een aanbieder of onderneming als bedoeld in het eerste lid wordt vergoed.

  • 3 Een bij een geschil betrokken aanbieder of onderneming volgt de door het college op grond van het eerste lid gegeven voorschriften op. Het college kan daarbij termijnen stellen.

§ 12.3. Geschilbeslechting door minister

Artikel 12.10

  • 1 Indien houders van een vergunning als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, geen overeenstemming kunnen bereiken over de voorwaarden waaronder de aan hen toegewezen frequentieruimte gezamenlijk in gebruik zal worden genomen, kan Onze Minister op aanvraag van een of meer van hen, voorschriften geven inzake het tot stand brengen van een overeenkomst als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid.

  • 2 Op aanvraag van de gezamenlijke vergunninghouders kan Onze Minister een besluit als bedoeld in het eerste lid intrekken.

Hoofdstuk 13. Bevoegd aftappen

Artikel 13.1

  • 1 Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten stellen hun telecommunicatienetwerken en telecommunicatiediensten uitsluitend beschikbaar aan gebruikers indien deze aftapbaar zijn.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de technische aftapbaarheid van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten.

Artikel 13.2

  • 1 Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken zijn verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van een bevoegd gegeven bijzondere last dan wel een toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 tot het aftappen of opnemen van telecommunicatie die over hun telecommunicatienetwerken wordt afgewikkeld.

  • 2 Aanbieders van openbare telecommunicatiediensten zijn verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van een bevoegd gegeven bijzondere last dan wel een toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 tot het aftappen of opnemen van door hen verzorgde telecommunicatie.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de te nemen organisatorische en personele maatregelen en te treffen voorzieningen met betrekking tot aftappen.

Artikel 13.2a

[Treedt in werking op 01-09-2004]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 13.3

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het beslechten van geschillen tussen aanbieders en de bevoegde autoriteiten over de voorzieningen door middel van welke de door een tap te verkrijgen telecommunicatie door aanbieders wordt doorgegeven.

Artikel 13.4

  • 1 Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten zijn verplicht aan de autoriteiten de informatie te verstrekken die noodzakelijk is om die autoriteiten in staat te stellen de bij de wet in het belang van de strafvordering of in het belang van de veiligheid van de staat geregelde bevoegdheden tot het aftappen of opnemen van telecommunicatie, dan wel tot het vorderen van gegevens ter zake van alle verkeer dat over een openbaar telecommunicatienetwerk, dan wel met gebruikmaking van openbare telecommunicatiediensten, plaatsvindt, te kunnen uitoefenen. Deze verplichting omvat het desgevraagd aan de autoriteiten meedelen van het aan een gebruiker verleende nummer en de door hem afgenomen openbare telecommunicatiedienst, en het desgevraagd aan de autoriteiten meedelen van de bij een nummer behorende naam-, adres-, postcode- en woonplaatsgegevens.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde informatie niet bij de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten bekend is, zijn zij verplicht de informatie te achterhalen en te verstrekken op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze. Teneinde aan deze verplichting te kunnen voldoen, bewaren de aanbieders de daartoe benodigde, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens, voor een termijn van drie maanden, nadat de gegevens voor het eerst zijn verwerkt.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van verstrekking van de informatie, bedoeld in het eerste lid, en de wijze waarop daartoe de gegevens beschikbaar worden gehouden.

Artikel 13.5

  • 1 Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten zijn verplicht gegevens met betrekking tot een bijzondere last dan wel een toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 als bedoeld in artikel 13.2 en informatieverstrekkingen als bedoeld in artikel 13.4 te beveiligen tegen kennisneming door onbevoegden alsmede geheimhouding te betrachten met betrekking tot deze gegevens.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de te nemen maatregelen in verband met de beveiliging, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 13.6

  • 1 De investerings-, exploitatie- en onderhoudskosten voor de technische voorzieningen die door aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten zijn of worden gemaakt teneinde te kunnen voldoen aan de artikelen 13.1, 13.4, en 13.5 komen te hunnen laste.

  • 2 Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten hebben aanspraak op vergoeding uit 's Rijks kas van de door hen gemaakte administratiekosten en personeelskosten rechtstreeks voortvloeiend uit het voldoen aan een bijzondere last dan wel een toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 als bedoeld in artikel 13.2, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk het verstrekken van informatie als bedoeld in artikel 13.4.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de vaststelling en vergoeding van de kosten, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 13.7

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 13.8

Van de verplichtingen die voortvloeien uit dit hoofdstuk kan Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onze Minister van Defensie en Onze Minister van Justitie in bijzondere gevallen ontheffing verlenen. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Hoofdstuk 14. Buitengewone omstandigheden

Artikel 14.1

In bijzondere omstandigheden in verband met de handhaving van de internationale rechtsorde of met de internationale betrekkingen is Onze Minister bevoegd in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en huurlijnen aanwijzingen te geven met betrekking tot de verzorging van telecommunicatie van en naar het buitenland.

Artikel 14.2

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 14.3

Ingeval voor Nederland of een gedeelte daarvan, op grond van de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, bepalingen uit de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, oefent Onze Minister de in artikel 14.4, eerste lid, bedoelde bevoegdheden uit in overeenstemming met Onze Minister van Defensie.

Artikel 14.4

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Onze Minister is bevoegd aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en aan gebruikers van de frequentieruimte aanwijzingen te geven met betrekking tot:

    • a. de instandhouding en exploitatie van hun openbare telecommunicatienetwerken;

    • b. het verzorgen en het gebruiken van hun openbare telecommunicatiediensten;

    • c. de instandhouding en exploitatie dan wel beperking of beëindiging van het gebruik van hun radiozendapparaten, en

    • d. het ter beschikking stellen van huurlijnen en het gebruik daarvan, van, naar of in het gebied waarvoor een besluit als bedoeld in artikel 14.2, eerste lid, van kracht is.

  • 2 Onze Minister kan bij toepassing van het eerste lid afwijken van de verplichtingen die ingevolge deze wet op aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en op gebruikers van de frequentieruimte rusten.

  • 3 De aanwijzingen die ingevolge het eerste lid aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en aan gebruikers van de frequentieruimte zijn gegeven, zijn voor deze verbindend.

  • 4 Indien aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en gebruikers van de frequentieruimte als gevolg van aanwijzingen gegeven op grond van het eerste lid onevenredig financieel nadeel ondervinden, kent Onze Minister hen een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.

Artikel 14.5

  • 1 Bij toepassing van artikel 14 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag zijn aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en gebruikers van de frequentieruimte verplicht de op grond van het eerste lid van genoemd artikel aangewezen autoriteiten alle medewerking te verlenen, daaronder begrepen het uitvoeren van door die autoriteiten gegeven opdrachten.

  • 2 Bij toepassing van artikel 31 van de Oorlogswet voor Nederland zijn aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en gebruikers van de frequentieruimte verplicht het militair gezag alle medewerking te verlenen, daaronder begrepen het uitvoeren van door dat gezag gegeven opdrachten.

Artikel 14.6

  • 1 Onze Minister kan na overleg met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie voor aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en voor gebruikers van de frequentieruimte regels stellen ten aanzien van de door hen te nemen organisatorische en personele maatregelen en te treffen bijzondere voorzieningen met betrekking tot de voorbereiding van het verzorgen van elektronisch transport van gegevens in buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 14.2 en de door hen daarover aan Onze Minister te verstrekken informatie. Bij deze regeling wordt bepaald welke kosten van de uitvoering redelijkerwijze ten laste van aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en van gebruikers van de frequentieruimte dienen te komen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bijzondere voorzieningen hebben betrekking op:

    • a. de beschikbaarheid van openbare telecommunicatienetwerken dan wel delen daarvan, openbare telecommunicatiediensten, radiozendapparaten en huurlijnen;

    • b. de beveiliging van bepaalde onderdelen van een openbaar telecommunicatienetwerk of van radiozendapparaten;

    • c. de afwikkeling van het elektronisch transport van gegevens over een openbaar telecommunicatienetwerk, en

    • d. aanvullende infrastructurele voorzieningen voor het elektronisch transport van gegevens en de beveiliging daarvan.

Hoofdstuk 15. Handhaving

§ 15.1. Algemeen

Artikel 15.1

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren, voorzover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op:

    • a. het gebruik van frequentieruimte, met uitzondering van die bepalingen die betrekking hebben op het aanbieden van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten en niet zien op de technische aspecten van het gebruik;

    • b. prioritering van alarmnummers als bedoeld in artikel 7.7, derde of vierde lid;

    • c. openbare elektronische communicatienetwerken als bedoeld in artikel 8.3;

    • d. het verstrekken van een opdracht tot verzorging van tot de universele dienst behorende diensten of voorzieningen als bedoeld in artikel 9.2, eerste en derde tot en met tiende lid;

    • e. de aan apparatuur te stellen eisen als geregeld in hoofdstuk 10;

    • f. bevoegd aftappen als geregeld in hoofdstuk 13;

    • g. buitengewone omstandigheden als geregeld in hoofdstuk 14;

    • h. verdere onderwerpen als bedoeld in de artikelen 12.4, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.1, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.2, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.4, tweede lid, 18.7, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.9, 18.12, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.16, 18.17, 20.2, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, en 20.14.

  • 2 Met het toezicht op de naleving van artikel 6a.20, derde lid, zijn belast de bij besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit aangewezen ambtenaren.

  • 3 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens andere bepalingen van deze wet dan bedoeld in het eerste en tweede lid zijn belast de bij besluit van het college aangewezen ambtenaren.

  • 4 Van een besluit als bedoeld in het eerste, tweede, en derde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 15.2

  • 1 Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde bepalingen.

  • 2 Het college is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, derde lid, bedoelde bepalingen.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid, is vereiste spoed als bedoeld in artikel 5:24, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in elk geval aanwezig indien het niet naleven van de in het eerste lid bedoelde bepalingen een ernstige en directe bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

  • 5 Voor de toepassing van het tweede lid, is vereiste spoed als bedoeld in artikel 5:24, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in elk geval aanwezig indien het niet naleven van de in het tweede lid bedoelde bepalingen ernstige economische of bedrijfstechnische problemen tot gevolg zal hebben voor andere aanbieders van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst of bijbehorende faciliteiten of voor gebruikers van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, of een openbare elektronische communicatiedienst.

Artikel 15.2a

  • 1 Onze Minister is bevoegd een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten bij ernstig en herhaaldelijk niet-nakomen van de verplichtingen gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde bepalingen, wanneer de krachtens artikel 15.2 of 15.4 opgelegde maatregelen tot naleving van de bedoelde verplichtingen hebben gefaald, voor een door Onze Minister te bepalen redelijke termijn te verbieden nog langer elektronische communicatienetwerken of -diensten aan te bieden.

  • 2 Het college is bevoegd een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten bij ernstig en herhaaldelijk niet-nakomen van de verplichtingen gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, derde lid, bedoelde bepalingen, wanneer de krachtens artikel 15.2 of 15.4 opgelegde maatregelen tot naleving van de bedoelde verplichtingen hebben gefaald, voor een door het college te bepalen redelijke termijn te verbieden nog langer elektronische communicatienetwerken of -diensten aan te bieden.

  • 3 Een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid, inhoudende een verbod tot het aanbieden van elektronische communicatienetwerken of -diensten voldoet in elk geval aan de volgende eisen:

    • a. het verbod is niet in strijd met een of meer doelstellingen als bedoeld in artikel 1.3;

    • b. het verbod leidt niet tot het niet na kunnen komen door de onderneming van een bij of krachtens de wet opgelegde leveringsplicht;

    • c. het verbod heeft slechts betrekking op het netwerk of de dienst ten aanzien waarvan de in het eerste of tweede lid bedoelde verplichtingen niet zijn nagekomen;

    • d. het verbod heeft geen ernstige economische of maatschappelijke problemen tot gevolg voor andere aanbieders van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst of bijbehorende faciliteiten, of voor gebruikers van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst.

  • 4 Van een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt door Onze Minister, onderscheidenlijk het college, mededeling gedaan in de Staatscourant. Het treedt niet eerder in werking dan twee weken na die mededeling.

Artikel 15.3

Indien niet wordt voldaan aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels ten aanzien van de aanleg of het gebruik van radiozendapparaten, is Onze Minister bevoegd om aan de houder van een desbetreffend radiozendapparaat een geheel of gedeeltelijk zendverbod op te leggen.

§ 15.2. Boete en last onder dwangsom

Artikel 15.4

  • 2 Het college kan aan een onderneming een boete opleggen van ten hoogste € 450 000, of, indien dat meer is, 10% van de relevante omzet van de onderneming in Nederland, ingeval van:

    • a. overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk 6a gestelde voorschriften, met uitzondering van artikel 6a.20;

    • b. overtreding van een op grond van artikel 12.2 genomen besluit, voor zover de overtreding geschiedt door een onderneming die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht en betrekking heeft op een bij of krachtens hoofdstuk 6a gesteld voorschrift, met uitzondering van artikel 6a.20.

  • 3 De directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit kan aan een onderneming een boete opleggen van ten hoogste € 450 000, of, indien dat meer is, 10% van de relevante omzet van de onderneming in Nederland, ingeval van overtreding van artikel 6a.20.

  • 5 De hoogte van de boete wordt in ieder geval afgestemd op de ernst en de duur van de overtreding, alsmede op de mate waarin de overtreder daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

  • 6 De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt indien ter zake van de overtreding op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, tegen de overtreder een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 37 van de Wet op de economische delicten.

  • 7 Het recht tot strafvervolging vervalt indien Onze Minister, onderscheidenlijk het college, aan betrokkene terzake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

  • 8 Als relevante omzet als bedoeld in het tweede en derde lid wordt aangemerkt de omzet van de onderneming:

    • a. in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking, bedoeld in artikel 15.10;

    • b. berekend op de voet van artikel 337, zesde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor de netto-omzet en

    • c. voor zover betrekking hebbend op de omzet die de desbetreffende onderneming had bij het aanbieden van openbare elektronische communicatienetwerken, openbare elektronische communicatiediensten en bijbehorende faciliteiten.

Artikel 15.5

  • 2 Ten dienste van het onderzoek beschikken zij over de bevoegdheden die hun in deze paragraaf worden toegekend, alsmede, met inachtneming van de daaraan in deze paragraaf gestelde beperkingen, over de bevoegdheden die hun zijn toegekend ter uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, onderscheidenlijk derde lid.

Artikel 15.6

Indien de ambtenaren, bedoeld in artikel 15.1, eerste, tweede, onderscheidenlijk derde lid, in het kader van het onderzoek bedoeld in artikel 15.5, een redelijk vermoeden hebben dat een bepaalde natuurlijke persoon of rechtspersoon een overtreding heeft begaan, is er geen verplichting aan de zijde van die natuurlijke persoon of rechtspersoon terzake een verklaring af te leggen. De betrokkenen worden hiervan in kennis gesteld voordat hun mondeling terzake om informatie wordt gevraagd.

Artikel 15.7

Artikel 15.8

  • 2 In het rapport worden in ieder geval vermeld:

    • a. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding is begaan;

    • b. waar en wanneer de feiten, bedoeld onder a, zich hebben voorgedaan;

    • c. het overtreden wettelijk voorschrift.

  • 3 Een kopie van het rapport wordt gezonden aan degene die de overtreding heeft begaan.

  • 4 Op verzoek van de belanghebbende die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister, het college, onderscheidenlijk de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 15.9

  • 2 Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt Onze Minister, het college, onderscheidenlijk de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende bij het horen kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 15.10

  • 2 In de beschikking wordt in elk geval vermeld:

    • a. de overtreding terzake waarvan zij is gegeven, alsmede het overtreden wettelijk voorschrift;

    • b. indien een boete wordt opgelegd de te betalen geldsom, alsmede een toelichting op de hoogte daarvan;

    • c. indien een last wordt opgelegd de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt.

  • 3 Op verzoek van de overtreder die de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister, het college, onderscheidenlijk de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die beschikking vermelde informatie aan de overtreder wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 4 De beschikking dient te worden gegeven binnen twaalf weken nadat het rapport, bedoeld in artikel 15.8, eerste lid, is opgemaakt, tenzij binnen deze termijn het rapport aan het openbaar ministerie is gezonden. In dat geval kan een boete worden opgelegd binnen twaalf weken nadat het openbaar ministerie aan Onze Minister, het college, onderscheidenlijk de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, heeft meegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

Artikel 15.11

De werkzaamheden die verband houden met de uitvoering van de artikelen 15.9 en 15.10 worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het in artikel 15.8 bedoelde rapport en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel 15.12

De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 15.10, eerste lid, wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 15.13

  • 1 Een boete wordt betaald binnen zes weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd, in werking is getreden.

  • 2 De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen zes weken vanaf de dag waarop de in het eerste lid genoemde beschikking is bekendgemaakt.

  • 3 Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de krachtens het tweede lid verschuldigde rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

Artikel 15.14

  • 1 Bij gebreke van betaling binnen de termijn van twee weken, bedoeld in artikel 15.13, derde lid, kan Onze Minister, het college, onderscheidenlijk de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, van de overtreder de verschuldigde boete, verhoogd met de krachtens artikel 15.13, tweede lid, verschuldigde rente en de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

  • 2 Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat, onderscheidenlijk het college.

  • 4 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat, onderscheidenlijk het college, kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde bedragen komen toe aan de staat.

Artikel 15.16

De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt vijf jaar nadat de overtreding is begaan.

Hoofdstuk 16. Vergoedingen

Artikel 16.1

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de vergoeding van de kosten die is verschuldigd door degene ten behoeve van wie werkzaamheden of diensten zijn verricht ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet voorzover de vergoeding verband houdt met deze werkzaamheden of diensten.

  • 2 Bij het vaststellen van de vergoeding kunnen mede worden betrokken kosten, verband houdend met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet ten aanzien van de desbetreffende werkzaamheden of diensten.

  • 3 Voorzover de regels, bedoeld in het eerste lid, betrekking hebben op de vaststelling van de hoogte van de vergoeding van de kosten van door het college te verrichten werkzaamheden of diensten, betrekt Onze Minister het college bij die vaststelling. De betreffende vergoeding wordt opgelegd door het college en voldaan aan het college.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de jaarlijkse bijdrage die is verschuldigd door gebruikers van radiozendapparaten ter dekking van de kosten die voor de overheid voortvloeien uit de toepassing van het bij of krachtens deze wet terzake van de elektromagnetische compatibiliteit bepaalde.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de jaarlijkse bijdrage die is verschuldigd door een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk ter dekking van de kosten die voor de overheid voortvloeien uit de toepassing van het bij of krachtens deze wet terzake van randapparatuur bepaalde.

Hoofdstuk 17. Beroep

Artikel 17.1

  • 1 Tegen besluiten die door het college zijn genomen op grond van hoofdstuk 6, 6A, 6B, 12 of 15, met uitzondering van besluiten als bedoeld in de artikelen 15.2a en 15.4, kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Hoofdstuk 18. Verdere bepalingen

Artikel 18.1

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld om te kunnen onderzoeken of bepaalde ontwikkelingen in belangrijke mate kunnen bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van deze wet. Deze regels kunnen afwijken van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 2 Bij de voorbereiding van de regels worden de bij de in de regels te behandelen onderwerpen meest betrokken personen of instanties betrokken.

  • 3 Het ontwerp van een regeling krachtens het eerste lid wordt bekendgemaakt in de Staatscourant. Aan eenieder wordt de gelegenheid geboden binnen een bij die bekendmaking vast te stellen termijn van ten minste vier weken opmerkingen over het ontwerp schriftelijk ter kennis te brengen van Onze Minister.

  • 4 De regels vervallen uiterlijk binnen twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van die regels. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid kan bij koninklijk besluit worden ingetrokken op een bij dat besluit te bepalen tijdstip, dat ligt binnen de in de eerste volzin bedoelde termijn.

  • 5 Indien Onze Minister tot het oordeel komt dat een definitieve voorziening terzake wenselijk is, zorgt deze voor vervanging van de regels. Indien voor de vervanging een wet nodig is, wordt binnen twee jaar na inwerkingtreding van de regels een voorstel van wet ingediend bij de Staten-Generaal. Indien voor de vervanging een algemene maatregel van bestuur nodig is, wordt binnen twee jaar na inwerkingtreding van de regels aan Ons een voordracht daartoe gedaan.

  • 6 Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 18.2

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld die noodzakelijk zijn voor uitvoering van:

  • a. richtlijn nr. 2002/21/EG of daarmee verband houdende richtlijnen van de Raad van de Europese Unie of van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk;

  • b. richtlijnen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen die hun grondslag vinden in artikel 86, derde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en die betrekking hebben op de elektronische communicatiesector.

Artikel 18.3

  • 1 Onze Minister stelt de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 2 van de Mededingingswet, in de gelegenheid hem advies uit te brengen over het voornemen om op grond van artikel 3.3, tiende lid, een of meer aanbieders van het verkrijgen van een vergunning uit te sluiten, of over het ontwerp van een besluit tot weigering of intrekking van een vergunning voorzover dit verband houdt met het in aanzienlijke mate beperken van de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt, bedoeld in de artikelen 3.6, tweede lid, onder d, en 3.7, tweede lid, onder f.

  • 2 Voorzover bij de uitoefening van bevoegdheden van het college begrippen worden uitgelegd die worden gehanteerd bij de toepassing van de artikelen 24 en 88 van de Mededingingswet, geschiedt de uitoefening van die bevoegdheden overeenkomstig door het college in overeenstemming met de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit vastgestelde algemene richtlijnen. Van de richtlijnen doet het college mededeling in de Staatscourant.

  • 3 Het college en de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit maken in het belang van een effectieve en efficiënte besluitvorming gezamenlijk afspraken over de wijze van behandeling van aangelegenheden van wederzijds belang.

  • 4 Het college en het Commissariaat voor de Media, bedoeld in artikel 9 van de Mediawet, maken in het belang van een effectieve en efficiënte besluitvorming afspraken over de wijze van behandeling van aangelegenheden van wederzijds belang.

Artikel 18.4

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk over wiens netwerk internationaal openbaar elektronisch communicatieverkeer wordt verzorgd leeft de verplichtingen na die voortvloeien uit het Internationaal Telecommunicatieverdrag en uit andere Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties terzake van de verzorging van dit verkeer.

  • 2 Degene aan wie door Onze Minister een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte, welk gebruik schadelijke storingen kan veroorzaken in de radiodiensten van andere landen, leeft de verplichtingen na die voortvloeien uit het Internationaal Telecommunicatieverdrag en uit andere Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties terzake van dit gebruik.

Artikel 18.5

Onverminderd het overigens bij of krachtens het Internationaal Telecommunicatieverdrag bepaalde zijn erkende ondernemingen in de zin van genoemd verdrag:

  • a. de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk over wiens netwerk internationaal openbaar elektronisch communicatieverkeer wordt verzorgd, en

  • b. de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die in het kader van zijn aanbod radiozendapparaten gebruikt of de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk dat bestaat uit radiozendapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma's, wiens uitzendingen schadelijke storingen kunnen veroorzaken in de radiodiensten van andere landen.

Artikel 18.6

  • 1 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten die in Nederland of in een andere lid-staat van de Europese Unie bijzondere of uitsluitende rechten hebben voor het verrichten van diensten in andere sectoren dan elektronische communicatie voeren voor onderscheiden activiteiten afzonderlijke boekhoudingen, op gelijke wijze als vereist zou zijn wanneer de activiteiten door juridisch onafhankelijke ondernemingen zouden worden verricht.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op bij die regeling aangewezen aanbieders waarvan de jaaromzet in elektronische communicatie-activiteiten binnen de Europese Unie een bij die regeling te noemen bedrag niet te boven gaat.

Artikel 18.7

  • 1 Onze Minister, onderscheidenlijk het college, is bevoegd voor een juiste uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet van een ieder te allen tijde inlichtingen te vorderen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

  • 2 Degene van wie krachtens het eerste lid inlichtingen zijn gevorderd, is verplicht deze onverwijld te geven, maar in elk geval binnen de daartoe door Onze Minister, onderscheidenlijk het college, te stellen termijn.

  • 3 In een vordering op grond van het eerste lid kan wat betreft de te geven inlichtingen worden volstaan met:

    • a. het omschrijven van het onderwerp waarover inlichtingen moeten worden gegeven en

    • b. de bij het verstrekken van de inlichtingen aan te houden mate van detail.

  • 4 Degene van wie de verstrekking van inlichtingen is gevorderd, is verplicht binnen de door Onze Minister, onderscheidenlijk het college, te bepalen redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden. Artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

  • 5 Met het oog op het bevorderen van een open en concurrerende markt in de elektronische communicatiesector maakt het college informatie met betrekking tot aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten of openbare elektronische communicatiediensten op een door het college te bepalen wijze bekend voor zover die informatie verband houdt met bij of krachtens de hoofdstukken 4 tot en met 9 en 11 van deze wet opgelegde verplichtingen. Van gegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur wordt geen mededeling gedaan.

Artikel 18.8

Onze Minister kan met betrekking tot de veiligheid en de beveiliging van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten regels stellen. Deze regels bevatten technische en organisatorische eisen die aan aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten kunnen worden gesteld.

Artikel 18.9

  • 1 Onze Minister is bevoegd, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanwijzingen te geven met betrekking tot:

    • a. de instandhouding en de exploitatie van hun openbare elektronische communicatienetwerken, of

    • b. het verzorgen en gebruiken van hun openbare elektronische communicatiediensten, wanneer dit noodzakelijk is ter beëindiging van strafbaar gedrag jegens een persoon.

  • 2 Onze Minister is bevoegd, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanwijzingen te geven met betrekking tot:

    • a. de instandhouding en de exploitatie van hun openbare elektronische communicatienetwerken, of

    • b. het verzorgen en gebruiken van hun openbare elektronische communicatiediensten, wanneer dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat.

  • 3 Onze Minister kan bij de toepassing van het eerste en tweede lid afwijken van de verplichtingen die ingevolge deze wet op aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten rusten.

  • 4 Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst is verplicht een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid op te volgen.

  • 5 Indien aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten als gevolg van aanwijzingen gegeven op grond van het eerste en tweede lid onevenredig financieel nadeel ondervinden, kent Onze Minister aan hen een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.

Artikel 18.10

Degene die een telefoongids uitgeeft, neemt op verzoek van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in die gids met een telefoonnummer is vermeld, het elektronisch postadres van verzoeker in die gids op tegen redelijke en niet discriminerende voorwaarden.

Artikel 18.11

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het aan derden ter beschikking stellen van adressen voor elektronische post met bijbehorende gegevens ten behoeve van de samenstelling van boeken met elektronische postadressen.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder meer betrekking hebben op de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer.

Artikel 18.12

  • 1 Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van deze wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 18.13

  • 1 Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde worden de bij of krachtens deze wet te nemen maatregelen en regels genomen met inachtneming van het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer alsmede de bescherming van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim en het geheim van daarmee vergelijkbare communicatietechnieken.

  • 2 Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de bedrijfsvoering door aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten.

Artikel 18.14

  • 1 Een krachtens artikel 9.1, tweede, derde, of vierde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

  • 2 Een krachtens de artikelen 3.1, eerste lid, 4.11, tweede lid, of 4.11, derde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 18.15

  • 1 Een certificatiedienstverlener die certificaten als gekwalificeerde certificaten aanbiedt of afgeeft aan het publiek en in Nederland een vestiging heeft, voldoet aan de eisen, gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Certificaten die als gekwalificeerd certificaat aan het publiek worden aangeboden of afgegeven, voldoen aan de eisen gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

  • 3 Een certificatiedienstverlener stelt, alvorens een gekwalificeerd certificaat af te geven, de identiteit van de persoon die als ondertekenaar in dat gekwalificeerde certificaat wordt aangeduid, vast aan de hand van de bij artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aangewezen geldige documenten.

Artikel 18.16

  • 1 Onze Minister kan een of meer organisaties aanwijzen, die certificatiedienstverleners toetsen op de overeenstemming met de bij en krachtens deze wet gestelde eisen, indien de reglementen van de organisatie voldoende waarborgen bieden dat een overeenkomstig deze regeling, door de aangewezen organisatie beoordeelde certificatiedienstverlener voldoet aan artikel 18.15, eerste lid en dat de door een zodanige certificatiedienstverlener aan het publiek aangeboden of afgegeven gekwalificeerde certificaten voldoen aan artikel 18.15, tweede lid.

  • 2 Een certificatiedienstverlener die in het bezit is van een geldig bewijs van toetsing van een op grond van het eerste lid aangewezen organisatie, wordt vermoed te voldoen aan artikel 18.15, eerste lid.

  • 3 De certificaten die als gekwalificeerd aan het publiek worden aangeboden of afgegeven door een certificatiedienstverlener als bedoeld in het tweede lid, worden vermoed te voldoen aan artikel 18.15, tweede lid.

  • 4 Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geldt voor bepaalde tijd, en kan worden ingetrokken indien blijkt dat de reglementen van de aangewezen organisatie niet meer de in het eerste lid bedoelde waarborg bieden.

Artikel 18.17

  • 1 Degene die een veilig middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen op de markt brengt, zorgt ervoor dat het veilige middel voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.

  • 2 Onze Minister kan een instelling aanwijzen die belast is met het beoordelen van de overeenstemming van een veilig middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen met de eisen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Degene die een veilig middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen op de markt brengt, zorgt ervoor dat dit middel is voorzien van een verklaring van de instelling, bedoeld in het tweede lid, of van een verklaring van een door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap dan wel van een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangewezen instelling, dat het middel voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De verklaring, bedoeld in het derde lid, betreft ofwel een afzonderlijk veilig middel, ofwel een type.

  • 5 De instelling die in aanmerking wenst te komen voor een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid, toont aan dat zij voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen.

  • 6 Indien Onze Minister heeft vastgesteld dat de aangewezen instelling niet meer aan de in het vijfde lid bedoelde eisen voldoet en de instelling niet binnen een door Onze Minister gestelde termijn heeft aangetoond aan de eisen te voldoen, wordt de aanwijzing ingetrokken.

  • 7 Indien de aangewezen instelling aantoont redelijkerwijs niet binnen de gestelde termijn aan de eisen te kunnen voldoen, kan Onze Minister de termijn verlengen.

Artikel 18.18

Het is de certificatiedienstverlener waarvan de registratie op grond van artikel 2.2, vierde lid, onderdeel b of c, is beëindigd verboden gekwalificeerde certificaten aan het publiek aan te bieden of af te geven zolang hij niet opnieuw is geregistreerd.

Artikel 18.19

In afwijking van artikel 24 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit, onderscheidenlijk artikel 91 van de Mededingingswet, verstrekken het college en de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit elkaar op verzoek de gegevens of inlichtingen die van betekenis zijn of kunnen zijn voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden die bij of krachtens de Telecommunicatiewet aan het college zijn opgedragen, respectievelijk zijn verleend, mits:

  • a. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen in voldoende mate is gewaarborgd, en

  • b. voldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

Artikel 18.20

  • 1 Het college verstrekt na een daartoe strekkend verzoek van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dan wel van een nationale regelgevende instantie, de gegevens of inlichtingen die de Commissie respectievelijk die nationale regelgevende instantie nodig heeft voor de uitoefening van haar taken uit hoofde van het Gemeenschapsrecht mits:

    • a. de geheimhouding, voor zover er naar het oordeel van het college sprake is van bedrijfsvertrouwelijke gegevens of inlichtingen, van de gegevens of inlichtingen in voldoende mate is gewaarborgd,

    • b. voldoende gewaarborgd is dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze zijn verstrekt, en

    • c. het verzoek gegevens of inlichtingen betreft die het college uit hoofde van zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet heeft verkregen.

  • 2 Indien het college van oordeel is dat er sprake is van bedrijfsvertrouwelijke gegevens of inlichtingen, vermeldt het college bij het verstrekken van die gegevens of inlichtingen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen onderscheidenlijk de nationale regelgevende instantie, uitdrukkelijk en met redenen omkleed dat die informatie niet aan derden ter beschikking mag worden gesteld.

  • 3 Indien het college aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen gegevens of inlichtingen verstrekt die het college heeft verkregen van een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst of bijbehorende faciliteiten, stelt het college de betreffende aanbieder daarvan op de hoogte.

Artikel 18.21

  • 1 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de toepassing van overeenkomstig artikel 17, vierde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG verplicht gestelde normen of specificaties, die gepubliceerd zijn in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

  • 2 Een wijziging van de normen of specificaties, bedoeld in het eerste lid, gaat gelden met ingang van de dag waarop die wijziging in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen is gepubliceerd.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerde normen of specificaties als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG met betrekking tot:

    • a. bij die regeling aan te wijzen categorieën van elektronische communicatienetwerken, elektronische communicatiediensten, bijbehorende faciliteiten, of diensten indien het toepassen van die normen of specificaties nodig is voor het waarborgen van eind- tot eindverbindingen of het verbeteren van de keuzevrijheid van gebruikers, of

    • b. het gebruik van applicatieprogramma-interfaces indien het toepassen van die normen of specificaties nodig is voor het bevorderen van de toepassing van open applicatieprogramma-interfaces bij het leveren of aanbieden van digitale interactieve televisiediensten.

Artikel 18.22

Een wijziging van richtlijn nr. 2002/19/EG, richtlijn nr. 2002/20/EG, richtlijn nr. 2002/21/EG, of richtlijn nr. 2002/22/EG gaat voor de toepassing van de Telecommunicatiewet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging van de desbetreffende richtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 19. Overgangsrecht in verband met de implementatie van het Europese geharmoniseerde regelgevende kader voor de elektronische communicatiesector 2002

Artikel 19.1

Artikel 1.1, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002, is van toepassing op de volgende in dit hoofdstuk gebruikte begrippen:

  • a. vast openbaar telefoonnetwerk;

  • b. vaste openbare telefoondienst;

  • c. mobiel openbaar telefoonnetwerk;

  • d. mobiele openbare telefoondienst;

  • e. huurlijn;

  • f. omroepnetwerk.

Artikel 19.2

  • 3 Een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst, wordt aangemerkt als een mededeling als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid. Onze Minister verstrekt het college de daarvoor benodigde gegevens.

Artikel 19.3

De in artikel 6a.1, tweede lid, bedoelde relevante markten die nodig zijn voor de in de artikelen 27 van richtlijn nr. 2002/21/EG, 7, derde lid, van richtlijn nr. 2002/19/EG of 16, derde lid, van richtlijn nr. 2002/22/EG, bedoelde marktanalyses, worden door het college zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 bepaald.

Artikel 19.4

  • 1 Het college zorgt voor gelijktijdige inwerkingtreding van besluiten als bedoeld in de artikelen 6a.2, eerste lid, 6a.3, eerste lid, en 6a.16, eerste lid, waaraan een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt ten grondslag ligt waarop aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken of vaste openbare telefoondiensten actief zijn die verplichtingen hebben uit hoofde van artikel 19.5, eerste lid, of uit hoofde van artikel 3, tweede lid, van verordening (EG) nr. 2887/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2000 inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk (PbEG L 336).

  • 2 Het college zorgt voor gelijktijdige inwerkingtreding van besluiten als bedoeld in de artikelen 6a.2, eerste lid, en 6a.3, eerste lid, waaraan een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt ten grondslag ligt waarop aanbieders van mobiele openbare telefoonnetwerken of mobiele openbare telefoondiensten actief zijn die verplichtingen hebben uit hoofde van artikel 19.5, tweede lid.

Artikel 19.5

Artikel 19.6

  • 3 Het eerste lid vervalt bij inwerkingtreding van de besluiten, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 19.8

Op een aanvraag om een oordeel als bedoeld in artikel 7.7, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002, blijven de Telecommunicatiewet en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals die luidden voor dat tijdstip.

Artikel 19.9

Na inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002, geldt:

  • a. ten aanzien van de verwerking van verkeersgegevens, bedoeld in artikel 11.5, tweede lid, dat de aanbieder binnen zes maanden de abonnee de gegevens verstrekt, bedoeld in artikel 11.5, vierde lid;

  • b. dat de toestemming, bedoeld in artikel 11.5, derde lid, niet is vereist voor de verkeersgegevens die reeds in gebruik zijn voor het doel dat is genoemd in artikel 11.5, derde lid, onderdeel a;

  • c. ten aanzien van de verkeersgegevens, bedoeld in onderdeel b, dat de aanbieder binnen zes maanden aan de abonnee mededeling doet van de informatie, bedoeld in artikel 11.5, vierde lid. De abonnee wordt geacht met betrekking tot dit gebruik toestemming te hebben verleend, tenzij hij binnen een termijn van twee maanden na verzending van de mededeling schriftelijk aan de desbetreffende aanbieder te kennen heeft gegeven dat voor het desbetreffende gebruik geen toestemming wordt gegeven.

Artikel 19.10

Na inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 geldt:

  • a. dat artikel 11.6 niet van toepassing is op edities van gedrukte algemeen beschikbare abonneelijsten en algemeen beschikbare abonneelijsten die in elektronische vorm, anders dan met gebruikmaking van een elektronisch communicatienetwerk of een elektronische communicatiedienst, worden uitgegeven, indien deze edities zijn uitgegeven dan wel gereed gemaakt zijn voor uitgifte, voor de datum van inwerkingtreding van dat artikel;

  • b. een ieder die een algemeen beschikbare abonneelijst uitgeeft of een algemeen beschikbare abonnee-informatiedienst verzorgt, binnen zes maanden na inwerkingtreding van artikel 11.6 de abonnee van een openbare telefoondienst wiens persoonsgegevens op het moment van inwerkingtreding van dat artikel zijn opgenomen in de abonneelijst dan wel in het voor de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand, op de hoogte stelt van de informatie, bedoeld in artikel 11.6, eerste lid. Daarbij wordt aan de abonnee de mogelijkheid geboden om verzet aan te tekenen tegen het feit dat hem betreffende persoonsgegevens in de abonneelijst of in het voor de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand zijn opgenomen. Indien de abonnee verzet aantekent, is artikel 41, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19.11

Op besluiten die door het college zijn genomen op grond van hoofdstuk 6, waartegen bezwaar of beroep kon worden ingesteld voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002, is, in afwijking van artikel 17.1, eerste lid, de rechtbank te Rotterdam bevoegd, en blijft artikel 17.1, derde lid, buiten toepassing.

Hoofdstuk 20. Algemene overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20.1

  • 1 Behoudens de artikelen 9.3 en 9.4 geldt, in afwijking van de in artikel 9.2 vervatte procedure, voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde voor elk van de in artikel 9.1, eerste lid, bedoelde openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen KPN Telecom B.V. als een krachtens artikel 9.2 aangewezen aanbieder.

  • 2 Aan de uit het vorige lid voortvloeiende verplichting voor KPN Telecom B.V. om de in artikel 9.1, eerste lid, bedoelde openbare elektronische communicatiediensten en voorzieningen te verzorgen komt een einde een jaar na het tijdstip waarop:

    • a. KPN Telecom B.V. Onze Minister schriftelijk heeft medegedeeld een verplichting tot verzorging van een bepaalde dienst of voorziening niet langer te willen nakomen, of

    • b. Onze Minister schriftelijk aan KPN Telecom B.V. heeft medegedeeld dat een verplichting tot verzorging van een bepaalde dienst of voorziening niet langer bestaat.

Artikel 20.2

  • 1 Een vergunning die is verleend krachtens artikel 13a, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een vergunning, verleend krachtens artikel 3.3, eerste lid.

  • 2 Voor de houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid blijft het bepaalde bij of krachtens de artikelen 13c, 13g, met dien verstande dat in het eerste lid, onderdeel a, vervalt «waaronder technische aftapbaarheid», 13j, 13k, met uitzondering van het zevende lid, 13l, 13n, 13t, voorzover het betreft de verwijzing naar artikel 11, eerste tot en met derde lid, en vijfde tot en met zevende lid, 13u, 13v, 13x en 13y van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen van toepassing.

Artikel 20.3

  • 1 Een machtiging die is verleend krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een vergunning, verleend krachtens artikel 3.3, eerste lid.

  • 2 De toekenning van radio-frequenties krachtens artikel 3, tweede lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen aan de houder van de concessie wordt gelijkgesteld met een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.

  • 3 Voorzover bij een machtiging die is verleend krachtens artikel 21 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen radiofrequenties zijn toegekend, wordt deze toekenning van radiofrequenties gelijkgesteld met een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.

  • 4 Een vergunning als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, geldt voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt al naar gelang de toepassing waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 20.4

  • 1 Regels vastgesteld krachtens de hoofdstukken IV, V en VII van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, alsmede het bepaalde bij of krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen, worden gelijkgesteld met regels vastgesteld krachtens de hoofdstukken 3, 10 en 16.

  • 2 Apparaten die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in gebruik zijn bij de houder van de concessie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, ten dienste van de uitoefening van de aan de houder van de concessie opgedragen taken, worden, voorzover deze niet voldoen aan het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 10 van deze wet, geacht te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 10.

Artikel 20.5

  • 1 Met betrekking tot de instandhouding, de verplaatsing en de opruiming van kabels en kabelwerken, voorzover de kabels en kabelwerken zijn aangelegd met toepassing van hoofdstuk VI van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen is hoofdstuk 5 van deze wet van toepassing met dien verstande, dat kabels en kabelwerken, aangelegd in en op openbare gronden als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 3°, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen worden gelijkgesteld met kabels, aangelegd in en op openbare gronden als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van deze wet.

  • 2 Ten aanzien van kabels en kabelwerken, bedoeld in het eerste lid, die deel uitmaken van een telecommunicatienetwerk dat tot gebruik strekt van het Ministerie van Defensie geldt dat:

    • a. gedurende een periode van vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op de aanleg van kabels en kabelwerken ten behoeve van uitbreiding van dat telecommunicatienetwerk hoofdstuk 5 van deze wet van toepassing is, en

    • b. dat tijdens de periode, genoemd onder a, alsmede na afloop van die periode op de kabels en kabelwerken die zijn aangelegd voor uitbreiding van dat telecommunicatienetwerk de bepalingen van hoofdstuk 5 van deze wet met betrekking tot de instandhouding, de verplaatsing en de opruiming van toepassing blijven.

Artikel 20.6

  • 1 Een nummerplan vastgesteld krachtens artikel 40d van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een nummerplan als bedoeld in deze wet.

  • 2 De toekenning of reservering van nummers, bedoeld in artikel 17, elfde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, de toekenning of reservering van nummers alsmede de wijziging daarvan, bedoeld in artikel 40d van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, de toekenning van nummers als bedoeld in artikel 40e van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, alsmede de toekenning van nummers, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, worden gelijkgesteld met een reservering, toekenning of wijziging als bedoeld in hoofdstuk 4 van deze wet.

Artikel 20.7

Artikel 20.8

  • 1 Ten aanzien van degene op wie ingevolge artikel 2.1 een verplichting tot registratie rust, blijft artikel 2.1 buiten toepassing gedurende zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, en indien binnen die termijn een aanvraag tot registratie is ingediend, ook nadien, tot zes weken na de datum van de beschikking waarbij op de aanvraag is beslist.

  • 2 Een registratie als bedoeld in artikel 4ac van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een registratie als bedoeld in artikel 2.1 van deze wet.

Artikel 20.9

  • 1 Het frequentieplan wordt voor de eerste maal vastgesteld binnen zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

  • 2 Tot het tijdstip waarop het frequentieplan voor de eerste maal is vastgesteld, worden vergunningen voor frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, verleend door middel van de procedure op volgorde van binnenkomst.

  • 3 In afwijking van het tweede lid geldt dat indien een aanvraag voor een vergunning betrekking heeft op frequentieruimte die naar het oordeel van Onze Minister behoort tot een categorie van gebruik waarvoor vergunningen zullen worden verleend door middel van een veiling of een vergelijkende toets, kan Onze Minister besluiten een van genoemde procedures toe te passen.

Artikel 20.10

Het frequentieregister is beschikbaar binnen zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 20.13

Ten aanzien van degene op wie het voorschrift van artikel 13.1 van toepassing is, blijft dat artikel gedurende negen maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet buiten toepassing, indien de door hem aangeboden openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten nog niet aftapbaar zijn.

Artikel 20.14

  • 1 Ten aanzien van de instelling die zendtijd als bedoeld in artikel 1, onder hh, van de Mediawet heeft verkregen en die ingevolge artikel 3.3 een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep behoeft, blijft dat artikel voor dat doel buiten toepassing gedurende zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, en indien binnen die termijn een aanvraag voor een vergunning is ingediend, ook nadien, tot zes weken na de datum van de beschikking waarbij op de aanvraag is beslist.

  • 3 Zolang en voorzover artikel 3.3 buiten toepassing blijft ten aanzien van het gebruik van frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep, blijft de NOZEMA, in afwijking van artikel 10.16, bevoegd radiozendapparaten aan te leggen en te gebruiken ten behoeve van het verzorgen van diensten, waarbij gebruik wordt gemaakt van de frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep.

  • 4 Zolang en voorzover artikel 3.3 buiten toepassing blijft ten aanzien van het gebruik van frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep, blijven de krachtens artikel 3.3 gestelde regels ten aanzien van het gebruik van frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep ten aanzien van de NOZEMA eveneens buiten toepassing.

  • 5 De frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet overeenkomstig artikel 2 van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 door Onze Minister aan de NOZEMA is toegewezen, wordt door de NOZEMA uiterlijk zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan Onze Minister ter beschikking gesteld.

Artikel 20.15

  • 1 Ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen tegen een besluit krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

  • 2 Ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is gemaakt onderscheidenlijk is ingesteld, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

  • 3 Ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat op of na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is gemaakt onderscheidenlijk is ingesteld en dat is gericht tegen een besluit waartegen voor dat tijdstip eveneens bezwaar is gemaakt onderscheidenlijk beroep is ingesteld, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

Artikel 20.17

  • 1 De Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt ingetrokken op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 20.18

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tot twee jaar na inwerkingtreding van deze wet, in gevallen waarin deze wet niet voorziet, regels worden gesteld met betrekking tot de invoering van artikelen van deze wet of onderdelen daarvan.

Artikel 20.19

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 19 oktober 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de vijfde november 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven