Statuten Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie 2022

Geraadpleegd op 29-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 14-05-2024.
Geldend van 25-05-2022 t/m heden

Statutenwijziging 2022 Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

Statuten.

Begripsbepalingen.

Artikel 1

In de statuten wordt verstaan onder:

  • a. stichting: Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

  • b. bestuur: het bestuur van de stichting;

  • c. Minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • d. raad van toezicht: de raad van toezicht van de stichting;

  • e. schriftelijk: bij brief, telefax of e-mail, of bij boodschap die via een ander gangbaar communicatiemiddel wordt overgebracht en op schrift kan worden ontvangen.

Doel en middelen.

Artikel 3

3.1. De stichting heeft ten doel het stimuleren van cultuurparticipatie, opdat iedereen in Nederland, te beginnen bij jongeren, actief in aanraking komt met ten minste een cultuurdiscipline.

3.2. De stichting richt zich op het ontwikkelen, stimuleren, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden of bevorderen van uitingen op het gebied van cultuureducatie en cultuurparticipatie.

3.3. De stichting tracht dit doel te bereiken door het verstrekken van bijdragen ten behoeve van onderzoek, studie, presentaties, uitvoering of anderszins aan individuen, instellingen, gemeenten en/of provincies op het gebied van cultuureducatie en/of cultuurparticipatie.

3.4. De stichting beoogt niet het maken van winst met het totaal van haar activiteiten die erop gericht zijn om haar doelstelling te verwezenlijken of te bevorderen.

3.5. De stichting zal alle op de stichting van toepassing zijnde governance codes en gedragscodes toepassen.

Vermogen.

Artikel 4

4.1. Het vermogen van de stichting wordt gevormd door:

  • a. subsidies;

  • b. bijdragen van instellingen en particulieren;

  • c. hetgeen wordt verkregen door erfstellingen en legaten, met dien verstande dat erfstellingen niet anders kunnen worden aanvaard dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving;

  • d. andere baten.

4.2. De stichting houdt niet meer vermogen aan dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van haar doelstelling.

4.3. Onder vermogen dat nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.2 wordt begrepen:

  • a. vermogen of bestanddelen daarvan die krachtens uiterste wilsbeschikking of schenking door de stichting zijn verkregen, en die op grond van aan die uiterste wilsbeschikking of schenking verbonden voorwaarden, al dan niet in reële termen, in stand moeten worden gehouden;

  • b. vermogensbestanddelen voor zover de instandhouding daarvan voortvloeit uit de doelstelling van de stichting, en

  • c. activa en voor de voorziene aanschaf van activa aangehouden vermogensbestanddelen, voor zover de stichting die activa redelijkerwijs nodig heeft ten behoeve van haar doelstelling.

4.4. De stichting mag ter financiering van haar doelstelling werkzaamheden verrichten of diensten verlenen tegen commerciële tarieven met het oogmerk hiermee, ter financiering van de activiteiten die erop gericht zijn om haar doelstelling te verwezenlijken of te bevorderen, een positief resultaat te behalen.

Bestuur: samenstelling, benoeming en defungeren.

Artikel 5

5.1. Het bestuur van de stichting bestaat uit een door de raad van toezicht vast te stellen aantal van ten minste één en ten hoogste drie natuurlijke personen. Een niet-voltallig bestuur behoudt zijn bevoegdheden. In ontstane vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

5.2. De raad van toezicht stelt in overleg met de Minister een profielschets op voor de omvang en samenstelling van het bestuur, rekening houdend met de aard van de stichting, haar activiteiten en de gewenste deskundigheid van de bestuurders.

5.3. De functie van bestuurder of toezichthouder is onverenigbaar met de functie van directeur dan wel bestuurder of het lidmaatschap van de raad van toezicht van instellingen op het gebied van cultuureducatie of cultuurparticipatie, met uitzondering van die functies die zij qualitate qua bekleden.

5.4. De bestuurders worden benoemd, geschorst en ontslagen door de Minister. De raad van toezicht is bevoegd een niet-bindende voordracht te doen voor benoeming van bestuurders.

5.5. Bestuurders worden benoemd voor de tijd van ten hoogste vijf jaren; een volgens het rooster aftredende bestuurder is onmiddellijk doch ten hoogste eenmaal herbenoembaar.

5.6. Een bestuurder defungeert:

  • a. door zijn overlijden;

  • b. doordat hij failliet wordt verklaard of wel doordat de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op hem van toepassing wordt verklaard;

  • c. door zijn ondercuratelestelling of doordat hij anderszins het vrije beheer over zijn vermogen verliest;

  • d. door zijn aftreden;

  • e. door zijn ontslag, verleend door de rechtbank in de gevallen in de wet voorzien;

  • f. door zijn ontslag, verleend door de Minister;

  • g. door het aanvaarden van een benoeming tot lid van de raad van toezicht;

  • h. door het aanvaarden van een benoeming tot directeur dan wel bestuurder of tot lid van een toezichthoudend orgaan van een instelling op het gebied van cultuurparticipatie of cultuureducatie, voor welke benoeming door de raad van toezicht geen ontheffing is verleend.

5.7. De raad van toezicht stelt de bezoldiging en verdere arbeidsvoorwaarden van de bestuurders vast.

Bestuur: taak en bevoegdheden.

Artikel 6

6.1. Het bestuur is belast met het besturen van de stichting. Tot zijn taken behoort onder meer het vaststellen van een actueel beleidsplan, dat inzicht geeft in de door de stichting te verrichten werkzaamheden ter verwezenlijking van haar doelstelling, de wijze van werving van inkomsten, het beheer van het vermogen van de stichting en de besteding daarvan. Het bestuur zorgt er voor dat de beheerkosten van de stichting in redelijke verhouding staan tot de bestedingen ten behoeve van haar doelstelling.

6.2. Het bestuur is bevoegd onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde onderdelen van zijn taak te doen uitvoeren door commissies die door het bestuur worden benoemd.

6.3. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt en tot vertegenwoordiging van de stichting ter zake van deze handelingen. De in de vorige volzin omschreven besluiten zijn onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de raad van toezicht als bedoeld in artikel 10.

6.4. Bestuurders doen aan de raad van toezicht opgave van hun nevenfuncties, waaronder bestuursfuncties, commissariaten en adviseurschappen. Een bestuurder dient melding te doen van zakelijke banden tussen de stichting en een andere rechtspersoon of onderneming waarbij de betreffende bestuurder, direct dan wel indirect, persoonlijk is betrokken.

6.5. Het bestuur stelt de volgende plannen op, welke plannen de goedkeuring van de raad van toezicht behoeven, en herziet deze zonodig:

  • a. een jaarlijkse begroting met toelichting;

  • b. een voortschrijdend meerjaren beleidsplan;

  • c. een adequaat planning- en controlesysteem;

  • d. eventuele andere plannen als van tijd tot tijd door de raad van toezicht te bepalen.

6.6. In geval van ontstentenis of belet van een of meer bestuurders, berust het bestuur tijdelijk bij de overblijvende bestuurders. In geval van ontstentenis of belet van alle bestuurders of de enig bestuurder, berust het bestuur tijdelijk bij een of meer door de raad van toezicht – al dan niet uit zijn midden – aan te wijzen personen.

6.7. Bestuurders kunnen niet over het vermogen van de stichting beschikken als ware het hun eigen vermogen.

Bestuur: tegenstrijdig belang.

Artikel 7

7.1. Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en de besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de stichting en de met haar verbonden organisatie.

7.2. Wanneer op grond van het bepaalde in artikel 7.1 geen enkele bestuurder aan de besluitvorming kan deelnemen, wordt het besluit genomen door de raad van toezicht.

Bestuur: vertegenwoordiging.

Artikel 8

8.1. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting.

8.2. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt mede toe aan iedere bestuurder.

8.3. Het bestuur kan besluiten tot het verlenen van volmacht aan een of meer derden, om de stichting binnen de grenzen van die volmacht te vertegenwoordigen.

Bestuur: besluitvorming en taakverdeling.

Artikel 9

9.1. Het bestuur doet een voorstel aan de raad van toezicht omtrent de besluitvorming en de werkwijze van het bestuur waarin begrepen de informatievoorziening aan de raad van toezicht. In dat kader wordt bepaald met welke taak iedere bestuurder meer in het bijzonder zal zijn belast. Deze regels en taakverdeling worden schriftelijk vastgelegd in een bestuursreglement, welk bestuursreglement wordt vastgesteld door de raad van toezicht, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17. Doet het bestuur geen voorstel voor een bestuursreglement, dan is de raad van toezicht bevoegd het bestuursreglement vast te stellen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17.

9.2. Besluiten van het bestuur kunnen te allen tijde schriftelijk worden genomen, mits het desbetreffende voorstel aan alle in functie zijnde bestuurders is voorgelegd en geen van hen zich tegen deze wijze van besluitvorming verzet. Schriftelijke besluitvorming geschiedt door middel van schriftelijke verklaringen van alle in functie zijnde bestuurders.

Goedkeuring besluiten van het bestuur.

Artikel 10

10.1. Onverminderd het elders in deze statuten bepaalde, zijn aan de goedkeuring van de raad van toezicht onderworpen de besluiten van het bestuur omtrent:

  • a. het verkrijgen, vervreemden, bezwaren, huren, verhuren en op andere wijze in gebruik of genot verkrijgen en geven van registergoederen;

  • b. de strategie van de stichting, die moet leiden tot realisatie van de statutaire doelstellingen;

  • c. de financiering van de strategie van de stichting;

  • d. het ter leen verstrekken van gelden, alsmede het ter leen opnemen van gelden waaronder niet is begrepen het gebruik maken van een aan de stichting verleend bankkrediet;

  • e. duurzame rechtstreekse of middellijke samenwerking met een andere organisatie of instelling en het verbreken van zodanige samenwerking;

  • f. het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt;

  • g. het optreden in rechte, met uitzondering van het nemen van die rechtsmaatregelen die geen uitstel kunnen lijden;

  • h. het vaststellen van de hoofdlijnen van het arbeidsvoorwaardenbeleid voor de medewerkers;

  • i. het sluiten en wijzigen van arbeidsovereenkomsten waarbij een beloning wordt toegekend boven die, welke uit bestaande regelingen voortvloeien;

  • j. het treffen van pensioenregelingen en het toekennen van pensioenrechten boven die, welke uit bestaande regelingen voortvloeien.

10.2. De raad van toezicht kan bepalen dat een in artikel 10.1 bedoeld besluit niet aan zijn goedkeuring is onderworpen, indien het daarmee gemoeide belang een door de raad van toezicht te bepalen en schriftelijk aan het bestuur op te geven waarde niet te boven gaat.

Evenmin is een besluit aan de goedkeuring onderworpen wanneer dit voortvloeit uit een van de goedgekeurde plannen genoemd in artikel 6.5.

10.3. De raad van toezicht is bevoegd ook andere besluiten dan die in dit artikel 10 zijn genoemd aan zijn goedkeuring te onderwerpen. Deze besluiten dienen duidelijk omschreven te worden en schriftelijk aan het bestuur te worden meegedeeld.

10.4. Het ontbreken van goedkeuring van de raad van toezicht voor een besluit als bedoeld in dit artikel 10 tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur of de bestuurders niet aan.

Raad van toezicht.

Artikel 12

12.1. De stichting heeft een raad van toezicht, bestaande uit een door de Minister vast te stellen aantal van ten minste drie en ten hoogste negen natuurlijke personen. In ontstane vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

12.2. De raad van toezicht stelt, in overleg met de Minister, een profielschets voor zijn omvang en samenstelling vast rekening houdend met de aard van de stichting, haar activiteiten en de gewenste deskundigheid en achtergrond van de leden van de raad van toezicht. Deze profielschets vermeldt dat slechts één voormalig bestuurder of andere beleidsbepalende functionaris van de stichting deel mag uitmaken van de raad van toezicht. De profielschets wordt opgenomen in het bestuursverslag van de stichting. Deze profielschets wordt periodiek geëvalueerd door de raad van toezicht en de Minister maar in ieder geval wanneer een vacature vervuld dient te worden.

12.3. Een lid van de raad van toezicht neemt niet deel aan de beraadslaging en de besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de stichting en de met haar verbonden organisatie.

12.4. Wanneer op grond van het bepaalde in artikel 12.3 geen enkel lid van de raad van toezicht aan de besluitvorming kan deelnemen, neemt dan wel nemen degene(n) met het belang alsnog deel aan de beraadslaging en de stemming. In dat geval worden de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen schriftelijk vastgelegd en gevoegd bij de staat van baten en lasten over het boekjaar waarin het besluit is genomen.

12.5. Leden van de raad van toezicht kunnen, behoudens ontheffing door de Minister, geen directeur of bestuurder zijn van of het lidmaatschap van een toezichthoudend orgaan bekleden van een instelling die eenzelfde of een gelijksoortig doel heeft als de stichting. De Minister kan bepalen dat deze ontheffing slechts geldig is voor een bepaalde door de Minister vast te stellen periode.

12.6. Het lidmaatschap van de raad van toezicht is onverenigbaar met de functie van bestuurder of werknemer van de stichting.

12.7. De Minister benoemt, met inachtneming van de profielschets als bedoeld in artikel 12.2, de leden van de raad van toezicht. De Minister benoemt de voorzitter van de raad van toezicht in functie. Alvorens de Minister overgaat tot benoeming van de overige leden van de raad van toezicht, informeert hij de voorzitter van de raad van toezicht omtrent de voorgenomen benoeming, waarna de voorzitter van de raad van toezicht moet verklaren dat hij geen bezwaar heeft tegen de voorgenomen benoeming. Leden van de raad van toezicht kunnen te allen tijde worden geschorst en ontslagen door de Minister.

12.8. Leden van de raad van toezicht worden benoemd voor de tijd van ten hoogste vier jaren en treden af volgens een door de raad van toezicht vast te stellen rooster van aftreden. De raad van toezicht is bevoegd zodanig rooster te wijzigen. Vaststelling van of wijziging in zodanig rooster kan niet meebrengen dat een zittend lid van de raad van toezicht tegen zijn wil defungeert voordat de termijn waarvoor hij is benoemd, verstreken is. Een volgens het rooster aftredend lid van de raad van toezicht is onmiddellijk doch ten hoogste éénmaal herbenoembaar.

12.9. Een lid van de raad van toezicht defungeert:

  • a. door zijn overlijden;

  • b. doordat hij failliet wordt verklaard dan wel doordat de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op hem van toepassing wordt verklaard;

  • c. door zijn ondercuratelestelling of indien hij anderszins het vrije beheer over zijn vermogen verliest;

  • d. door zijn aftreden, al dan niet volgens het in artikel 12.8 bedoelde rooster;

  • e. door zijn ontslag, verleend door de Minister;

  • f. door het aanvaarden van een benoeming tot bestuurder van de stichting;

  • g. doordat hij werknemer wordt van de stichting;

  • h. door het aanvaarden van een benoeming tot directeur dan wel bestuurder of tot lid van een toezichthoudend orgaan van een instelling die eenzelfde of een gelijksoortig doel heeft als de stichting, voor welke benoeming door de Minister geen ontheffing is verleend.

Raad van toezicht: taak en bevoegdheden.

Artikel 13

13.1. De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de stichting. Hij staat het bestuur met raad terzijde. Bij de vervulling van hun taak richten de leden van de raad van toezicht zich naar het belang van de stichting en de met haar verbonden organisatie.

13.2. Het bestuur verschaft de raad van toezicht tijdig de voor de uitoefening van diens taken en bevoegdheden noodzakelijke gegevens en voorts aan ieder lid van de raad van toezicht alle inlichtingen betreffende de aangelegenheden van de stichting die deze mocht verlangen. De raad van toezicht is bevoegd inzage te nemen en te doen nemen van alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de stichting; ieder lid van de raad heeft te allen tijde toegang tot alle bij de stichting in gebruik zijnde ruimten en terreinen.

13.3. De raad van toezicht kan zich voor rekening van de stichting in de uitoefening van zijn taak doen bijstaan door een of meer deskundigen.

13.4. Leden van de raad van toezicht ontvangen voor de door hen in die hoedanigheid voor de stichting verrichte werkzaamheden geen beloning, middellijk noch onmiddellijk. Onder beloning wordt niet verstaan:

  • a. een redelijke, niet bovenmatige vergoeding voor de ten behoeve van de stichting gemaakte kosten;

  • b. een niet bovenmatig vacatiegeld.

13.5. De leden van de raad van toezicht doen opgave aan de raad van toezicht van hun nevenfuncties, waaronder, maar niet beperkt tot, bestuursfuncties, commissariaten en adviseurschappen. Indien en voor zover hiervan sprake is, dient een lid van de raad van toezicht melding te doen van zakelijke banden tussen de stichting en een andere rechtspersoon of onderneming waarbij het betreffende lid, direct dan wel indirect, persoonlijk is betrokken.

13.6. De raad van toezicht stelt in een reglement regels vast omtrent de besluitvorming en werkwijze van de raad van toezicht, in aanvulling op hetgeen daaromtrent in deze statuten is bepaald. Het bepaalde in artikel 17 is van overeenkomstige toepassing.

13.7. De voorzitter van de raad van toezicht bespreekt ten minste éénmaal per jaar met de Minister de algemene lijnen van het gevoerde en in de toekomst te voeren beleid.

13.8. In geval van ontstentenis of belet van één of meer leden van de raad van toezicht zijn de overblijvende leden van de raad van toezicht met het toezicht belast.

In geval van ontstentenis of belet van alle leden van de raad van toezicht wordt het toezicht tijdelijk uitgeoefend door een of meer personen die daartoe door de raad van toezicht steeds moeten zijn aangewezen. In het geval een dergelijke aanwijzing ontbreekt, is de Minister gehouden tot een dergelijke aanwijzing.

Gemeenschappelijke vergadering van de bestuurders en de leden van de raad van toezicht.

Artikel 14

14.1. Ten minste éénmaal per jaar komen de bestuurders en de leden van de raad van toezicht in gemeenschappelijke vergadering bijeen ter bespreking van de algemene lijnen van het gevoerde en in de toekomst te voeren beleid.

14.2. Tot de bijeenroeping van een gemeenschappelijke vergadering zijn het bestuur en de raad van toezicht gelijkelijk bevoegd.

14.3. De gemeenschappelijke vergaderingen worden geleid door de voorzitter van de raad van toezicht.

Boekjaar en jaarstukken.

Artikel 15

15.1. Het boekjaar van de stichting valt samen met het kalenderjaar.

15.2. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de stichting en van alles betreffende de werkzaamheden van de stichting, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de stichting kunnen worden gekend.

Uit de administratie dient tevens duidelijk te blijken:

  • a. de aard en omvang van de (eventuele) aan de afzonderlijke bestuurders en leden van de raad van toezicht toekomende onkostenvergoedingen en vacatiegelden;

  • b. de aard en omvang van de kosten die door de stichting zijn gemaakt ten behoeve van het beheer van de stichting, alsmede de aard en omvang van de andere uitgaven van de stichting;

  • c. de aard en omvang van de inkomsten van de stichting, en

  • d. de aard en omvang van het vermogen van de stichting.

15.3. Het bestuur is verplicht jaarlijks binnen zes maanden, of zoveel eerder als op grond van andere verplichtingen van de stichting nodig is, na afloop van het boekjaar een jaarrekening op te maken en legt deze over aan de raad van toezicht. Binnen deze termijn legt het bestuur ook een bestuursverslag, de verklaring van de registeraccountant houdende bevindingen, alsmede het door de accountant opgestelde accountantsverslag, over aan de raad van toezicht.

15.4. De jaarrekening bestaat uit een balans, een staat van baten en lasten en een toelichting, ingericht overeenkomstig het daaromtrent bepaalde in de voorwaarden van de bijdragen, gesteld door de Minister. In de reglementen van het bestuur en de raad van toezicht kunnen bepalingen opgenomen worden omtrent andere onderwerpen die in het bestuursverslag aan de orde dienen te komen.

15.5. De jaarrekening wordt ondertekend door de bestuurders en de voorzitter van de raad van toezicht. Ontbreekt de ondertekening van één of meer van hen, dan wordt daarvan onder opgave van reden melding gemaakt.

15.6. De raad van toezicht verleent aan een accountant opdracht tot onderzoek van de jaarrekening en formuleert de opdracht daartoe. Het bepaalde in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

15.7. Het bestuur is verplicht de in artikel 15.1 tot en met artikel 15.6 bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren.

15.8. De op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, uitgezonderd de op papier gestelde jaarrekening, kunnen op een andere gegevensdrager worden overgebracht en bewaard, mits de overbrenging geschiedt met juiste en volledige weergave der gegevens en deze gegevens gedurende de volledige bewaartijd beschikbaar zijn en binnen redelijke tijd leesbaar kunnen worden gemaakt.

Vaststelling en goedkeuring van de jaarrekening.

Artikel 16

16.1. Het bestuur stelt de jaarrekening vast en legt deze ter goedkeuring over aan de raad van toezicht.

16.2. De raad van toezicht keurt de jaarrekening goed. De in dit artikel 16.2 bedoelde goedkeuring vindt niet plaats zolang de raad van toezicht niet met de in artikel 15 bedoelde accountant over diens bevindingen van gedachten heeft gewisseld.

16.3. Na goedkeuring van de jaarrekening besluit de raad van toezicht omtrent het verlenen van kwijting aan de bestuurders voor de uitoefening van hun taak, voor zover van die taakuitoefening blijkt uit de jaarrekening of uit informatie die anderszins voorafgaand aan de vaststelling van de jaarrekening aan de raad van toezicht is verstrekt. De reikwijdte van een verleende kwijting is onderworpen aan beperkingen op grond van de wet.

Reglementen.

Artikel 17

17.1. Ter uitvoering van het in deze statuten bepaalde stelt het bestuur één of meer reglementen vast, waarin in elk geval worden geregeld de werkwijze, de procedures en de criteria die het bestuur bij het beslissen op aanvragen voor bijdragen hanteert, alsmede de voorschriften die aan een toekenning van bijdragen worden verbonden. De Minister kan met betrekking tot genoemde onderwerpen het bestuur voorschrijven ter zake een reglement te wijzigen.

17.2. Een reglement mag niet met de wet of deze statuten in strijd zijn. Het bestuur is te allen tijde bevoegd een reglement te wijzigen of op te heffen, mits daarbij het bepaalde in het artikel 17.3 en 17.4 in acht wordt genomen.

17.3. Een reglement of een wijziging daarvan behoeft de goedkeuring van de raad van toezicht en van de Minister, alvorens het in werking kan treden. De Minister kan een reglement of een wijziging daarvan pas goedkeuren, nadat de raad van toezicht het reglement of de wijziging daarvan heeft goedgekeurd.

17.4. Het bestuur plaatst reglementen en wijzigingen daarvan zo spoedig mogelijk na goedkeuring door de Minister in de Staatscourant.

Statutenwijziging.

Artikel 18

18.1. De raad van toezicht is bevoegd de statuten te wijzigen. Het besluit van de raad van toezicht tot statutenwijziging is onderworpen aan de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de Minister.

18.2. Een besluit tot statutenwijziging behoeft een meerderheid van tweederde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering van de raad van toezicht waarin ten minste tweederde van de leden van de raad van toezicht aanwezig of vertegenwoordigd is. Is in een vergadering van de raad van toezicht waarin een besluit tot statutenwijziging aan de orde is voormeld quorum niet aanwezig, dan wordt een tweede vergadering bijeengeroepen, te houden niet eerder dan twee en niet later dan vier weken na de eerste vergadering, in welke tweede vergadering rechtsgeldig kan worden besloten met een meerderheid van tweederde van de uitgebrachte stemmen, mits in deze vergadering ten minste de helft van de leden van de raad van toezicht aanwezig of vertegenwoordigd is. Bij de oproeping tot de tweede vergadering moet worden vermeld dat en waarom een besluit tot statutenwijziging kan worden genomen in een vergadering waarin slechts de helft van de leden van de raad van toezicht aanwezig of vertegenwoordigd behoeft te zijn.

18.3. Bij de oproeping tot de vergadering waarin een voorstel tot statutenwijziging zal worden gedaan, dient zulks steeds te worden vermeld. Tevens dient een afschrift van het voorstel, bevattende de woordelijke tekst van de voorgestelde wijziging, bij de oproeping te worden gevoegd. De termijn van de oproeping bedraagt in dit geval ten minste twee weken.

18.4. Een statutenwijziging treedt eerst in werking nadat daarvan een notariële akte is opgemaakt. Iedere bestuurder is bevoegd de akte van statutenwijziging te doen verlijden.

18.5. De bestuurders zijn verplicht een authentiek afschrift van de wijziging en de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het handelsregister.

18.6. Het bestuur doet van de statutenwijziging zo spoedig mogelijk mededeling in de Staatscourant.

Ontbinding en vereffening.

Artikel 19

19.1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden, doch niet eerder dan nadat voor dit besluit voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de raad van toezicht en van de Minister is ontvangen.

19.2. Op het besluit tot ontbinding is het bepaalde in artikel 18.2 en artikel 18.3 van overeenkomstige toepassing.

19.3. De stichting kan voorts worden ontbonden door de Minister, nadat de Minister het bestuur hierover heeft gehoord.

19.4. Voor zover de rechter geen andere vereffenaars heeft benoemd, worden de bestuurders vereffenaars van het vermogen van de ontbonden stichting.

19.5. De vereffenaars doen aan het handelsregister opgaaf van de ontbinding alsmede van hun optreden als zodanig en van de gegevens over henzelf die van een bestuurder worden verlangd.

19.6. Bij ontbinding komt het overschot na vereffening toe aan de Staat der Nederlanden (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mits de Staat der Nederlanden een algemeen nut beogende instelling is, als bedoeld in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of een daarvoor in de plaats tredende bepaling ("anbi"). Indien de Staat der Nederlanden niet langer als zodanig kwalificeert, wordt bij het besluit tot ontbinding de bestemming van het overschot na vereffening door het bestuur vastgesteld, met dien verstande dat het besluit de goedkeuring van de Minister behoeft en het overschot wordt besteed aan een anbi met een soortgelijke doelstelling als de stichting. Tevens wordt, in overleg met de Minister, een bewaarder voor de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de ontbonden stichting aangewezen.

19.7. Na de ontbinding blijft de stichting voortbestaan voor zover dit tot de vereffening van haar vermogen nodig is. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht. In stukken en aankondigingen die van haar uitgaan, moeten aan de naam van de stichting worden toegevoegd de woorden "in liquidatie".

19.8. Na afloop van de vereffening blijven de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de ontbonden stichting gedurende zeven jaren nadat de stichting heeft opgehouden te bestaan onder berusting van de in het ontbindingsbesluit aangewezen bewaarder. Deze persoon is gehouden binnen acht dagen na het ingaan van zijn bewaarplicht zijn aanwijzing alsook zijn naam en adres ter inschrijving op te geven aan het handelsregister.

Overgangsbepaling.

Artikel 20

In afwijking van het bepaalde in artikel 12.8, geldt dat ten aanzien van de huidige leden van de raad van toezicht die zijn benoemd met inachtneming van artikel 12.8, zoals die bepaling gold ten tijde van het moment van benoeming, de huidige benoemingstermijn van vijf jaren blijft gelden tot het moment van herbenoeming. Indien herbenoeming van een lid van de raad van toezicht mogelijk is ingevolge artikel 12.8, geldt bij herbenoeming de benoemingstermijn zoals opgenomen in artikel 12.8.

Naar boven