Gelet op artikel 57, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), stelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beleidsregels vast met betrekking
tot het uitoefenen van de bevoegdheid om tarieven en prestatiebeschrijvingen vast
te stellen.
Gelet op artikel 52, aanhef en onderdeel e, van de Wmg, worden tarieven die uit de voorliggende beleidsregel voortvloeien ambtshalve vastgesteld
door de NZa.
Gelet op artikel 59, aanhef en onderdeel b, van de Wmg, heeft de Minister van VWS met brief van 12 juli 2012, met kenmerk MC-U-3122855,
ten behoeve van voorliggende beleidsregel een aanwijzing op grond van artikel 7 van de Wmg aan de NZa gegeven.
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze beleidsregel wordt, tenzij anders vermeld, verstaan onder:
-
Instelling voor jeugdtandverzorging Een instelling voor jeugdtandverzorging kenmerkt zich door mondzorgverleners met
specifieke deskundigheden en vaardigheden alsmede faciliteiten ten behoeve van consultatie,
diagnostiek en behandeling verleent aan patiënten tot 18 jaar. De gebitsverzorging
aan de deelnemende patiënten vindt plaats in een dental-car (tandartsbus) of andere
mobiele praktijkruimte bij de (basis)school van de deelnemende kinderen of in het
behandelcentrum.
Indien de deelnemende kinderen per taxibus worden gehaald van de scholen voor controle
en (preventieve) behandeling op een behandelcentrum, is sprake van de zogenaamde haalservice.
Indien de kinderen worden gezien voor controle en (preventieve) behandeling op een
dental-car of andere mobiele praktijkruimte bij de (basis)school van de deelnemende
kinderen betreft dit de zogenaamde brengservice.
-
Tarieven instelling voor jeugdtandverzorging Een instelling voor jeugdtandverzorging die tandheelkundige hulp levert aan patiënten
tot 18 jaar kan op grond van deze beleidsregel bovenop de tandheelkundetarieven een
toeslagtarief voor de haal- en/of brengservice en daarnaast een instellingstoeslag
van maximaal 10% voor de behandeling van risicogroepen in rekening brengen.
Artikel 2. Doel van de beleidsregel
Het doel van deze beleidsregel is om vast te leggen op welke wijze de NZa gebruik
maakt van haar bevoegdheid om de toeslagtarieven en prestatiebeschrijvingen vast te
stellen op het gebied van tandheelkundige zorg aan patiënten tot 18 jaar die geleverd
wordt door instellingen voor jeugdtandverzorging.
Deze beleidsregel is van toepassing op tandheelkundige zorg aan patiënten tot 18 jaar
als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet (Zvw), voor zover deze wordt geleverd door instellingen voor jeugdtandverzorging.
Artikel 4. Prestatiebeschrijvingen
In het kader van deze beleidsregel worden de volgende prestatiebeschrijvingen onderscheiden:
JTV010 Toeslag haal- en/of brengservice
JTV001 Instellingstoeslag
Naast de hierboven genoemde prestatiebeschrijvingen kunnen de instellingen voor jeugdtandverzorging
tevens de prestatiebeschrijvingen en maximumtarieven zoals opgenomen in de Prestatie-
en tariefbeschikking tandheelkundige zorg in rekening brengen.
Artikel 5. Totstandkoming tarieven
5.1 Tariefaanvraag
Om rechtsgeldig een individueel vast toeslagtarief voor de haal- en/of brengservice
én de instellingstoeslag in rekening te kunnen brengen moet de instelling voor jeugdtandverzorging
hiervoor een rechtsgeldige tariefbeschikking van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)
hebben gekregen. Hiertoe dient de instelling voor jeugdtandverzorging jaarlijks, samen
met twee representerende zorgverzekeraars, een aanvraag in. Voor het tariefverzoek
moet de begroting van verwachte kosten en productie van de haal- en/of brengservice,
de onderbouwing voor de hoogte van de overeengekomen instellingstoeslag en de overeenkomst
met de zorgverzekeraars worden meegestuurd.
5.2 Voorwaarden individueel vast toeslagtarief haal- en/of brengservice en instellingstoeslag
Een (nieuw) individueel vast toeslagtarief voor de haal- en/of brengservice én de
instellingstoeslag wordt alleen afgegeven indien de instelling minimaal een verzoek
tot definitieve verrekening van het jaar (t-2) en voorafgaande jaren heeft ingediend
(zie hierna onder paragraaf 5.6);
5.3 Berekening van het individueel vast toeslagtarief voor de haal- en/of brengservice
5.3.1 Tariefberekening
De hoogte van het individueel vast toeslagtarief voor de haal- en/of brengservice
wordt berekend door de totale kosten voor de haal- en/of brengservice te delen door
het aantal periodieke controles bij patiënten die gebruik maken van de haal- en/of
brengservice. Het toeslagtarief is een individueel vast tarief per instelling.
Een instelling voor jeugdtandverzorging mag in combinatie met een periodieke controle
van een patiënt tot 18 jaar (C001 of C002) een tarieftoeslag voor de haal- en/of brengservice
in rekening brengen.
5.3.2 Toetsingskader
Haalservice
De kosten voor de haalservice worden vooraf per instelling bepaald op basis van een
begroting van de totale, verwachte kosten voor het vervoer van de patiënten van de
(basis)school naar de behandelplaats en terug.
Aanvaardbaar zijn de totale kosten van het vervoer van de patiënten van de (basis)school
naar de behandelplaats en terug (zowel in eigen beheer als niet in eigen beheer) tot
maximaal de kosten indien dit vervoer door derden zou worden verzorgd. De maximumbedragen
luiden als volgt (definitief niveau 2022):
zitplaatscapaciteit rijdend materieel
|
per inzetdag rijdend materieel
|
per gereden km rijdend materieel
|
per chauffeursuur
|
t/m 8 zitplaatsen
|
|
|
|
minibus
|
€ 91,78
|
€ 0,31
|
€ 27,68
|
rolstoelbus
|
€ 105,04
|
€ 0,31
|
€ 27,75
|
|
|
|
|
9–26 zitplaatsen
|
€ 140,06
|
€ 0,41
|
€ 35,67
|
Deze bedragen zijn exclusief BTW.
De bedragen per inzetdag of per gereden kilometer rijdend materieel worden jaarlijks
aangepast met de prijsstijging particuliere consumptie (ppc) volgens het Centraal
Economisch Plan (CEP). De bedragen per chauffeursuur worden jaarlijks aangepast op
basis van de door de Minister van VWS voor het betreffende jaar aangegeven overheidsbijdrage
in de arbeidskostenontwikkeling (ova). Met de brief van 20 september 2022 (kenmerk
3434939-1035019-FEZ) heeft VWS de NZa opdracht gegeven om voor de tariefberekening
2023 incidenteel aan te sluiten op de ramingen uit de Macro Economische Verkenningen
van het Centraal Planbureau. Dit geldt zowel voor de personele index als de materiële
index.
De totale, werkelijke salariskosten van een chauffeur bedraagt maximaal € 40.716,–
en van een begeleider maximaal € 36.587,– per jaar op fulltime basis (definitief niveau
2022). Deze bedragen worden jaarlijks aangepast met de mutatie volgens het ova-percentage.
De kosten voor de haalservice kunnen maximaal worden verhoogd met een toeslagpercentage
van 15% voor overheadkosten.
Brengservice
De kosten voor de brengservice worden vooraf per instelling bepaald op basis van een
begroting van het verschil tussen de totale, werkelijke exploitatiekosten (inclusief
kosten van instrumentarium) per (tandarts)stoel in een dental-car of andere mobiele
praktijkruimte van de desbetreffende dienst en het jaarlijks vast te stellen franchisebedrag
per stoel.
Het franchisebedrag bedraagt € 26.843,– (definitief niveau 2022). Het franchisebedrag
per stoel wordt jaarlijks aangepast met de mutatie volgens het ppc-percentage.
Indien de exploitatiekosten per stoel hoger zijn dan het franchisebedrag per stoel
kan het verschil maximaal worden verhoogd met een toeslagpercentage van 15% voor overheadkosten.
De NZa zal de bedragen van het toetsingskader voor het individueel vast toeslagtarief
voor de haal- en/of brengservice jaarlijks per 1 januari van het jaar (t+1) actualiseren
voor de loon- en prijsstijgingen volgens de betreffende indexen. De wijze van indexeren
is geregeld in de Beleidsregel indexering.
5.4 Instellingstoeslag
De tarieven voor tandheelkundige hulp aan jeugdige patiënten tot 18 jaar, met uitzondering
van de techniekkosten, kosten implantanten, stiften, laboratoriumkosten en materiaalkosten
voor regeneratietechnieken, kunnen worden verhoogd met een instellingstoeslag van
maximaal 10% voor de behandeling van risicogroepen. Voorwaarde hiervoor is dat de
NZa op grond van een onderbouwde aanvraag hiervoor een tariefbeschikking heeft afgegeven.
5.5 Nacalculatie
Op grond van de hierboven vastgelegde systematiek wordt een individueel vast toeslagtarief
voor de haal- en/of brengservice op voorcalculatorisch niveau vastgesteld. Het verschil
tussen het voorcalculatorische niveau jaar t en het definitieve niveau jaar t zal
worden verrekend via een tijdelijke toeslag of aftrek op het individueel vast toeslagtarief
voor jaar t+1 of jaar t+2.
Ten behoeve van deze nacalculatie dient de instelling voor jeugdtandverzorging de
jaarrekening alsmede het bijbehorende verantwoordingsformulier te overleggen. De jaarrekening
en het bijbehorende verantwoordingsformulier bevat de volgende, door een (externe)
accountant gecontroleerde cijfers;
-
– De totale opbrengsten, uitgesplitst naar tandheelkundige verrichtingen en tandtechnische
werkzaamheden;
-
– De totale exploitatiekosten;
-
– Het aantal gedeclareerde toeslagen;
-
– Het aantal behandelde kinderen.
De verantwoordelijkheid van de accountant is daarbij het geven van een oordeel over
de jaarrekening op basis van zijn controle. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden
ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de
jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant
toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s van fraude
of fouten. Uiteindelijk zal de accountant op basis van zijn controlewerkzaamheden
een oordeel moeten geven of de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de
samenstelling van het vermogen en van het resultaat.
Instellingen voor jeugdtandverzorging die niet zelfstandig opereren en op grond van
(andere) wet- en regelgeving niet verplicht zijn om een alleen op deze instelling
voor jeugdtandverzorging betrekking hebbende jaarrekening op te stellen, dienen –
in plaats van de jaarrekening – minimaal een door een (externe) accountant opgesteld
rapport van feitelijke bevindingen ten aanzien van de hierboven genoemde gegevens
te verstrekken. Het rapport van feitelijke bevindingen moet voldoende gedetailleerd
een beschrijving van het doel en van de overeengekomen werkzaamheden geven, teneinde
de gebruiker in staat te stellen de aard en de reikwijdte van de uitgevoerde werkzaamheden
te begrijpen.
5.6 Vaststelling individueel vast toeslagtarief haal- en/of brengservice én instellingstoeslag
De NZa geeft jaarlijks aan een instelling, op aanvraag en na goedkeuring, een individueel
vast toeslagtarief af vóór 1 januari van het jaar (t+1). Hiervoor dient de tariefaanvraag
door instelling en representerende zorgverzekeraars uiterlijk 1 oktober in het jaar
(t) volledig te zijn ingediend.
Instelling en representerende zorgverzekeraars kunnen vóór 1 december van het jaar
(t) een onderbouwd verzoek tot verlenging van de lopende tariefbeschikking indienen.
De NZa kan daarop de geldigheidsduur van de lopende tariefbeschikking met maximaal
zes maanden verlengen tot uiterlijk 1 juli van het jaar (t+1).
Indien instelling en representerende zorgverzekeraars verzuimen het verzoek tot vaststelling
van het individueel vast toeslagtarief haal- en/of brengservice én instellingstoeslag
tijdig in te dienen of de verlenging van de geldigheidsduur van de lopende tariefbeschikking
is ontoereikend, geldt dat de instelling voor jeugdtandverzorging geen recht meer
heeft op declaratie van het individueel vast toeslagtarief voor de haal- en/of brengservice
en/of de instellingstoeslag.
Bij de vaststelling van de aanvaardbare kosten wordt rente over eigen vermogen niet
en rente over vreemd vermogen wel in aanmerking genomen. Over het vreemde vermogen
wordt de in te calculeren rente als volgt berekend.
Ingecalculeerd wordt het bedrag dat de instelling aan rente is verschuldigd in het
jaar waarvoor de aanvaardbare kosten worden vastgesteld, met dien verstande dat rentetype
en andere voorwaarden van leningsovereenkomst in overeenstemming dienen te zijn met
hetgeen normaal gebruikelijk is (was) op het moment van afsluiten van de lening.
In afwijking van het vorenstaande wordt in het geval dat vreemd vermogen wordt aangetrokken
in de vorm van een zogenaamde annuïteitenlening, aan rente ingecalculeerd het bedrag
van de annuïteit, verminderd met de berekende rechtlijnige aflossing.
Voorts worden bij de bepaling van de aanvaardbare kosten de doorberekende rentekosten
in mindering gebracht.
De in de vaste tarieven op te nemen afschrijvingskosten worden gebaseerd op de historische
kostprijs.
Indien voor een investering of het aangaan van een huurcontract toestemming bij of
krachtens de wet is vereist, zullen bij gebreke daarvan geen afschrijvingskosten of
huur in de tarieven worden opgenomen.
Indien de rechtspersoon, die een instelling exploiteert, geen eigenaar is van de gebouwen
en/of installaties en/of inventaris en de verhuurder een rechtspersoon is die een
niet op het maken van winst gerichte doelstelling heeft, zal de huur getoetst worden
aan de richtlijn voor afschrijving en rente.
Indien de rechtspersoon, die een instelling exploiteert, geen eigenaar is van de gebouwen
en/of installaties en/of inventaris en de verhuurder een rechtspersoon is met een
op winst gerichte doelstelling, zal aan huur worden ingecalculeerd:
-
– hetzij een door de huuradviescommissie recentelijk geadviseerd huurbedrag voor het
desbetreffende pand;
-
– hetzij – indien een dergelijk advies niet beschikbaar is of indien in het pand nieuwe
investeringen gepleegd worden om het geschikt te maken voor zijn nieuwe bestemming
– de huur die wordt vastgesteld door drie makelaars, één aan te wijzen door de huurder,
één aan te wijzen door de verhuurder en één aan te wijzen door beide voornoemde makelaars.
Indien echter een als instelling van gezondheidszorg in gebruik zijnd pand overgedragen
wordt aan een derde die dit pand vervolgens weer in huur aanbiedt ten behoeve van
de exploitatie van een instelling van gezondheidszorg, wordt als huur slechts ingecalculeerd
de vóór deze transactie bestaande eigenaarslasten (rente, afschrijving, vaste lasten).
De afschrijvingskosten worden in het algemeen in de tarieven opgenomen vanaf de ingebruikname
van de betrokken activa.
Met inachtneming van het vorenstaande wordt bij de tariefbepaling uitgegaan van de
volgende afschrijvingspercentages:
•
|
stenen gebouwen
|
2%
|
•
|
semi-permanente gebouwen
|
5%
|
•
|
houten paviljoens
|
10%
|
•
|
restauraties en normale verbouwingen en tuinaanleg
|
5%
|
•
|
röntgeninstallaties en aanverwante installaties
|
10%
|
•
|
autoclaven
|
10%
|
•
|
overige installaties
|
5%
|
•
|
inventarisgoederen
|
10%
|
•
|
computerapparatuur en programmatuur; auto’s
|
20%
|
•
|
aanloopkosten, bouwrente en stichtingskosten
|
2½%
|
•
|
dental-car
|
10–15%
|
De aldus berekende, bij de bepaling van de aanvaardbare kosten in aanmerking te nemen
afschrijvingskosten worden verminderd met de doorberekende kosten van afschrijving.
De afschrijvingsbasis bij overdracht en bij verandering van rechtsvorm
Overname van een instelling door een andere rechtspersoon en verandering van rechtsvorm,
kunnen de afschrijvingsbasis niet doen wijzigen.
Afschrijvingen op bijzondere activa
Aanloopkosten, waaronder worden verstaan lopende uitgaven, zoals salarissen, opleidingskosten,
etc., welke worden gemaakt reeds voordat de instelling in gebruik wordt genomen, dienen
te worden geactiveerd en moeten volgens de richtlijn in 40 jaar worden afgeschreven.
Indien een instelling geheel wordt vernieuwd, is het geoorloofd een bedrag in te calculeren.
Dit bedrag dient ter gedeeltelijke dekking van de rente tijdens de bouw, die in mindering
dient te worden gebracht van de investeringskosten van de nieuwbouw.
Het toestaan van bouwrente in de verpleegprijzen leidt niet tot vorming van eigen
vermogen daar de totale opbrengst van deze bouwrente later wordt afgetrokken van de
totale rente-uitgaven tijdens de bouw. Slechts op het saldo mag dan worden afgeschreven.
Volgens de richtlijn is doorberekening van bouwrente slechts toegestaan bij volledige
vernieuwing. In de praktijk bestaat de mogelijkheid om ook in gevallen, waarin het
niet om een gehele nieuwbouw gaat, een deel van de bouwrente in de verpleegprijs op
te nemen. Te denken valt hierbij aan een zodanige verbouwing van de instelling dat
hier een aanzienlijke investering mee gepaard gaat. Verder mag een factor bouwrente
alleen worden doorberekend in het tarief van een bestaande instelling die tot vernieuwing
overgaat.
Indien dus door één rechtspersoon meerdere instellingen worden geëxploiteerd, is het
niet mogelijk alle tarieven van deze rechtspersoon met een factor bouwrente te verhogen.
Bevoorrechting van dergelijke "concerns" wordt op deze manier voorkomen. Ook is het
dan uitgesloten dat aan een instelling of een concern van instellingen bouwrente wordt
toegekend, indien het gaat om de bouw van een instelling die niet dient ter vervanging
van een bestaande instelling.
Bouwrente wordt ingecalculeerd vanaf het moment dat daadwerkelijk met de bouw een
aanvang wordt gemaakt.
Artikel 9. Indexering van huur en erfpacht
In afwijking van het aan de richtlijnen afschrijving en rente ten grondslag liggende
uitgangspunt van de historische kostprijs, is een indexering van de kosten van huur
en erfpacht van onroerend goed aanvaardbaar, mits aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan. Deze voorwaarden zijn:
-
a. Het onroerend goed wordt voor gebruik ter beschikking gesteld door of namens een (rechts)persoon
met een op winst gerichte doelstelling.
-
b. Het onroerend goed wordt voor gebruik ter beschikking gesteld door of namens een (rechts)persoon
met een niet op winst gerichte doelstelling, alsmede door of namens gemeenten en andere
publiekrechtelijke rechtspersonen, mits het onroerend goed:
-
– afkomstig is van buiten de gezondheidszorg in ruime zin, dat wil zeggen, niet reeds
heeft gediend voor activiteiten waarvan bekostiging thans plaatsvindt vanwege ziektekostenverzekering
of Wlz;
-
– niet is verworven met het oog op gebruik in het kader van de gezondheidszorg.
-
c. Zowel in geval a als b, maar met uitzondering van de situatie waarin de overheid als
erfpachter optreedt, geldt dat het eigendom van het onroerend goed niet direct of
indirect berust bij het orgaan voor gezondheidszorg of de rechtspersoon waarvan het
orgaan voor gezondheidszorg uitgaat.
De gehanteerde indexering mag ten hoogste bedragen:
-
– voor erfpacht: de consumentenprijsindex (CPI-Werknemers Laag) van het CBS;
-
– voor huur: de consumentenprijsindex (CPI-Werknemers Laag) van het CBS, hetzij het
wettelijk toegestane verhogingspercentage, hetzij het percentage dat resulteert uit
een recentelijk geadviseerd huurbedrag door de huurcommissie of indien een dergelijk
percentage niet beschikbaar is, het percentage dat resulteert uit de huur die wordt
vastgesteld door drie makelaars, één aan te wijzen door de verhuurder en één aan te
wijzen door de huurder en één aan te wijzen door beide voornoemde makelaars.
Voor de toepassing van deze richtlijn geldt dat:
overname van een instelling door een andere rechtspersoon, wijzigingen van rechtsovername
of andere juridische constructie alleen, niet kunnen leiden tot een wijziging van
de aanvaardbare kosten of tarieven van een orgaan voor gezondheidszorg. In twijfelgevallen
is de strekking van de richtlijn doorslaggevend.
Artikel 11. Toepasselijkheid voorafgaande beleidsregel
De Beleidsregel jeugdtandverzorging instellingen met kenmerk BR/REG-22158, blijft van toepassing op besluiten en aangelegenheden die
hun grondslag vinden in die beleidsregel en die betrekking hebben op de periode waarvoor
die beleidsregel gold.
Artikel 12. Inwerkingtreding / bekendmaking
Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2023.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder e, van de Bekendmakingswet, zal deze beleidsregel in de Staatscourant worden geplaatst. Deze beleidsregel ligt
ter inzage bij de NZa en is te raadplegen op www.nza.nl.
Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel jeugdtandverzorging instellingen.