Wijzigingsbesluit Gebundelde doeluitkering

[Regeling vervallen per 01-01-2022.]
Geraadpleegd op 01-06-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2005 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 31-03-2004 t/m 15-03-2005

Besluit van 17 december 2003, houdende wijziging van het Besluit Infrastructuurfonds en van het Besluit van 6 december 2002, houdende wijziging van het Besluit Infrastructuurfonds in verband met de ophoging van de doeluitkering en een andere bekostigingswijze van infrastructuurprojecten (ophoging doeluitkering) (Stb. 620) (Wijzigingsbesluit Gebundelde doeluitkering)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 2 oktober 2003, nr. HDJZ/ABR/2003–2184, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 9, eerste lid, van de Wet Infrastructuurfonds;

De Raad van State gehoord (advies van 20 november 2003, nr. W09.03.0416/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 15 december 2003, nr. HDJZ/ABR/2003/2825, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

[Red: Wijzigt het Besluit Infrastructuurfonds.]

Artikel II

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

[Red: Wijzigt het Wijzigingsbesluit Besluit Infrastructuurfonds (ophoging doeluitkering en andere bekostigingswijze infrastructuurprojecten).]

Artikel III

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 Op een project waarvoor de aanvraag tot subsidieverlening voor 1 september 2003 door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is ontvangen blijft het Besluit Infrastructuurfonds van toepassing, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit artikel, onverminderd het tweede tot en met zesde lid.

  • 2 Artikel 13, achtste lid, van het Besluit Infrastructuurfonds is niet van toepassing op een project voor regionale of lokale infrastructuur, waarvoor de aanvraag voor 1 september 2003 door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is ontvangen en waarvan de geraamde kosten op grond van artikel 5 van dat besluit, ten minste € 11 345 000,– en minder dan € 112 500 000,– bedragen, of ten minste € 11 345 000,– en minder dan € 225 000 000,– bedragen indien dat project geheel of gedeeltelijk wordt gerealiseerd binnen één of meer van de samenwerkingsgebieden waarin de gemeente Amsterdam, de gemeente Rotterdam of de gemeente Den Haag is gelegen.

  • 3 De subsidie voor een project als bedoeld in het tweede lid wordt in afwijking van de artikelen 14 en 14a van het Besluit Infrastructuurfonds, door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat vastgesteld naar de kosten die tot en met 31 december 2003 zijn gemaakt.

  • 4 De subsidieontvanger dient, in afwijking van artikel 14, eerste lid, van het Besluit Infrastructuurfonds, de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor een project als bedoeld in het tweede lid, vergezeld van een financiële verantwoording van de totale projectkosten die tot en met 31 december 2003 zijn gemaakt voorzien van een accountantsverklaring, binnen vier maanden, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, in bij Onze Minister van Verkeer en Waterstaat. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op verzoek van de subsidieontvanger de termijn twee keer met ten hoogste twee maanden verlengen.

  • 5 In afwijking van artikel 14a, tweede lid, van het Besluit Infrastructuurfonds stelt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, indien de subsidieontvanger geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie binnen de in het vierde lid bedoelde termijn heeft ingediend, de subsidie ambtshalve vast binnen twaalf weken na het tijdstip waarop de in het vierde lid bedoelde termijn is verstreken.

  • 6 De kosten voor de voorbereiding, administratie en toezicht die tot en met 31 december 2003 zijn gemaakt worden berekend op de bij of krachtens de beschikking tot subsidieverlening voor de verlening van voorschotten bepaalde wijze, met dien verstande dat de kosten van voorbereiding, administratie en toezicht ten hoogste voor het daarvoor in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen bedrag in aanmerking worden genomen.

Artikel IV

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

Artikel III, derde tot en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op projecten waarvoor ingevolge het Besluit personenvervoer of de Bijdrageregeling wegverkeersvoorzieningen bijdragen zijn verleend en die op 1 januari 2004 nog niet zijn voltooid.

Artikel V

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat verstrekt aan een provincie dan wel aan een regionaal openbaar lichaam van een samenwerkingsgebied een aanvullende uitkering voor een kalenderjaar van tenminste nihil, die berekend wordt volgens de formule

    A = B X

    C + D+ E – F

     

    C

    waarbij,

    A = de aanvullende uitkering voor dat kalenderjaar;

    B = de doeluitkering voor 2003;

    C = het voor de doeluitkeringen voor 2003 beschikbare bedrag;

    D = € 60 000 000,– in het kalenderjaar 2004 en nihil in het kalenderjaar 2005 of in een daaropvolgend kalenderjaar;

    E = het op basis van het tweede lid voor dat kalenderjaar berekende restbedrag;

    F = de doeluitkering voor dat kalenderjaar.

  • 2 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat berekent het restbedrag voor een kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid, door:

    • a. voor een project dat de provincie dan wel het regionaal openbaar lichaam ingevolge artikel 29, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 31, eerste lid, van het Besluit Infrastructuurfonds, geheel of gedeeltelijk moet bekostigen, de periode na 31 december 2003 vast te stellen waarin dat project naar verwachting zal worden voltooid;

    • b. per project als bedoeld in onderdeel a het verschil tussen de subsidie die ten hoogste door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is verleend en het bedrag van de ingevolge artikel III, derde lid, onderscheidenlijk artikel IV vastgestelde subsidie te berekenen;

    • c. per project als bedoeld in onderdeel a dat de provincie dan wel het regionaal openbaar lichaam gedeeltelijk moet bekostigen het op de provincie onderscheidenlijk op het regionaal openbaar lichaam rustende deel van het bedrag van het verschil, bedoeld in onderdeel b, vast te stellen;

    • d. het bedrag van het verschil, bedoeld in onderdeel b, dan wel het deel daarvan, bedoeld in onderdeel c over de kalenderjaren die zijn gelegen in de periode, bedoeld in onderdeel a te verdelen; en

    • e. vervolgens de som vast te stellen van de voor het desbetreffende jaar krachtens onderdeel d berekende bedragen.

  • 3 De lengte van de periode, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, vermeerderd met de lengte van de tot en met 31 december 2003 reeds verstreken periode van de uitvoering van het project, bedraagt tenminste de lengte van de periode waarvoor door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat bij de subsidieverlening is bepaald dat voorschotten kunnen worden verleend.

  • 4 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat stelt de restbedragen voor de kalenderjaren, bedoeld in het eerste lid, vast bij de beschikking inzake de aanvullende uitkering voor 2004.

  • 6 De aanvullende uitkering voor het kalenderjaar 2004 wordt voor 1 juli 2005 betaald onder verrekening van de op basis van het zevende lid verleende voorschotten. De aanvullende uitkering voor een daaropvolgend kalenderjaar wordt uiterlijk in de maand juni van dat jaar betaald.

  • 7 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat verleent gedurende het jaar 2004 voorschotten tot ten hoogste het bedrag dat naar verwachting aan doeluitkering en aanvullende uitkering voor dat jaar zal worden verstrekt.

Artikel VI

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel VII

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

Dit besluit wordt aangehaald als: Wijzigingsbesluit Gebundelde doeluitkering.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 17 december 2003

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat ,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de zesde januari 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Naar boven