10.1.1. Algemene Handelingen
N.B. : deze handelingen zijn alleen van toepassing indien bij de andere paragrafen
van hoofdstuk 10 een soortgelijke handeling nog niet is opgenomen.
[176]
Handeling: Het voorbereiden, vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid
betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1945–
Opmerking: Zie voor de bijbehorende waardering de handelingen 2, 101 of 141
Waardering: B 1
[177]
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet-
en regelgeving betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1945–
Product: O.a. wetten, AMvB’s, koninklijke besluiten, Ministeriële regelingen
Opmerking: Zie voor de bijbehorende waardering de handelingen 1, 100 of 140.
Waardering: B 1
[178]
Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Opmerking: Bewaring op het hoogste niveau betekent dat kwartaalverslagen alleen worden
bewaard als er geen jaarverslagen zijn, en maandverslagen alleen als er geen jaar-
en kwartaalverslagen zijn, etcetera.
Waardering: B 3 voor verslagen op het hoogste niveau
V 2 jaar voor verslagen op onderliggend niveau
B 6 voor de periode 1940–1945
[179]
Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel
informeren van leden of commissies uit de kamers der Staten-Generaal inzake het beleidsterrein
geldvoorziening
Periode: 1945–
Waardering: B 3
[180]
Handeling: Het informeren van de Commissie voor de Verzoekschriften en andere tot
onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten-Generaal naar
aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende
het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1945–
Waardering: B 3
[182]
Handeling: Het informeren van de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten
over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1982–
Waardering: B 3
[183]
Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten betreffende het beleidsterrein
geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: V 3 jaar, m.u.v. één exemplaar
B 6 voor de periode 1940–1945
[184]
Handeling: Het instellen van commissies voor advisering over het beleid, de uitvoering
daarvan en wet- en regelgeving ten aanzien van het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: B 4
[185]
Handeling: Het benoemen van leden van adviescommissies, werkgroepen e.d. ten aanzien
van het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Opmerking: Deze handeling gaat ook over plaatsvervangende leden, secretaris en adjunct-secretaris.
Waardering: V 5 jaar na einde betrekking
B 6 voor de periode 1940–1945
[186]
Handeling: Het deelnemen aan advies- en overlegcommissies op het gebied van het beleidsterrein
geldvoorziening waarvan het voorzitterschap en/of secretariaat bij het Ministerie
berust
Periode: 1940–
Waardering: B 5
[187]
Handeling: Het deelnemen aan advies- en overlegcommissies op het gebied van het beleidsterrein
geldvoorziening waarvan het voorzitterschap en/of secretariaat niet bij het Ministerie
berust
Periode: 1940–
Waardering: V 5 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
[188]
Handeling: Het verlenen van subsidies aan instellingen die een adviserende of uitvoerende
taak hebben op het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: V 7 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
[189]
Handeling: Het behandelen van bezwaarschriften betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: V 10 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
[190]
Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen
betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: V 3 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
[191]
Handeling: Het vaststellen van opdrachten en van de resultaten van interne (wetenschappelijke)
studies betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: B 2
[192]
Handeling: Het begeleiden van intern of extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende
het beleidsterrein
Periode: 1940–
Waardering: V 5 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
[193]
Handeling: Het verzamelen en bewerken van gegevens ten behoeve van intern of extern
(wetenschappelijk) onderzoek betreffende het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: V 5 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
[194]
Handeling: Het financieren van extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende het
beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: V 7 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
[195]
Handeling: Het opstellen van een plan van aanpak voor projecten betreffende het beleidsterrein
geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: B 5
[196]
Handeling: Het initiëren, begeleiden en evalueren van projecten betreffende het beleidsterrein
geldvoorziening
Periode: 1940–
Waardering: V 5 jaar, m.u.v. de evaluatie B 5
B 6 voor de periode 1940–1945
Internationaal / Europese Unie
[197]
Handeling: Het detacheren/benoemen van ambtenaren bij de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging
bij de EG
Periode: 1958–
Product: Besluit
Opmerking: Wanneer sprake is van rechtspositionele verhoudingen moet gebruik worden
gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt).
Waardering: V 5 jaar na einde benoeming
[198]
Handeling: Het voorbereiden van bijdragen aan expertgroepen van de Europese Commissie
inzake het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1958–
Waardering: B 1
[199]
Handeling: Het opstellen van concept-informatiefiches over voorstellen, mededelingen
en Groenboeken van de Europese Commissie op het gebied van geldvoorziening
Periode: 1958–
Opmerking: De interdepartementale WBCN stelt de informatiefiches vast. De handeling
hiervoor is opgenomen in het concept-RIO ‘Gedane Buitenlandse Zaken’.
Produkt; Concept-fiches
Waardering: B 1
[200]
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van Raadswerkgroepen met betrekking
tot het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1958–
Opmerking: – Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden
gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
– De handeling leidt in het eerstverantwoordelijke Ministerie met name tot instructies;
bij de overige betrokken Ministeries tot departementale standpunten;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van
Raadswerkgroepen.
Waardering: B 1
[201]
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van ad hoc groepen Raden/Attachés met
betrekking tot het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1958–
Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden
gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
De handeling leidt in het eerstverantwoordelijke Ministerie met name tot instructies;
bij de overige betrokken Ministeries tot departementale standpunten;
Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van Raden/Attachés.
Waardering: B 1
[202]
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van het Coreper met betrekking tot het
beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1958–
Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden
gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
De instructies voor de Nederlandse vertegenwoordiger in het Coreper (de PV) worden
vastgesteld in interdepartementaal overleg onder leiding van Buitenlandse Zaken;
De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke Ministerie met name tot concept-instructies;
bij de overige betrokken Ministeries tot departementale standpunten;
Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van de vergaderingen van
het Coreper.
Waardering: B 1
[203]
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van ad hoc High Level groepen met betrekking
tot het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1958–
Opmerking: – Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg kan
overleg worden gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde
bedrijfsleven;
– De handeling leidt in het eerstverantwoordelijke Ministerie met name tot instructies;
bij de overige betrokken Ministeries tot departementale standpunten.
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van
High Level groepen.
Waardering: B 1
[204]
Handeling: Het opstellen van departementale standpunten inzake agendapunten van Raadsvergaderingen
met betrekking tot het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1958–
Opmerking: – Nationale standpunten en onderhandelingsposities inzake agendapunten
van Raadsvergaderingen komen tot stand in de Coördinatiecommissie voor Europese Integratie-
en Associatieproblemen (CoCo);
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van Raadsvergaderingen.
Waardering: B 1
[205]
Handeling: Het opstellen van departementale standpunten inzake algemene en op langere
termijn spelende zaken van Europees belang inzake het beleidsterrein geldvoorziening
Periode: 1945–
Opmerking: Overleg hierover in de Coördinatiecommissie op Hoog Ambtelijk Niveau (CoCoHan)
leidt tot algemene rapporten aan de betrokken Ministers.
Waardering: B 1
[206]
Handeling: Het voordragen van personen voor benoeming in een raadgevend comité, beheerscomité
of reglementeringscomité
Periode: 1958–
Opmerking: De Raad benoemt de leden van de comités.
Wanneer sprake is van rechtspositionele verhoudingen moet gebruik worden gemaakt van
de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt).
Waardering: V 10 jaar na einde benoeming
[207]
Handeling: Het opstellen en wijzigen van standpunten inzake door de Europese Commissie
voorgestelde uitvoeringsbepalingen met betrekking tot het beleidsterrein geldvoorziening,
die besproken worden in een raadgevend comité, een beheerscomité of een reglementeringscomité
Periode: 1958–
Opmerking: – Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd
worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
– Wanneer meerdere departementen betrokken zijn leidt het eerstverantwoordelijke Ministerie
het coördinatie-overleg;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van instructies voor de Nederlandse
vertegenwoordigers in de comités;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van
deze comités.
Waardering: B 1
[208]
Handeling: Het opstellen en wijzigen van standpunten over de Europese Commissie voorgenomen
besluiten, maatregelen en onderhandelingen met derde landen met betrekking tot het
beleidsterrein geldvoorziening, voor zover deze niet zijn vastgelegd in Raadsbesluiten
en worden besproken in commissies en werkgroepen
Periode: 1958–
Opmerking: – Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden
gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
– Wanneer meerdere departementen betrokken zijn, leidt het eerstverantwoordelijke
Ministerie het coördinatie-overleg;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van instructies voor de Nederlandse
vertegenwoordigers in de comités;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van vergaderingen van
deze comités.
Waardering: B 1
10.1.2. Muntwezen
Zie ook paragraaf 10.1.1 Algemene handelingen
[1]
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten
op het gebied van het muntwezen.
Periode: 1940–
Grondslag: Grondwet art. 178 en 179; sinds 1948 art. 184 en 185; sinds 1972 art. 191
en 192;
sinds 1983 art. 106
Opmerking: Voor een overzicht van de wetten zie hfst. 6 van het RIO
Waardering: B (1)
[2]
Handeling: Het voorbereiden en vaststellen van beleidsnota’s inzake het muntwezen.
Periode: 1940–
Opmerking: Het opstellen van beleidsnota’s is als zodanig niet in de grondwet vastgesteld.
Het maakt echter deel uit van de voorbereiding van de totstandkoming van wet- en regelgeving.
Waardering: B (1)
[5]
Handeling: Het opstellen van jaarrekeningen ten behoeve van de Staten-Generaal ter
verantwoording van de bedragen verkregen uit aanmuntingen voor rekening van het Rijk’.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Muntwet 1901, Stb. 132, art. 3 bis
Produkt: Jaarrekeningen
Opmerking: Bij Wet den 29sten november 1935, Stb. 685, tot verlaging van de openbare
uitgaven, werd bepaald dat de renten van het ‘Fonds uit … etc.’ in afwijking van het
bepaalde in artikel 3bis gedurende de jaren 1936–1940 ten bate van de gewone dienst
van de Rijksbegroting zouden komen. Bij Besluit van den secretaris-generaal van het
departement van Financiën van 22 januari 1941, Stcrt. 1941, Nr. 21, betreffende de
verantwoording van de renten van de kapitalen van het ‘Fonds uit … etc.’ werd bepaald
dat dit ook gedurende de jaren 1941–1945 het geval zou zijn.
Waardering: B (3)
[6]
Handeling: Het stellen van nadere regels inzake de liquidatie van het ‘Fonds uit de
zuivere winsten, verkregen uit aanmuntingen voor rekening van het Rijk’.
Periode: 1948–1969
Grondslag: Muntwet 1948, Stb. I 156, art. 11, lid 1
Opmerking: De liquidatie van het Fonds is definitief geregeld in de begrotingswetten
van 1968 en 1969.
Waardering: B (5)
[7]
Handeling: Het vaststellen, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten
Periode: 1940–
Grondslag: Muntwet 1901, Stb. 132, art. 12
Muntwet 1948, Stb. I 156, art. 4, lid 1, later lid 2 [1969], later lid 5 [1972]; art.
4, lid 3 [sinds 1972]; art. 5, lid 1; art. 7
Muntwet 1955, art. 8, lid 3
Muntwet 1987, Stb. 451, art. 5, lid 1; art. 6, lid 3; art. 7
Produkt; Koninklijke Besluiten
Besluit van 24 december 1957, Stb. 562, houdende regelen omtrent het gewichts- en
gehalteonderzoek van monsters, genomen uit door ’s Rijks Munt vervaardigde gouden
of zilveren munten.
– op basis van artikel 12 van de Muntwet 1901
1. Besluit van 7 mei 1926, Stb. 112, houdende aanwijzing der kantoren, waar de pasmunt
tegen Rijksdaalders, guldens en halve guldens kan worden ingewisseld.
– op basis van artikel 4 van de Muntwet 1948
2. Besluit van 13 juli 1948, Stb. I 293, tot uitvoering van artikel 4, lid 1, der
Muntwet 1948 (vaststellen van de beeldenaar).
3. Besluit van 28 juli 1954, Stb. 361, houdende vaststelling van enkele bestanddelen
van de beeldenaar der zilveren rijksdaalders en guldens.
4. Besluit van 14 november 1967, Stb. 569, houdende vaststelling van enkele bestanddelen
van de beeldenaar van de zilveren en de nikkelen rijksdaalders en guldens.
5. Besluit van 19 februari 1970, Stb. 119, houdende vaststelling van enkele bestanddelen
van de beeldenaar van het zilveren tienguldenstuk.
6. Besluit van 7 mei 1973, Stb. 254, houdende vaststelling van enkele bestanddelen
van de beeldenaar van het zilveren tienguldenstuk, bedoeld in artikel 4, tweede lid,
van de Muntwet 1948.
7. Besluit van 2 september 1978, Stb. 470, houdende vaststelling van enkele bestanddelen
van de beeldenaar van de keerzijde van de rijksdaalder met het jaartal 1979.
8. Besluit van 12 juli 1980, Stb. 406, houdende vaststelling van enkele bestanddelen
van de beeldenaar van de rijksdaalder en gulden die in 1980 worden uitgegeven ter
gelegenheid van der troonopvolging
9. Besluit van 18 januari 1982, Stb. 23, regelende de beeldenaar van een aantal van
’s Rijksmunten
10. Besluit van 29 mei 1982, Stb. 331, houdende vaststelling van enkele bestanddelen
van de beeldenaar van het zilveren vijftigguldenstuk, dat in 1982 wordt uitgegeven
ter gelegenheid van het feit dat Nederland en de Verenigde Staten van Amerika in 1982
gedurende tweehonderd jaar diplomatieke betrekkingen onderhouden.
11. Besluit van 11 april 1984, Stb. 259, houdende vaststelling van enkele bestanddelen
van de beeldenaar van het zilveren vijftigguldenstuk, dat in 1984 wordt uitgegeven
ter herdenking van de 400ste sterfdag van Willem van Oranje op 10 juli 1984.
12. Besluit van 7 januari 1987, Stb. 4, houdende vaststelling van enkele bestanddelen
van de beeldenaar van het zilveren vijftigguldenstuk, dat in 1987 wordt uitgegeven
ter gelegenheid van het vijftigjarig huwelijk van hunne Koninklijke Hoogheden Prinses
Juliana en Prins Bernhard op 7 januari 1937.
– op basis van artikel 7 van de Muntwet 1948
13. Besluit van 15 juli 1948, Stb. I 314, houdende aanwijzing der kantoren, waar munten
tegen onbeperkt wettig betaalmiddel, onbeperkt wettig betaalmiddel tegen munten en
munten van iedere nominale waarde tegen munten van andere nominale waarde kunnen worden
verwisseld of ingewisseld.
– op basis van artikel 5 van de Muntwet 1948
14. Besluit van 13 juli 1948, Stb. I 294, houdende vaststelling van de bedragen tot
welke ’s-Rijksmunten, bedoeld in artikel 2, onder 1 b en c van de Muntwet 1948, mogen
worden geslagen.
15. Besluit van 7 juli 1954, Stb. 302, houdende vaststelling van de bedragen tot welke
’s-Rijks munten, bedoeld in artikel 2, onder 1 b en c van de Muntwet 1948, mogen worden
geslagen.
16. Besluit van 7 februari 1983, Stb. 77, houdende de intrekking van het Koninklijk
Besluit van 7 juli 1954, Stb. 302
17. Besluit van 3 november 1987, Stb. 508, houdende vaststelling van de voorwaarden
waaronder en aanwijzing van de kantoren waar inwisseling kan plaatsvinden van munten
met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel tegen andere dergelijke munten of tegen
ander wettig betaalmiddel en van ander wettig betaalmiddel tegen dergelijke munten.
18. Besluit van 17 januari 1992, Stb. 41, ter uitvoering van artikel 7 Muntwet 1987.
19. Besluit van 23 december 1992, Stb. 720, tot uitvoering van artikel 7 van de Muntwet
1987 inzake inwisseling van munten.
– op basis van artikel 5, lid 1, van de Muntwet 1987
20. Besluit van 3 november 1987, Stb. 509, tot vaststelling van de bestanddelen van
de beeldenaar van het vijf-guldenstuk.
21. Besluit van 21 juni 1988, Stb. 317, houdende de vaststelling van enkele bestanddelen
van de beeldenaar van het zilveren vijftigguldenstuk dat in 1988 wordt uitgegeven
ter gelegenheid van de herdenking van de overtocht van Prins Willem III van Oranje
Nassau en de kroning van Prins Willem III en zijn Britse gemalin Prinses Mary Stuart
tot Koning en Koningin van Engeland, Schotland en Ierland en de daarop gevolgde vrijwel
300 jaar ononderbroken vriendschap tussen het Nederlandse en Britse Volk.
22. Besluit van 2 november 1989, Stb. 512, houdende vaststelling van enkele bestanddelen
van de beeldenaar van het zilveren vijftigguldenstuk dat in 1990 wordt uitgegeven
ter gelegenheid van het feit dat in 1990 het Koninkrijk der Nederlanden 100 jaar ononderbroken
door vorstinnen wordt geregeerd.
23. Besluit van 30 november 1990, Stb. 590, houdende vaststelling van enkele bestanddelen
van de beeldenaar van het zilveren vijftigguldenstuk dat in 1991 wordt uitgegeven
ter gelegenheid van het vijfentwintigjarige huwelijksfeest van Hare Majesteit de Koningin
en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Claus der Nederlanden op 10 maart 1991.
Opmerking: De Munt wet 1987 voorziet verder in de mogelijke vaststelling van besluit(en)
om munten, stempels en ontwerpen van stempels voor munten niet aan ’s-Rijks Munt te
laten vervaardigen (op basis van artikel 6, lid 3).
Waardering: B (1)
[8]
Handeling: Het vaststellen, intrekken en wijzigen van Ministeriële regelingen, waarin
de Minister bepaalt welk deel van de uit te geven zilveren tienguldenstukken uitsluitend
op bestelling bij ’s Rijks Munt verkrijgbaar zal zijn op door hem vast te stellen
voorwaarden en tegen door hem vast te stellen prijzen.
Periode: 1972–1987
Grondslag: Muntwet 1948, art. 4, lid 4
Produkt: Ministeriële regelingen :
1. Beschikking van 8 augustus 1973, Nr. A 73 – 15347, Stcrt. 9 augustus 1973, Nr.
153, houdende vaststelling van de voorwaarden waarop en de prijs waarvoor de tienguldenstukken
als bedoeld in artikel 4, lid 2, van de Muntwet 1948, die uitsluitend op bestelling
bij ’s Rijks Munt verkrijgbaar zijn, kunnen worden verkregen.
2. Beschikking van 9 april 1974, Nr. A 74 – 5692, Stcrt. 10 april 1974, Nr. 71, houdende
vaststelling van de oplaag van numismatische jubileumtientjes.
Waardering: B (1)
[9]
Handeling: Het opstellen van jaarlijkse overzichten waarin wordt meegedeeld hoeveel
van elke muntsoort er in het afgelopen jaar voor rekening zowel van bijzondere personen
als van het Rijk is aangemunt en van Rijkswege is ingetrokken, ter publicatie in de
Staatscourant.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Muntwet 1901, art. 15
Produkt: Jaaroverzichten
Waardering: B (3)
[10]
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van algemene
maatregelen van bestuur
Periode: 1940–
Grondslag: Muntwet 1901, art. 18; art. 19; art. 23
Muntwet 1909, art. 2; art. 3; art. 4; art. 12
Muntwet 1948, art. 10, lid 2; art. 12, lid 1
Muntwet 1955, art. 4; art. 6
Muntwet 1987, art. 3; art. 4, lid 1; art. 8, lid 1; art. 8, lid 2
Produkt: AMvB’s :
– op basis van artikel 18 van de Muntwet 1901
1. Besluit van 12 december 1901, Stb. 265, regelende de wijze van intrekking van munten,
die ingevolge artikel 18, eerste lid, der Muntwet 1901 moeten worden ingetrokken en
vermunt.
– op basis van artikel 19 van de Muntwet 1901
2. Besluit van 29 juni 1911, Stb. 198, waarbij … de gemeenten zijn aangewezen, waar
de bepaling van artikel 19, eerste lid der Muntwet 1901 niet geldt.
– op basis van artikel 10, lid 2, van de Muntwet 1948
3. Besluit van 31 juli 1948, Stb. I 349, tot uitvoering van artikel 10, lid 1, der
Muntwet 1948 (het intrekken en ontmunten van beschadigde, c.q. voor de omloop ongeschikt
geworden munten).
– op basis van artikel 12, lid 1, van de Muntwet 1948, tot uitvoering van artikel
4. Besluit van 15 september 1948, Stb. I 416, 12, lid 1, der Muntwet 1948 (het stellen
van regels inzake het buiten omloop stellen van anders dan uit goud geslagen munten
welke niet in de wet zijn voorzien, en van ingevolge bezettingsregelingen geslagen
zinken munten).
5. Besluit van 18 juli 1950, Stb. K 296, ter uitvoering van artikel 12, lid 1, der
Muntwet 1948 (het stellen van regels inzake het buiten omloop stellen van munten).
6. Besluit van 12 september 1952, Stb. S 467, ter uitvoering van artikel 12, lid 1,
der Muntwet 1948 (het stellen van regels inzake het buiten omloop stellen van munten).
7. Besluit van 11 september 1953, Stb. 450, regelende de buitenomloopstelling van
de zinken dubbeltjes en de overeenkomstig de Muntwet 1901 geslagen bronzen centen.
8. Besluit van 16 februari 1955, Stb. 53, regelende de buitenomloopstelling van de
overeenkomstig de Muntwet 1901 geslagen gangbare zilveren guldens.
9. Besluit van 3 oktober 1958, Stb. 463, regelende de buitenomloopstelling van de
overeenkomstig de Muntwet 1901 geslagen gangbare zilveren rijksdaalders.
10. Besluit van 11 januari 1960, Stb. 3, regelende de buitenomloopstelling van de
overeenkomstig de Muntwet 1901 geslagen gangbare zilveren dubbeltjes.
– op basis van artikel 3 en artikel 4, lid 1, van de Muntwet 1987
11. Besluit van 3 november 1987, Stb. 507, houdende vaststelling van de bedragen tot
welke de munten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Muntwet 1987 de hoedanigheid
van wettig betaalmiddel hebben, en vaststelling van de materialen waaruit deze munten
zijn vervaardigd, alsmede de gewichten en afmetingen van deze munten.
12. Besluit van 15 maart 1990, Stb. 156, houdende vaststelling van de bedragen tot
welke de munten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Muntwet 1987 de hoedanigheid
van wettig betaalmiddel hebben, en vaststelling van de materialen waaruit deze munten
zijn vervaardigd, alsmede de gewichten en afmetingen van deze munten.
AMvB’s :
– op basis van artikel 4 van de Wet 1901
1. Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van den inrichting van
’s Rijksmunt
– op basis van artikel 12 van de Wet 1901
2. Besluit van 19 maart 1910, Stb. 88, tot uitvoering van artikel 12 der wet van 28
mei 1901, Stb. 130, etc. (Besluit tot regeling van het onderzoek van munten door de
Commissie voor het Muntwezen).
– op basis van artikel 2 en 3 van de Wet 1901
3. Besluit van 20 januari 1913, Stb. 35, regelende de voorwaarden, waaronder voor
rekening van anderen dan het Rijk aan ’s Rijks Munt kan worden gemunt, medailles kunnen
worden geslagen en muntstempels of medaillestempels kunnen worden vervaardigd.
– indirect op basis van artikel 12, lid 2, van de Wet 1901
4. Besluit van den 30sten december 1933, Stb. 811, regelende de kosten van aanmunting
ten behoeve het Rijk, van Nederlands-Indië, van Suriname en van Curaçao.
N.B. In de aanhef van dit Besluit wordt verwezen naar artikel 2, tweede lid, van de
Wet houdende bepalingen omtrent het toezicht en de zorg over de zaken der Munt, naar
de Muntwet 1901, naar de Indische Muntwet 1912, naar het gewijzigde Besluit van 20
januari 1913, Stb. 35, en naar het Besluit van 3 februari 1913, Stb. 90, gewijzigd
bij Besluit van 2 september 1919, Stb. 128.
– indirect op basis van artikel 3, lid 3, van de Wet 1901
5. Besluit van
N.B. In de aanhef van dit Besluit wordt verwezen naar artikel 3, derde lid, van de
Wet houdende bepalingen omtrent het toezicht en de zorg over de zaken der munt; dit
artikel voorziet in het bij AMvB stellen van voorwaarden inzake de vervaardiging van
muntstempels; over stempels ‘geen muntstempels of medaillestempels zijnde’ en hulpmiddelen
geen stempels zijnde wordt in dat artikel niet expliciet gesproken; deze AMvB vloeit
dus niet direct uit dat artikel voort.
Vgl. Besluit van 20 jauari 1913, Stb. 35, regelende de voorwaarden, waaronder voor
rekening van anderen dan het Rijk aan ’s Rijks Munt kan worden gemunt, medailles kunnen
worden geslagen en muntstempels of medaillestempels kunnen worden vervaardigd; in
de aanhef van dit besluit wordt weer verwezen naar het Besluit van 1911.
– op basis van artikel 4 van de Wet 1955
6. Besluit van 24 december 1957, Stb. 560, houdende nadere regeling omtrent de inrichting
van de dienst van ’s Rijks Munt.
– op basis van artikel 6 van de Wet 1955
7. Besluit van 24 december 1957, Stb. 561, tot vaststelling van de voorwaarden, waaronder
voor rekening van anderen dan Nederland aan ’s Rijks Munt bepaalde werkzaamheden verricht
kunnen worden.
Opmerking: Verder biedt de Muntwet 1901 de mogelijkheid tot het uitvaardigen van algemene
maatregelen van bestuur tot aanwijzing van gemeenten, waar gelegenheid wordt gegeven
tot verwisseling van munten, die in Duitsland en van munten, die in België in de publieke
kassen worden aangenomen, gedurende een maand na het in werking treden van deze wet
(op basis van artikel 23).
De Muntwet van 1987 voorziet verder in de mogelijkheid van vaststelling van algemene
maatregelen van bestuur tot regeling van de buitenomloopstelling van munten met de
hoedanigheid van wettig betaalmiddel (op basis van artikel 8, lid 1) en algemene maatregelen
van bestuur waarin regels ingesteld worden inzake de inwisseling van buitenomloopgestelde
munten tegen vergoeding van de vroegere nominale waarde gedurende drie maanden (op
basis van artikel 8, lid 2).
Waardering: B (1/4)
[11]
Handeling: Het publiceren van jaarlijkse verslagen omtrent de werkzaamheden aan ’s
Rijks Munt en de toestand van het Nederlandse muntwezen.
Periode: 1987–
Grondslag: Muntwet 1987, art. 12
Produkt; Jaarverslagen
Waardering: B (3)
[20]
Handeling: Het binnen de in artikel 1 van het Besluit bepaalde grenzen vaststellen
van de bedragen, voor welke de aldaar genoemde munten worden geslagen.
Periode: 1948–1987
Grondslag: Besluit van 13 juli 1948, Stb. I 294, houdende vaststelling van de bedragen
tot welke ’s Rijks munten, bedoeld in artikel 2, onder 1 b en c van de Muntwet 1948,
mogen worden geslagen;
Besluit van 7 juli 1954, Stb. 302, houdende vaststelling van maximum-aanmuntingsbedragen
voor guldens, kwartjes, dubbeltjes, stuivers en centen, alsmede voor gouden dukaten
Produkt: Ministeriële regelingen, o.a.
1. Beschikking van 18 september 1948, Nr. 33
2. Beschikking van 17 maart 1949, Nr. 224
3. Beschikking van 2 juli 1949. Nr. 68
4. Beschikking van 13 maart 1950, Nr. 81
5. Beschikking van 24 oktober 1950, Nr. 198
6. Beschikking van 22 januari 1951, Nr. 169
7. Beschikking van 19 maart 1951, Nr. 252
8. Beschikking van 6 juni 1951, Nr. 213
9. Beschikking van 28 juli 1951, Nr. 60
10. Beschikking van 26 oktober 1951, Nr. 226
11. Beschikking van 13 december 1951, Nr. 211
12. Beschikking van 27 juni 1952, Nr. 138
13. Beschikking van 10 januari 1953, Nr. 156
14. Beschikking van 2 mei 1953, Nr. 156
15. Beschikking van 5 augustus 1953, nr. 189
16. Beschikking van 11 augustus 1953, nr. 130
17. Beschikking van 22 januari 1954, Nr. 129
18. Beschikking van 8 juni 1954, Nr. G 176
19. Beschikking van 23 augustus 1954, Nr. G 2244
20. Beschikking van 23 december 1954, Nr. G 5520
21. Beschikking van 5 april 1955. Nr. G 8664
22. Beschikking van 25 november 1955, Nr. B 23341
23. Beschikking van 5 oktober 1956, Nr. B/611008
24. Beschikking van 2 februari 1983, Nr. 383 – 1451, Stcrt. 1983, Nr. 25
N.B. Het onder ‘regelgeving’ genoemde besluit van 7 juli 1954 werd ingetrokken in
1983 (zie handeling 7, produkt 16). De navolgende regelingen zijn echter van dezelfde
strekking en verwijzen direct naar het in die besluiten genoemde artikel 5 van de
Muntwet 1948
25. Beschikking van 18 april 1984, Nr. 384 – 4846, Stcrt. 24 april 1984, Nr. 80
26. Beschikking van 7 maart 1986, Nr. 386 – 1962, Stcrt. 18 maart 1986, Nr. 54
Waardering: B (5)
[21]
Handeling: Het verlengen/weer openstellen van de termijnen waarbinnen gelegenheid
bestaat tot het omwisselen van munten.
Periode: 1948–(…)
Grondslag: Besluit van 15 september 1948, Stb. I 416, art. 2, lid 2; Besluit van 18
juli 1950, Stb. K 296; Besluit van 12 september 1952, Stb. 467; Besluit van 11 september
1953, Stb. 450; Besluit van 16 februari 1955, Stb. 53; Besluit van 3 oktober 1958,
Stb. 463; Besluit van 11 januari 1960, Stb. 3
Produkt: Ministeriële regelingen, o.a.
1. Beschikking van 28 april 1949, Nr. 268
2. Beschikking van 19 februari 1951, Nr. 108
3. Beschikking van 12 februari 1954, Nr. 224
4. Beschikking van 5 maart 1956, Nr. B 6/2438
5. Beschikking van … 1959, Nr. …
6. Beschikking van 23 augustus 1960, Nr. AO/11971, Stcrt. 5 september 1960, Nr. 171
Waardering: B (5)
[22]
Handeling: Het verstrekken van vergoedingen aan De Nederlandsche Bank in verband met
werkzaamheden door de Bank verricht in het kader van de inwisseling van munten.
Periode: 1993–
Grondslag: Besluit van 23 december 1992, Stb. 720, tot uitvoering van artikel 7 van
de Muntwet 1987 inzake inwisseling van munten, art. 2.b
Produkt: Vergoedingen
Waardering: V, 10 jaar na uitbetaling
[34]
Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren van de controle (en hun plaatsvervangers)
van ’s Rijks Munt, alsmede van leden van de Commissie voor het Muntwezen, die onderzoeken
of de door ’s Rijks Munt vervaardigde munten aan de wettelijke eisen van gewicht en
gehalte voldoen.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Muntwet 1909, art. 7, art. 11
Produkt: Beschikkingen inzake benoeming
Opmerking: Wanneer sprake is van rechtspositionele verhoudingen moet gebruik worden
gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt).
Waardering: V, 10 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
[35]
Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren der controle van ’s Rijks Munt, alsmede het
aanwijzen van (onafhankelijke) deskundigen die onderzoeken of de door ’s Rijks Munt
afgeleverde nieuwe munten, dan wel monsters van gouden en/of zilveren munten, aan
de wettelijke eisen van gewicht en gehalte voldoen.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Muntwet 1955, art. 7; art. 8
Produkt: Ministeriële regelingen, o.a.
-
1. Beschikking van 30 december 1957, Nr. B 7/14675, inzake aanwijzing van ambtenaren
bedoeld in artikel 7, tweede lid en in artikel 8, eerste lid, en van de deskundige
bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet van 22 december 1955, Stb. 618
Opmerking: Wanneer sprake is van rechtspositionele verhoudingen moet gebruik worden
gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt).
Waardering: V, 10 jaar
[36]
Handeling: Het op basis van door ’s Rijks Munt danwel (externe) deskundigen verrichte
controles vaststellen of de door ’s Rijks Munt vervaardigde nieuwe Nederlandse munten,
danwel (monsters van) gouden en/of zilveren munten aan de wettelijke eisen van gewicht
en gehalte voldoen.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Wet 1955, artikel 7; artikel 8
Produkt: Processen-verbaal inzake de goedkeuring van munten
Waardering: V, 5 jaar na controle
[37]
Handeling: Het opstellen van jaarlijkse verslagen (‘aan Ons’) omtrent de toestand
van het Nederlands muntwezen.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Muntwet 1955, art. 11
Produkt: Jaarverslagen Nederlands muntwezen
Waardering: B (3)
[38]
Handeling: Het aanwijzen van de leden van de Commissie voor benoeming tot essaieur
van ’s Rijks Munt of van de controle bij ’s Rijks Munt.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Muntwet 1909, art. 10
Produkt: Beschikking inzake benoeming
Opmerking: Wanneer sprake is van rechtspositionele verhoudingen moet gebruik worden
gemaakt van de selectielijst voor personeelsdossiers van de rijksoverheid (P-direkt).
Waardering: V, 10 jaar
B 6 voor de periode 1940–1945
[39]
Handeling: Het benoemen van ’s Rijks Muntmeester en het voorzien in de waarneming
van zijn functie bij diens afwezigheid.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Muntwet 1955, art. 2, lid 2
Produkt: Beschikkingen (of koninklijke besluiten?) inzake benoeming
Waardering: B (4)
[49]
Handeling: Het goedkeuren van de door ’s Rijks Muntmeester vastgestelde instructies
voor de uitvoering van de werkzaamheden aan ’s Rijks Munt.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting
van ’s Rijks Munt, art. 7
Produkt: Ministeriële regelingen
Waardering: B (5)
[50]
Handeling: Het vaststellen van de bedragen waarvoor de muntmeester zekerheden ten
behoeve van de staat dient te stellen.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 23 september 1909, Stb. 318, houdende regeling van de inrichting
van ’s Rijks Munt, art. 31
Product: Ministeriële regelingen
Waardering: V, 10 jaar na einde zekerheidstelling
[51]
Handeling: Het opstellen van jaarlijkse opgaven van de soorten en de hoeveelheden
der in het afgelopen jaar nieuw vervaardigde en van ’s Rijks Munt afgeleverde munten,
ter toezending aan de Commissie van het Muntwezen.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 19 maart 1910, Stb. 88, tot uitvoering van artikel 12 der wet
van 28 mei 1901, Stb. 130 (Besluit tot regeling van het onderzoek van munten door
de Commissie van het Muntwezen), art. 7
Product: Jaaropgaven
Waardering: B (3)
[52]
Handeling: Het doen van mededeling aan de Minister van Koloniën van de soorten en
van de hoeveelheden van de ten behoeve van de koloniën of bezittingen vervaardigde
munten die de Commissie van het Muntwezen aan een onderzoek wil onderwerpen.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 19 maart 1910, Stb. 88, art. 9, tot uitvoering van artikel
12 der wet van 28 mei 1901, Stb. 1930 (Besluit tot regeling van het onderzoek van
munten door de Commissie van het Muntwezen).
Product: Correspondentie, overzichten
Waardering: V, 5 jaar na mededeling
[53]
Handeling: Het verlenen van machtigingen tot en het per geval vaststellen van de voorwaarden
waaronder aan ’s Rijks Munt het aanmunten van species (art. 16) of het vervaardigen
van muntstempels (art. 26) voor rekening van buitenlandse regeringen kan plaatsvinden.
Periode: 1940–1957
Grondslag: Besluit van 20 januari 1913, Stb. 35, art. 16; art. 26 (gewijzigd bij Besluit
van 11 april 1935, Stb. 184; Besluit van 3 september 1951, Stb. 412; ingetrokken 1957,
Stb. 561)
Product: Beschikkingen, o.a.
1. Besluit van 23 januari 1951, nr. 18 (Indonesië)
2. Besluit van 13 juni 1951, nr. 13 (Indonesië)
3. Besluit van 31 januari 1952, nr. 10 (Indonesië)
4. Besluit van 6 mei 1952. nr. 31 (Indonesië)
5. Besluit van 9 januari 1953, nr. (Libanon)
6. Besluit van 22 september 1954, nr. (Venezuela/Uruguay)
Waardering: B (5)
[54]
Handeling: Het per muntsoort vaststellen van de hoeveelheden te verpakken goedgekeurde
munten.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Besluit van 24 december 1957, Stb. 560, art. 26, lid 1 (gewijzigd bij Besluit
van 19 maart 1970, Stb. 120; Besluit van 30 juni 1982, Stb. 422; Besluit van 18 mei
1983, Stb. 246)
Product: Ministeriële regelingen, o.a.
– Beschikking van 2 januari 1958, Nr. B 6/14634
– Beschikking van 12 maart 1970, Nr. A 70 – 3629
– Beschikking van 2 februari 1983, Nr. 383 – 1452
Waardering: V, 10 jaar na vervallen
[55]
Handeling: Het vaststellen van het muntloon voor de aanmaak van gouden dukaten.
Periode: 1958–1982
Grondslag: Besluit van 24 december 1957, Stb. 561, art. 1, lid 1 (gewijzigd bij Besluit
van 11 december 1975)
Product: Ministeriële regelingen, o.a.
– Beschikking van 22 juli 1960, Nr. A 0 – 9273, Stcrt. 25 juli 1960, Nr. 141
– Beschikking van 30 juni 1971, Nr. A 71 – 9364, Stcrt. 6 juli 1971, Nr. 127
– Beschikking van 29 december 1975, Nr. 37 – 507169, Stcrt. 30 december 1975, Nr.
251
Waardering: V, 10 jaar na vervallen
[56]
Handeling: Het vaststellen van richtlijnen voor het opstellen van prijscalculaties
door ’s Rijks Muntmeester voor de aanmaak van munten, niet genoemd in artikel 2 van
de Muntwet, van medailles en van stempels.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Besluit van 24 december 1957, Stb. 561, art. 2 (gewijzigd bij Besluit van
11 december 1975, Stb. 683; besluit van 18 mei 1983, Stb. 247)
Product: Ministeriële regelingen
Waardering: B (5)
[57]
Handeling: Het verlenen van machtigingen aan ’s Rijks Munt voor de aanmaak van munten
en stempels van munten, niet genoemd in artikel 2 van de Muntwet, en het goedkeuren
van de voorwaarden voor de aanmaak van die munten en muntstempels.
Periode: 1958–1987
Grondslag: Besluit van 24 december 1957, Stb. 561, art. 3 (gewijzigd bij Besluit van
11 december 1975, Stb. 683; besluit van 18 mei 1983, Stb. 247)
Product: Beschikkingen, machtigingen
Waardering: B (5)
[76]
Handeling: Het stellen van nadere regels (lid 3) inzake, danwel het stellen van een
termijn voor (lid 1), de inlevering van buiten omloop gestelde zilveren rijksdaalders
en zilveren guldens.
Periode: 1972–
Grondslag: Wet van 29 juni 1972, Stb. 347, houdende buitenomloopstelling van zilveren
guldens en rijksdaalders, art. 2, lid 1, art 2, lid 3
Product: Ministeriële regelingen, zoals :
– Beschikking van 12 december 1972, Nr. A 72 – 21713, Stcrt. 14 december 1972, Nr.
244
– Beschikking van 21 juni 1973, nr. A 73 – 11911, Stcrt. 22 juni 1973, Nr. 119
– Beschikking van 4 december 1973, nr. A 73 – 23722, Stcrt. 5 december 1973, Nr. 236
Waardering: B (5)
[80]
Handeling: Het stellen van nadere regels inzake de inwisseling van buitenomloop gestelde
centen en de vergoeding daarvan tegen de nominale waarde.
Periode: 1982–
Grondslag: Wet van 14 oktober 1982, Stb. 593, houdende buitenomloopstelling van de
cent en afschaffing van het recht van aanmunting van gouden dukaten, art. II
Product: Ministeriële regelingen, o.a.
– Beschikking van 7 februari 1983, Nr. 383 – 1450, Stcrt. 8 februari, Nr. 27
Waardering: B (5)
[82]
Handeling: Het bij beschikking verlenen van toestemming voor het aanmaken, uitgeven,
aannemen of doorgeven van hulpgeld.
Periode: 1941–1945
Grondslag: Besluit van den 21sten oktober 1941, betreffende de circulatie van niet
geautoriseerde betaalmiddelen, Verordeningenblad Nr. 206/1941, art. 1
Product: Beschikkingen
Opmerking: Onder hulpgeld wordt verstaan alles wat bestemd of geschikt is om in een
min of meer beperkte kring van persoenen als betaalmiddel te worden gebezigd, in het
bijzonder penningen, bonnen, betaalzegels, spaarzegels en andere voorwerpen met gelijke
functie.
Waardering: B (6)
[83]
Handeling: Het verlenen van vergunningen tot het niet na komen van de verplichting
tot inlevering van zilveren rijksdaalders, guldens, halve guldens, vijf-en-twintig-centstukken
en tien-centstukken, nikkelen stuivers, bronzen twee-en-een-halve-centen en centen.
Periode: 1942–1945
Grondslag: Besluit van de secretarissen-generaal der departementen van financiën en
van justitie van 21 september 1942, Stcrt. 1942, Nr. 183, betreffende de inlevering
van buitenomloopgestelde munten, art. 1, lid 3
Product: Beschikkingen
Waardering: B (6)
[84]
Handeling: Het verbeurd verklaren van buiten omloop gestelde munten, die niet binnen
de gestelde termijn zijn ingeleverd en waarvoor geen ontheffing van inlevering is
verstrekt.
Periode: 1942–1945
Grondslag: Besluit van de secretarissen-generaal der departementen van financiën en
van justitie van 21 september 1942, Stcrt. 1942, Nr. 183, betreffende de inlevering
van buitenomloopgestelde munten, artikel 2, lid 1
Product: Processen-verbaal
Waardering: B (6)
[87]
Handeling: Het controleren of buiten ’s Rijks Munt geslagen munten van het Rijk in
Europa, alvorens zij in omloop worden gebracht, voldoen aan de wettelijke vereisten
in de Muntwet 1901 gesteld.
Periode: 1944–(…)
Grondslag: Besluit van 20 juli 1944, Stb. E 54, houdende bijzondere voorzieningen
tot het aanmunten van zilveren teeken- en pasmunt buiten ’s Rijks Munt en voor het
in omloop brengen van deze munt, art. 3
Product: Controlerapporten
Waardering: V, 5 jaar na controle
[88]
Handeling: Het vaststellen van alle nodig geachte bepalingen met betrekking tot de
zuivering van het geldwezen.
Periode: 1945– (…)
Grondslag: Besluit van 3 augustus 1945, Stb. F 183, houdende vaststelling van het
Machtigingsbesluit Geldzuivering, artikel 1
Product: Ministeriële regelingen, o.a.
1. Beschikking van 20 september 1945, Stb. F 178, houdende verbod tot het oppotten
of opgepot houden van zinken pasmunt.
2. Beschikking van 22 september 1945, Stb. F 183, houdende vaststelling van de Zuiveringsbeschikking
zilveren, nikkelen, bronzen en zinken munten.
gewijzigd bij:
2a. Beschikking van 20 november 1945, Stb. F 297.
3. Beschikking van 20 november 1945, Stb. 296, houdende intrekking van de beschikking
van 20 september 1945
Opmerking: De Minister werd daartoe gemachtigd voor een periode van een jaar.
Waardering: B (1)
[89]
Handeling: Het in beslag nemen en verbeurd verklaren van zilveren, nikkelen, bronzen
en zinken munten waarvan vermoed wordt dat zij, hetzij bij wijze van betaling, hetzij
op enige andere wijze, anders dan tegen nominale waarde zullen worden overgedragen,
of door versmelting, verminking of anderszins aan hun bestemming zullen worden onttrokken
(zonder dat daarvoor toestemming is verleend – Besluit van 20 november).
Periode: 1945–
Grondslag: Beschikking van 22 september 1945, Stb. F 183, artikel 3; Beschikking van
20 november 1945, Stb. 297
Product: Processen-verbaal
Waardering: V, 20 jaar na datum van verbeurdverklaring
[90]
Handeling: Het onder voorwaarden verlenen van vergunningen tot het overdragen, hetzij
bij wijze van betaling, hetzij op enige andere wijze, van ’s Rijks munten in zilver,
nikkel, brons en zink anders dan tegen nominale waarde, of tot het onttrekken van
dergelijke munten aan hun bestemming door versmelting, verminking of anderszins.
Periode: 1945– (…)
Grondslag: Beschikking van 20 november 1945, Stb. 297, artikel 1
Product: Vergunningen, beschikkingen
Waardering: V, 20 jaar na vervallen van de vergunning
[91]
Handeling: Het vaststellen van beschikkingen tot instelling van adviescommissies op
het terrein van het muntwezen.
Periode: 1945–
Product: Beschikkingen
Waardering: B (4)
10.1.3. Bankbiljetten.
Zie ook paragraaf 10.1.1 Algemene handelingen
[100]
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetgeving
inzake bankbiljetten.
Periode: 1940–
Grondslag: Grondwet, art. 106 (sinds 1983)
Product: Wetten
Opmerking: Vóór 1983 bevatte de grondwet geen bepalingen die betrekking hadden op
bankbiljetten.
Waardering: B (1)
[101]
Handeling: Het voorbereiden en vaststellen van beleidsnota’s inzake de uitgifte en
circulatie van bankbiljetten.
Periode: 1940–
Product: Beleidsnota’s
Opmerking: Het opstellen van beleidsnota’s is als zodanig niet in de Grondwet opgenomen.
Het maakt echter deel uit van de voorbereiding van de totstandkoming van wet- en regelgeving.
Waardering: B (1)
[104]
Handeling: Het opstellen van bijzondere wetten krachtens welke (een) circulatiebank(en)
mag(mogen) worden opgericht en/of buitenlandse circulatiebanken hun bankbiljetten
hier te lande in omloop mogen brengen.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Bankwet 1937, art. 1
Waardering: B (1)
[105]
Handeling: Het vaststellen, wijzigen en intrekken van besluiten tot vaststelling van
dagen waarop de kantoren van De Nederlandsche Bank niet zullen worden opengesteld
voor het verwisselen van bankbiljetten.
Periode: 1965–
Grondslag: Bankwet 1948, artikel 11, lid 2 (zoals gewijzigd bij Wet van 9 december
1965, Stb. 566 – toevoeging artikel 11, lid 2)
Product: Ministeriële regelingen, o.a.
– Besluit van 13 maart 1968, Nr. 62, Stcrt. 28 maart 1968, Nr. 63 (… inzake aanwijzing
van de Goede Vrijdag als dag, waarop de kantoren van De Nederlandsche Bank N.V., niet
zullen worden opengesteld voor het verwisselen van bankbiljetten).
– Besluit van 24 april 1975, Nr. 38, Stcrt. 1 mei 1975, Nr. 83 (Sluitingsdagen kantoren
Nederlandsche Bank voor het verwisselen van bankbiljetten).
Waardering: V, 10 jaar na vervallen
[106]
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene
maatregelen van bestuur, waarbij in geval van oorlog of oorlogsgevaar de verplichting
der Nederlandsche Bank tot betaling harer bankbiljetten wordt opgeschort, met vaststelling
van de termijn voor welke die opschorting zal gelden.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Bankwet 1937, artikel 19
Product: Ministeriële regelingen, algemene maatregelen van bestuur inzake de verlenging
van de termijn
Opmerking: De in de AMvB gestelde termijn kan door de Minister worden verlengd zo
dikwijls als dat naar zijn oordeel nodig is.
Waardering: B (6)
[107]
Handeling: Het verlenen van machtigingen aan de directie van De Nederlandsche Bank
om houders van bankbiljetten op te roepen deze ter inwisseling aan te bieden en het
vaststellen van de termijn waarbinnen die aanbieding moet geschieden.
Periode: 1940–
Grondslag: Bankwet 1937, art. 22, lid 1 en 2
Bankwet 1948, art. 14, lid 1 en 2
Product: Ministeriële regelingen, machtigingen
Waardering: B (5)
[108]
Handeling: Bw. 1937 – Het op voordracht van de directie der Bank bij Koninklijk Besluit
vaststellen van de verhouding, waarin het gezamenlijk bedrag van bankbiljetten, bankassignatiën
en rekening-courant saldo’s door munt of muntmateriaal (... dan wel door saldo’s bij
banken in het buitenland of door buitenlands betaalbare cheques, wisselbrieven, ander
handelspapier en schatkistpapier / Besluit 1942) moet zijn gedekt; het vaststellen,
wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten omtrent de dekking van het gezamenlijk
bedrag der omloopende bankbiljetten, bankassignatiën en rekening-courant saldo’s bij
de Nederlandsche Bank (artikel 3, lid 2, van het Besluit van 1 oktober 1945).
Bw. 1948 – Het bij wet vaststellen van regels inzake het geven van voorschriften omtrent
de begrenzing van het gezamenlijk bedrag der omlopende bankbiljetten, bankassignatiën
en credit-saldi bij De Nederlandsche Bank, mede ter bevordering van een stabiele Nederlandse
geldeenheid.
Periode: 1940–
Grondslag: Bankwet 1937, art. 23, gewijzigd bij Besluit van de secretaris-generaal
van het departement van Financiën van 26 maart 1942, Stcrt. Nr. 62. Het artikel werd
opnieuw gewijzigd bij besluit van 1 oktober 1945, Stb. F 204;
Bankwet 1948, art. 17.
Wet van 11 januari 1956, Stb. 29, houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 17
van de Bankwet 1948, art. 3
Product: K.B.’s, wetten o.a.
– Besluit van 26 maart 1940, Stb. 482, tot nadere vaststelling van de verhouding bedoeld
bij artikel 23 van de Bankwet 1937.
– Wet van 11 januari 1956, Stb. 29, houdende bepalingen ter uitvoering van artikel
17 van de bankwet 1948.
Ministeriële regelingen, o.a.
Besluit van 27 juni 1956, Stb. 357, houdende voorschriften omtrent de begrenzing van
het gezamenlijk bedrag der omlopende bankbiljetten… etc.
Opmerking: Artikel 16 van de Noodwet financieel verkeer bepaalt dat de voorschriften
uit hoofde van artikel 17 van de Bankwet 1948 in geval van bijzondere omstandigheden
buiten toepassing blijven.
De handeling betreft de beheersing van de geldcirculatie.
Waardering: B (5)
[117]
Handeling: Het uitvaardigen van de ter uitvoering en aanvulling van deze Verordening
noodzakelijke bepalingen.
Periode: 1943–1945
Grondslag: Verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
van 13 maart 1943, Verordeningenblad Nr. 29/1943, betreffende de waardeloosverklaring
der bankbiljetten van 500 en 1000 gulden, art. 6
Product; Regelingen, o.a.
– Besluit van den secretaris-generaal van het departement van Financiën van 21 juli
1943, Stcrt. Nr. 147, tot aanvulling van de Verordening van den Rijkscommissaris voor
het bezette Nederlandsche gebied betreffende waardeloosverklaring der bankbiljetten
van 500 en van 1000 gulden (Eerste aanvullingsbesluit waardeloosverklaring bankbiljetten)
– Besluit van den secretaris-generaal van het departement van Financiën van 21 juli
1943, Stcrt. Nr. 147, tot aanvulling van de Verordening van den Rijkscommissaris voor
het bezette Nederlandsche gebied betreffende waardeloosverklaring der bankbiljetten
van 500 en van 1000 gulden (Tweede aanvullingsbesluit waardeloosverklaring bankbiljetten)
Opmerking: Beide besluiten traden met terugwerkende kracht in werking op 14 maart
1943.
Waardering: B (5)
[124]
Handeling: Het in uitzonderingsgevallen, volgens eigen oordeel, na 31 maart 1943 doen
aannemen en na 15 april 1943 ter inwisseling aan De Nederlandsche Bank doen overleggen
van bankbiljetten van 500 en van 1000 gulden van in het binnenland gevestigde eigenaren.
Periode: 1943–(…)
Grondslag: Besluit van den secretaris-generaal van het departement van Financiën van
21 juli 1943, Stcrt. Nr. 147, tot aanvulling van de Verordening van de Rijkscommissaris
voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende de waardeloosverklaring der bankbiljetten
van 500 en 1000 gulden (Eerste aanvullingsbesluit waardeloosverklaring bankbiljetten),
art. 1
Product; Beschikkingen
Waardering: B (6)
[127]
Handeling: Het beslissen omtrent de gevallen waarin en de wijze waarop verrekening
van de in artikel 3, derde lid, der Verordening Nr. 29/1943 bedoelde andere schulden aan de staat van de persoon, die de biljetten heeft ingeleverd,
dient te geschieden.
Periode: 1943–1945
Grondslag: Besluit van den secretaris-generaal van het departement van Financiën,
Stcrt. Nr. 147, ter uitvoering en aanvulling van de Verordening van de Rijkscommissaris
voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende waardeloosverklaring der bankbiljetten
van 500 en van 1000 gulden (Tweede aanvullingsbesluit waardeloosverklaring bankbiljetten),
artikel 7, lid 3
Product; Beschikkingen
Waardering: B (6)
[128]
Handeling: Het in bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet komen aan onbillijkheden
van overwegende aard, welke zich bij de uitvoering van hetgeen bij of krachtens de
Verordening Nr. 29/1943 is bepaald, mochten voordoen.
Periode: 1943–1945
Grondslag: Besluit van den secretaris-generaal van het departement van Financiën,
Stcrt. Nr. 147, ter uitvoering en aanvulling van de Verordening van de Rijkscommissaris
voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende waardeloosverklaring der bankbiljetten
van 500 en van 1000 gulden (Tweede aanvullingsbesluit waardeloosverklaring bankbiljetten),
art. 9
Product; Beschikkingen
Waardering: B (6)
[129]
Handeling: Het stellen van nadere regels ten aanzien van a) de inlevering van de waardeloos
verklaarde bankbiljetten van fl. 500 en fl. 1000, en b) de inwisseling van onder a
bedoelde bankbiljetten, voor zover de eigenaar der bankbiljetten bewijst dat hij sedert
13 maart 1943 onafgebroken eigenaar is geweest, resp. voor zover de eigenaar der biljetten
bewijst dat hij de biljetten na 13 maart 1943 krachtens erfopvolging heeft verworven
van degene die op 13 maart 1943 eigenaar was, en dat hij sedert die verwerving onafgebroken
eigenaar is geweest.
Periode: 1945–(…)
Grondslag: Besluit van 10 juli 1945, Stb. F 121, houdende nadere voorschriften betreffende
de waardeloos verklaarde bankbiljetten van fl. 500 en fl. 1000, art. 1
Product: Ministeriële regelingen
Waardering: B (6)
[131]
Handeling: Het per geval nader aangeven van doeleinden ter verrekening van de op een
geblokkeerde renteloze rekening gecrediteerde tegenwaarde van de ingeleverde bankbiljetten
van fl. 100 en door de Staat uitgegeven muntbiljetten van fl. 100.
Periode: 1945–(…)
Grondslag: Besluit van 5 juli 1945, Stb. F 115, betreffende ‘Besluit intrekking bank-
en muntbiljetten van honderd gulden’, art. 2, lid 3
Product: Beschikkingen
Waardering: V, 10 jaar na vaststelling
[132]
Handeling: Het verlenen van vergunningen tot gehele of gedeeltelijke overdracht van
de tegoeden op de geblokkeerde renteloze rekeningen, waarop de tegenwaarde is gecrediteerd
van ingeleverde bankbiljetten van fl. 100 en door de Staat uitgegeven muntbiljetten
van fl. 100.
Periode: 1945–(…)
Grondslag: Besluit van 5 juli 1945, Stb. F 115, betreffende ‘Besluit intrekking bank-
en muntbiljetten van honderd gulden’, art. 2, lid 4
Product: Vergunningen, beschikkingen
Waardering: V, 10 jaar na verlening
[133]
Handeling: Het stellen van nadere voorschriften met betrekking tot de toepassing en
uitvoering van dit Besluit.
Periode: 1945–(…)
Grondslag: Besluit van 5 juli 1945, Stb. F 115, betreffende ‘Besluit intrekking bank-
en muntbiljetten van honderd gulden’, artikel 3
Product: Ministeriële regeling, o.a.
– Beschikking van den Minister van Financiën van 6 maart 1946, Stb. G 62, houdende
vaststelling van de Beschikking na-inlevering bank- en muntbiljetten en zilverbons
Waardering: B (5)
[138]
Handeling: Het beschikken op verzoeken van eigenaars van ingeleverde biljetten om
de tegenwaarde van die ingeleverde biljetten (deels) te vergoeden (op geblokkeerde
rekeningen).
Periode: 1946–(…)
Grondslag: Beschikking van de Minister van Financiën van 6 maart 1946, Stb. G 62,
houdende vaststelling van de beschikking na-inlevering bank- en muntbiljetten en zilverbons,
art. 2, lid 1
Product: Beschikkingen
Opmerking: De Minister kan deze bevoegdheid delegeren aan de Nederlandsche Bank.
Waardering: V, 10 jaar na vaststelling
[139]
Handeling: Het overnemen en wisselen in ponden van bankbiljetten van Nederlandse vluchtelingen
tot in de regeling gestelde maximale bedragen.
Periode: 1940–(…)
Grondslag: Besluit van 19 september 1940, Stb. A 13, houdende voorschrift ten aanzien
van de overneming door den Staat der Nederlanden van Bankbiljetten uitgegeven door
De Nederlandsche Bank
Waardering: B (6)