Beleidsregel ter uitvoering van artikel 6 van het Loodsplichtbesluit 1995

Geraadpleegd op 28-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2021 en zichtdatum 14-05-2024.
Geldend van 16-03-2018 t/m heden

Beleidsregel ter uitvoering van artikel 6 van het Loodsplichtbesluit 1995

De Havenmeester van Rotterdam, werkzaam bij het Havenbedrijf Rotterdam N.V., de Rijkshavenmeester Westerschelde, het algemeen bestuur van het openbaar lichaam Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied en de hoofdingenieur-directeur van de Directie Noord-Nederland van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat;

allen handelend als regionale autoriteit in de zin van het Loodsplichtbesluit 1995;

gelet op artikel 10 van de Scheepvaartverkeerswet, de artikelen 1, onderdelen j en k, en 6 van het Loodsplichtbesluit 1995 en artikel 3 juncto artikel 1, onderdeel a, onder 2°, 3°, 4° en 5°, van de Regeling bevoegde en regionale autoriteiten Loodsplichtbesluit 1995;

na consultatie en instemming van de regionale autoriteiten, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Loodsplichtbesluit 1995;

Besluiten vast te stellen:

Beleidsregel ter uitvoering van artikel 6 van het Loodsplichtbesluit 1995

Artikel 1

Met deze beleidsregel wordt nadere invulling gegeven aan de begrippen “constructie” en “gebruikt of zal worden gebruikt”, als bedoeld in artikel 1, onderdelen j en k, van het Loodsplichtbesluit 1995. Bij beoordeling door de regionale autoriteit van aanvragen als bedoeld in artikel 6, derde lid, van het Loodsplichtbesluit 1995 om als lage kruiplijn-coaster of binnen/buiten-schip te worden ingeschreven in het Register loodsplicht kleine zeeschepen worden bij toetsing de navolgende criteria aangehouden:

Binnen/buiten-schip (Loodsplichtbesluit 1995, artikel 1, onder j):

  • 1. Lengte over alles van minder dan 115 meter;

  • 2. Blijkens zijn constructie vergelijkbaar is met een binnenschip;

    • a. geringe diepgang: zomerdiepgang van minder dan of gelijk aan 5,5 meter;

    • b. lage opbouw (airdraft): hoogte van minder of gelijk aan 18 meter, gemeten van de kiel tot het hoogste vaste punt van het schip;

    • c. relatief lang en slank schip: verhouding lengte/breedte is groter of gelijk aan 6,0.

  • 3. Aangetoond wordt dat het schip gebruikt wordt of zal worden gebruikt voor de vaart op de binnenwateren die niet zijn opgenomen in de bijlage bij de Scheepvaartverkeerswet (dus op niet-loodsplichtige binnenwateren) en in een beperkt vaargebied op zee, in het bijzonder de kustwateren (binnen 200 nautische mijlen uit de kust).

Lage kruiplijn-coaster (Loodsplichtbesluit 1995, artikel 1, onder k):

  • 1. Lengte over alles van minder dan 115 meter;

  • 2. een zodanige vorm of constructie heeft dat het geschikt is voor de vaart op niet-loodsplichtige binnenwateren en daarvoor wordt gebruikt of zal worden gebruikt:

    • a. geringe diepgang: zomerdiepgang van minder dan of gelijk aan 5,5 meter;

    • b. lage opbouw (airdraft): hoogte van minder of gelijk aan 9,1 meter, gemeten vanaf de waterlijn op zomerdiepgang tot het hoogste vaste punt van het schip.

Artikel 2

Deze beleidsregel wordt met toelichting in de Staatscourant geplaatst en treedt in werking op de dag na die waarop deze in de Staatcourant is geplaatst.

Artikel 3

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel ter uitvoering van artikel 6 van het Loodsplichtbesluit 1995.

Aldus vastgesteld op 16 februari 2018.

De hoofdingenieur-directeur Zee en Delta van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat, tevens Rijkshavenmeester Westerschelde:

T. van de Gazelle

Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied,

namens deze:

M. van de Kerkhof,

(Rijks)havenmeester

De hoofdingenieur-directeur van de Directie Noord-Nederland van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat:

E. Slump

Namens dezen,

De Havenmeester van Rotterdam, werkzaam bij Havenbedrijf Rotterdam N.V.:

R.J. de Vries

Naar boven