A. Inleiding
Het subsidie-instrument Power of Women heeft een budget van 75 miljoen Euro en een looptijd van vijf jaar startend op 1 januari 2021. Het richt zich op capaciteitsversterking
van vrouwenrechtenorganisaties op het gebied van pleiten en beïnvloeden en het teweegbrengen
van maatschappelijke, economische en/of politieke transformatie om gelijke rechten,
kansen en veiligheid van vrouwen en meisjes te realiseren. Ten grondslag hieraan ligt
de executive summary Theory of Change Versterking Maatschappelijk Middenveld (zie annex 5).
De volgende doelstellingen zijn leidend voor dit programma:
-
1. Preventie en uitbanning van Sexual and Genderbased Violence (SGBV) tegen vrouwen en meisjes
-
2. Vergroten vrouwelijk leiderschap en deelname van vrouwen aan (politieke) besluitvorming
-
3. Economische empowerment en verbetering van het economische klimaat voor vrouwen
Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidieverstrekking in het kader van dit instrument
dient een aanvraag zich te richten op ten minste twee van deze drie doelstellingen.
De duiding van drie bovengenoemde doelstellingen en verdere uitgangspunten zijn uitgewerkt
in het ‘Beleidsdocument Vrouwenrechten en Gendergelijkheid: Power of Women’. Dit document is bijgevoegd in annex 6 en maakt onderdeel uit van de beleidsregels.
Aanvragers worden gestimuleerd zich te richten op de focusregio’s alsmede de landen
genoemd in de BHOS-nota, waar Nederland een OS-relatie mee heeft. Hiermee wordt meer synergie beoogd tussen de versterking van het maatschappelijk
middenveld ter plaatse en de uitvoering van het BHOS-beleid.
Wie kunnen in aanmerking komen als strategisch partner?
Vrouwenrechtenorganisaties zijn cruciaal voor het bevorderen van vrouwenrechten en
gendergelijkheid en het teweegbrengen van duurzame verandering. De Nederlandse regering
wil met Power of Women daarom enkel vrouwenrechtenorganisaties ondersteunen. Ook omdat deze wereldwijd structureel
worden ondergefinancierd.
Alleen allianties van vrouwenrechtenorganisaties komen in aanmerking om strategisch
partner te worden van de Minister in het kader van Power of Women. Een alliantie bestaat uit alliantiepartners waaronder één penvoerder en één of meerdere
andere alliantiepartners.
Alliantiepartners kunnen zijn:
-
• Vrouwenrechtenorganisaties met een hoofdkantoor in lage-, lage-midden- en hoge-middeninkomenslanden,
al dan niet als penvoerder van een alliantie of als andere alliantiepartner, met bewezen
kwaliteit en aantoonbaar track record op het gebied van pleiten en beïnvloeden en vrouwenrechten en gendergelijkheid.
-
• Vrouwenrechtenorganisaties met een hoofdkantoor in hoge inkomenslanden, al dan niet
als penvoerder van een alliantie of als andere alliantiepartner, met bewezen kwaliteit
en aantoonbaar Track Record op het gebied van pleiten en beïnvloeden en vrouwenrechten en gendergelijkheid.
Elke alliantiepartner moet beschikken over rechtspersoonlijkheid.
Van elke alliantie dient ten minste één vrouwenrechtenorganisatie uit een lage-, lage-midden-
of hoge-middeninkomensland deel uit te maken.
Aanvragen van een alliantie worden door de penvoerder namens de alliantie ingediend.
Zowel een alliantiepartner uit een hoge-inkomensland als een alliantiepartner uit
een lage-, lage-midden- of hoge-middeninkomensland kan de rol van penvoerder vervullen.
In geval de aanvraag van de alliantie in aanmerking komt voor subsidie, is de penvoerder
de subsidieontvanger en als zodanig geheel verantwoordelijk voor de uitvoering van
de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend en voor de naleving van de aan
de subsidieverlening en de partnerschapsovereenkomst verbonden verplichtingen.
Een vrouwenrechtenorganisatie komt maximaal éénmaal in aanmerking voor een strategisch
partnerschap Power of Women Partnerschappen, hetzij als penvoerder, hetzij als alliantiepartner (niet zijnde
een penvoerder). Indien meerdere aanvragen worden ingediend met dezelfde organisatie
als penvoerder of andere alliantiepartner, wordt enkel de eerst ontvangen aanvraag
in behandeling genomen. De later ontvangen aanvraag/aanvragen wordt/worden terzijde
gelegd en afgewezen.
Deelname van een vrouwenrechtenorganisatie aan een alliantie, hetzij als penvoerder,
hetzij als andere alliantiepartner, in een strategisch partnerschap onder Power of Women beperkt niet de mogelijkheid tot deelname van deze maatschappelijke organisatie in
allianties, hetzij als penvoerder, hetzij als andere alliantiepartner onder de overige
subsidie-instrumenten onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld, mits voldaan wordt aan de daarvoor geldende vereisten onder deze subsidie-instrumenten.
Het subsidie-instrument Power of Women richt zich primair op programma’s die inzetten op pleiten en beïnvloeden. Een gedeeltelijke
inzet op service delivery is niettemin niet per se uitgesloten van subsidie, mits deze ten dienste staat van
de primaire inzet op pleiten en beïnvloeden. De penvoerder dient in dat geval in de
Theory of Change een extra toelichting te geven waarin wordt uitgelegd hoe de voorgestelde gedeeltelijke
inzet op service delivery zich verhoudt tot de primaire inzet op pleiten en beïnvloeden.
Tijdens de start van de derde fase (zoals hieronder beschreven in B. Beoordelings-
en selectieprocedure en criteria) zal de mate van inzet op service delivery in gezamenlijkheid
tussen de alliantie en het ministerie worden afgestemd. Deze gedeeltelijke inzet mag
niet hoger zijn dan 20% zijn van het totale beoogde budget van het strategisch partnerschap.
Aanvragen voor deelname in een strategisch partnerschap Power of Women worden, uiterlijk 12 maart 2020 12.00 uur CET online gedaan, aan de hand van het daartoe door de Minister vastgestelde en beschikbaar
gestelde online aanvraagstramien en voorzien van de daarin vermelde bescheiden. Aanvragen die later dan 12 maart 2020 12.00 uur CET worden ontvangen, worden afgewezen en niet in behandeling genomen
B. Beoordelings- en selectieprocedure en criteria
De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2016 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen in het kader van Power of Women. Aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig
de in dit subsidiebeleidskader opgenomen criteria.
De beoordeling van aanvragen voor een strategisch partnerschap en daarmee een subsidie
vindt plaats in drie fasen, resulterend in een besluit over de selectie van allianties
die in aanmerking komen voor het aangaan van een strategisch partnerschap en over
de toekenning van subsidie.
-
1. De eerste fase bestaat uit een toets op drempelcriteria;
-
2. De tweede fase bestaat uit de beoordeling van de kwaliteit van de Theory of Change van de alliantie, de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
in de landen waar de aanvraag zich op richt en de kwaliteit van het Track Record van de alliantie en alliantiepartners;
-
3. De derde fase bestaat uit de beoordeling van het volledige programmavoorstel en budget.
De aanvragen worden in fase 1 beoordeeld op de in de drempeltoets vermelde drempelcriteria.
De drempelcriteria zijn criteria waaraan een aanvraag in elk geval moet voldoen om
in aanmerking voor subsidie te kunnen komen.
Indien aan alle drempelcriteria wordt voldaan, wordt de aanvraag verder beoordeeld
op basis van de onder Criteria kwalitatieve toets fase 2 in dit hoofdstuk genoemde
kwaliteitscriteria. Indien aan één of meer van de drempelcriteria niet wordt voldaan,
wordt de aanvraag terzijde gelegd en afgewezen.
Voor de beoordeling van aanvragen in fase 1 en 2 worden de volgende vier onderdelen
gevraagd in de aanvraag:
-
1.
Theory of Change die voor de alliantie de basis vormt in het realiseren van het beoogde doel van de
alliantie in het beoogde strategische partnerschap. De Theory of Change bevat een (voorgestelde) landenkeuze en een onderbouwing hiervan.
-
2. Beschrijving van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
in de landen waar de aanvraag zich op richt, inclusief de wijze waarop zeggenschap
van deze lokale organisaties is geïntegreerd en gegarandeerd.
-
3.
Track Record waarin de alliantie de ervaring op het voorgestelde thema en in de landen waar de
aanvraag zich op richt beschrijft.
-
4. Een getekende samenwerkingsovereenkomst tussen de penvoerder en alle andere alliantiepartners.
Aanvragen van allianties van maatschappelijke organisaties die in aanmerking willen
komen als partner voor een strategisch partnerschap met de Minister moeten (in voldoende
mate) voldoen (minimaal 650 punten) aan de volgende criteria:
-
1. Drempelcriteria;
-
2. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van de Theory of Change van de alliantie; voor de Theory of Change kunnen maximaal 550 punten behaald worden, de Theory of Change van een aanvraag wordt als voldoende beoordeeld vanaf 355 punten;
-
3. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van de visie van de alliantie op de samenwerking
met lokale organisaties in de landen waar de aanvraag zich op richt; voor de beschrijving
van de visie van de alliantie op samenwerking met lokale organisaties in de landen
waar de aanvraag zich op richt kunnen maximaal 175 punten behaald worden, de visie
op samenwerking met lokale organisaties van een aanvraag wordt als voldoende beoordeeld
vanaf 120 punten;
-
4. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van het Track Record van de alliantie; voor het Track Record kunnen maximaal 275 punten behaald worden, het Track Record van een aanvraag wordt als voldoende beoordeeld vanaf 175 punten.
Om in aanmerking te kunnen komen als strategisch partner, zal de kwaliteit van elk
van deze onderdelen, dus zowel de Theory of Change, als de visie van de alliantie ten aanzien van de samenwerking met lokale organisaties
in de landen waar de aanvraag zich op richt en het Track Record, minimaal als voldoende moeten zijn beoordeeld. Indien één of meer van de onderdelen
van onvoldoende kwaliteit blijkt te zijn, wordt het voorstel terzijde gelegd en afgewezen.
Ook indien een aanvraag in de kwalitatieve beoordeling in totaal minder dan 650 punten behaalt, zal het voorstel terzijde gelegd worden en afgewezen.
Op de aanvragen die in de kwalitatieve beoordeling minimaal 650 punten behaald hebben,
zullen na deze kwalitatieve beoordeling punten toegekend worden aan de inzet in landen
in de focusregio’s en de overige landen genoemd in de BHOS-nota waar een OS-relatie
mee bestaat. De toekenning zal plaatsvinden naar rato van de mate waarin een aanvraag zich richt
op landen in de focusregio’s en de overige landen genoemd in de BHOS-nota.
De eindscore van een aanvraag wordt bepaald door de score op de kwalitatieve beoordeling
en de punten op de geografische inzet, indien van toepassing.
Er zullen maximaal 7 aanvragen geselecteerd worden voor fase 3. Let wel: indien er
minder dan 7 aanvragen voldoen aan de kwaliteitscriteria, worden er dus minder dan
7 aanvragers geselecteerd. Bij meer dan 7 aanvragen die voldoende aan de kwaliteitscriteria
beantwoorden, zullen de 7 hoogst scorende aanvragen worden geselecteerd.
De aanvragen van niet-geselecteerde allianties worden afgewezen.
Een externe adviescommissie ziet toe op de kwaliteit, consistentie en objectiviteit
van de beoordelingsprocessen van vier van de onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk
Middenveld vallende subsidie-instrumenten. Zij zullen een rapport opstellen voor de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Fase 1: Drempeltoets
De drempelcriteria zijn criteria waaraan een aanvraag in elk geval moet voldoen om
in aanmerking voor subsidie te kunnen komen. De toets op de drempelcriteria vindt
plaats door medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Indien er niet
aan alle drempelcriteria wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen en niet verder
beoordeeld.
Let op: Statuten en/of jaarverslagen dienen in de Nederlandse, Engelse, Franse en/of
Spaanse taal ingeleverd te worden. Indien statuten en/of jaarverslagen niet in bovengenoemde
talen opgesteld zijn, dient de penvoerder zorg te dragen voor een gecertificeerde
vertaling.
D.1.a:
De aanvraag wordt ingediend namens een alliantie door één penvoerder zijnde een vrouwenrechtenorganisatie
gevestigd in een lage-, lage-midden-, hoge-midden- of hoge inkomensland (zie de landenlijst
in annex 3).
Onder vrouwenrechtenorganisatie wordt verstaan een maatschappelijke organisatie die
vrouwenrechten en gendergelijkheid als belangrijkste doel heeft staan in haar statuten
en gedurende de laatste drie jaar (2016, 2017, 2018) heeft gewerkt aan het bevorderen
van vrouwenrechten en gendergelijkheid als het belangrijkste doel van de organisatie.
Meer dan 70% van de feitelijke activiteiten is daarop gericht.
Bovendien is vereist dat op het moment van indienen en gedurende de laatste drie jaar
(2016, 2017, 2018) de CEO van de organisatie een vrouw is en het executive management
voor minimaal 80% bestaat uit vrouwen. Ook vrouwenfondsen die voldoen aan bovenstaande
vereisten kunnen een vrouwenrechtenorganisatie zijn.
Onder een maatschappelijke organisatie wordt verstaan: een niet op winst gerichte,
niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie met een
maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht,
die niet door een overheidsinstantie is opgericht, dan wel die na oprichting door
een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd is.
Onder een in een lage-, lage midden- of hoge middeninkomensland gevestigde organisatie
wordt verstaan: een organisatie, die statutair is gevestigd in een van de landen opgenomen
in annex 3 en daar is opgericht volgens het aldaar geldende recht.
Toelichting: Dit blijkt uit 1) de statuten van de penvoerder, 2) de werkzaamheden
van de penvoerder zoals vastgelegd in jaarverslagen van de laatste drie jaar (2016,
2017, 2018) en 3) een namens de penvoerder en alle andere alliantiepartners getekende
samenwerkingsovereenkomst die is gesloten met het oog op het aangaan van een strategische
partnerschap met de Minister in het kader van het Power of Women en de met behulp van deze subsidie uit te voeren activiteiten.
Als de jaarverslagen niet de namen van het hele executive management bevatten, kan
er per jaar (2016, 2017, 2018) één additioneel officieel document worden toegevoegd
aan de aanvraag om aan te tonen dat gedurende de laatste drie jaar (2016, 2017, 2018)
minimaal 80% van het executive management uit vrouwen bestaat.
D.1.b
De alliantie namens welke de penvoerder de aanvraag indient bestaat uit vrouwenrechtenorganisaties
waarvan tenminste één vrouwenrechtenorganisatie gevestigd in een lage-, lage-midden-
of middeninkomensland opgenomen op de landenlijst van annex 3 bij deze beleidsregels,
deel uitmaakt, hetzij als penvoerder hetzij als alliantiepartner.
Toelichting:
Dit wordt aangetoond aan de hand van 1) de statuten van de penvoerder en alle andere
alliantiepartners (voor zowel de penvoerder als de andere alliantiepartners) en 2)
de werkzaamheden zoals vastgelegd in jaarverslagen van de laatste drie jaar (2016,
2017, 2018) (voor zowel de penvoerder als de andere alliantiepartners)
D.1.c:
Elke vrouwenorganisatie participeert ten hoogste in één alliantie, hetzij als penvoerder
hetzij als andere alliantiepartner, namens welke één aanvraag voor een strategisch
partnerschap in het kader van het Power of Women wordt ingediend.
Toelichting:
Elke vrouwenorganisatie kan ten hoogste éénmaal, als penvoerder óf andere alliantiepartner
(niet zijnde penvoerder) van een alliantie deel uit maken namens welke een aanvraag
wordt ingediend voor een strategisch partnerschap Power of Women. Een organisatie kan dus éénmaal dan wel penvoerder dan wel alliantiepartner (niet
zijnde penvoerder) zijn. Als een organisatie participeert in meer dan één alliantie
namens welke een aanvraag wordt ingediend, als penvoerder of andere alliantiepanter,
zal alleen de aanvraag die als eerste wordt ontvangen in behandeling worden genomen.
De daarna ontvangen aanvraag/aanvragen wordt/worden afgewezen.
D.2:
De aanvraag omvat een namens de penvoerder en alle andere alliantiepartners getekende
samenwerkingsovereenkomst die is gesloten met het oog op het aangaan van een strategisch
partnerschap met de Minister in het kader van Power of Women en waarin in ieder geval
afspraken zijn neergelegd over:
-
•
de wijze waarop elk van de alliantiepartners bijdraagt aan de werkzaamheden van de
alliantie (rollen, taken en verantwoordelijkheden);
-
•
de wijze waarop de besluitvorming in de alliantie plaatsvindt;
-
•
de wijze waarop de kosten en de risico’s worden gedeeld over de alliantiepartners;
-
•
de wijze waarop de alliantiepartners naleving door de penvoerder van de aan een subsidie
verbonden verplichtingen jegens de minister waarborgen, inclusief de zorg voor gezamenlijke
geaggregeerde rapportages (inclusief IATI-rapportages).
Toelichting:
Dit wordt aangetoond door overlegging van een namens de penvoerder en alle andere
alliantiepartners getekende samenwerkingsovereenkomst die aan bovenstaande vereisten
voldoet.
D.3:
Zowel de penvoerder als zijn alliantiepartners zetten zich in voor vrouwenrechten
en gendergelijkheid en inclusieve ontwikkeling in lage-, lage midden- en/of hoge middeninkomenslanden
(zie annex 3) in samenwerking met in die landen gevestigde vrouwenrechtenorganisaties.
Toelichting:
Dit wordt aangetoond aan de hand van de doelstellingen van de penvoerder en alliantiepartners,
zoals vermeld in de statuten en/of jaarverslagen en/of jaarrapportages. Geef de passage/bladzijde
aan waarnaar wordt verwezen
D.4:
De penvoerder heeft binnen het onder D.3 genoemde werkterrein ten minste de afgelopen
drie jaar gewerkt aan capaciteitsversterking van vrouwenrechtenorganisaties op het
gebied van pleiten en beïnvloeden in minimaal één van de landen waarop de aanvraag
zich richt. Peildatum is 1 januari 2019.
Toelichting:
Dit wordt aangetoond door overlegging van de statuten en/of jaarverslagen en/of jaarrapportages
van de penvoerder. Geef daarbij de passage/bladzijde aan waarnaar wordt verwezen
D.5:
De penvoerder toont aan dat in de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 31 december
2018 jaarlijks ten minste 25% van de totale jaarlijkse inkomsten van de alliantie
afkomstig was uit bronnen anders dan directe subsidies en/of bijdragen van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken.
Toelichting:
Gedurende de periode 2016-2018 was jaarlijks ten minste 25% van de totale jaarlijkse
inkomsten van de alliantie afkomstig uit bronnen anders dan directe subsidies en/of
bijdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (inclusief ambassades/posten).
Dit criterium geldt voor de gehele alliantie. Dat wil zeggen dat indien de penvoerder
of één van de andere alliantiepartners jaarlijks minder dan 25% van de totale jaarlijkse
inkomsten uit andere dan directe subsidies en/of bijdragen van het Ministerie van
Buitenlandse Zaken verwierf, dit kan worden gecompenseerd door (een) andere partner(s)
in de alliantie. Dit wordt aangetoond door overlegging van de laatste drie jaarrekeningen
(2016-2018) van de alliantiepartners of verwijzing naar de relevante pagina’s uit
de jaarverslagen over deze jaren indien de jaarrekeningen in deze verslagen zijn opgenomen.
Jaarlijkse totale inkomsten in 2016: EUR......, waarvan niet afkomstig van BZ: EUR.........
Jaarlijkse totale inkomsten in 2017: EUR......, waarvan niet afkomstig van BZ: EUR.........
Jaarlijkse totale inkomsten in 2018: EUR......, waarvan niet afkomstig van BZ: EUR......
D.6:
A. De maximale bezoldiging van de individuele leden van het management en bestuur
van een in Nederland gevestigde penvoerder of alliantiepartner (niet zijnde de penvoerder)
bedraagt, uiterlijk met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, per
kalenderjaar ten hoogste EUR 189.000 (bruto) bij een dienstverband van een 36-urige
werkweek.
Genoemd bedrag bestaat uit:
-
1.
De beloning (de som van de periodiek betaalde beloningen en winstdelingen en bonusbetalingen);
-
2.
de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen;
-
3.
beloningen betaalbaar op termijn, zoals vakantiegeld, 13e maand, werkgeversdeel pensioenbijdrage,
etc.
B. Deze eis is ook van toepassing voor alliantiepartners (niet zijnde de penvoerder)
die zijn gevestigd in een EU-lidstaat, waarbij voor alliantiepartners (niet zijnde
de penvoerder) uit EU-lidstaten die niet zijn aangesloten bij de euro geldt dat omrekening
van de lokale valuta naar de euro geschiedt op grond van de corporate rates (annex
4) die door het ministerie worden gehanteerd met ingang van 1 januari 2020. Voor de
toepassing van deze beleidsregels wordt het Verenigd Koninkrijk beschouwd als EU-lidstaat.
C. Gelet op de koopkrachtgegevens gepubliceerd door EUROSTAT (comparative price levels
2018)
geldt voor alliantiepartners (niet zijnde de penvoerder) gevestigd in één van de
volgende landen een aangepaste norm, op grond van het algemene inkomensniveau in de
betreffende landen:
• Noorwegen
|
NOK 2.490.214;
|
• Zwitserland
|
CHF 278.675;
|
• Japan
|
YEN 20.617.531;
|
• VS/Canada
|
USD 205.350.
|
D. De maximale bezoldiging van de individuele leden van het management en bestuur
van een penvoerder of alliantiepartner (niet zijnde de penvoerder) gevestigd in overige
landen, staat met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd in redelijke
verhouding tot het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang en
complexiteit van de organisatie.
Toelichting:
Ad A/B/C/D
De penvoerder specificeert de hoogte van de bezoldiging (inclusief toeslagen) van
elk van de leden van het management (inclusief CEO) en bestuur van de eigen organisatie
en alle overige alliantiepartners per de datum van de ingang van het subsidietijdvak:
Functie
|
Beloning (de som van de periodiek betaalde beloningen en winstdelingen en bonusbetalingen)
|
Belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen
|
Beloningen betaalbaar op termijn, zoals vakantiegeld, 13e maand, werkgeversdeel pensioenbijdrage
e.a.
|
Omvang aanstelling (in uren per week)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Voor alliantiepartners (niet zijnde de penvoerder) uit EU-lidstaten die niet zijn
aangesloten bij de euro en voor penvoerders en overige alliantiepartners uit landen
buiten de EU, anders dan de landen onder C., geldt dat omrekening van de lokale valuta
naar de euro geschiedt op grond van de corporate rates (annex 4) die door het ministerie worden gehanteerd met ingang van 1 januari 2020.
Ad A/B/C
De penvoerder specificeert de hoogte van de bezoldiging (beloning, belastbare vaste
en variabele onkostenvergoedingen en beloningen betaalbaar op termijn) van de individuele
leden van het management en bestuur van de eigen organisatie en overige alliantiepartners
voor zover in de EU, Noorwegen, Zwitserland, Japan en/of VS/Canada gevestigd.
Geef daarbij ook de omvang van de aanstelling aan waaraan de bezoldiging is verbonden
(zie ook hieronder onder NB).
Voor Nederlandse organisaties die vallen onder de reikwijdte van de Wet normering topinkomens (WNT) hoeft geen specificatie te worden gegeven, maar volstaat een verwijzing naar
de jaarlijks op uiterlijk 1 juli openbaar gemaakte WNT-gegevens, tenzij deze informatie
per 1 januari 2019 in verband met een wijziging in de bezoldiging niet meer geldig
is. (De WNT-gegevens dienen op internet openbaar gemaakt te worden voor een periode
van tenminste zeven jaar. Deze moeten algemeen toegankelijk en eenvoudig te vinden
zijn.)
Ad D
De penvoerder specificeert de hoogte van de bezoldiging (beloning, belastbare vaste
en variabele onkostenvergoedingen en beloningen betaalbaar op termijn) van de individuele
leden van het management en bestuur van de eigen organisatie en overige alliantiepartners
voor zover buiten de EU en Noorwegen, Zwitserland, Japan en/of VS/Canada gevestigd.
De penvoerder licht de verhouding tussen deze hoogte en het niveau van de functie,
de geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie(s) toe.
NB:
Toelichting op criterium:
Het bezoldigingsmaximum is afgeleid van de bezoldiging van de Directeur-Generaal Internationale
Samenwerking (DGIS) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. DGIS valt onder de
cao voor Rijksambtenaren waarin een 36-urige werkweek als voltijds dienstverband wordt
aangemerkt. Indien het dienstverband van een managementlid of bestuurder bij de betrokken
organisatie minder dan 36 uur per week betreft, wordt het bezoldigingsmaximum van EUR 189.000 pro-rato
verlaagd en gerelateerd aan de deeltijdfactor van het dienstverband (omvang aanstelling/36*EUR
189.000). Bij een dienstverband van meer dan 36 uur blijft het bezoldigingsmaximum EUR 189.000. Wanneer de organisatie de deeltijdfactor verstrekt
in de subsidieaanvraag, is dit het uitgangspunt voor de berekening van het verlaagde
bezoldigingsmaximum. Wanneer de deeltijdfactor niet wordt verstrekt, wordt uitgegaan
van een omvang van een voltijds dienstverband van 36 uur.
D.7.a:
De penvoerder is in staat tot een adequaat financieel beheer en kan door ervaringsdeskundigheid
met betrekking tot activiteiten als waarvoor subsidie wordt gevraagd, een doelgerichte
en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.
Toelichting:
Dit blijkt uit:
-
○ Geldige PARTOS ISO-9001; Of
-
○ In geval de organisatie een positief beoordeelde Organisational Risk and Integrity Assessment (ORIA) heeft: Ingevulde Vragenlijst Actualisering ORIA (annex 2c) met verwijzing
naar het activiteitennummer van de verkregen subsidie of naar de aanvraag afgekeurd
op andere gronden dan de organisatorische capaciteit; of
-
○ In geval de organisatie een geldige (vanaf 1 april 2017) positief beoordeelde COCA
heeft: een ingevulde Vragenlijst Actualisering ORIA (annex 2c) met verwijzing naar
het activiteitennummer van de verkregen subsidie of naar de aanvraag afgekeurd op
andere gronden dan de organisatorische capaciteit; of
-
○ Volledige ingevulde ORIA (annex 2a).
D.7.b:
De penvoerder toont aan dat hij en alle andere alliantiepartners een integriteitsbeleid
hebben, en procedures om dit beleid te implementeren. Dit integriteitsbeleid en deze
procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen
seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden, bij de uitvoering van de activiteiten
waarop de aanvraag betrekking heeft door de penvoerder, de alliantiepartners en de
door hen ingeschakelde partijen, zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval
te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en
de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige
melding van incidenten aan de Minister is gewaarborgd.
Toelichting:
Dit blijkt uit:
-
○ De penvoerder en alliantiepartners die een positief beoordeelde ORIA hebben: verwijzing
naar het activiteitennummer van de verkregen subsidie of naar de aanvraag afgekeurd
op andere gronden dan de organisatorische capaciteit; of
-
○ De penvoerder en alliantiepartners zonder ORIA: een volledig ingevuld ORIA integrity update formulier (annex 2b) aan te leveren in de Engelse taal.
D.8
: De aanvraag is gericht op minimaal twee van onderstaande specifieke doelstellingen
van Power of Women:
-
•
Preventie en uitbanning van Sexual and Genderbased Violence (SGBV) tegen vrouwen en
meisjes;
-
•
Vergroten vrouwelijk leiderschap en deelname van vrouwen aan (politieke) besluitvorming;
-
•
Economische empowerment en verbetering van het economische klimaat voor vrouwen.
Toelichting:
Dit blijkt uit de Theory of Change.
Fase 2: Beoordeling van de kwaliteit van de ‘Theory of Change’, de visie van de alliantie
op de samenwerking met lokale organisaties in de landen waar de aanvraag zich op richt
en het Track Record
Strategische partners die door de drempelcriteria heen zijn, worden geselecteerd aan
de hand van de inhoudelijke criteria, zoals opgesteld in deze paragraaf, voor de beoordeling
van de kwaliteit van de Theory of Change, de visie van de alliantie ten aanzien van de samenwerking met lokale organisaties
in de landen waar de aanvraag zich op richt en het Track Record.
Deze beoordeling wordt uitgevoerd door een beoordelingscommissie bestaande uit medewerkers
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en (een) externe expert(s).
Criteria kwalitatieve toets fase 2
De kwalitatieve toets in fase 2 bestaat uit drie onderdelen:
-
1. Criteria voor toetsing van de Theory of Change;
-
2. Criteria voor toetsing van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale
organisaties in de landen waar de aanvraag zich op richt;
-
3. Criteria voor toetsing van het Track Record.
1. Theory of Change
1.1. Theory of Change
Om de kwaliteit van de Theory of Change te kunnen beoordelen, dient de penvoerder met de andere alliantiepartner(s) een Theory of Change in te dienen die bestaat uit een grafische weergave en een narratief van maximaal
4000 woorden in lettertype Verdana 9, regelafstand 1. De Theory of Change dient opgesteld en ingediend te worden in de Engelse of Nederlandse taal.
De Theory of Change integreert de genoemde kernelementen en uitgangspunten uit hoofdstuk 2 en de thematiek
van het Power of Women zoals uiteengezet in de het ‘Beleidsdocument Vrouwenrechten en Gendergelijkheid:
Power of Women’.
De Theory of Change omvat:
-
• Een heldere probleemanalyse die uitmondt in een strategische doelstelling voor het
programma gericht op minimaal twee van de drie onderstaande specifieke doelstellingen
van Power of Women en de verschillende tussenliggende stappen om dit doel te bereiken vanuit een mensenrechtenbenadering:
-
○ preventie en uitbanning van Sexual and Genderbased Violence (SGBV) tegen vrouwen en meisjes;
-
○ vergroten vrouwelijk leiderschap en deelname van vrouwen aan (politieke) besluitvorming
-
○ economische empowerment en verbetering van het economische klimaat voor vrouwen.
-
• Een strategie van pleiten en beïnvloeden en de hiervoor noodzakelijke capaciteitsversterking
bij vrouwenrechtenorganisaties om bovenstaande doelstelling te behalen, waarbij er
een link wordt gelegd met deze processen zoals omschreven in de executive summary
Theory of Change van Versterking Maatschappelijk Middenveld;
-
• Analyse van de achterliggende aannames die de tussenliggende stappen om de strategische
doelstelling voor het programma te bereiken met elkaar verbinden;
-
• Een beperkt aantal proces-, outcome- en impact-indicatoren (kwantitatief) en/of omschrijvingen
(kwalitatief);
-
• Een vanuit de probleemanalyse beredeneerde regio-, landen- of gebiedskeuze;
-
• Een dwarsdoorsnijdende gender- en inclusie-analyse;
-
• Een analyse van de beschikbare ruimte (civic space) voor het voorgestelde programma en de wijze waarop deze ruimte wordt bewaakt en/of
vergroot, hierbij rekening houdend met:
-
• Een analyse van de belangrijkste (partner)organisaties, bewegingen en groepen die
voor het programma van belang zijn;
-
• De hoogte van de subsidie die de penvoerder voor de alliantie vraagt om voorgestelde
interventies uit te voeren;
-
• Indien gedeeltelijk wordt ingezet op service delivery: een toelichting hoe de voorgestelde gedeeltelijke inzet op service delivery zich verhoudt tot de primaire inzet op pleiten en beïnvloeden.
1.2. Criteria
De kwaliteit van de Theory of Change wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
-
1. De mate waarin er een heldere probleemanalyse is op het gebied van minimaal twee van
de drie specifieke doelstellingen van het Power of Women, genoemd in criterium D.8, zoals beschreven in ‘Beleidsdocument Vrouwenrechten en
Gendergelijkheid: Power of Women’ uitmondt in één strategische doelstelling;
-
2. De mate waarin er een heldere uitwerking is van de strategie van pleiten en beïnvloeden
en de hiervoor noodzakelijke capaciteitsversterking bij vrouwenrechtenorganisaties,
en de mate waarin hier een duidelijke link wordt gelegd met deze processen zoals omschreven
in de executive summary Theory of Change van Versterking Maatschappelijk Middenveld;.
-
3. De mate waarin een logisch en onderbouwd verband bestaat tussen de beoogde interventies,
de aannames en resultaten en hoe deze bijdragen aan de strategische doelstelling;
-
4. De mate waarin de Theory of Change een bijdrage levert aan bewustwording ten aanzien van de rechten van de groepen waarop
zij zich richt en aan versterking van de stem van deze groepen, zodat zij voor hun
rechten kunnen opkomen;
-
5. De mate waarin het behalen van de beoogde resultaten realistisch is in de periode
van vijf jaar en de mate waarin duurzaamheid van deze resultaten wordt nagestreefd;
-
6. De mate waarin de keuze voor regio’s, landen of specifieke gebieden binnen deze landen
logisch voortvloeit vanuit de probleemanalyse.
-
7. De mate waarin de Theory of Change gendergelijkheid en inclusie integraal heeft opgenomen en specifieke aandacht heeft
voor benodigde interventies om barrières voor uitgesloten groepen vrouwen en meisjes
weg te nemen;
-
8. De mate waarin er een heldere analyse is van de beschikbare ruimte (civic space) voor het voorgestelde programma en van de (innovatieve) wijze waarop deze ruimte
wordt bewaakt en/of vergroot, hierbij rekening houdend met:
-
9. De mate waarin de alliantie kennis heeft van de belangrijkste organisaties, bewegingen
en groepen die voor het programma van belang zijn en dit laat zien aan de hand van
een actoranalyse;
-
10. De mate waarin er een heldere argumentatie is waarom er juist met deze organisaties,
bewegingen en groepen wordt samengewerkt om het strategisch doel te bereiken, reflecterend
op:
-
○ legitimiteit
-
○ meerwaarde
-
○ complementariteit
-
11. Indien gedeeltelijke inzet op service delivery: de mate waarin de voorgestelde gedeeltelijke inzet op service delivery bijdraagt aan de primaire inzet op pleiten en beïnvloeden.
2. Visie alliantie op samenwerking met lokale organisaties
2.1. Visie
Om de kwaliteit van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
en groepen in de landen waar de aanvraag zich op richt te kunnen beoordelen dient
de penvoerder met de andere alliantiepartner(s) de visie hierop uit te werken in de
vorm van een narratief van maximaal 1200 woorden in lettertype Verdana 9, met regelafstand
1, en dit in te dienen. De visie dient opgesteld en ingediend te worden in de Engelse
of Nederlandse taal.
Deze visie bevat:
-
• Een analyse van de belangrijkste machtsrelaties op verschillende niveaus tussen alliantiepartners
en lokale partners en groepen, daarbij rekening houdend met gender en inclusie;
-
• Een beschrijving van de wijze waarop deze machtsrelaties worden geadresseerd zodat
lokale partners en groepen uit de landen waar de aanvraag zich op richt zeggenschap
krijgen in het programmaontwerp en in de uitvoering;
-
• Een omschrijving van de wijze waarop gezamenlijk leren en innovatie onderdeel uitmaakt
van de samenwerking.
2.2. Criteria
De kwaliteit van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
en groepen in de landen waar de aanvraag zich op richt wordt beoordeeld aan de hand
van de volgende criteria:
-
1. De mate waarin er een heldere analyse is van de belangrijkste machtsrelaties op voor
het programma relevante niveaus tussen alliantiepartners en lokale partners en groepen;
-
2. De mate waarin gelijkwaardigheid en inbreng van de verschillende lokale partners en
doelgroepen is gewaarborgd in besluitvormingsprocessen over:
-
a. rollen en verantwoordelijkheden;
-
b. onderlinge rechten en plichten
-
c. selectie van partners
-
d. verdeling van budget
-
e. vormgeving van het programma (Theory of Change, Monitoring en Evaluatie)
-
f. implementatie van het programma
-
3. De mate waarin leren en innovatieve manieren van werken binnen de alliantie en met
de lokale partners structureel onderdeel uitmaken van de samenwerking.
3. Track Record
3.1. Track Record
Teneinde de kwaliteit van het Track Record te kunnen beoordelen dient de penvoerder met de andere alliantiepartner(s) een Track Record uit te werken in de vorm van een narratief van maximaal 3500 woorden in lettertype
Verdana 9, regelafstand 1, en dit in te dienen. Het Track Record dient opgesteld en ingediend te worden in de Engelse of Nederlandse taal.
Het Track Record beschrijft kort twee casussen, met waar mogelijk verifieerbare bronnen toegevoegd,
uit de laatste drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019 van verschillende individuele
alliantiepartners, van de alliantie en/of van delen van de alliantie. Elke casus bevat:
-
• De resultaten die zijn geboekt op het terrein van 1) pleiten en beïnvloeden rondom
de thematiek van het Power of Women en 2) (wederzijdse) capaciteitsversterking op het gebied van pleiten en beïnvloeden
rondom de thematiek van het Power of Women in de drie jaar voorafgaande aan 1 januari 2019;
-
• De landen waarin de penvoerder en overige alliantiepartners actief waren die relevant
zijn voor de aanvraag;
-
• De kennis van de penvoerder en de overige alliantiepartners van de thematiek waar
de Theory of Change van de alliantie betrekking op heeft;
-
• De wijze waarop is samengewerkt met de relevante actoren;
-
• De wijze waarop de penvoerder en/of de alliantiepartners de Theory of Change of een ander planningsinstrument regelmatig hebben getoetst en hoe dit al dan niet
heeft geleid tot aanpassingen in het programma;
-
• Gendergelijkheid en inclusie als integraal onderdeel van de programma’s;
-
• de aandacht in de uitwerking van programma’s en gedurende de implementatie daarvan
voor de specifieke behoeften van voor de programma’s relevante (uitgesloten) groepen
en bij die behoeften behorende specifieke interventies;
-
• het waarborgen van duurzaamheid van de resultaten van de programma’s;
-
• het leren van lessen op het terrein van pleiten en beïnvloeden en het gebruiken daarvan;
-
• eventueel een beschrijving van de inzet op service delivery.
3.2. Criteria
De kwaliteit van het Track Record wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
-
1. De mate waarin de alliantie en/of de alliantiepartners laat/laten zien dat zij beschikt/beschikken
over aantoonbare expertise in capaciteitsversterking op het gebied van pleiten en
beïnvloeden rondom de thematiek van het Power of Women en de mate waarin de alliantie en/of de alliantiepartners in staat is/zijn de beoogde
resultaten te behalen;
-
2. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners kennis heeft/hebben van relevante
actoren in de landen waarop de aanvraag zich richt (overheid, bedrijfsleven, maatschappelijke
organisaties, vrouwenrechtenorganisaties en bewegingen) en de mate waarin zij daar
effectief mee heeft/hebben samengewerkt;
-
3. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners aandacht had(den) voor leren en
waarin zij was/waren gericht op het uitwisselen van kennis en ervaringen met betrokkenen;
-
4. De mate waarin gendergelijkheid en inclusie op een effectieve wijze was geïntegreerd
in de analyse, de implementatie en de beoogde resultaten en terugkomt in de inzet
van de financiële middelen;
-
5. De mate waarin barrières voor het optimaal kunnen participeren in de samenleving van
uitgesloten groepen vrouwen en meisjes in kaart zijn gebracht, zijn geadresseerd en/of
zijn weggenomen;
-
6. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners transparantie over het handelen
heeft gewaarborgd en de mate waarin verantwoording over het handelen aan lokale partners,
overheden, achterban, financiers en eventueel andere relevante actoren werd afgelegd;
-
7. De mate waarin de duurzaamheid van de resultaten werd gewaarborgd.
-
8. Indien gedeeltelijke inzet op service delivery: de mate waarin de alliantie of (één of meerdere van) de alliantiepartners ervaring
en expertise heeft/hebben op het gebied van service delivery ten dienste van pleiten en beïnvloeden.
Fase 3: Proces na selectie en uitwerking programmavoorstel
Uitwerking Strategisch Partnerschap en aansluiting bij MLS-en en resultaatkaders
Een overzicht van de allianties die zijn geselecteerd als potentiële strategische
partner zal samen met de bijbehorende landenkeuze direct na fase 2 gedeeld worden
met de betreffende regiodirecties van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de
betreffende ambassades. Tegelijkertijd kunnen allianties de Meerjarige Landenstrategieën
opvragen voor die landen waarvoor zo’n strategie is opgesteld. Deze zullen via de
regiodirecties beschikbaar gesteld worden. Via deze informatiedeling kunnen verwachtingen
ten aanzien van betrokkenheid bij deze strategische partnerschappen in een zo vroeg
mogelijk stadium in kaart worden gebracht. Deze informatie is van belang bij het verder
invulling geven aan de uitwerking van de programmavoorstellen.
Allianties die zijn geselecteerd als potentiële strategische partner worden uitgenodigd
om in samenspraak met Directie Sociale Ontwikkeling en de betreffende regiodirectie
en ambassades nadere invulling te geven aan het strategische partnerschap, een gezamenlijk
strategisch doel te formuleren en afspraken te maken over rollen, verantwoordelijkheden,
verwachtingen en ambities. In gezamenlijk overleg zullen afspraken gemaakt worden
over de aansluiting van de verschillende Theories of Change en resultaatkaders en de inzet in de in de aanvraag voorgestelde landen. Het aanbrengen
van wijzigingen in deze voorgestelde landenlijst is in gezamenlijk overleg mogelijk.
De mate van intensiteit van samenwerking tussen de strategische partners en het ministerie
is afhankelijk van de meerwaarde van de strategische partners binnen het thema, de
actuele (beleids)agenda en wordt mede bepaald door pragmatische overwegingen, zoals
beschikbare capaciteit van de strategische partners en het ministerie.
Zo zal de betrokkenheid van ambassades en intensiteit van samenwerking per strategisch
partnerschap en per land worden gedefinieerd en zal deze onder andere afhankelijk
zijn van de aansluiting van de aanvraag bij de betreffende Meerjarige Landenstrategie
en/of de aanwezige capaciteit op de ambassade(s).
Daar waar de aanvraag beleidsmatig aansluit bij de Meerjarige Landenstrategie kan
de betrokkenheid van de ambassade tijdens de implementatie een meer strategisch karakter
krijgen. Daar waar geen of mindere mate aansluiting is bij de prioriteiten van de
desbetreffende ambassade, zal de samenwerking met de ambassade minimaal zijn, maar
zal de ambassade wel geïnformeerd worden over de werkzaamheden van de alliantie.
Tijdens de start van de derde fase zal de mate van inzet op service delivery in gezamenlijkheid
tussen de alliantie en de Minister worden afgestemd. De activiteiten op het gebied
van service delivery dienen altijd ter ondersteuning van het pleiten en beïnvloeden
te zijn en bij te dragen aan de lange termijn doelstelling, en kunnen niet slechts
een op zich zelf staande activiteit zijn. Deze gedeeltelijke inzet mag niet hoger
zijn dan 20% zijn van het totale beoogde budget van het strategisch partnerschap.
Financiële middelen
Binnen een maand nadat de potentiële strategische partners zijn geselecteerd (zie
hierna onder C. Tijdpad) zal het definitieve totale subsidieplafond bekend worden
gemaakt en de wijze van verdeling van de middelen over de verschillende allianties.
Daaruit vloeit voort welk maximale budget elke alliantie krijgt toegewezen, uiteraard
onder voorbehoud van een positieve uitkomst van de beoordeling van het door de alliantie
uit te werken volledige programmavoorstel en begroting.
Bij de verdeling van de middelen zullen de kwaliteit van de aanvraag en de omzet die
een alliantie heeft gehad over de afgelopen drie jaar een rol spelen. Dit kan betekenen
dat de hoogst scorende aanvraag niet het hoogste budget toegewezen krijgt.
Het minimumbudget per alliantie is EUR 1,5 miljoen per jaar en het maximumbudget is
EUR 2,4 miljoen per jaar. De looptijd van de subsidies, en daarmee de programma’s,
is vijf jaar. De partners stellen op basis van het toegewezen budget een definitief
programmavoorstel en begroting op. Na fase 2 wordt met de potentiële strategisch partners
een budgetformat en criteria voor de beoordeling van de kwaliteit van het volledige
programmavoorstel gedeeld.
Programmavoorstel
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van het programmavoorstel en voor de implementatie
ligt in alle gevallen bij de geselecteerde alliantie. Het programmavoorstel wordt
uiterlijk ingediend op 16 oktober 2020 12.00 CET. In het programmavoorstel dient een globaal eerste jaarplan te worden opgenomen,
inclusief budget en liquiditeitsprognose; een meerjarenplan en een meerjarenbegroting.
Mogelijk, indien van toepassing, kan de ingevulde vragenlijst achter de PartosISO
9001 certificering worden opgevraagd.
Selectie als potentieel strategisch partner biedt geen garantie op subsidie. Subsidie
wordt alleen toegekend indien het programmavoorstel van voldoende kwaliteit blijkt
te zijn (in voldoende mate voldoet aan de criteria voor de beoordeling van de kwaliteit
van deze voorstellen). De kwaliteit van het programmavoorstel wordt getoetst aan de
hand van nog vast te stellen criteria, in elk geval op het gebied van de uitwerking
van de in de aanvraag gepresenteerde Theory of Change, een adequate risicoanalyse en mitigerende maatregelen, een resultatenkader inclusief
International Aid Transparancy Initiative (IATI) en het logische verband tussen beoogde resultaten en budget. Indien een uitgewerkt
programmavoorstel niet van voldoende kwaliteit blijkt te zijn, wordt deze afgewezen.
Dit heeft overigens geen gevolgen voor de in fase twee reeds afgewezen aanvragen.