Uitvoeringsregeling Kadasterwet BES

Geraadpleegd op 30-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 14-05-2024.
Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 23 november 2020, nr. 2020-0000452626, houdende uitvoeringsregels bij de Kadasterwet BES (Uitvoeringsregeling Kadasterwet BES)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 11, vierde lid, 16, derde en zesde lid, 25 en 65, vierde lid, van de Kadasterwet BES,

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Paragraaf 1.2. Raadplegen van de bestuurscolleges van de openbare lichamen

Artikel 3

  • 1 Het bestuur van de Dienst raadpleegt ieder bestuurscollege van de openbare lichamen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet afzonderlijk, tenzij in overleg met de bestuurscolleges anders bepaald wordt.

  • 2 Het bestuur van de Dienst geeft in de maand januari aan de bestuurscolleges van de openbare lichamen aan in welke periode in dat jaar het raadplegen zal plaatsvinden.

  • 3 Per raadpleging wordt door het bestuur van de Dienst in overleg met de bestuurscolleges van de openbare lichamen bepaald waar de raadpleging zal plaatsvinden. In dringende gevallen kan het bestuur van de Dienst bepalen dat het raadplegen plaatsvindt door middel van videoconferentie of een ander, vergelijkbaar elektronisch communicatiemiddel.

  • 4 Het raadplegen van de bestuurscolleges van de openbare lichamen is niet openbaar, tenzij in overleg met het bestuur van de Dienst anders wordt bepaald.

Artikel 4

  • 1 Het bestuurscollege van het openbare lichaam waar het raadplegen plaatsvindt, zit de vergadering voor. Wanneer het raadplegen niet in een van de openbare lichamen plaatsvindt, wordt in onderling overleg een voorzitter gekozen.

  • 2 Het bestuur van de Dienst stelt een secretaris ter beschikking voor de verslaglegging, tenzij in overleg met het bestuurscollege anders wordt bepaald.

  • 3 De secretaris is geen lid van het bestuurscollege van het openbare lichaam waar het raadplegen plaatsvindt.

Artikel 5

  • 1 De bestuurscolleges van de openbare lichamen en het bestuur van de Dienst kunnen onderwerpen voorstellen voor op de agenda van het raadplegen.

  • 2 Nadat is vastgesteld waar het raadplegen plaatsvindt stelt de voorzitter een concept-agenda op en stuurt deze met de bijhorende stukken aan de leden van de vergadering.

Artikel 6

  • 1 De secretaris verzorgt het verslag van het raadplegen van de bestuurscolleges van de openbare lichamen. Zo spoedig mogelijk na het raadplegen ontvangen de aanwezigen bij het raadplegen het concept-verslag.

  • 2 Het verslag wordt vastgesteld als het bestuurscollege of de bestuurscolleges en het bestuur van de Dienst het eens zijn met de weergave van de feitelijkheden in het verslag.

  • 3 Het verslag wordt ter kennisname beschikbaar gesteld aan de raad van toezicht.

Paragraaf 1.3. Zienswijze van de bestuurscolleges van de openbare lichamen

Artikel 7

  • 1 De zienswijze, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet, wordt schriftelijk en elektronisch aan het bestuur van de Dienst verzonden en bevat in ieder geval de zienswijze van ten minste één persoon die gebruiker is van de dienstverlening van de Kadasters.

  • 2 De persoon die als gebruiker van de dienstverlening van de Kadasters wordt geraadpleegd door het bestuurscollege van een openbaar lichaam maakt zijn zienswijze aan het bestuurscollege van het openbaar lichaam kenbaar binnen de door dat bestuurscollege gestelde termijn.

  • 3 Als de persoon die als gebruiker van de dienstverlening van de Kadasters niet of niet binnen de gestelde termijn zijn zienswijze kenbaar heeft gemaakt, vermelden de bestuurscolleges dit in hun zienswijze, in afwijking van het eerste lid.

Artikel 8

  • 2 Als het bestuur van de Dienst afwijkt van de zienswijze van het bestuurscollege van een openbaar lichaam, motiveert het bestuur van de Dienst dit schriftelijk en maakt het bestuur van de Dienst dit kenbaar aan de bestuurscolleges van de openbare lichamen en aan de raad van toezicht.

Hoofdstuk 2. Vereisten met betrekking tot de aanbieding van stukken ter inschrijving in de openbare registers

Artikel 9

  • 1 De verklaring van eensluidendheid, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, wordt gesteld aan de voet van het afschrift van het in papieren vorm ter inschrijving aangeboden stuk en bevat de verklaring dat het afschrift eensluidend is met het ter inschrijving aangeboden stuk. De verklaring bevat voorts de vermelding van de naam, de voornamen en de woonplaats met het adres van degene die de verklaring ondertekent.

  • 2 Indien de verklaring van eensluidendheid ondertekend wordt door een notaris, gerechtsdeurwaarder, griffier dan wel een advocaat of procureur, kan in plaats van de woonplaats met het adres worden vermeld:

    • a. de benaming van het ambt en de plaats van vestiging van de notaris dan wel de gerechtsdeurwaarder;

    • b. de benaming van het ambt en de standplaats van de griffier; of

    • c. de benaming van de hoedanigheid van de advocaat of de procureur en de plaats van vestiging van de advocaat of procureur.

  • 3 De verklaring van eensluidendheid wordt ondertekend:

    • a. indien het notariële akten en notariële verklaringen betreft: door een notaris;

    • b. indien het rechterlijke uitspraken betreft: door de betrokken griffier of door een notaris;

    • c. indien het een proces-verbaal van inbeslagneming betreft: door de betrokken deurwaarder of procureur, of door een notaris;

    • d. indien het een instelling van een rechtsvordering of een indiening van een verzoekschrift ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak betreft: door degene die het ter inschrijving aangeboden stuk voor afschrift heeft getekend of door een notaris;

    • e. indien het andere dan de onder a tot en met d bedoelde stukken betreft: door de ondertekenaars van die stukken, dan wel door één of meer van hen die daartoe uitdrukkelijk in het stuk zijn gemachtigd of door een notaris.

  • 4 Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verklaring van eensluidendheid, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet die wordt opgenomen in het afschrift van een stuk dat deel uitmaakt of deel uit zal gaan maken van een stuk dat ter inschrijving wordt aangeboden, voor zover hiervan niet wordt afgeweken in artikel 10.

Artikel 10

Bij de aanbieding ter inschrijving van de volgende stukken in papieren vorm behoeft geen afschrift als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet te worden aangeboden:

  • a. verzoek tot teboekstelling van een privéschip in aanbouw;

  • b. verzoek tot teboekstelling als afgebouwd privéschip van een privéschip dat reeds als privéschip in aanbouw te boek staat;

  • c. verzoek tot teboekstelling van een privéschip;

  • d. aangifte tot wijziging van een te boek staand privéschip, mededeling omtrent de gekozen woonplaats en afwijkend beding inzake scheepstoebehoren;

  • e. aangifte tot doorhaling van de teboekstelling van een privéschip;

  • f. verzoek tot doorhaling van de teboekstelling van een privéschip;

  • g. verzoek tot teboekstelling van een luchtvaartuig;

  • h. verzoek tot doorhaling van de teboekstelling van een luchtvaartuig;

  • i. aangifte tot doorhaling van de teboekstelling van een luchtvaartuig;

  • j. rechterlijke uitspraak.

Artikel 11

  • 1 Tekeningen die deel uitmaken van ter inschrijving aangeboden stukken, voldoen aan de volgende vereisten:

    • a. de tekeningen worden in zwarte inkt op het formulier, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, overgenomen, waarbij geen kleuren worden gebruikt;

    • b. wordt een tekening toegevoegd na de verklaring van eensluidendheid, bedoeld in artikel 16 van de wet, dan wordt deze verklaring onder de tekening herhaald.

  • 2 In afwijking van artikel 16, eerste lid, van de wet kan een afschrift van een tekening worden aangeboden op een formulier dat niet door het Kadaster is verstrekt, als naar het oordeel van de bewaarder de figuratie te groot of te ingewikkeld is om op een formulier verstrekt door het Kadaster te worden overgenomen.

  • 3 Het niet op het door het Kadaster verstrekt formulier gesteld afschrift, bedoeld in het tweede lid, is voorzien van een verklaring van eensluidendheid als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet.

  • 4 Indien de ruimte aan de voorzijde van een formulier ontoereikend is, wordt de tekst van de verklaring van eensluidendheid aan de achterzijde van het formulier vervolgd en wordt niet op de voorzijde van een ander formulier verder gegaan.

Artikel 12

  • 1 Onverminderd artikel 11, voldoet de tekening, bedoeld in artikel 109, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, aan de volgende vereisten:

    • a. elk blad waaruit de tekening bestaat, vermeldt de kadastrale aanduiding van het in de splitsing in appartementsrechten betrokken perceel en elk blad wordt door de desbetreffende notaris gewaarmerkt;

    • b. de tekening bevat plattegronden van de begane grond en van de verdiepingen en zo nodig ook doorsnede en aanzichten van het gebouw, alsmede van de bij het gebouw behorende grond;

    • c. de tekening geeft de begrenzing aan van de onderscheidende gedeelten van de gebouwen en de grond, die bestemd zijn als afzonderlijk geheel te worden gebruikt en waarvan het uitsluitend gebruik in een appartementsrecht zal zijn begrepen, alsmede de ligging van die gedeelten ten opzichte van de overige gedeelten van de gebouwen van de grond;

    • d. op de tekening is binnen de begrenzing van elk zodanig gedeelte een nummer in Arabische cijfers als kenmerk van dat gedeelte aangebracht;

    • e. voor het geval dat een zodanig gedeelte bestaat uit niet belendende onderdelen of uit onderdelen waarvan de grondvlakken niet in hetzelfde horizontale vlak zijn gelegen, bevat de tekening binnen de begrenzing van elk van de onderdelen hetzelfde nummer als kenmerk van dat gedeelte;

    • f. de nummers, bedoeld onder d en e, vormen een met het cijfer één aanvangende, zonder onderbreking opklimmende reeks der natuurlijke getallen;

    • g. de begrenzingen bedoeld onder c zijn zoveel mogelijk door een onuitwisbare lijn van in het oog vallende dikte aangegeven, welke dikte gelijk is in alle op de tekening voorkomende afbeeldingen uitgezonderd de in het derde lid bedoelde situatieschets. Daarnaast zijn ter verduidelijking arceringen toegelaten, afzonderlijk gekozen voor verschillende gedeelten die voor gebruik als afzonderlijk geheel zijn bestemd;

    • h. de appartementsindex is aangebracht zoveel mogelijk in het midden binnen de begrenzing van elk voor gebruik als afzonderlijk geheel bestemd gedeelte, en in het onder e bedoelde geval, zoveel mogelijk in het midden binnen de begrenzing van elk der aldaar bedoelde onderdelen;

    • i. de schaal van de op de tekening voorkomende afbeeldingen is niet groter dan 1:100 en niet kleiner dan 1:200;

    • j. elk blad waaruit de tekening bestaat, vermeldt de voor de desbetreffende afbeelding gebruikte schaal;

    • k. de richting van het noorden is op elk blad van de tekening door een pijl aangegeven.

  • 2 Het is toegestaan dat de tekening van elk gedeelte van de gebouwen dat voor gebruik als afzonderlijk geheel is bestemd, bedoeld in het eerste lid, de onderlinge ligging van alle tot dat gedeelte behorende vertrekken en andere ruimten aangeeft.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onder i, kan een kleinere schaal worden gebruikt voor een situatieschets, welke met het oog op het aan het slot van het eerste lid, onder c, omschreven vereiste op de tekening wordt aangebracht, als overzicht van de overige afbeeldingen.

  • 4 Indien het afschrift van de tekening uit meerdere bladen bestaat, wordt op elk blad vermeld de daarop afgebeelde onroerende zaken met perceelsgewijs hun kadastrale aanduiding en de dagtekening van het verzoek. Elk blad wordt voorzien van een open ruimte, bestemd voor de verklaring van de bewaarder waarin het complexnummer wordt vermeld.

  • 5 De notaris vermeldt in het verzoek uit hoeveel bladen het afschrift van de tekening bestaat en verklaart dat de overgelegde afschriften van de tekening onderling geheel gelijkluidend zijn.

Artikel 13

  • 1 De tekening die bij het verzoek betreffende de voorgenomen ondersplitsing, als bedoeld in artikel 106, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek BES, wordt overgelegd, stemt geheel overeen met de laatste ingeschreven tekening, met dien verstande dat binnen de begrenzing van het gedeelte van de gebouwen en de grond, waarvan het uitsluitend gebruik in het onder te splitsen appartementsrecht begrepen is, de begrenzingen worden aangegeven van de onderscheidene gedeelten die bestemd zijn om na de voorgenomen ondersplitsing als afzonderlijk geheel te worden gebruikt en waarvan volgens de akte van ondersplitsing het uitsluitend gebruik in de onderscheidene nieuwe appartementsrechten zal zijn begrepen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gedeelten worden op de over te leggen tekening aangeduid met een aanduiding, bestaande uit achtereenvolgens het indexnummer van het onder te splitsen appartementsrecht, de hoofdletter A en een cijfer. De cijfers vormen een doorlopende reeks beginnend met het cijfer 1. Tevens wordt elk van deze gedeelten en die waarvan na de ondersplitsing het uitsluitend gebruik niet zal zijn begrepen in een der nieuwe appartementsrechten, op de over te leggen tekening voorzien van het nummer dat op de laatste ingeschreven tekening voorkomt als kenmerk van het onder te splitsen appartementsrecht. Dit nummer wordt omkringd.

Artikel 14

  • 1 De tekening die bij het verzoek betreffende de voorgenomen wijziging, als bedoeld in artikel 139 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek BES, wordt overgelegd, geeft de begrenzing aan van de onderscheidene gedeelten van de gebouwen en de grond, die bestemd zijn als afzonderlijk geheel te worden gebruikt en waarvan na inschrijving van de akte van wijziging het uitsluitend gebruik in een appartementsrecht is begrepen.

  • 2 De op de tekening binnen de begrenzing van elk zodanig gedeelte als kenmerk daarvan aangebrachte nummers zijn:

    • a. voor elk gedeelte, waarvan de begrenzing bij de voorgenomen wijziging geen verandering ondergaat: het nummer dat als kenmerk van dat gedeelte is aangebracht op de laatste ingeschreven tekening;

    • b. voor de overige gedeelten: de nummers volgende op het hoogste nummer, dat als kenmerk van een gedeelte voorkomt op de onder a bedoelde tekening.

Artikel 15

Ingeval een ter inschrijving aangeboden stuk betrekking heeft op een bepaald reeds eerder ingeschreven stuk als bedoeld in artikel 25 van de wet, bevat het een verwijzing naar dit eerdere stuk door de vermelding van het kantoor van de Dienst waar het eerdere stuk is ingeschreven, het soort register waarin inschrijving plaatsvond, alsmede deel en nummer van inschrijving.

Hoofdstuk 3. Bijwerking van de registraties

Artikel 16

  • 1 Voor grenstekens, als bedoeld in artikel 65 van de wet, wordt gebruik gemaakt van:

    • a. een gasbuis of ijzeren staaf met een minimum lengte van tachtig centimeter en een minimum diameter van drie en een kwart centimeter, terwijl het gedeelte van twee decimeter dat boven de grond uitsteekt van een sluitstuk of kop wordt voorzien en rood wordt geverfd met menie; of

    • b. stenen of betonnen merktekens met een minimum hoogte van drie decimeter in het vierkant en een minimum hoogte van zes decimeter, die staan op een fundering van twee decimeter hoogte en vier decimeter in het vierkant.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt bij verzekering van eigendomsgrenzen in muren een ijzeren bout gebruikt met een minimum diameter van 25 millimeter en een minimum lengte van 150 millimeter, terwijl de bout voorzien is van een kop met een minimum diameter van 40 millimeter en een minimum lengte van 10 millimeter;

  • 3 Waar, in verband met de gesteldheid van de bodem, de in het eerste lid voorgeschreven grenstekens ongeschikt worden geacht voor de verzekering van grenzen, bepaalt de Dienst welke andere duurzame grenstekens worden gebruikt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K.H. Ollongren

Naar boven