I. Algemeen
1. Inleiding
Met de onderhavige vergunning worden de frequentiegebruiksrechten geregeld voor digitale
radio-omroep. De in de vergunning opgenomen frequentie-indeling volgt uit internationale
afspraken gemaakt tijdens de internationale conferentie in Genève in 2006 (GE06) en
bilaterale afspraken tussen lidstaten, die als doel hebben om de inzetbaarheid en
beschikbaarheid van de frequentieruimte voor digitale omroep in Nederland zo goed
mogelijk passend te maken. Van alle geldende afspraken zijn overzichten met voorwaarden
en beperkingen samengesteld, die u in de bijlagen aantreft. De frequentieruimte bestaat
uit één of meer frequentieblokken die in vast omlijnde geografische gebieden in Nederland
inzetbaar zijn.
2. Beschikbaarheid van frequentieruimte
Figuren 1 en 2: Oude situatie en nieuwe situatie DAB-laag 4.
In de afbeeldingen zijn de oude situatie en de nieuwe situatie voor DAB-laag 4 opgenomen.
De nieuwe DAB-laag 4 is opgebouwd uit HOL2401 (frequentieblok 5A), HOL2402 (frequentieblok
7C), HOL2403 (frequentieblok 8B), HOL2404 (frequentieblok 6A), HOL2405 (frequentieblok
5B), HOL2406 (frequentieblok 12B) en HOL2407 (frequentieblok 7C).
Voor de genoemde frequentieblokken zijn in de basis internationale frequentierechten
toegekend tijdens de GE06 conferentie zoals opgenomen in bijlage I in tabel 1 met
aanvullingen zoals beschreven in tabel 2. Ten gevolge van bilaterale onderhandelingen
met Duitsland, Frankrijk en België kunnen nog nadere wijzigingen optreden. De huidige
indicatie van de wijzigingen is te vinden in tabel 3 van bijlage I.
Een aanpassing van de frequentierechten kan leiden tot aanpassing van bijlage I van
de vergunning. De kans bestaat dat ten gevolge van internationale onderhandelingen
nog wijzigingen optreden. Als gevolg hiervan kan de vergunning ambtshalve worden gewijzigd
conform internationale afspraken, zonder dat hierdoor een recht op compensatie ontstaat.
3. Voorschriften en beperkingen
Algemeen
Aan het gebruik van frequentieruimte is een aantal voorschriften en beperkingen verbonden.
Het frequentiegebruik is gebonden aan een spectrummasker. Een spectrummasker is ingesteld
om doelmatig ethergebruik te bevorderen en om te faciliteren dat aan de technologie
verder geen bijzondere eisen worden gesteld. Door toepassing van een spectrummasker
wordt eventuele storing op naastliggende frequentieblokken van andere vergunninghouders
(zogenoemde nabuurkanaalinterferentie) beperkt.
Nabuurkanaalinterferentie
Onderzoeksresultaten tonen aan dat nabuurkanaalinterferentie hinderlijke storing veroorzaakt
indien op de ontvangstlocatie het vermogensverschil tussen de ontvangstsignalen van
de twee (T-DAB) netwerken tussen de eerste nabuurkanalen met meer dan 23 dB wordt
overschreden.
De vergunninghouder behoort zijn netwerken uit te rollen volgens het principe van
good engineering practice. Daarmee kan reeds veel storing worden voorkomen. De houder van een vergunning voor
digitale radio-omroep mag, binnen de grenzen van de vergunning, zelf bepalen waar
hij welke zender in gebruik neemt. Ook mag hij een zender verplaatsen binnen de grenzen
van de vergunning. Daarnaast kunnen vergunninghouders problemen van nabuurkanaalinterferentie
zelf voorkomen en oplossen.
Oplossingsrichtingen voor nabuurkanaalinterferentie
Er zijn meerdere oplossingsrichtingen, geschikt voor het voorkomen van nabuurkanaalinterferentie,
onder andere:
-
• het plaatsen van de zender op een gecombineerde zenderlocatie;
-
• het plaatsen van een zogenoemde gap filler, dat is een kleinvermogenszender die in
staat is het verzorgingsgat in het naburige kanaal, dat is ontstaan door een nieuwe
zender, te dichten;
-
• het aanpassen van de netwerktopologie, zodanig dat rekening wordt gehouden met de
opstelpunten van de andere vergunninghouder.
Uiteraard zal in veel gevallen overleg met de andere vergunninghouder(s) van belang
zijn bij het kunnen oplossen of voorkomen van nabuurkanaalinterferentie.
4. Samenwerking tussen de verschillende vergunninghouders
Er zijn verschillende frequentieblokken. Per frequentieblok geldt dat wordt vergund
aan (maximaal) 12 vergunninghouders, waarbij iedere vergunninghouder 1/12e deel van
de capaciteit krijgt toebedeeld in een gelijk deel van het frequentiespectrum. Technisch
gezien dienen de vergunninghouders één gezamenlijk netwerk uit te (doen) rollen. Met
het oog hierop is in artikel 3.21 van de Telecommunicatiewet bepaald dat vergunninghouders een samenwerkingsovereenkomst moeten sluiten, zie ook
de toelichting bij artikel 3.
De vergunninghouder dient zijn radioprogramma – in geval van koppeling van de vergunning
voor digitale radio-omroep aan een vergunning voor analoge radio-omroep gelijktijdig
en ongewijzigd – uit te zenden in ten minste met FM-vergelijkbare stereo geluidskwaliteit
althans een geluidskwaliteit die ten minste vergelijkbaar is met de geluidskwaliteit
die kan worden behaald met een AAC+ 48 kb/s stereo-uitzending. De laatste toevoeging
is gekozen om digitaal ‘handen en voeten’ te geven aan het analoge begrip FM-stereokwaliteit.
Uiteraard mag, binnen de grenzen van zijn vergunning, de houder kiezen voor een hoger
kwaliteitsniveau. Daarnaast mag de vergunninghouder de eventueel overgebleven ruimte
binnen de aan hem toegewezen capaciteit ook gebruiken voor andere omroepdiensten dan
radio. Dit volgt ook uit de bestemming in het Nationaal Frequentieplan 2014 (hierna:
NFP).
De vergunninghouder van een niet-gekoppelde vergunning, die op grond van een gekoppelde
vergunning al een radioprogramma uitzendt in hetzelfde frequentieblok en allotment,
mag de capaciteit van de toegewezen frequentieruimte van de niet-gekoppelde vergunning
ook (mede) gebruiken voor het verhogen van de bitrate van dat radioprogramma. Hiermee wordt het mogelijk de audiokwaliteit van het reeds
bestaande radioprogramma van de vergunninghouder te verbeteren.
Mocht – om wat voor reden dan ook – een of meer van de vergunningen worden ingetrokken
krachtens artikel 3.19 van de Telecommunicatiewet, dan gaat de resterende capaciteit van rechtswege en pro rato tijdelijk over naar
de overgebleven vergunninghouders. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid, van de
vergunning. Na de intrekking zal die vergunning in beginsel opnieuw verdeeld worden.
Alsdan zal de capaciteit van 1/12e deel vergund worden aan de nieuwe vergunninghouder.
Verder is relevant dat de gewenste bitrate per type programma kan verschillen. De nuances van klassieke muziek vergen doorgaans
een hogere bitrate dan de bitrate die is benodigd voor het overbrengen van spraak. In de onderlinge verschillen in
bitrate is voorzien door te regelen dat de vergunninghouders afspraken kunnen maken over
het ‘verdelen’ van capaciteit aan elkaar.
Randvoorwaarde is wel dat – in geval van een gekoppelde vergunning – de vergunninghouder
zijn analoge radioprogramma ook digitaal uitzendt in de minimaal voorgeschreven stereo
geluidskwaliteit en het NFP in acht neemt.
Een samenwerkingsverband treedt niet in de plaats van de verplichtingen van de vergunninghouder.
Deze blijft daarvoor zelf rechtens aanspreekbaar. Iedere vergunninghouder is verplicht
om zijn vergunningvoorschriften na te komen ongeacht een samenwerkingsverband.
5. Overig
Ten aanzien van de te gebruiken technologie zijn geen bijzondere eisen gesteld. Wel
is een spectrummasker voorgeschreven (zie bijlage I).
6. Consultatie
Een ontwerp van deze vergunning is zes weken van 31 mei 2021 tot en met 13 juli 2021
geconsulteerd met inachtneming van artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Hieronder wordt op de gegeven zienswijzen ingegaan.
Een respondent geeft aan dat artikel 2.3 van de vergunning leest als een nieuwe gebruiksbeperking.
In het desbetreffende artikel is bepaald dat de vergunninghouder niet langer dan vier
aaneengesloten weken twee vergunde frequentieblokken tegelijkertijd in gebruik mag
hebben binnen allotment 7C-Z. De respondent wil graag nadere uitleg over de betekenis
van deze bepaling.
Hierover wordt het volgende opgemerkt. Het artikel is bedoeld om de overgang tussen
de oude DAB-laag 4 en de nieuwe DAB-laag 4 mogelijk te maken. Het artikel regelt derhalve
dat niet langer dan vier weken simultaan uitgezonden mag worden op de ‘oude’ en ‘nieuwe’
DAB-laag 4.
De periode waarin deze overgang moet plaatsvinden is gelegen tussen 1 juni en 1 september
2022 waarbinnen maximaal vier weken twee frequentieblokken gelijktijdig in bedrijf
mogen zijn. Na ingebruikname en in elk geval na ommekomst van die termijn van vier
weken geldt het nieuwe gebruiksrecht.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1
In artikel 1 zijn de definities opgenomen.
Artikel 2
In artikel 2 is het gebruiksrecht opgenomen. De vergunninghouder dient de frequentieruimte
tussen 1 juni 2022 en 1 september 2022 in gebruik te nemen en te houden. De vergunninghouder
krijgt binnen deze drie maanden een aaneengesloten periode van maximaal vier weken
om het netwerk om te bouwen van de oude naar de nieuwe situatie van DAB-laag 4. Uiterlijk
na afloop van deze vier weken houdt de vergunninghouder de nieuwe frequentieruimte
in gebruik. Op dat moment komt het gebruiksrecht zoals de vergunninghouder dat onder
de oude situatie van DAB-laag 4 had ten einde. Verder is de bestemming van de vergunning
gekoppeld aan de bestemming in het geldende NFP, zodat wijzigingen in het NFP direct
doorwerken in de vergunning. Ook is de minimale geluidskwaliteit kwalitatief voorgeschreven
en is geregeld hoe eventueel bitrates kunnen worden uitgeruild.
Artikel 3
In artikel 3, eerste en tweede lid, is geregeld dat de overeenkomst, bedoeld in artikel 3.21 van de Telecommunicatiewet, (schriftelijk) dient te worden aangegaan en dat een afschrift hiervan en de wijzigingen
daarop onmiddellijk aan de minister dienen te worden verstrekt. Het is mogelijk dat
een vergunning voor digitale radio-omroep al dan niet op aanvraag wordt ingetrokken.
In dat geval komt er een vergunning voor uitgifte beschikbaar. De nieuwe vergunninghouder
zal dan tot de samenwerkingsovereenkomst moeten toetreden. Het vijfde lid zorgt ervoor
dat die toetreding op basis van non-discriminatoire voorwaarden geschiedt.
De vergunninghouders worden geconfronteerd met de situatie dat zij gezamenlijk een
netwerk dienen uit te rollen. De leden drie tot en met vijf zijn bedoeld om de samenwerking
te stimuleren. Het derde lid bevat voorschriften om de samenwerking te bespoedigen
en de kans op conflicten te minimaliseren. De gezamenlijke vergunninghouders dienen
daarom met een rechtspersoon een overeenkomst te sluiten in de zin van artikel 10.15, tweede lid, onder b, van de Telecommunicatiewet. Deze rechtspersoon legt namens de vergunninghouders het elektronische netwerk aan
en houdt deze voor hen in stand. Er gelden geen beperkingen aan de keuze voor een
bepaalde rechtspersoon.
Het toezicht door de minister is alleen gericht op de naleving van de bij of krachtens
de wet gestelde voorschriften inclusief de vergunning. De gezamenlijke vergunninghouders
kunnen uiteraard wel civielrechtelijk eventueel geleden schade of sancties verhalen
op de partij die in gebreke blijft.
Verder is bepaald dat het contract met de rechtspersoon verplicht dat het niet voldoen
aan de contractuele verplichtingen van één of meerdere samenwerkende vergunninghouders
geen gevolgen heeft voor de overige vergunninghouders die wel hun afspraken nakomen.
Met dit voorschrift wordt beoogd te bereiken dat in de wisselwerking tussen de vergunninghouders
en de rechtspersoon die namens hen het netwerk uitrolt, gekozen wordt voor die vorm
van samenwerking waarbij de kans op succes zo groot mogelijk is.
Artikel 4
Spectrummasker
Artikel 4 verwijst naar het voorgeschreven spectrummasker 1 van figuur 1 in bijlage
I en naar de overige technische voorwaarden verbonden aan het gebruik van de frequentieruimte.
In figuur 1 van bijlage I worden drie spectrummaskers weergegeven. Het voorgeschreven
spectrummasker 1 betreft het masker voor niet-kritische omstandigheden. Het spectrummasker
regelt de maximale bandbreedte van het radiosignaal en is van belang om doelmatig
ethergebruik te bevorderen. De voorwaarden zijn opgesomd in bijlage I van deze vergunning.
Het spectrummasker toont een grafische weergave van een (denkbeeldige) omhullende
dempingswaarde in een frequentieblok waarbinnen het frequentie-gebruik kan plaatsvinden.
Gezien het toenemend gebruik van frequentieruimte in Band III en daarmee de toenemende
kans op nabuurkanaalinterferentieproblemen, wordt echter geadviseerd om spectrummasker
2 voor kritische omstandigheden te hanteren.
Nabuurkabaalinterferentie
oor het voorkomen van nabuurkanaalinterferentie dient de vergunninghouder het netwerk
dusdanig te ontwerpen dat men voldoet aan de protectieverhoudingen zoals opgenomen
in tabel 3 van bijlage I. Door de Universiteit Twente (Schiphorst, R., A T-DAB field trial using a low-mast infrastructure, University of Twente, paragraaf 4.5.5, november 2006) is onderzoek gedaan naar nabuurkanaalinterferentie.
De tabel en de keuze voor spectrummasker 1 in bijlage I van deze vergunning is mede
op dit onderzoek gebaseerd. De gebruikte verhouding van 23 dB in tabel 3 van bijlage
I is gebaseerd op een statistisch gecorrigeerde protectieverhouding bij eerste nabuurkanaalinterferentie.
Daarnaast is rekening gehouden met ervaringen met digitale omroep in Verenigd Koninkrijk.
Om inzicht te verkrijgen omtrent de omvang van de nabuurkanaalinterferentie kunnen
de nabuurkanaalinterferentieberekeningen volgens de in de GE06 overeenkomst beschreven
procedures en het planningsmodel ITU-R P1546 als uitgangspunt worden genomen. Verder
geeft publicatie EBU Tech 3391 Guidelines for DAB network planning inzicht in de aanpak van nabuurkanaalinterferentie in de praktijk in Verenigd Koninkrijk
(https://tech.ebu.ch/publications/tech3391). Bovengenoemde onderzoeken kunnen ook
worden opgevraagd bij Agentschap Telecom.
Geografische grenzen van allotments
In bijlage I wordt omschreven in welk geografisch gebied binnen Nederland de allotments
kunnen worden gebruikt en onder welke voorwaarden. Het geografische gebied is geschetst
aan de hand van tijdens GE06 afgesproken grenspunten. Op de bijgesloten USB-stick
staan de geografische grenzen van elk allotment nader gespecificeerd en is ook informatie
te vinden over de ligging van een allotment ten opzichte van andere allotments. De
samenwerkende vergunninghouders moeten hun netwerk zo inrichten dat voldaan wordt
aan de waarden bedoeld in bijlage I.
Artikel 5
Dit artikel beschrijft de procedure om opgenomen te worden in het Master International Frequency Register (MIFR), het frequentieregister van de Internationale Telecommunicatie Unie (ITU).
Dit register is ingesteld om in het geval van storing tussen zenders te kunnen bepalen
wie (internationaal) welke rechten heeft ten aanzien van het gebruik van de betwiste
frequentieruimte. Opname in het register gaat per zenderopstelpunt (assignment) en kan niet voor een geheel frequentieblok (allotment) plaatsvinden.
Omdat deze vergunning frequentiegebruiksrechten in de vorm van allotments bevat, opdat
een vergunninghouder zijn eigen netwerk kan plannen, moet – indien de vergunninghouder
voor zijn
Artikel 8
Ingevolge artikel 17 van het Frequentiebesluit 2013 is de Minister van Economische Zaken en Klimaat bevoegd om aan een vergunning voor
het gebruik van frequentieruimte voorschriften en beperkingen te verbinden ter voorkoming
van storingen of belemmeringen door het gewenste signaal van een radioapparaat in
andere apparaten. De minister heeft, onverminderd de bepalingen ten aanzien van interferentie
in kabeltelevisienetwerken bedoeld in artikel 7, als vaste beleidslijn in iedere vergunning
waarin géén voorschriften over het maximale zendvermogen zijn opgenomen, het voorschrift
op te nemen dat de vergunninghouder geen ontoelaatbare belemmeringen door het gewenste
signaal mag veroorzaken. Deze beleidslijn is vastgelegd in de Beleidsregel storing
door het gewenste signaal van radiozendapparaten.
Artikel 9
Wanneer wijzigingen in het gebruik van de frequentieruimte plaatsvinden, zoals de
ingebruikname, informeert de vergunninghouder Agentschap Telecom uiterlijk vier weken
voorafgaand aan de beoogde wijziging. Dit is van belang om snel maatregelen te kunnen
nemen bij eventuele storingen, zoals storing op kabelnetwerken of op buitenlandse
allotments. Storing kan worden voorkomen door goede voorlichting. Sinds 1 januari
2011 verzorgt het Antennebureau de publieksvoorlichting over interferentie op de ontvangst
van kabeltelevisie. Voor meer informatie kan contact worden opgenomen met het Antennebureau.
De contactgegevens zijn via http://www.antennebureau.nl te raadplegen.
De technische gegevens behorende bij de kennisgeving van ingebruikname zoals bedoeld
in artikel 9 dient conform circulair letter CR262 en in elektronische vorm (GE06 ITU
Terrasys format) te worden aangeleverd. Een voorbeeld van dit format en CR262 zijn
opgenomen op de USB-stick, onderdeel van bijlage II. Indien u tevens het gebruik van
uw frequentieruimte wilt (laten) notificeren in het MIFR kunt u dit kenbaar maken.
Artikel 10
In artikel 10 wordt de wijze van correspondentie geregeld van vergunninghouders aan
Agentschap Telecom. De mogelijkheid bestaat om bijvoorbeeld (een) samenwerkende vergunninghouder(s)
of een operator te machtigen om voor de vergunninghouder(s) meldingen te doen bij
Agentschap Telecom. De machtigingsbepaling kan indien gewenst worden opgenomen in
de samenwerkingsovereenkomst. Wel dient ook de gemachtigde gebruik te maken van het
formulier bedoeld in bijlage II en dienen de gegevens elektronisch te worden aangeleverd
bij Agentschap Telecom
Artikel 11
Dit artikel regelt de inwerkingtreding en looptijd van de vergunning.