Beleidsregel beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen 2022

[Regeling vervallen per 01-01-2023.]
Geraadpleegd op 01-06-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 01-01-2022 t/m 31-12-2022

Beleidsregel beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen 2022

Gelet op artikel 57, eerste lid, onderdeel e, van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), stelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beleidsregels vast met betrekking tot het uitoefenen van de bevoegdheid tot het toekennen van een beschikbaarheidbijdrage als bedoeld in artikel 56a van de Wmg.

Op grond van artikel 56a, tweede lid, onder a, van de Wmg geeft de NZa op aanvraag toepassing aan artikel 56a, eerste tot en met negende lid, van de Wmg. Gelet op artikel 59, aanhef en onder e, van de Wmg, heeft de Minister van VWS, ten behoeve van de vervolgopleidingen tot (medisch) specialist als bedoeld in artikel 1, tweede lid van deze beleidsregel, een vijftal aanwijzingen op grond van artikel 7 van de Wmg aan de NZa gegeven. Deze aanwijzingen dateren van 17 september 2012, 17 oktober 2013, 6 juli 2016, 26 juni 2018 en 6 juli 2020 en hebben respectievelijk als kenmerk MC-U-3131142, 132010-106827-MC, 984591-152516-MC,1355023-177350-PZo en 1713658-207569-PZo. Deze aanwijzingen zijn gepubliceerd in de Staatscourant onder nummer 20041, 30705, 36918, 37253 en 37007.

Gelet op artikel 59, aanhef en onder e, van de Wmg, heeft de Minister van VWS, ten behoeve van de ziekenhuisopleidingen als bedoeld in artikel 1.3 van deze beleidsregel, een aanwijzing op grond van artikel 7 van de Wmg aan de NZa gegeven. Deze aanwijzing dateert van 28 juni 2013 en heeft als kenmerk 125996-105636-MC.

Gelet op artikel 59, aanhef en onder e, van de Wmg heeft de Minister van VWS, ten behoeve van de medische opleidingen tot sportarts, klinisch neuropsycholoog en arts voor verstandelijk gehandicapten, een aanwijzing op grond van artikel 7 Wmg aan de NZa gegeven. Deze aanwijzing dateert van 30 juni 2015 en heeft als kenmerk 776201-137544-MC.

Op de beschikbaarheidbijdrage zijn titel 4.2 (‘subsidies’) en 4.4 (‘bestuursrechtelijke geldschulden’) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG van toepassing. De beschikbaarheidbijdrage wordt beschikbaar gesteld uit het Zorgverzekeringsfonds (Zvf) en het Fonds langdurige zorg (Flz).

Besluit

Artikel 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

In deze beleidsregel wordt, tenzij anders vermeld, verstaan onder:

  • 1.1 (Medische) vervolgopleidingen De (medische) vervolgopleidingen waarop deze beleidsregel van toepassing is, zijn te verdelen in twee categorieën:

    • Vervolgopleidingen tot (medisch) specialist;

    • Ziekenhuisopleidingen.

  • 1.2 Vervolgopleidingen tot (medisch) specialist De vervolgopleidingen tot (medisch) specialist zijn:

    • a. De 28 erkende medisch specialismen: anesthesiologie, cardiologie, cardio-thoracale chirurgie, dermatologie en venerologie, heelkunde, interne geneeskunde, keel-neus-oorheelkunde, kindergeneeskunde, klinische genetica, klinische geriatrie, longziekten en tuberculose, maag-darm-leverziekten, medische microbiologie, neurochirurgie, neurologie, nucleaire geneeskunde1 obstetrie en gynaecologie, oogheelkunde, orthopedie, pathologie, plastische chirurgie, psychiatrie, radiologie, radiotherapie, reumatologie, revalidatiegeneeskunde, sportgeneeskunde en urologie;

    • b. De technische zorg specialismen: klinische chemie, klinische fysica en ziekenhuisfarmacie;

    • c. De tandheelkundige specialismen: orthodontie en kaakchirurgie;

    • d. De overige specialismen: arts voor verstandelijk gehandicapten, SEH-arts, huisarts, specialist ouderengeneeskunde en verslavingsarts;

    • e. Gezondheidszorgpsycholoog, klinisch neuropsycholoog, klinisch psycholoog en psychotherapeut;

    • f. Verpleegkundig specialist in de ggz.

  • 1.3 Ziekenhuisopleidingen De vervolgopleidingen tot gespecialiseerd verpleegkundige en medisch ondersteunend personeel zijn:

    • a. Deskundige infectiepreventie, gipsverbandmeester en gespecialiseerd verpleegkundigen, te weten: IC-verpleegkundige, IC-neonatologieverpleegkundige, IC-kinderverpleegkundige, kinderverpleegkundige, dialyseverpleegkundige, oncologieverpleegkundige2 SEH-verpleegkundige en obstetrie-verpleegkundige;

    • b. Operatieassistent, anesthesiemedewerker, radiodiagnostisch laborant, radiotherapeutisch laborant en klinisch perfusionist.

  • 1.4 Opleidende zorgaanbieder De zorgaanbieder die door de daartoe bevoegde instantie is erkend voor het verzorgen van een (deel van een) (medische) vervolgopleiding.

  • 1.5 Beschikbaarheidbijdrage Bijdrage als bedoeld in artikel 56a Wmg.

  • 1.6 Subsidiabele opleidingsplaats Een opleidingsplaats die in aanmerking komt voor een subsidie.

  • 1.7 Minister Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 1.8 Fte Full time equivalent (voltijdse plaats).

  • 1.9 Startmoment van de opleiding Het startmoment van de opleiding is dat moment waarop de (medisch) specialist in opleiding met zijn opleiding begint.

  • 1.10 Jaar t Jaar t is het lopende subsidiejaar waarin de opleiding plaatsvindt.

  • 1.11 Uniform kader beschikbaarheidbijdrage NZa Het Uniform kader beschikbaarheidbijdrage NZa omschrijft de uniforme

    procedure die gehanteerd wordt ten aanzien van de verstrekking van alle beschikbaarheidbijdragen door de NZa. Dit kader is ook van toepassing op de beschikbaarheidbijdrage voor de (medische) vervolgopleidingen. In enkele gevallen geldt een uitzondering op de uniforme procedure. Deze uitzondering staat dan omschreven in deze beleidsregel.

    Begripsbepalingen vervolgopleiding tot (medisch) specialist

    Artikel 1.12 tot en met 1.23 beschrijven de begripsbepalingen die van toepassing zijn op de vervolgopleidingen tot (medisch) specialist zoals genoemd in artikel 1.2.

  • 1.12 Opleidingen met een vooropleiding

    • a. Om de opleidingen longziekten en tuberculose, maag-, darm- en leverziekten, cardiologie, klinische geriatrie of reumatologie te mogen volgen, dient de (medisch) specialist in opleiding tevens de vooropleiding interne geneeskunde te volgen.

    • b. Om de opleidingen orthopedie, urologie en plastische chirurgie te mogen volgen, dient de (medisch) specialist in opleiding tevens de vooropleiding heelkunde te volgen.

  • 1.13 Instroomplaats Opleidingsplaats voor (medisch) specialist in opleiding die:

    • a. In het jaar t met een vervolgopleiding tot (medisch) specialist begint op een subsidiabele opleidingsplaats, of;

    • b. Voorafgaand aan het jaar t met een vervolgopleiding tot (medisch) specialist is begonnen op een niet-subsidiabele opleidingsplaats, maar in jaar t alsnog op een subsidiabele instroomplaats de opleiding vervolgt.

  • 1.14 Doorstroomplaats Opleidingsplaats voor (medisch) specialist in opleiding die:

    • a. In een eerder jaar met een vervolgopleiding tot (medisch) specialist is begonnen op een subsidiabele instroomplaats of;

    • b. In het jaar t met een vervolgopleiding tot (medisch) specialist is begonnen op een subsidiabele instroomplaats en om inhoudelijke redenen in jaar t doorstroomt naar een andere opleidende zorgaanbieder.

  • 1.15 Instroomjaar Het kalenderjaar (jaar t) waarin de (medisch) specialist in opleiding start met de opleiding op een subsidiabele opleidingsplaats.

  • 1.16 Boventallige (medisch) specialist in opleiding Een boventallige (medisch) specialist in opleiding is iemand die wordt opgeleid voor eigen rekening, voor rekening van de opleidende zorgaanbieder of voor rekening van derden. Deze (medisch) specialist in opleiding is niet subsidiabel en de zorgaanbieder kan voor deze (medisch) specialist in opleiding geen beschikbaarheidbijdrage ontvangen.

  • 1.17 Registratiecommissies voor medische specialismen De registratiecommissies voor medische specialismen zijn:

    • a. Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS) van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG);

    • b. Stichting Opleiding Klinisch Fysicus (OKF);

    • c. Specialisten Registratiecommissie (SRC) van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP);

    • d. Registratiecommissie van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde (NVKC);

    • e. Registratiecommissie Tandheelkundig Specialismen (RTS) van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT);

    • f. Commissie Registratie en Toezicht (CRT) van de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten (FGzPt);

    • g. Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde (RSV) van de Vereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN).

  • 1.18 Erkennende opleidingsinstituten voor medische specialismen De opleidingsinstituten zijn instituten die erkenningen afgeven aan opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van opleidingen als genoemd in artikel 1.2.

    • a. De RGS van de KNMG geeft erkenningen af aan opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van opleidingen als genoemd in artikel 1.2 sub a en d.

    • b. De Stichting OKF geeft erkenningen af aan opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van de opleiding als genoemd in artikel 1.2 sub b, klinische fysica.

    • c. De SRC van de KNMP geeft erkenningen af aan de opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van de opleiding als genoemd in artikel 1.2 sub b, ziekenhuisfarmacie.

    • d. De Registratiecommissie van de NVKC geeft erkenningen af aan opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van de opleiding als genoemd in artikel 1.2 sub b, klinische chemie.

    • e. De RTS van de KNMT geeft erkenningen af aan opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van opleidingen als genoemd in artikel 1.2 sub c.

  • 1.19 Erkennende opleidingsinstituten voor ggz-opleidingen

    • a. De daartoe bevoegde instantie geeft erkenningen af aan de opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van opleidingen als genoemd in artikel 1.2 sub e.

    • b. De RSV van V&VN geeft erkenningen af aan opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van de opleiding als genoemd in artikel 1.2 sub f.

  • 1.20 Werkgevers voor specifieke opleidingen Voor enkele opleidingen geldt dat de (medisch) specialist in opleiding niet in dienst is bij een opleidende zorgaanbieder, maar bij een stichting die verantwoordelijk is voor het gehele proces van de beschikbaarheidbijdrage en financiering van de opleiding. Deze wordt in deze beleidsregel beschouwd als opleidende zorgaanbieder en is verantwoordelijk voor het gehele proces van aanvragen van de beschikbaarheidbijdrage en financiering van deze opleidingen.

    Deze stichtingen zijn:

    • a. De SBOH. De SBOH is de werkgever van huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, artsen voor verstandelijk gehandicapten en verslavingsartsen in opleiding.3

    • b. De Stichting Beroepsopleiding tot Sportarts (SBOS). De SBOS is de werkgever van sportartsen in opleiding.

  • 1.21 Opleidingsoverzicht Overzicht uit het opleidingsregister van de per opleiding tot (medisch) specialist gerealiseerde opleidingsplaatsen per opleidende zorgaanbieder, uitgesplitst naar instroomplaatsen (medisch) specialist en doorstroomplaatsen (medisch) specialist.

  • 1.22 Gerealiseerde opleidingsplaats Het aantal uren dat de (medisch) specialist in opleiding feitelijk heeft besteed aan zijn opleiding. Hierbij gaan wij uit van de berekening zoals genoemd in artikel 4.3.

  • 1.23 Verdeelplan Overzicht van de verdeling van het maximaal aantal instroomplaatsen en bijbehorende fte voor de vervolgopleidingen tot (medisch) specialist per specialisme per opleidende zorgaanbieder, zoals dat is opgesteld door de Minister.

    Begripsbepalingen ziekenhuisopleidingen

    In de artikelen 1.24 tot en met 1.28 zijn de begripsbepalingen beschreven die van toepassing zijn op de ziekenhuisopleidingen als genoemd in artikel 1.3.

  • 1.24 Instroomplaats Opleidingsplaats voor een natuurlijk persoon die voor de eerste keer aanvangt met een volledige ziekenhuisopleiding bij een opleidende zorgaanbieder.

  • 1.25 Gediplomeerde Natuurlijk persoon die met goed gevolg een volledige ziekenhuisopleiding heeft voltooid bij een erkende opleidende zorgaanbieder en een diploma heeft van het CZO. Dit betreft alle ziekenhuisopleidingen.

  • 1.26 Registratiecommissie voor ziekenhuisopleidingen De registratiecommissie voor ziekenhuisopleidingen is het College Zorg Opleidingen (CZO).

  • 1.27 Erkennend opleidingsinstituut voor ziekenhuisopleidingen Het CZO geeft erkenningen af aan opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van ziekenhuisopleidingen als genoemd in artikel 1.3.

  • 1.28 Opleidingsopgave van CZO De NZa ontvangt van het CZO een opgave van het gerealiseerde aantal ingestroomde en gediplomeerde personen in jaar t uitgesplitst naar ziekenhuisopleidingen en door het CZO erkende zorgaanbieders.

Artikel 2. Doel van de beleidsregel

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Het doel van deze beleidsregel is om vast te leggen op welke wijze zorgaanbieders in aanmerking kunnen komen voor een beschikbaarheidbijdrage voor de bekostiging van (medische) vervolgopleidingen en op welke wijze de NZa gebruik maakt van haar bevoegdheden om deze beschikbaarheidbijdrage toe te kennen.

Artikel 3. Reikwijdte

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Deze beleidsregel is van toepassing op het door een zorgaanbieder beschikbaar hebben van (medische) vervolgopleidingen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG, juncto onderdeel B, onder 1, sub a, b en c van de bijlage.

Artikel 4. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 4.1 De NZa verstrekt de beschikbaarheidbijdrage aan opleidende zorgaanbieders ter vergoeding van de kosten die de zorgaanbieder daadwerkelijk maakt voor het verzorgen van (medische) vervolgopleidingen, als bedoeld in artikel 2 van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG, juncto onderdeel B, onder 1, sub a, b en c van de bijlage.

  • 4.2 De NZa verstrekt uitsluitend beschikbaarheidbijdragen aan opleidende zorgaanbieders die door een registratiecommissie als genoemd in artikel 1.17, de opleidingsinstituten als genoemd in artikel 1.18 en 1.19 of het CZO als genoemd in artikel 1.26, erkend zijn om een (medische) vervolgopleiding te verzorgen.

  • 4.3 Berekening aantal gerealiseerde fte

    De berekening van de realisatie per (medisch) specialist in opleiding (in fte) vindt plaats volgens de volgende formule:

    Aantal uren opleiding volgens de personeels- of salarisadministratie van de zorgaanbieder' gedeeld door ‘uren reguliere werkweek overeenkomstig de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst of sectorale rechtspositieregeling.

    De collectieve arbeidsovereenkomst of sectorale rechtspositieregeling wordt gehanteerd van de opleidende zorgaanbieder waar de (medisch) specialist in opleiding zijn formeel dienstverband heeft. Het aantal uren dat voor één persoon wordt ingevoerd in de aanvraag mag nooit leiden tot een realisatie hoger dan 1 fte.

    Boventallige (medisch) specialisten in opleiding, zoals beschreven in artikel 1.16, komen niet in aanmerking voor een beschikbaarheidbijdrage en mogen niet in de berekening van de realisatie worden meegenomen.

    In de toelichting van deze beleidsregel worden een aantal rekenvoorbeelden gegeven van hoe het aantal gerealiseerde fte moet worden berekend.

    Maximum fte in opleiding voor ggz-opleidingen conform het opleidingsregister

    Voor een aantal opleidingen in de ggz bestaat een maximum aantal uren dat een opleideling in opleiding mag zijn per week. Het aantal gerealiseerde fte per opleideling mag niet boven dit maximum uitkomen. Een opleideling mag voor meer uren dan het maximum in dienst zijn bij de opleidende zorgaanbieder, maar deze zorgaanbieder mag voor de uren boven het maximum geen beschikbaarheidbijdrage ontvangen.

    • Voor de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog geldt een maximum van 36 opleidingsuren per week (1 fte).

    • Voor de opleiding tot klinisch psycholoog geldt een maximum van 27 opleidingsuren per werkweek (0,75 fte).

    • Voor de opleiding tot klinisch neuropsycholoog geldt een maximum van 27 opleidingsuren per werkweek (0,75 fte).

    • Voor de opleiding tot psychotherapeut geldt een maximum van 18 opleidingsuren per werkweek (0,50 fte).

    • Voor de opleiding tot verpleegkundig specialist in de ggz geldt een maximum van 36 opleidingsuren per werkweek (1 fte).

  • 4.4 De NZa beoordeelt de ontvangen aanvragen aan de criteria gesteld in deze beleidsregel en het ‘Uniform kader beschikbaarheidbijdrage NZa’.

  • 4.5 In aanvulling op het ‘Uniform kader beschikbaarheidbijdrage NZa’ gelden de volgende voorwaarden, voorschriften en beperkingen ten aanzien van de beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen:

    • a. De opleidende zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het juist en tijdig laten registreren van de opleidingsgegevens van de (medisch) specialist in opleiding bij desbetreffende registratiecommissie, zoals genoemd in artikel 1.17 of het CZO als genoemd in artikel 1.26.

    • b. Het is van belang dat de opleidende zorgaanbieder uiterlijk 31 december van het subsidiejaar (jaar t) een opleideling koppelt aan een toegekende instroomplaats in het opleidingsregister van de desbetreffende registratiecommissie. Als een opleideling uiterlijk 31 december van het subsidiejaar niet is gekoppeld aan een instroomplaats, dan ontvangt de zorgaanbieder voor dat subsidiejaar geen beschikbaarheidbijdrage voor deze instromer.

    • c. De zorgaanbieder kan voor deze opleideling wel een doorstroomsubsidie voor jaar t+1 aanvragen als de opleideling door de registratiecommissie in jaar t+1 als doorstromer wordt aangemerkt.

    • d. De situatie kan zich voordoen dat een zorgaanbieder een afwijzing ontvangt op zijn aanvraag tot verlening voor jaar t+1, omdat de zorgaanbieder alleen één doorstromer in opleiding heeft die niet tijdig als instromer is gekoppeld in jaar t. In afwijking van artikel 5.1.3 van het ‘Uniform kader beschikbaarheidbijdrage NZa’ kan de NZa in deze situatie de beschikbaarheidbijdrage voor jaar t+1 vaststellen zonder dat er voorafgaand een verleningsbeschikking is afgegeven.

    • e. Voor de ziekenhuisopleidingen geldt het volgende:

      Het is van belang dat de opleidende zorgaanbieder de opleideling registreert in het Opleidingsregister van het CZO. Voor de ziekenhuisopleidingen waar zowel beschikbaarheidbijdrage voor instromers als gediplomeerden kan worden aangevraagd, is het volgende van toepassing: De opleideling dient uiterlijk 31 december van het instroomjaar geregistreerd te staan bij het CZO. Als een opleideling niet op 31 december van het instroomjaar is geregistreerd bij het CZO, dan ontvangt de zorgaanbieder geen beschikbaarheidbijdrage voor deze instromer. De zorgaanbieder kan voor deze opleideling nog wel een beschikbaarheidbijdrage voor diplomering ontvangen als registratie in het Opleidingsregister alsnog plaatsvindt en de diplomering uiterlijk 31 december van het jaar van diplomering is aangevraagd bij het CZO. Voor de ziekenhuisopleidingen waar alleen beschikbaarheidbijdrage per gediplomeerde kan worden aangevraagd, is het volgende van toepassing: de zorgaanbieder moet uiterlijk 31 december van het jaar van diplomering het diploma hebben aangevraagd bij het CZO.

    • f. Substitutie van toegewezen fte’s tussen soorten opleidingen en substitutie van fte’s tussen de categorieën instroom en doorstroom is niet mogelijk.

    • g. Het is toegestaan dat opleidelingen met een vooropleiding tijdens de opleiding overstappen naar een ander specialisme met dezelfde vooropleiding, mits uiterlijk 31 december van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar het opleidingsschema volledig is goedgekeurd door desbetreffende registratiecommissie en dit is opgenomen in het opleidingsregister van desbetreffende registratiecommissie.

    • h. Er wordt geen beschikbaarheidbijdrage verstrekt voor (medisch) specialisten in opleiding die zijn ingestroomd voor eigen rekening, voor rekening van de opleidende zorgaanbieder of voor rekening van derden. Er wordt ook geen beschikbaarheidbijdrage verstrekt voor deze (medisch) specialisten in opleiding in latere jaren. Uitzondering op dit laatste vormt de (medisch) specialist in opleiding die later instroomt op een instroomplaats die in het verdeelplan is toegewezen aan de opleidende zorgaanbieder.

    • i. De beschikbaarheidbijdrage wordt uitsluitend verstrekt indien voor diezelfde kosten niet reeds op grond van een andere subsidieregeling subsidie wordt aangevraagd en toegekend.

    • j. De beschikbaarheidbijdrage wordt, met inachtneming van het aantal subsidiabele opleidingsplaatsen per opleiding, alleen verstrekt aan de opleidende zorgaanbieder bij wie de (medisch) specialist in opleiding volgens de desbetreffende registratiecommissie geregistreerd staat.

    • k. Niet-gerealiseerde instroom, als vastgelegd in het verdeelplan, van beroepsbeoefenaren in opleiding kan niet worden doorgeschoven naar een volgend kalenderjaar.

    • l. Bij de bepaling van het gerealiseerde aantal opleidingsplaatsen dient rekening te worden gehouden met het startmoment en de einddatum van de opleiding en met deeltijdarbeid zoals vermeld in de (leer)-arbeidsovereenkomst.

    • m. De opleidende zorgaanbieder doet direct schriftelijk mededeling aan de NZa wanneer een opleidingserkenning wordt ingetrokken of van andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor (een beslissing tot intrekking van) de beschikbaarheidbijdrage, zoals een fusie of een faillissement. Daarbij worden relevante stukken overlegd.

  • 4.6 Faillissementen

    Als de rechtbank het faillissement van een zorgaanbieder heeft uitgesproken en een curator heeft aangesteld, dient de curator de aanvraag tot vaststelling namens de failliete zorgaanbieder in. Dit doet de curator voor de subsidiejaren waarvoor de failliete zorgaanbieder nog geen vaststelling heeft ingediend, maar wel een verleningsbeschikking heeft ontvangen. De curator handelt daarbij volgens de voorschriften en voorwaarden uit deze beleidsregel en het ‘Uniform kader beschikbaarheidbijdrage NZa’.

    Als een failliete zorgaanbieder een aanvraag indient voor de verlening van de beschikbaarheidbijdrage, neemt de NZa deze aanvraag niet in behandeling. Als het faillissement vóór 1 januari van jaar t wordt uitgesproken en de verleningsbeschikking voor jaar t reeds door de NZa is afgegeven, kan de NZa de verleningsbeschikking intrekken en de uitgekeerde voorschotten terugvorderen. Er is dan immers vanwege het faillissement niet opgeleid in jaar t.

  • 4.7 Fusie en overname

    Als een juridische fusie tussen of overname van opleidende zorgaanbieders op 1 januari van jaar t plaatsvindt, gaat de NZa in jaar t uit van de gefuseerde zorgaanbieder. De gefuseerde zorgaanbieder dient voor zowel de verlening als de vaststelling van jaar t één aanvraag in op het NZa-nummer van de gefuseerde zorgaanbieder. De NZa geeft op basis van deze aanvraag voor zowel de verlening als de vaststelling één beschikking af op het NZa-nummer van de gefuseerde zorgaanbieder.

    Als een juridische fusie tussen of overname van opleidende zorgaanbieders plaatsvindt na 1 januari van jaar t, gaat de NZa voor de verlening en vaststelling van jaar t uit van de afzonderlijke zorgaanbieders. Beide zorgaanbieders dienen voor zowel de verlening als vaststelling van jaar t een aanvraag in op hun eigen NZa-nummer. De NZa geeft op basis van deze aanvragen voor zowel de verlening als de vaststelling een beschikking per zorgaanbieder af op hun eigen NZa-nummer.

    Vanaf het jaar dat volgt op de fusie of overname gaat de NZa voor de verlening en de vaststelling uit van de gefuseerde zorgaanbieder. Dit betekent dat de gefuseerde zorgaanbieder voor zowel de verlening als de vaststelling vanaf het jaar volgend op de fusie of overname één aanvraag moet indienen op het NZa-nummer van de gefuseerde zorgaanbieder.

  • 4.8 De vergoedingsbedragen, zoals vastgesteld in de aanwijzing of door de NZa, zijn gedurende de gehele opleiding gekoppeld aan het specialisme waar de betreffende (medisch) specialist is ingestroomd.

  • 4.9 Een (medisch) specialist of medisch beroepsbeoefenaar in dienst van het Ministerie van Defensie kan niet instromen op een instroomplaats. (Medisch) specialisten of medisch beroepsbeoefenaren in dienst van het Ministerie van Defensie die hun opleiding zijn gestart vóór het jaar 2022 en waarvoor reeds een beschikbaarheidbijdrage is toegekend, blijven in aanmerking komen voor een beschikbaarheidbijdrage.

  • 4.10 De vastgestelde beschikbaarheidbijdrage wordt verrekend met de bevoorschotting. Wanneer de definitieve beschikbaarheidbijdrage hoger uitvalt dan de bevoorschotting, bepaalt de NZa in de vaststellingsbeschikking dat het openstaande bedrag door Zorginstituut Nederland wordt voldaan aan de opleidende zorgaanbieder. Wanneer de definitieve beschikbaarheidbijdrage lager uitvalt dan de bevoorschotting, bepaalt de NZa in de vaststellingsbeschikking dat de opleidende zorgaanbieder het terug te betalen bedrag dient te voldoen aan Zorginstituut Nederland.

Artikel 5. Verlening

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 5.1 De NZa kan op aanvraag een beschikbaarheidbijdrage verstrekken voor het bekostigen van (medische) vervolgopleidingen. De opleidende zorgaanbieder dient vóór 1 oktober van jaar t-1 de aanvraag voor de verlening van de beschikbaarheidbijdrage in bij de NZa voor instroom, doorstroom en ziekenhuisopleidingen.

  • 5.2 Een uitzondering op de deadline van 1 oktober van jaar t-1 is de situatie waarbij de zorgaanbieder gedurende jaar t een opleideling overneemt van een andere zorgaanbieder waardoor er ten tijde van de aanvraagtermijn in jaar t-1 nog niet kon worden voorzien dat er een aanvraag voor de verlening van de beschikbaarheidbijdrage had moeten worden ingediend.

  • 5.3 Aanvragen die op of na 1 oktober van jaar t-1 worden ingediend, neemt de NZa tot en met 31 december van jaar t in behandeling. De NZa kent bij de te late aanvragen geen voorschotten toe aan de opleidende zorgaanbieder. Slechts in geval van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 Awb, kan de NZa hiervan afwijken en kan bevoorschotting van overeenkomstige toepassing op de bijzondere gevallen worden toegepast.

  • 5.4 Aanvragen die na 31 december van jaar t worden ingediend, neemt de NZa niet in behandeling.

Artikel 6. Berekening verlening beschikbaarheidbijdrage – vervolgopleidingen tot (medisch) specialist

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 6.1 De NZa toetst het door de opleidende zorgaanbieder aangevraagde aantal instroomplaatsen voor (medisch) specialisten aan het verdeelplan. Het aantal opleidingsplaatsen (medisch) specialist per opleiding in de beschikking kan het aantal instroomplaatsen uit het verdeelplan niet overschrijden.

  • 6.2 Bij het berekenen van de hoogte van de beschikbaarheidbijdrage worden de instroomplaatsen voor (medisch) specialisten van vooropleidingen en opleidingen met een vooropleiding niet meegenomen. Instroomplaatsen van vooropleidingen en opleidingen met een vooropleiding worden achteraf gefinancierd, zie hiervoor artikel 10.1 sub c.

  • 6.3 De NZa verleent op aanvraag een beschikbaarheidbijdrage voor doorstroomplaatsen (medisch) specialist volgens de overzichten van de registratiecommissies met peildatum 31 oktober van jaar t-1.

  • 6.4 Bij het berekenen van de hoogte van de beschikbaarheidbijdrage wordt voor de (medisch) specialist in opleiding of de medisch beroepsbeoefenaar in dienst bij het Ministerie van Defensie een correctie toegepast voor een salariscomponent.

  • 6.5 De totale beschikbaarheidbijdrage waar een zorgaanbieder recht op heeft, wordt berekend aan de hand van de vergoedingsbedragen die de NZa van de Minister ontvangt. Bij de berekening van de beschikbaarheidbijdrage wordt rekening gehouden met de staffel, zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, van de aanwijzing.4

  • 6.6 In afwijking van artikel 6.5 wordt voor een aantal opleidingen de beschikbaarheidbijdrage waar de zorgaanbieder recht op heeft, berekend aan de hand van de vergoedingsbedragen die de NZa heeft vastgesteld. Het betreft de volgende opleidingen:

    • a. De ggz-opleidingen tot: gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog, psychiater in de ggz, klinisch geriater in de ggz, verpleegkundig specialist in de ggz en verslavingsarts.

    • b. De opleidingen tot arts voor verstandelijk gehandicapten, huisarts en specialist ouderengeneeskunde.

    Deze vergoedingsbedragen staan in Bijlage 1 van deze beleidsregel.

  • 6.7 Voor de opleidingen zoals genoemd in artikel 6.6 sub a met uitzondering van de opleiding tot verslavingsarts wordt bij de berekening van de beschikbaarheidbijdrage rekening gehouden met een staffel. De staffel geldt per opleiding op basis van het aantal fte opleidingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van 3 staffels:

     

    Staffel

    1

    0 tot en met 10 fte opleidelingen

    2

    Vanaf 10 tot en met 23 fte opleidelingen

    3

    Vanaf 23 fte opleidelingen

  • 6.8 De NZa indexeert deze vergoedingsbedragen jaarlijks met de door VWS aangegeven percentages.

Artikel 7. Berekening verlening beschikbaarheidbijdrage – ziekenhuisopleidingen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 7.1 De NZa toetst of de aanvragende zorgaanbieder in de opleidingsopgave van het CZO van jaar t-2 voorkomt.

  • 7.2 De NZa verleent op aanvraag een beschikbaarheidbijdrage voor instroomplaatsen en gediplomeerden van ziekenhuisopleidingen, wanneer deze zijn opgenomen in de opleidingsopgave van het CZO van jaar t-2.

  • 7.3 De verlening van de beschikbaarheidbijdrage voor de instroomplaatsen van de ziekenhuisopleidingen vindt per medisch beroepsbeoefenaar in opleiding voor aanvang van de opleiding plaats.

    De verlening van de beschikbaarheidbijdrage voor de gediplomeerden van de ziekenhuisopleidingen vindt per medisch beroepsbeoefenaar in opleiding na diplomering van de opleiding plaats.

  • 7.4 Voor alle ziekenhuisopleidingen als genoemd in artikel 1.3 ontvangt de opleidende zorgaanbieder een beschikbaarheidbijdrage per gediplomeerde.

  • 7.5 Voor de opleidingen tot operatieassistent in service, anesthesiemedewerker in service, radiodiagnostisch laborant in service, radiotherapeutisch laborant in service en klinisch perfusionist ontvangt de opleidende zorgaanbieder tevens een beschikbaarheidbijdrage per instromer.

  • 7.6 De totale beschikbaarheidbijdrage waar een zorgaanbieder recht op heeft, wordt berekend aan de hand van de vergoedingsbedragen voor de ziekenhuisopleidingen die de NZa van de Minister ontvangt. De NZa indexeert deze vergoedingsbedragen jaarlijks met de door VWS aangegeven percentages.

Artikel 8. Bevoorschotting

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 8.1 De op grond van artikel 6 en 7 van deze beleidsregel totaal verleende beschikbaarheidbijdrage wordt voor 85% bevoorschot aan de opleidende zorgaanbieder die haar aanvraag voor 1 oktober van jaar t-1 heeft ingediend. Dit in afwijking van het ‘Uniform kader beschikbaarheidbijdrage NZa’.

  • 8.2 De bevoorschotting vindt in 10 termijnen plaats met de volgende verdeling: januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7% en oktober 8%. In de maanden november en december van jaar t vindt geen bevoorschotting plaats. Dit in afwijking van het ‘Uniform kader beschikbaarheidbijdrage NZa’.

  • 8.3 De feitelijke uitbetaling van de voorschotten gebeurt door Zorginstituut Nederland (ZINL).

Artikel 9. Vaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 9.1 De opleidende zorgaanbieder moet vóór 1 juni van jaar t+1 de vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage bij de NZa aanvragen.

  • 9.2 Volgens het ‘Uniform kader beschikbaarheidbijdrage NZa’ is iedere opleidende zorgaanbieder die een verleningsbeschikking heeft ontvangen met een bedrag van € 125.000 of meer, bij de aanvraag tot vaststelling verplicht een door een accountant opgesteld assurance-rapport mee te leveren.5 Het bedrag aan ziekenhuisopleidingen in de aanvraag telt niet mee voor deze grens.

  • 9.3 In afwijking van artikel 5.2.4 en 5.2.5 van het ‘Uniform kader beschikbaarheidbijdrage NZa’ controleert de NZa de aanvragen van opleidende zorgaanbieders waaraan een beschikbaarheidbijdrage is verleend van een bedrag minder dan € 125.000 (exclusief ziekenhuisopleidingen). De NZa raadpleegt hiervoor de overzichten van desbetreffende registratiecommissies. Wanneer de NZa significante afwijkingen constateert, neemt de NZa contact op met de zorgaanbieder. Indien de NZa het nodig acht heeft zij de bevoegdheid alsnog een assurance-rapport op te vragen bij de zorgaanbieder.

  • 9.4 De beschikbaarheidbijdrage kan lager worden vastgesteld als:

    • a. De activiteiten waarvoor de beschikbaarheidbijdrage is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden.

    • b. De zorgaanbieder niet heeft voldaan aan de verplichtingen die zijn verbonden aan de beschikbaarheidbijdrage zoals opgenomen in de verleningsbeschikking en deze beleidsregel.

    • c. De zorgaanbieder onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening zou hebben geleid.

    • d. De verlening van de beschikbaarheidbijdrage anderszins onjuist was en de zorgaanbieder dit wist of dit behoorde te weten.

  • 9.5 De NZa kan gegevens van de registratiecommissies raadplegen voor de eigen controle van de aanvragen voor vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage. De NZa kan op basis van deze gegevens van de registratiecommissies de beschikking aanpassen.

Artikel 10. Berekening vaststelling beschikbaarheidbijdrage – vervolgopleidingen tot (medisch) specialist

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 10.1 De hoogte van de gerealiseerde fte’s voor de vervolgopleiding tot (medisch) specialist wordt door de NZa vastgesteld, waarbij:

    • a. Het aantal instroomplaatsen en/of fte (medisch) specialist per opleiding per opleidende zorgaanbieder niet hoger vastgesteld kan worden dan het aantal instroomplaatsen en/of instroom fte (medisch) specialist dat voor die zorgaanbieder in het verdeelplan is vastgelegd. Als blijkt dat bij één of meerdere opleidingen het aantal aangevraagde plaatsen en/of fte hoger is dan in het verdeelplan is opgenomen, dan zal de NZa het aantal personen en/of fte neerwaarts bijstellen tot het maximum van het verdeelplan, tenzij er sprake is van:

      • Een (medisch) specialist in vooropleiding die in het instroomjaar niet de opleiding volgt bij de opleidende zorgaanbieder waaraan de instroomplaats (medisch) specialist is toegewezen. De instroomplaatsen van opleidingen met een vooropleiding zijn in het verdeelplan toegewezen aan de zorgaanbieder waar de eindopleiding wordt gevolgd.

      • Vervanging van een (medisch) specialist in opleiding binnen een instroomjaar, waardoor het totaal aantal personen het verdeelplan kan overschrijden. Het aantal fte mag in dit geval niet hoger zijn dan in het verdeelplan is opgenomen.

      • Een opleiding radiotherapie, klinisch fysica of nucleaire geneeskunde6 waarbij de (medisch) specialist in opleiding in het instroomjaar bij twee verschillende zorgaanbieders opleiding volgt. Alleen bij deze opleidingen is dit toegestaan.

    • b. Het aantal instroomplaatsen en/of fte (medisch) specialist per opleiding per opleidende zorgaanbieder niet hoger vastgesteld kan worden dan het aantal opleidingsplaatsen dat voor die zorgaanbieder in het verdeelplan is vastgelegd, tenzij er sprake is van onderstaande uitzonderingen. Genoemde uitzonderingen moeten aan de hand van de hieronder nader gespecificeerde documenten bij de aanvraag worden aangetoond.

      De uitzonderingen zijn:

      • Het intrekken van een opleidingserkenning van een opleidende zorgaanbieder waardoor een andere opleidende zorgaanbieder een of meer opleidingsplaatsen boven het verdeelplan kan aanvragen. Hier dient een besluit van de relevante registratiecommissie of opleidingsinstituten als genoemd in de artikelen 1.17 tot en met en 1.19 aan ten grondslag te liggen.

      • Faillissement van een opleidende zorgaanbieder, waardoor een andere opleidende zorgaanbieder een of meer opleidingsplaatsen boven het verdeelplan krijgt toegewezen. Hiervoor is goedkeuring nodig van het nieuwe opleidingsschema door de relevante registratiecommissie of de opleidingsinstituut als genoemd in de artikelen 1.17 tot en met 1.19.

      • Fusie van twee of meer opleidende zorgaanbieders waardoor één zorgaanbieder of de opvolgende rechtspersoon de opleidingsplaatsen krijgt toegewezen. Het totaal aantal plaatsen en fte’s van de gefuseerde zorgaanbieders kan niet hoger zijn dan het aantal plaatsen en fte’s van de afzonderlijke zorgaanbieders voor de fusie.

      • Overplaatsing van de (medisch) specialist in opleiding door een uitspraak van een geschillencommissie of een centrale opleidingscommissie vanuit een opleidende zorgaanbieder naar een andere opleidende zorgaanbieder. De uitspraak moet bij de aanvraag tot vaststelling gevoegd worden.

      • Verlenging van de duur van de opleiding van de (medisch) specialist in opleiding vanwege opleidingsinhoudelijke redenen. Hier dient een besluit van de registratiecommissie of opleidingsinstituut als genoemd in de artikelen 1.17 tot en met 1.19 aan ten grondslag te liggen waaruit blijkt dat de duur van de opleiding wordt verlengd.

    • c. Het aantal instroomplaatsen (medisch) specialist van vooropleidingen en opleidingen met een vooropleiding wordt vastgesteld op basis van de aanvraag tot vaststelling.

    • d. Een (medisch) specialist in opleiding7 een deel van de opleiding buiten Nederland kan volgen als er vooraf toestemming is van de relevante registratiecommissie of opleidingsinstituut als genoemd in de artikelen 1.17 tot en met 1.19.

      Voorwaarden zijn:

      • Het dienstverband en/of de arbeidsovereenkomst tussen de opleidende zorgaanbieder en de (medisch) specialist in opleiding moet voortduren;

      • De opleiding buiten Nederland is vastgelegd in het opleidingsschema;

      • De opleiding buiten Nederland mag niet leiden tot verlenging van de duur van de opleiding.

  • 10.2 De beschikbaarheidbijdrage kan naast de in artikel 9.5 genoemde omstandigheden lager worden vastgesteld als:

    • a. Een (medisch) specialist in opleiding (tijdelijk) stopt met de opleiding. Dit wordt aangemerkt als uitval, ongeacht de reden hiervan, zoals zwangerschapsverlof. Uitzonderingen hierop zijn:

      • Uitval als gevolg van ziekte. Deze mag wel meetellen bij het gerealiseerde aantal fte indien de zorgaanbieder een loonbetalingsverplichting heeft.

      • Wanneer er sprake is van onderbreking gedurende een geschil. De periode van onderbreking telt mee bij het gerealiseerde aantal fte indien de zorgaanbieder een loonbetalingsverplichting heeft.

    • b. De (medisch) specialist in opleiding tijd besteedt aan activiteiten die buiten de opleiding vallen, bijvoorbeeld het verrichten van onderzoek.

    • c. De (medisch) specialist in opleiding vrijstellingen heeft en daardoor eerder gevolgde onderdelen van de opleiding niet hoeft te volgen.

    • d. De opleiding (gedeeltelijk) in eigen tijd wordt gevolgd.

    • e. De (medisch) specialist in opleiding of de medisch beroepsbeoefenaar in dienst is bij het Ministerie van Defensie. De opleiding wordt gevolgd bij een zorgaanbieder. Het salaris van de (medisch) specialist in opleiding of de medisch beroepsbeoefenaar wordt betaald door het Ministerie van Defensie.

  • 10.3 De NZa houdt er bij de vaststelling van de definitieve beschikbaarheidbijdrage van de opleidingen tot (medisch) specialist rekening mee dat:

    • a. Opleidingen niet altijd per 1 januari van het jaar beginnen.

    • b. Een (medisch) specialist in opleiding die een doorstroomplaats (medisch) specialist bezet, gedurende het jaar kan wisselen van opleidende zorgaanbieder volgens de regels van de registratiecommissie. De wijzigingen worden door de NZa verwerkt bij de vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage. Mutaties kunnen alleen plaatsvinden bij doorstroomplaatsen (medisch) specialist in opleiding, met uitzondering van de situatie als genoemd in artikel 1.14 sub b.

    • c. De opleidende zorgaanbieder een aanvraag indient voor vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage van de instroomplaatsen (medisch) specialist van vooropleidingen en opleidingen met een vooropleiding. Gelet op artikel 6.2 vindt de bekostiging van deze vooropleidingen en opleidingen met een vooropleiding volledig bij de vaststelling plaats.

    • d. Een instroomplaats (medisch) specialist in opleiding met een vooropleiding in het verdeelplan wordt toegewezen aan de opleidende zorgaanbieder waar de eindopleiding wordt gevolgd.

  • 10.4 De hoogte van de beschikbaarheidbijdrage wordt vastgesteld, waarbij:

    • a. Het aantal gerealiseerde fte per opleiding wordt bepaald, rekening houdend met de criteria van de artikelen 10.1 tot en met 10.3. De vergoedingsbedragen, zoals vastgesteld door de Minister en geïndexeerd door de NZa, worden bepaald per opleiding. Bij de berekening van de beschikbaarheidbijdrage vergoedingsbedragen wordt er rekening gehouden met de staffel zoals omschreven in artikel 6, tweede lid van de aanwijzing.8

    • b. In afwijking op artikel 10.4 sub a zijn de vergoedingsbedragen voor de opleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog, psychiater in de ggz, klinisch geriater in de ggz en verpleegkundig specialist in de ggz en verslavingsarts door de NZa vastgesteld. Deze vergoedingsbedragen staan in Bijlage 1 van deze beleidsregel. Bij de berekening van de beschikbaarheidbijdrage voor deze opleidingen is met uitzondering van de opleiding tot verslavingsarts rekening gehouden met de staffel zoals beschreven in artikel 6.7.

    • c. In afwijking op artikel 10.4 sub a zijn de vergoedingsbedragen voor de arts verstandelijk gehandicapten, huisarts en specialist ouderengeneeskunde door de NZa vastgesteld. Deze vergoedingsbijdragen staan in Bijlage 1 van deze beleidsregel.

    • d. Het aantal gerealiseerde fte per opleiding vermenigvuldigd wordt met het corresponderende vergoedingsbedrag.

Artikel 11. Berekening vaststelling beschikbaarheidbijdrage – ziekenhuisopleidingen

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

De hoogte van de beschikbaarheidbijdrage voor de ziekenhuisopleidingen wordt vastgesteld door het aantal gerealiseerde opleidingsplaatsen per ziekenhuisopleiding te vermenigvuldigen met het corresponderende vergoedingsbedrag. De vergoedingsbedragen voor ziekenhuisopleidingen zijn vastgesteld door de Minister en worden jaarlijks geïndexeerd door de NZa.

Voor de vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage voor de ziekenhuisopleidingen geldt het volgende:

  • a. Het aantal gerealiseerde opleidingsplaatsen, uitgedrukt in het aantal instromers en het aantal gediplomeerden, wordt vastgesteld op basis van de opleidingsopgave van het CZO over jaar t.

  • b. Voor alle ziekenhuisopleidingen ontvangt de opleidende zorgaanbieder een beschikbaarheidbijdrage per gediplomeerde.

  • c. Voor de opleidingen tot operatieassistent in service, anesthesiemedewerker in service, radiodiagnostisch laborant in service, radiotherapeutisch laborant in service en klinisch perfusionist ontvangt de opleidende zorgaanbieder ook een beschikbaarheidbijdrage per instromer.

  • d. Wanneer een opleidende zorgaanbieder een beschikbaarheidbijdrage voor een opleidingsplaats ontvangt, dient een erkenning door het CZO voor deze opleiding aanwezig te zijn. Dit betekent voor de bekostiging van opleidingsplaatsen dat op het moment dat het diploma behaald wordt, een erkenning aanwezig is voor de desbetreffende opleiding.

  • e. Bij de opleidingen tot operatieassistent in service, anesthesiemedewerker in service, radiodiagnostisch laborant in service, radiotherapeutisch laborant in service en klinisch perfusionist dient de erkenning (ook) aanwezig te zijn wanneer wordt gestart met de opleiding.

  • f. Een opleideling kan maar één keer instroomsubsidie ontvangen voor dezelfde ziekenhuisopleiding.

Artikel 12. Intrekken oude beleidsregel

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze beleidsregel wordt de Beleidsregel beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen 2021, met kenmerk BR/REG-21140, ingetrokken.

Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze Beleidsregel beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen wordt de gepubliceerde maar nog niet in werking getreden Beleidsregel beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen 2022, met kenmerk BR/REG-22131, ingetrokken.

Artikel 13. Toepasselijkheid voorafgaande beleidsregel

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

De Beleidsregel beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen 2021, met kenmerk BR/REG-21140, blijft van toepassing op besluiten en aangelegenheden die hun grondslag vinden in die beleidsregel en die betrekking hebben op de periode waarvoor die beleidsregel gold.

Artikel 14. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Ingevolge artikel 20, tweede lid, onderdeel b, van de Wmg, zal van de vaststelling van deze beleidsregel mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

Artikel 15. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen 2022.

Bijlage 1. Vergoedingsbedragen beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen ggz-opleidingen en avg, huisarts en so

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

De beschikbaarheidbijdragen voor de ggz-opleidingen worden berekend aan de hand van de vergoedingsbedragen genoemd in tabel 1 en tabel 2.

De beschikbaarheidbijdragen voor de opleidingen9 arts voor verstandelijk gehandicapten, huisarts en specialist ouderengeneeskunde worden berekend aan de hand van de vergoedingsbedragen genoemd in tabel 3.

Tabel 1. Vergoedingsbedragen ggz-opleidingen in euro per fte (prijspeil 2017)

Opleiding

Staffel

0 – 10

Staffel

10-23

Staffel >23

Gezondheidszorgpsycholoog

€ 41.333

€ 23.038

€ 30.992

Psychotherapeut

€ 52.584

-

-

Klinisch psycholoog

€ 77.694

€ 55.083

€ 64.914

Klinisch neuropsycholoog

€ 81.527

-

-

Psychiater in de ggz

€ 78.445

€ 59.200

€ 67.568

Klinisch geriater in de ggz

€ 82.313

-

-

Verpleegkundig specialist in de ggz

€ 76.701

€ 64.033

€ 69.541

Tabel 2. Vergoedingsbedrag opleiding verslavingsarts in euro per fte (prijspeil 2020)

Opleiding

Bedrag

Verslavingsarts

€ 71.095

Tabel 3. Vergoedingsbedragen opleidingen avg, huisarts en so in euro per fte (prijspeil 2020)

Opleiding

Bedrag

Arts voor verstandelijk gehandicapten

€ 95.426

Huisarts

€ 107.625

Specialist ouderengeneeskunde

€ 92.202

  1. de opleiding nucleaire geneeskunde konden kiezen of zij overstapten naar het programma van radiologie of het programma van nucleaire geneeskunde bleven volgen. Nucleaire geneeskunde geldt alleen als opleiding met vooropleiding voor diegenen die hebben gekozen het programma van nucleaire geneeskunde te blijven volgen. ^ [1]
  2. Hieronder valt ook de vervolgopleiding tot kinderoncologieverpleegkundige. ^ [2]
  3. Met uitzondering van de aios verslavingsgeneeskunde die hun opleiding voor 2021 zijn gestart. Deze aios zijn in dienst bij een opleidende zorgaanbieder. De SBOH is wel verantwoordelijk voor het proces van aanvragen van de beschikbaarheidbijdrage en financiering van de opleiding. ^ [3]
  4. De aanwijzing van 17 september 2012, MC-U-3131142. ^ [4]
  5. De NZa publiceert elk jaar voor het uitvoeren van de controle en het opstellen van een assurance-rapport door de accountant een Accountantsprotocol beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen op https://puc.overheid.nl/nza ^ [5]
  6. Vanaf 1 juli 2015 is de opleiding nucleaire geneeskunde samengevoegd met de opleiding Radiologie. Daardoor is deze uitzondering vanaf dat moment niet meer van toepassing. ^ [6]
  7. Deze situatie heeft geen betrekking op de verpleegkundig specialist ggz. ^ [7]
  8. De aanwijzing van 17 september 2012, MC-U-3131142. ^ [8]
  9. Het vergoedingsbedrag voor de opleiding tot verslavingsarts is opgenomen in tabel 2. ^ [9]
Naar boven