1. Inleiding
Met enige regelmaat wordt aan de RvA de vraag gesteld of CBI’s een verklaring van
conformiteit met uitsluitend wettelijke eisen mogen geven. Met name indien de verklaringen
worden afgegeven door private partijen, waarbij deze niet voor een dergelijke taak
zijn erkend of aangewezen door de overheid, is het van belang te onderkennen dat dergelijk
verklaringen niet de status hebben van een beoordeling of inspectie door een overheidsinspectiedienst
of een daartoe door de overheid aangewezen of erkende private partij. In deze bijlage
licht de RvA zijn overwegingen en het beleid met betrekking tot dit onderwerp toe.
2. Overwegingen
Voor het beleid dat de RvA hanteert voor wat betreft de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten
die onder accreditatie kunnen worden uitgevoerd, zijn de volgende documenten bepalend:
-
– de EN ISO/IEC 17011 en daarbij door de Europese en internationale koepelorganisaties
EA, IAF en ILAC vastgestelde toepassingsdocumenten, zoals IAF/ILAC A5;
-
– de Europese verordening (EG) 765/2008 en het besluit 768/2008/EG;
-
– de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie (Wanai);
-
– de Statuten van de Stichting Raad voor Accreditatie en de missie en visie van de RvA;
-
– de voorwaarden voor ondertekening van de internationale gelijkwaardigheidsovereenkomsten:
-
– EA-MLA, IAF-MLA en ILAC-MRA;
-
– de geharmoniseerde normen (de meeste uit de ISO/IEC 17000 serie) die voor accreditatie
worden gebruikt en de daarop van toepassing zijnde toepassings- en interpretatiedocumenten;
-
– het Kabinetsstandpunt over conformiteitsbeoordeling en accreditatie van 19 september
2016.
De criteria en de normen waar de conformiteitsverklaring over gaat (bijvoorbeeld een
norm of een beoordelingsrichtlijn voor certificatie zoals KOMO) zijn het domein van
de marktpartijen, waaronder ook de CBI’s worden verstaan. De RvA oordeelt niet over
de door de marktpartijen vastgestelde ‘hoogte van de lat’. Wel beoordeelt de RvA of
met dergelijke normen en criteria conformiteitsbeoordelingen mogelijk zijn die voldoen
aan de eisen die gesteld worden in de geharmoniseerde norm die voor accreditatie wordt
gebruikt. Hierbij zijn vooral toetsbaarheid van de eisen en betrouwbaarheid van de
methoden belangrijke elementen van de RvA-beoordeling.
De RvA is geen toezichthouder of handhaver op het terrein van wet- en regelgeving,
en ditzelfde geldt voor private CBI’s. Overheidsinspecties bewaken het naleven van
wet- en regelgeving. In voorkomende gevallen stelt de rechter vast of de wet wordt
nageleefd. Daarbij zou de rechter de uitkomsten van geaccrediteerde conformiteitsbeoordelingen
– als de wetgeving daar uitsluitsel over geeft – kunnen meenemen als ‘presumption
of conformity’ ofwel een vermoeden van overeenstemming met de wettelijke bepalingen.
Nederland kent een vrijemarkteconomie. Dat wil zeggen dat, zover in wet- en regelgeving
niet anders is geregeld, ieder vrijelijk diensten en producten mag aanbieden. Dit
geldt ook voor conformiteitsbeoordelingsdiensten. In het kader van accreditatie voor
dergelijke diensten is het wel van belang dat de activiteiten geen bedreiging zijn
voor het vertrouwen in accreditatie en geaccrediteerde conformiteitsbeoordelingen.
Het voorkomen van misleiding is één van de aspecten daarvan. Het voorkomen dat conformiteitsverklaringen
onder accreditatie worden uitgegeven voor activiteiten die in strijd zijn met de wet
is een ander aspect.
Conformiteitsverklaringen (zoals inspectierapporten of certificaten) van private partijen
zijn veelal van belang in de relatie tussen bedrijven. Dit betreft niet alleen het
verkrijgen van vertrouwen in de kwaliteit of andere eigenschappen van producten (zoals
een KOMO-merk) of in het kwaliteitsmanagementsysteem van een toeleverancier (ISO 9001-certificatie).
Vanuit het begrip ketenverantwoordelijkheid kan een afnemer zich afvragen of zijn
toeleverancier of handelspartner, naast het in acht nemen van de private regels, zich
ook aan bepaalde wettelijke regels houdt. Ook verlaging van risico’s voor aansprakelijkheid
of imagoschade kan reden zijn dat een bedrijf de bevestiging wenst dat een leverancier
zich aan eisen uit de wet houdt.
De beoordelingen van de RvA zijn, vanwege de gehanteerde geharmoniseerde normen voor
accreditatie, gericht op het toetsen van onafhankelijkheid/onpartijdigheid en competentie
van de CBI’s, en van de wijze waarop deze worden geborgd in een managementsysteem.
Deze normen geven geen beperking voor wat betreft het toestaan van (uitsluitend) wettelijke
criteria als basis voor een conformiteitsverklaring. Ook andere normen/richtlijnen
zoals ISO/IEC 17007 en ISO/IEC 17067 kennen dergelijke beperkingen niet. Er zijn wel
normen die stellen dat het gebruik van logo's of merken niet misleidend mag zijn voor
de consument/gebruiker. Op dit punt erkent de RvA dat het voorkomen van misleiding
met name ook bescherming van kwetsbare partijen in de samenleving tot doel heeft.
Zo zal een onderneming met kennis van zaken minder bescherming tegen misleiding nodig
hebben dan een leek, zoals een niet deskundige consument.
3. RvA-beleid
Artikel 8, lid 10 van de Verordening (EG) 765/2008 geeft de accreditatie-instanties in Europa als opdracht mee te verifiëren ‘dat de
conformiteitsbeoordelingen op passende wijze worden uitgevoerd, hetgeen inhoudt dat
onnodige lasten voor de bedrijven worden vermeden….’. Dit zou kunnen inhouden dat
de RvA conformiteitsverklaringen die stellen dat iets aan wettelijke eisen voldoet,
niet onder accreditatie zou kunnen accepteren. Iedereen wordt geacht aan de eisen
van de wet te voldoen en een dergelijke verklaring van een private partij kan als
onnodig worden aangemerkt. Op het moment echter dat bijvoorbeeld een certificatieregeling
tot stand is gekomen met deelneming van alle belanghebbende partijen, zal de RvA een
dergelijke verklaring niet als onnodig kwalificeren. Ook als op een andere wijze aangetoond
wordt dat er een marktbehoefte is aan een verklaring over het voldoen aan specifieke
wettelijke eisen zal de RvA deze conformiteitsbeoordelingsactiviteit niet als onnodig
aanmerken.
In de markt kan behoefte bestaan aan een bevestiging (door een onafhankelijke deskundige
partij) dat er op vertrouwd mag worden dat een product of dienst aan specifieke wettelijke
eisen voldoet of dat een organisatie zich aan specifieke wettelijke eisen houdt. Marktpartijen
kunnen voor deze bevestiging een private CBI vragen die hiervoor is geaccrediteerd.
Zeker in gevallen waar partijen niet zonder meer zelf kunnen vaststellen of aan de
specifieke wettelijke eisen wordt voldaan, en er in het kader van een ketenverantwoordelijkheid
behoefte is aan bepaalde waarborgen, zijn deze verklaringen nuttig. Het is echter
wel van belang dat de inhoud van de verklaring niet misleidend is en dat marktpartijen,
consumenten en (toezichthoudende) overheden deze verklaringen op waarde kunnen schatten.
De RvA zal dit soort conformiteitsverklaringen onder accreditatie daarom uitsluitend
accepteren indien in de verklaring uiteengezet wordt welke beoordeling(en) de CBI
heeft uitgevoerd en tegen welke specifieke eisen hierbij getoetst is. Indien dit eisen
zijn uit wet- of regelgeving kan op basis van de vastgestelde conformiteit met deze
eisen geconcludeerd worden dat er een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het product de dienst, de processen of (een aspect van) het managementsysteem
aan de genoemde specifieke wettelijke eisen voldoet. De private partij verklaart dus
niet dat aan deze wettelijke eisen wordt voldaan, want een dergelijke verklaring kan
uitsluitend een overheid afgeven die via de toezichthouder, en uiteindelijk de rechterlijke
macht, de bevoegdheid heeft wetgeving te interpreteren.
Voorwaarde voor de verklaring, dat het gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat aan
een specifieke wettelijke eis wordt voldaan, is uiteraard dat de verklaring een bereik
heeft dat niet het bereik van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten van de CBI
te buiten gaat. Er kan dus bijvoorbeeld niet worden verklaard dat het gerechtvaardigd
vertrouwen aanwezig is dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan als niet tegen alle eisen uit het Bouwbesluit is getoetst. In de regel
zal de verklaring gaan over specifieke wettelijke eisen en dan zal op deze specifieke
wettelijke eisen moeten zijn getoetst. Alle conformiteitsbeoordelingsactiviteiten
die nodig zijn om een uitspraak te doen over het gerechtvaardigd vertrouwen over het
voldoen aan deze specifieke eisen moeten daarnaast door of onder verantwoordelijkheid
van de geaccrediteerde instelling worden uitgevoerd. De verklaringen die stellen dat
het gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat aan specifieke wettelijke eisen wordt voldaan,
hebben betrekking op een eenduidig gedefinieerd product of proces en niet op een organisatie
in het algemeen. Het beoordelen van een managementsysteem kan niet leiden tot een
dergelijke verklaring (tenzij de desbetreffende wetgeving eist dat een bepaald managementsysteem
geïmplementeerd moet zijn).