Tijdelijke subsidieregeling innovaties voor waterveiligheid en waterzekerheid buitenlandse delta’s, deltasteden en stroomgebieden

[Regeling vervalt per 01-07-2025.]
Geraadpleegd op 11-06-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 01-07-2022 t/m 31-05-2024

Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 2 mei 2022, nr. IENW/BSK-2022/87024, houdende vaststelling van tijdelijke regels voor subsidiëring van haalbaarheidsstudies en pilotprojecten voor innovaties voor waterveiligheid en waterzekerheid in delta’s, deltasteden en in stroomgebieden in het buitenland (Tijdelijke subsidieregeling innovaties voor waterveiligheid en waterzekerheid buitenlandse delta’s, deltasteden en stroomgebieden)

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • aanvraagperiode: periode als bedoeld in artikel 7, eerste, tweede, derde of vierde lid;

  • haalbaarheidsstudie: project als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening waarbij wordt onderzocht of en onder welke technische, financiële en juridische condities een voorgenomen pilotproject kan worden geïmplementeerd;

  • minister: Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

  • non-gouvernementele organisatie: niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht in het land waar de organisatie statutair gevestigd is, die niet door een overheidsinstantie is opgericht, dan wel die na oprichting door een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd is en als zodanig is geregistreerd;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, die voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

    • a. de organisatie is onder a, b, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemd als instelling voor hoger onderwijs;

    • b. de organisatie is een andere dan de onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk door de rijksoverheid gefinancierde onderzoeksorganisatie die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • c. de organisatie is een geheel of gedeeltelijk door een andere Staat gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder a; of

    • d. de organisatie is een geheel of gedeeltelijk door een andere Staat gefinancierde onderzoeksinstelling die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

  • pilotproject: project betreffende experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij sprake is van het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het demonstreren van een nieuw of verbeterd product of een nieuwe of verbeterde technologie, dienst of aanpak;

  • stroomgebied: gebied dat bijdraagt aan de afvoer van een specifieke waterloop;

  • waterveiligheid en waterzekerheid: duurzame bescherming tegen te veel, te weinig of te vuil water voor mens, plant en dier.

Artikel 2. Doel

Het doel van deze regeling is het stimuleren van de watersector tot het leveren van een bijdrage aan waterveiligheid en waterzekerheid in een delta, deltastad of stroomgebied in het buitenland door middel van de inzet van innovatieve Nederlandse kennis en kunde in het land waarin een pilotproject of een haalbaarheidsstudie wordt uitgevoerd mits de toepassing van die kennis en kunde nog aanpassing vergt voor gebruik onder de lokale omstandigheden.

Artikel 3. Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1 Het totale subsidieplafond voor deze regeling bedraagt € 15.000.000,–.

  • 2 Het subsidieplafond bedraagt:

    • a. voor het jaar 2022: € 3.500.000,– volgens de toedeling, bedoeld in artikel 4, eerste lid;

    • b. voor de jaren 2023 tot en met 2024: telkens € 4.500.000,– waarvan € 2.250.000,– beschikbaar is voor de eerste aanvraagperiode en € 2.250.000,– beschikbaar is voor de tweede aanvraagperiode, volgens de toedeling, bedoeld in artikel 4, tweede lid; en

    • c. voor het jaar 2025: € 2.500.000,– volgens de toedeling, bedoeld in artikel 4, derde lid.

  • 3 De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats op basis van rangschikking op de wijze, bedoeld in artikel 14, van de aanvragen.

Artikel 4. Reservering per projectsoort

  • 1 In de aanvraagperiode in 2022 is € 500.000,– beschikbaar voor haalbaarheidsstudies en is € 3.000.000,– beschikbaar voor pilotprojecten.

  • 2 In elke aanvraagperiode in 2023 en in 2024 is telkens € 350.000,– beschikbaar voor haalbaarheidsstudies en € 1.900.000,– voor pilotprojecten.

  • 3 In de aanvraagperiode in 2025 is € 400.000,– beschikbaar voor haalbaarheidsstudies en is € 2.100.000,– beschikbaar voor pilotprojecten.

  • 4 Indien het bedrag dat in een aanvraagperiode beschikbaar is voor aanvragen voor haalbaarheidsstudies dan wel voor pilotprojecten niet is uitgeput, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het in die periode beschikbare bedrag voor aanvragen voor de andere projectsoort indien daarvoor het budget is uitgeput en er daardoor nog een of meer aanvragen gehonoreerd kunnen worden.

  • 5 In afwijking van het vierde lid vindt, indien een gevraagde subsidie niet geheel doch voor ten minste 70% kan worden verleend omdat het subsidieplafond bijna is bereikt, overleg plaats met de desbetreffende aanvrager over het al dan niet geven van een beschikking houdende een afwijking van het gevraagde subsidiebedrag.

  • 6 Indien na toepassing van het vierde en vijfde lid het bedrag dat in een aanvraagperiode beschikbaar is, niet is uitgeput, kan het resterende bedrag worden toegevoegd aan het bedrag dat voor de oorspronkelijke projectsoort voor de volgende aanvraagperiode beschikbaar is.

Artikel 5. Verlenen subsidie

De minister kan op aanvraag een subsidie verstrekken voor de uitvoering van een haalbaarheidsstudie die of een pilotproject dat:

  • a. bijdraagt aan het in artikel 2 genoemde doel;

  • b. in een land als bedoeld uit de categorie A, bedoeld in bijlage 1 bij deze regeling wordt uitgevoerd; en

  • c. betrekking heeft op een of meer van de volgende thema’s:

    • drinkwater;

    • sanitatie;

    • waterkwaliteit en waterbeschikbaarheid;

    • klimaatadaptatie, droogte- en overstromingsrisico’s, stroomgebiedsbeheer, weerbare steden;

    • biodiversiteit en water-gerelateerde ecosystemen;

    • voedselproductie en duurzame landbouw; of

    • klimaatweerbare waterinfrastructuur en duurzame vaarwegen en havens, niet zijnde activiteiten aan de wal.

Artikel 6. Aanvraag tot subsidieverlening

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 5, kan uitsluitend worden ingediend door een onderneming, een onderzoeksorganisatie of een non-gouvernementele organisatie.

  • 2 Ingeval van een samenwerkingsverband van ondernemingen, onderzoeksorganisaties of non-gouvernementele organisaties, kan een aanvraag tot subsidieverlening worden ingediend door een aanvrager als bedoeld in het eerste lid, die optreedt als penvoerder van het samenwerkingsverband, met uitzondering van een waterschap dat handelt als ondernemer.

  • 3 De aanvrager heeft voorafgaand aan het indienen van de aanvraag een intakegesprek met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland gevoerd.

  • 4 Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld formulier dat is geplaatst op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 7. Aanvraagperioden

  • 1 In 2022 kan een aanvraag tot subsidieverlening bij de minister worden ingediend in de periode van 1 juli 12.00 uur tot en met 9 september 12.00 uur.

  • 2 In 2023 kan een aanvraag tot subsidieverlening bij de minister worden ingediend in de periode van 20 januari 12.00 uur tot en met 17 februari 12.00 uur, en in de periode van 30 juni 12.00 uur tot en met 8 september 12.00 uur.

  • 3 In 2024 kan een aanvraag tot subsidieverlening bij de minister worden ingediend in de periode van 19 januari 12.00 uur tot en met 16 februari 12.00 uur en in de periode van 5 juli 12.00 uur tot en met 13 september 12.00.

  • 4 In 2025 kan een aanvraag tot subsidieverlening bij de minister worden ingediend in de periode van 17 januari 12.00 uur tot en met 14 februari 12.00 uur.

Artikel 8. Subsidiabele kosten en standaardberekeningswijze uurtarieven

  • 1 Als subsidiabele kosten voor een pilotproject komen uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, in aanmerking.

  • 2 Als subsidiabele kosten voor een haalbaarheidsstudie komen uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, in aanmerking.

Artikel 9. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing integrale kostensystematiek

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendrager te vermenigvuldigen met het ingevolge het eerste lid berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge het eerste lid vastgestelde tarief.

Artikel 10. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing kosten per kostendrager met opslag

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze, genoemd in artikel 7, tweede lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit subsidies I en M, worden de directe loonkosten per uur vermenigvuldigd met het aantal uren dat direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid berekende bedrag te vermeerderen met:

    • a. een vaste opslag voor indirecte kosten van 50% van de loonkosten;

    • b. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • c. aan derden betaalde kosten.

  • 3 Voor zover er geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van de arbeid uitgegaan van € 65,– per uur.

Artikel 11. Berekening met forfaitair uurtarief loonkosten

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid gehanteerde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt en te vermeerderen met:

    • a. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • b. aan derden betaalde kosten.

Artikel 12. Minimum en maximum subsidiabele kosten

  • 1 De subsidiabele kosten van een pilotproject bedragen in totaal minimaal € 25.000,– en maximaal € 600.000,–.

  • 2 De subsidiabele kosten voor een haalbaarheidsstudie bedragen in totaal minimaal € 25.000 en maximaal € 250.000.

Artikel 13. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie voor een pilotproject bedraagt ten hoogste het percentage van de subsidiabele kosten dat is opgenomen in artikel 25, vijfde lid, onderdeel c, en zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 De subsidie voor een haalbaarheidsstudie bedraagt ten hoogste het percentage van de subsidiabele kosten dat is opgenomen in artikel 25, vijfde lid, onderdeel d, en zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 Ten aanzien van een onderzoeksorganisatie bedraagt de subsidie voor een pilotproject ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten en voor een haalbaarheidsstudie ten hoogste 70% van de subsidiabele kosten.

Artikel 14. Rangschikking haalbaarheidsstudies en pilotprojecten

  • 1 De subsidieverdeling vindt plaats aan de hand van een separate rangschikking van de aanvragen voor haalbaarheidsstudies en van de aanvragen voor pilotprojecten die voor subsidieverstrekking in aanmerking komen, te beginnen met de hoogst gerangschikte haalbaarheidsstudie respectievelijk het hoogst gerangschikte pilotproject.

  • 2 De minister rangschikt de aanvragen voor subsidie voor haalbaarheidsstudies die voor subsidie in aanmerking komen op basis van de volgende rangschikkingscriteria:

    • a. de mate waarin de haalbaarheidsstudie een overtuigende strategie weergeeft voor het implementeren van de innovatie in een vervolgfase, met een duidelijke potentiële bijdrage aan waterveiligheid en waterzekerheid;

    • b. de mate waarin de haalbaarheidsstudie innovatieve kennis en kunde op het gebied van waterveiligheid en waterzekerheid van in Nederland of in het buitenland gevestigde partijen ontsluit;

    • c. de mate waarin de haalbaarheidsstudie passend en mogelijk is binnen de lokale institutionele, sociale, culturele en economische context, overtuigend aansluit bij een lokale behoefte, aansluit of aanvullend is op lokale wetgeving en beleid, en steun heeft van lokale partijen;

    • d. de mate waarin de innovatie kwalitatief goed, betaalbaar en toepasbaar is met lokaal aanwezige kennis en mogelijkheden;

    • e. de mate waarin op aantoonbare wijze de risico’s van activiteiten van de haalbaarheidsstudie voor klimaat en milieu worden gemitigeerd, en de mate waarin de studie bijdraagt aan een van de volgende sub-criteria:

      • klimaat;

      • circulariteit; of

      • biodiversiteit en ecosystemen;

    • f. de mate waarin de samenwerking tussen Nederlandse partijen en tussen Nederlandse en lokale partijen van meerwaarde is voor de uitvoering van de haalbaarheidsstudie in technische, institutionele dan wel inhoudelijke zin; en

    • g. de mate waarin de aanvraag een heldere probleemanalyse, transparante begroting, risicoanalyse met inbegrip van een IMVO-risicoanalyse, en een duidelijk gedefinieerde activiteiten- en resultaatsplanning heeft.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen voor pilotprojecten die voor subsidie in aanmerking komen op basis van de volgende rangschikkingscriteria:

    • a. de mate waarin het pilotproject een overtuigende strategie weergeeft voor het bereiken van een grotere waterveiligheid en waterzekerheid voor mens, plant en dier; en

    • b. de rangschikkingscriteria, genoemd in het tweede lid, onderdelen b tot en met g, waarbij voor haalbaarheidsstudie wordt gelezen ‘pilotproject’.

  • 4 Aan de rangschikkingscriteria, genoemd in het tweede en derde lid, worden punten toegekend, waarop de wegingsfactoren worden toegepast als vermeld in de tabel opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling, hetgeen leidt tot een totaal aantal punten van maximaal 100.

  • 5 Indien twee of meer aanvragen voor haalbaarheidsstudies respectievelijk voor pilotprojecten op dezelfde plaats in de rangschikking terechtkomen en deze plaats samenvalt met het op grond van de artikelen 4 en 5 voor die haalbaarheidsstudies respectievelijk voor die pilotprojecten beschikbare deel van het subsidieplafond, wordt door middel van loting de definitieve plaats in de rangschikking bepaald.

Artikel 15. Afwijzingsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van het Kaderbesluit subsidies I en M wijst de minister de aanvraag tot subsidieverlening af indien:

  • a. de haalbaarheidsstudie of het pilotproject wordt uitgevoerd in een land uit categorie B als bedoeld in bijlage bij deze regeling;

  • b. al een subsidie is verstrekt op grond van deze regeling voor eenzelfde haalbaarheidsstudie of eenzelfde pilotproject;

  • c. de subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d. geen sprake is van een duidelijke gebruiker of begunstigde van de haalbaarheidsstudie of het pilotproject in het land waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • e. de haalbaarheidsstudie of het pilotproject op een of meer van de in artikel 15 genoemde criteria, minder dan 65% van de te behalen punten haalt;

  • f. de aanvraag niet voldoet aan een of meer van de minimaal benodigde punten per wegingsfactor; of

  • g. de uitvoering van de haalbaarheidsstudie of van het pilotproject naar verwachting langer zal duren dan een respectievelijk twee jaar.

Artikel 16. Verplichting

Een onderneming die penvoerder is van een samenwerkingsverband en op het tijdstip van de verlening van de subsidie geen vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland heeft, heeft vóór de eerste voorschotbetaling plaatsvindt een vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland en behoudt deze na die betaling tot uiterlijk de datum waarop de beschikking tot vaststelling van de subsidieverlening onherroepelijk is.

Artikel 17. Inwerkingtreding en horizonbepaling

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2022 en vervalt met ingang van 1 juli 2025, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 18. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling innovaties voor waterveiligheid en waterzekerheid buitenlandse delta’s, deltasteden en stroomgebieden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

M.G.J. Harbers

Bijlage 1. behorend bij artikel 5, onderdeel b, van deze regeling

Categorie

Categorie A

Categorie B

 

Alle landen behalve de landen die vallen in categorie B

Afghanistan

   

Bosnië en Herzegovina

   

Burundi

   

Centraal Afrikaanse Republiek

Tsjaad

   

Comoren

   

Democratische Republiek Congo

   

Eritrea

   

Guinee-Bissau

   

Irak

   

Haïti

   

Ivoorkust

   

Kiribati

   

Kosovo

   

Libië

   

Liberia

   

Madagascar

   

Micronesia

   

Myanmar

   

Oost-Timor

   

Republiek Soedan

   

Russische Federatie

   

Sierra Leone

   

Solomon Eilanden

   

Somalië

   

Syrië

   

Togo

   

Tuvalu

   

Jemen

   

West Bank en Gaza

   

Zimbabwe

   

Zuid Soedan

Bijlage 2. behorend bij artikel 14, vierde lid, van deze regeling

Rangschikkingscriteria

Puntenaantal beoordeling

Wegingsfactor

Uitkomst (maximaal)

Impact:

maximaal 5

minimaal 2

6

30

A: Haalbaarheidsstudie:

De mate waarin het project een overtuigende strategie weergeeft voor het implementeren van de innovatie in een pilot vervolgfase, met een duidelijke potentiële bijdrage aan waterveiligheid en waterzekerheid.

   

B: Pilotproject:

De mate waarin het project een overtuigende strategie weergeeft voor het bereiken van een grotere waterveiligheid en waterzekerheid voor mens, plant en dier

     

Innovatie

De mate waarin de haalbaarheidsstudie of het pilotproject innovatieve kennis en kunde op het gebied van waterveiligheid en waterzekerheid van in Nederland of van in het buitenland gevestigde partijen ontsluit.

maximaal 5

minimaal 2

4

20

Lokale inbedding

De mate waarin de haalbaarheidsstudie of het pilotproject of de studie passend en mogelijk is binnen de lokale institutionele, sociale, culturele en economische context, overtuigend aansluit bij een lokale behoefte, aansluit of aanvullend is op lokale wetgeving en beleid, en steun heeft van lokale partijen.

maximaal 5

minimaal 2

2

10

Technische duurzaamheid

De mate waarin de innovatie kwalitatief goed, betaalbaar en toepasbaar is met lokaal aanwezige kennis en mogelijkheden.

maximaal 5

minimaal 2

2

10

Effecten klimaat en milieu 1

De mate waarin op aantoonbare wijze de risico’s van projectactiviteiten voor klimaat en milieu worden gemitigeerd, en de mate waarin de haalbaarheidsstudie of het pilotproject bijdraagt aan één van de volgende thema’s:

– Klimaat;

– Circulariteit;

– Biodiversiteit en ecosystemen.

maximaal 5

minimaal 2

2

10

Samenwerking

De mate waarin de samenwerking tussen Nederlandse partijen en tussen Nederlandse en lokale partijen van meerwaarde is voor de uitvoering van de haalbaarheidsstudie of van het pilotproject in technische, institutionele dan wel inhoudelijke zin.

maximaal 5

minimaal 2

2

10

Kwaliteit aanvraag

De mate waarin de aanvraag een heldere probleemanalyse, transparante begroting, risicoanalyse met inbegrip van een IMVO-risicoanalyse, en een duidelijk gedefinieerde activiteiten- en resultaatsplanning heeft.

maximaal 5

minimaal 2

2

10

Totaal: (100)

(Minimum score)

100

(65)

1 Een minimale score wordt behaald met een ‘netto-nul emissie’ voor klimaatmitigatie/geen intensivering grondstofgebruik of geen schade aan biodiversiteit en ecosystemen.

Naar boven