Besluit participatiefonds 2022

Geraadpleegd op 28-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2023 en zichtdatum 14-05-2024.
Geldend van 01-08-2022 t/m 30-01-2024

Besluit van 3 mei 2022, houdende vaststelling van de voorwaarden voor de ministeriële instemming met de statuten van het participatiefonds en de gevolgen van intrekking van de aanwijzing van het participatiefonds als gevolg van de modernisering van het participatiefonds en beëindiging van het vervangingsfonds (Besluit participatiefonds 2022)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs van 1 maart 2022, nr. WJZ/31523084 (ID 11478), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 191a, derde lid, en 194, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 170a, derde lid, en 173, derde lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 73, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 14 april 2022, nr. W05.22.00019/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs uitgebracht mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 25 april 2022, nr. WJZ/32403508 (11478), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2. Voorwaarden instemming statuten

  • 1 Onze Minister stemt in met de statuten van het participatiefonds alsmede met wijziging daarvan, indien in de statuten ten minste is opgenomen:

    • a. dat het participatiefonds zich ten doelt stelt de taken uit te voeren, bedoeld in artikel 190, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 169, derde lid, van de Wet op de expertisecentra;

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden en de plaatsvervangend leden van het bestuur;

    • c. het aantal leden en plaatsvervangend leden van het bestuur dat wordt benoemd, met dien verstande dat het bestuur ten minste drie en ten hoogste negen leden heeft, waarvan één voorzitter;

    • d. dat de helft van de leden en plaatsvervangend leden, met uitzondering van de voorzitter, wordt benoemd op bindende voordracht van de daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties in het onderwijs en de andere helft wordt benoemd op bindende voordracht van de centrale werkgeversorganisatie primair onderwijs;

    • e. dat het participatiefonds ten minste eenmaal per jaar overleg voert met Onze Minister of een door Onze Minister aan te wijzen vertegenwoordiger;

    • f. dat het bestuur in het kader van zijn taakuitoefening, bedoeld in artikel 190, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 169, derde lid, van de Wet op de expertisecentra, aan het bevoegd gezag bij reglement of anderszins verplichtingen van administratieve aard kan opleggen voor:

      • 1°. de controle van de rechtmatigheid van de uitgaven van het participatiefonds;

      • 2°. het verkrijgen van betrouwbare gegevens over het ontstaan van aanspraken op werkloosheidsuitkeringen of uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet;

      • 3°. de doelmatige uitvoering van de werkzaamheden door het participatiefonds;

      • 4°. het voldoen aan verplichtingen van het participatiefonds uit hoofde van de wet of dit besluit;

      • 5°. het vaststellen van de bijdrage die het bevoegd gezag aan het participatiefonds moet voldoen;

    • g. dat bij ontbinding of beëindiging van de werkzaamheden van het participatiefonds de bestemming van het bij liquidatie aanwezige vermogen wordt vastgesteld door het bestuur in overeenstemming met Onze Minister; en

    • h. dat het participatiefonds een van het bestuur onafhankelijke commissie instelt die is belast met het interne toezicht, waarvan de taken zijn vastgelegd in de statuten.

Artikel 3. Gevolgen intrekking van de aanwijzing

Bij de intrekking van de aanwijzing van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 190, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 169, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra:

Artikel 6. Inwerkingtreding

  • 1 Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met uitzondering van artikel 5, onderdeel A, subonderdeel 1.

  • 2 Artikel 5, onderdeel A, subonderdeel 1, treedt in werking op het tijdstip waarop de artikelen I, onderdeel E, en II, onderdeel D, van de Wet van 11 oktober 2021 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting bij een rechtspersoon in verband met kosten van vervanging en in verband met wijziging van de wijze waarop de werkloosheidsuitkeringen worden verevend (beëindiging vervangingsfonds en modernisering participatiefonds) (Stb. 2021, 538) in werking treden.

Artikel 7. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit participatiefonds, met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin het zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 mei 2022

Willem-Alexander

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,

A.D. Wiersma

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

C.E.G. van Gennip

Uitgegeven de vierentwintigste mei 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid,

D. Yeşilgöz-Zegerius

Naar boven