Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027

[Regeling vervalt per 01-01-2028.]
Geraadpleegd op 17-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 9 maart 2023, nr. MBO/36996245, houdende regels voor de verstrekking van aanvullende bekostiging voor het verhogen van de kwaliteit van het beroepsonderwijs 2024–2027 (Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2.2.3, derde en vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • aanvullende bekostiging: aanvullende middelen als bedoeld in artikel 2.2.3 van de wet;

  • adviescommissie: commissie als bedoeld in artikel 7;

  • basisberoepsopleiding: basisberoepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet;

  • doelstellingen: doelstellingen als genoemd in bijlage 2;

  • eerste tranche: kwaliteitsagenda’s die uiterlijk op 30 juni 2023 zijn ingediend;

  • externe samenwerkingspartners: externe samenwerkingspartners als bedoeld in artikel 6, derde lid, onder b;

  • instelling: instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet, voor zover het bekostigde beroepsopleidingen betreft;

  • interne samenwerkingspartners: de studenten en het personeel van de instelling;

  • kwaliteitsagenda: kwaliteitsagenda als bedoeld in artikel 6;

  • minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • niet-randstadinstellingen: instellingen, niet genoemd in bijlage 1;

  • randstadinstellingen: instellingen als genoemd in bijlage 1;

  • rijksbijdrage: rijksbijdrage als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB;

  • tweede tranche: kwaliteitsagenda’s die na 30 juni 2023 maar uiterlijk op 1 oktober 2023 zijn ingediend;

  • werkagenda mbo: werkagenda mbo van 14 februari 2023, te vinden op https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2023Z02606&did=2023D06060, inclusief het stagepact, te vinden op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/02/14/stagepact-mbo;

  • wet: Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 3. Doelomschrijving

De minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een instelling voor de kalenderjaren 2024 tot en met 2027 aanvullende bekostiging verstrekken ten behoeve van activiteiten die erop zijn gericht:

  • a. de doelstellingen uit de werkagenda mbo op het gebied van kansengelijkheid, aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt en het versterken van de onderwijskwaliteit te realiseren;

  • b. de hiervoor benodigde samenwerking met de interne en externe samenwerkingspartners te verdiepen of verbreden; en

  • c. gezamenlijk hiervan te leren.

Artikel 4. Bekostigingsplafond

Voor het verstrekken van de aanvullende bekostiging op grond van deze regeling zijn de volgende bedragen beschikbaar:

  • a. voor het kalenderjaar 2024 € 704.330.000,–;

  • b. voor het kalenderjaar 2025 € 538.984.000,–;

  • c. voor het kalenderjaar 2026 € 538.984.000,–; en

  • d. voor het kalenderjaar 2027 € 540.033.000,–.

Artikel 5. Hoogte aanvullende bekostiging

  • 1 Indien de door het bevoegd gezag ingediende aanvraag voor aanvullende bekostiging wordt toegewezen, wordt jaarlijks een vast bedrag aan het bevoegd gezag verstrekt dat wordt berekend aan de hand van het bepaalde in het tweede tot en met zesde lid.

  • 2 In het kalenderjaar 2024 wordt aan de instelling een vast bedrag aan aanvullende bekostiging verstrekt, dat bestaat uit:

    • a. een deel van € 397.130.000,–, waarbij dit deel wordt berekend aan de hand van de aan de desbetreffende instelling te verstrekken rijksbijdrage voor het kalenderjaar 2024 ten opzichte van de totale rijksbijdrage voor het kalenderjaar 2024 aan alle instellingen;

    • b. een deel van € 165.000.000,–, waarbij dit deel wordt berekend aan de hand van het aantal studenten dat op 1 oktober 2022 bij de desbetreffende instelling is ingeschreven voor een basisberoepsopleiding en voor bekostiging in aanmerking komt, ten opzichte van het totaal aantal studenten dat op 1 oktober 2022 bij alle instellingen is ingeschreven voor een basisberoepsopleiding en voor bekostiging in aanmerking komt; en

    • c. indien de instelling een randstadinstelling is, een deel van € 142.200.000,–, waarbij dit deel wordt berekend aan de hand van de aan de desbetreffende instelling te verstrekken rijksbijdrage voor het kalenderjaar 2024 ten opzichte van de totale rijksbijdrage voor het kalenderjaar 2024 aan alle instellingen en dit deel vervolgens te vermenigvuldigen met 1,2; of

    • d. indien de instelling een niet-randstadinstelling is, een deel van het bedrag dat na toepassing van onderdeel c voor alle randstadinstellingen nog van de € 142.200.000,– resteert, waarbij dit deel wordt berekend aan de hand van de aan de desbetreffende niet-randstadinstelling te verstrekken rijksbijdrage voor het kalenderjaar 2024 ten opzichte van de totale rijksbijdrage aan alle niet-randstadinstellingen voor het kalenderjaar 2024.

  • 3 In de kalenderjaren 2025 en 2026 wordt aan de instelling een vast subsidiebedrag verstrekt, dat bestaat uit:

    • a. een deel van € 396.784.000,– waarbij dit deel wordt berekend aan de hand van de aan de desbetreffende instelling te verstrekken rijksbijdrage voor het desbetreffende kalenderjaar ten opzichte van de totale rijksbijdrage voor dat kalenderjaar aan alle instellingen; en

    • b. indien de instelling een randstadinstelling is, een deel van € 142.200.000,–, waarbij dit deel wordt berekend aan de hand van de aan de desbetreffende instelling te verstrekken rijksbijdrage voor het desbetreffende kalenderjaar ten opzichte van de totale rijksbijdrage aan alle instellingen voor dat kalenderjaar en dit deel vervolgens te vermenigvuldigen met 1,2; of

    • c. indien de instelling een niet-randstadinstelling is, een deel van het bedrag dat na toepassing van onderdeel b voor alle randstadinstellingen nog van de € 142.200.000,– resteert, waarbij dit deel wordt berekend aan de hand van de aan de desbetreffende niet-randstadinstelling te verstrekken rijksbijdrage voor het desbetreffende kalenderjaar ten opzichte van de totale rijksbijdrage aan alle niet-randstadinstellingen voor dat kalenderjaar.

  • 4 Voor het subsidiebedrag voor het kalenderjaar 2027 is het derde lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van het bedrag, genoemd in het derde lid, onder a, € 397.833.000,– wordt gelezen.

  • 5 De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 6 Bij te late indiening van de gegevens en de verklaring, bedoeld in artikel 2.2.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB:

    • a. is ten aanzien van het tweede lid, onder a, c en d, het derde lid en het vierde lid artikel 2.2.5 van het Uitvoeringsbesluit WEB van toepassing; en

    • b. kan de minister ten aanzien van het tweede lid, onder b, de aanvullende bekostiging vaststellen op basis van het aantal studenten dat is ingeschreven voor een basisberoepsopleiding op 1 oktober 2021 en dat voor bekostiging in aanmerking komt.

Artikel 6. Kwaliteitsagenda

  • 1 Het bevoegd gezag dient voor de kalenderjaren 2024–2027 een aanvraag voor aanvullende bekostiging in. De aanvraag heeft de vorm van een kwaliteitsagenda.

  • 2 Het bevoegd gezag dient de kwaliteitsagenda in bij de minister via de website http://www.ckmbo.nl op uiterlijk:

    • a. 30 juni 2023; of

    • b. 1 oktober 2023.

  • 3 In de kwaliteitsagenda legt het bevoegd gezag onderbouwd vast:

    • a. wat het werkgebied van de instelling is;

    • b. wie binnen dit werkgebied de relevante externe samenwerkingspartners van de instelling zijn, waaronder in ieder geval:

      • 1°. onderwijsinstellingen;

      • 2°. relevante overheden die het sociale en economische domein vertegenwoordigen; en

      • 3°. het bedrijfsleven;

    • c. wat de ambities binnen het werkgebied zijn:

      • 1°. in de vorm van concrete beoogde resultaten voor eind 2027;

      • 2°. per doelstelling voor de doelstellingen waaraan verplichte maatregelen, genoemd in bijlage 2, zijn gekoppeld; en

      • 3°. per doelstelling voor de doelstellingen waaraan ‘pas toe of leg uit’-maatregelen, genoemd in bijlage 2, zijn gekoppeld, tenzij de instelling op basis van de analyse, bedoeld in het vierde lid, afdoende motiveert waarom zij voor die doelstelling geen ambitie stelt;

    • d. welke maatregelen de instelling gaat nemen om de ambities te realiseren, waaronder in ieder geval:

      • 1°. de verplichte maatregelen, genoemd in bijlage 2; en

      • 2°. de ‘pas toe of leg uit’-maatregelen, genoemd in bijlage 2, tenzij de instelling op basis van de analyse, bedoeld in het vierde lid, afdoende motiveert waarom zij geen inzet op die maatregel pleegt;

    • e. op welke punten de instelling voor de realisatie van de ambities afhankelijk is van de externe samenwerkingspartners, hoe de instelling de externe samenwerkingspartners bij de ambitievorming heeft betrokken en hoe zij de samenwerking met de externe samenwerkingspartners tijdens de looptijd van de kwaliteitsagenda verder gaat ontwikkelen;

    • f. hoe de instelling gaat samenwerken met de interne samenwerkingspartners, hoe zij de samenwerking tijdens de looptijd van de kwaliteitsagenda verder gaat ontwikkelen en hoe zij bereikt dat er onder hen voldoende draagvlak voor de ambities en maatregelen is, waarbij de studentenraad en de ondernemingsraad in ieder geval met de kwaliteitsagenda moeten hebben ingestemd;

    • g. hoe de instelling de ouders van de studenten gaat betrekken bij de voor hen relevante ambities en maatregelen;

    • h. hoe de instelling met de interne en externe samenwerkingspartners de realisatie van de ambities en maatregelen gaat borgen, waarbij de instelling er in ieder geval voor zorgt dat:

      • 1°. een jaarlijkse evaluatie van de voortgang wordt uitgevoerd met betrokkenheid van de interne en externe samenwerkingspartners; en

      • 2°. op basis van die jaarlijkse evaluatie kan worden bijgestuurd met betrokkenheid van de interne en externe samenwerkingspartners;

    • i. hoe de instelling de aanvullende bekostiging op grond van deze regeling wil besteden, onderbouwd met een indicatieve begroting waarin het bevoegd gezag ook middelen met een andere herkomst dan op grond van deze regeling kan vermelden en waarin in ieder geval de volgende kostenposten separaat worden vermeld:

      • 1°. de kosten voor de maatregelen voor doelstelling 1.3, genoemd in bijlage 2, voor zover deze betrekking hebben op extra begeleiding van studenten in de basisberoepsopleiding;

      • 2°. de kosten voor de maatregelen voor doelstelling 3.3, genoemd in bijlage 2, voor zover deze betrekking hebben op carrièreperspectief voor onderwijspersoneel; en

      • 3°. de kosten voor de maatregelen voor doelstelling 3.4, genoemd in bijlage 2, voor zover deze betrekking hebben op practoraten; en

    • j. indien van toepassing: waarom de begrote kostenposten, bedoeld in onderdeel i, sub 1° tot en met 3°, verschillen van de hiermee samenhangende posten binnen de aanvullende bekostiging.

  • 4 De ambities en maatregelen, bedoeld in het derde lid, onder c en d, zijn gebaseerd op een analyse van:

    • a. de uitgangssituatie van de instelling aan de hand van de sterke en zwakke punten van de instelling;

    • b. de ontwikkelingen binnen de instelling die van belang zijn voor de kwaliteitsagenda, zo nodig gerelateerd aan het bestaande strategische meerjarenplan van de instelling;

    • c. de uitgangssituatie van het werkgebied aan de hand van de kansen en uitdagingen binnen het werkgebied; en

    • d. de ontwikkelingen binnen het werkgebied die van belang zijn voor de kwaliteitsagenda, waaronder in ieder geval de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.

    De analyse wordt opgesteld per doelstelling aan de hand van de analyseonderdelen en indicatoren, genoemd in bijlage 2, en wordt in aanvulling op het derde lid eveneens in de kwaliteitsagenda opgenomen.

  • 5 Indien het bevoegd gezag meerdere instellingen in stand houdt, dient het bevoegd gezag per instelling een kwaliteitsagenda in.

Artikel 7. Adviescommissie

  • 1 De minister stelt een onafhankelijke adviescommissie in die de minister adviseert ten behoeve van de beoordeling van de ingediende kwaliteitsagenda’s.

  • 2 Naast de adviestaak, bedoeld in het eerste lid, stelt de adviescommissie voor 15 september 2024 een integrale rapportage op met een landelijk beeld over de beoordeling van de kwaliteitsagenda’s en stuurt zij deze voor 15 september 2024 aan de minister toe.

Artikel 8. Advisering adviescommissie over de kwaliteitsagenda

  • 1 De adviescommissie beoordeelt of de kwaliteitsagenda compleet en als geheel voldoende onderbouwd, ambitieus en realistisch is. De adviescommissie gebruikt hierbij het beoordelingskader dat als bijlage 3 bij deze regeling is gevoegd en geeft op basis daarvan het oordeel voldoende of onvoldoende.

  • 2 Het bevoegd gezag licht de kwaliteitsagenda toe indien de adviescommissie of het bevoegd gezag daaraan behoefte heeft en werkt, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan een door de adviescommissie ingesteld onderzoek dat erop is gericht de minister te adviseren over de kwaliteitsagenda.

  • 3 De adviescommissie informeert het bevoegd gezag over haar voorlopig advies over de kwaliteitsagenda op uiterlijk:

    • a. 31 oktober 2023 voor de eerste tranche; of

    • b. 31 januari 2024 voor de tweede tranche.

  • 4 Het bevoegd gezag kan uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het voorlopig advies, bedoeld in het derde lid, een aangepaste kwaliteitsagenda bij de minister indienen. De minister kan deze termijn verlengen wegens schoolvakanties.

  • 5 De adviescommissie adviseert de minister over de kwaliteitsagenda op uiterlijk:

    • a. 15 december 2023 voor de eerste tranche; of

    • b. 4 april 2024 voor de tweede tranche.

Artikel 9. Beoordeling minister van de kwaliteitsagenda

  • 1 De minister besluit of de kwaliteitsagenda voldoende of onvoldoende is op uiterlijk:

    • a. 31 januari 2024 voor de eerste tranche; of

    • b. 30 april 2024 voor de tweede tranche.

  • 2 Indien de minister de kwaliteitsagenda als voldoende beoordeelt, wordt voor de kalenderjaren 2024 tot en met 2027 jaarlijks aanvullende bekostiging aan het bevoegd gezag verstrekt onder toepassing van artikel 13.

  • 3 Indien de minister de kwaliteitsagenda als onvoldoende beoordeelt, wijst de minister de kwaliteitsagenda af. Het bevoegd gezag heeft in dat geval recht op een herkansing als bedoeld in artikel 10.

  • 4 Indien het bevoegd gezag de kwaliteitsagenda na 1 oktober 2023 indient, kan de minister besluiten de kwaliteitsagenda af te wijzen. Indien de minister de kwaliteitsagenda niet afwijst op grond van de vorige volzin, valt de kwaliteitsagenda onder de tweede tranche.

Artikel 10. Herkansing bij onvoldoende oordeel

  • 1 Bij een onvoldoende oordeel over de kwaliteitsagenda stelt de minister het bevoegd gezag in de gelegenheid een aangepaste kwaliteitsagenda in te dienen op uiterlijk 30 mei 2024 via de website http://www.ckmbo.nl/.

  • 2 De adviescommissie adviseert de minister conform artikel 8, eerste lid, en informeert de minister uiterlijk op 30 juni 2024 over haar advies over de aangepaste kwaliteitsagenda. Artikel 8, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De minister besluit uiterlijk op 31 augustus 2024 of de aangepaste kwaliteitsagenda voldoende of onvoldoende is.

  • 4 Indien de minister de aangepaste kwaliteitsagenda als voldoende beoordeelt, wordt voor de kalenderjaren 2024 tot en met 2027 alsnog jaarlijks aanvullende bekostiging aan het bevoegd gezag verstrekt onder toepassing van artikel 13.

  • 5 Indien de minister de kwaliteitsagenda als onvoldoende beoordeelt, wijst de minister de kwaliteitsagenda af.

  • 6 Indien het bevoegd gezag de aangepaste kwaliteitsagenda na 30 mei 2024 indient, kan de minister besluiten de kwaliteitsagenda af te wijzen.

  • 7 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing indien de aanvraag voor aanvullende bekostiging is afgewezen op grond van artikel 8, vierde lid, eerste volzin, of indien de instelling nog niet eerder een kwaliteitsagenda heeft ingediend.

Artikel 11. Institutionele fusie

  • 1 Een bevoegd gezag van instellingen die op 1 augustus 2023 institutioneel fuseren, dient in afwijking van artikel 6, vijfde lid, één kwaliteitsagenda in voor de instelling die uit de institutionele fusie zal ontstaan.

  • 2 De berekeningswijze, bedoeld in artikel 5, tweede tot en met zesde lid, houdt voor het eerst rekening met een institutionele fusie met ingang van het eerstvolgende kalenderjaar na de ingangsdatum van die fusie. Bij een institutionele fusie tussen een randstadinstelling en een niet-randstadinstelling wordt de uit die institutionele fusie ontstane instelling daarbij aangemerkt als randstadinstelling.

Artikel 12. Verplichtingen

  • 1 Het bevoegd gezag spant zich in voor de realisatie van de ambities en maatregelen uit de kwaliteitsagenda en borgt dit door:

    • a. de voortgang hiervan jaarlijks te evalueren met betrokkenheid van de interne en externe samenwerkingspartners; en

    • b. zo nodig bij te sturen op basis van de jaarlijkse evaluatie met betrokkenheid van de interne en externe samenwerkingspartners.

  • 2 Het bevoegd gezag verantwoordt zich jaarlijks over haar inspanning voor en voortgang van de realisatie van de ambities en maatregelen uit de kwaliteitsagenda alsmede de samenwerking met de interne en externe samenwerkingspartners conform artikel 15, tweede en derde lid.

  • 3 Het bevoegd gezag geeft een toelichting op de verantwoording, bedoeld in het tweede lid, indien de minister of het bevoegd gezag daaraan behoefte heeft en werkt, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan een door de minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht om een getrouw en compleet beeld te krijgen van de inspanningen voor en voortgang van de realisatie van de ambities en maatregelen uit de kwaliteitsagenda alsmede de samenwerking met de interne en externe samenwerkingspartners.

  • 4 In aanvulling op het derde lid werkt het bevoegd gezag mee aan een jaarlijks gesprek met de minister om de inspanning voor en voortgang van de realisatie van de ambities en maatregelen uit de kwaliteitsagenda en de doelen, genoemd in artikel 3, te bespreken.

  • 5 Indien uit de informatie verkregen op grond van het tweede, derde of vierde lid, naar het oordeel van de minister blijkt dat het bevoegd gezag onvoldoende inspanningen pleegt voor de realisatie van de ambities en maatregelen uit de kwaliteitsagenda, kan de minister het bevoegd gezag verplichten om:

    • a. extern advies in te winnen over wat het bevoegd gezag verder kan doen om de ambities en maatregelen alsnog te realiseren; of

    • b. een peer review door andere instellingen te organiseren om te leren van goede ervaringen van de andere instellingen.

Artikel 13. Vaststelling en betaling

  • 1 Voor kalenderjaar 2024 wordt de aanvullende bekostiging direct vastgesteld in uiterlijk:

    • a. maart 2024 voor de eerste tranche;

    • b. juni 2024 voor de tweede tranche; of

    • c. oktober 2024, indien er sprake is van een herkansing als bedoeld in artikel 10;

    mits de kwaliteitsagenda als voldoende is beoordeeld.

  • 2 Voor de kalenderjaren 2025 tot en met 2027 wordt de aanvullende bekostiging jaarlijks direct vastgesteld jaarlijks in november voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de aanvullende bekostiging betrekking heeft, mits de kwaliteitsagenda als voldoende is beoordeeld.

  • 3 De betaling van de aanvullende bekostiging vindt plaats overeenkomstig het kasritme waarin de bekostiging wordt betaald, bedoeld in artikel 2.2.4, tweede lid, van de wet en vindt voor de eerste maal plaats in uiterlijk:

    • a. maart 2024 voor de eerste tranche;

    • b. juni 2024 voor de tweede tranche; of

    • c. oktober 2024, indien er sprake is van een herkansing als bedoeld in artikel 10;

    mits de kwaliteitsagenda’s als voldoende zijn beoordeeld.

  • 4 Aan het maandbedrag van de maand waarin voor de eerste maal een betaling plaatsvindt, worden tevens de maandbedragen vanaf januari 2024 tot aan die maand toegevoegd.

Artikel 14. Besteding

De aanvullende middelen kunnen ook worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 15. Verantwoording

  • 2 Het bevoegd gezag beschrijft jaarlijks in het bestuursverslag:

    • a. wat de inspanning is voor en voortgang is van de realisatie van de ambities en maatregelen uit de kwaliteitsagenda, gerelateerd aan de beoogde eindresultaten voor eind 2027 en met gebruikmaking van de indicatoren uit de kwaliteitsagenda;

    • b. hoe de samenwerking met de interne en externe samenwerkingspartners verloopt;

    • c. wat de uitkomst is van de jaarlijkse evaluatie, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder a; en

    • d. of en op welke wijze op basis van de jaarlijkse evaluatie wordt bijgestuurd als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder b, en hoe.

  • 3 Het bevoegd gezag levert de informatie, bedoeld in het tweede lid, tevens aan via XBRL aan de hand van het daartoe in XBRL opgenomen format.

Artikel 16. Sancties

Indien het bevoegd gezag in strijd handelt met de verplichtingen, bedoeld in artikel 12 of artikel 15, kan de minister een sanctie als bedoeld in artikel 11.1 van de wet of de artikelen 4:49, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht opleggen.

Artikel 17. Openbaarmaking

  • 2 Tot openbaarmaking van de in het eerste lid genoemde documenten, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel d, wordt niet eerder overgegaan dan nadat zes weken zijn verstreken vanaf de dagtekening van de besluiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, waaraan de desbetreffende adviezen en kwaliteitsagenda’s ten grondslag liggen.

Artikel 20. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, waarbij artikel 18, onderdeel E, terugwerkt tot en met 1 januari 2023.

  • In afwijking van het eerste lid treedt artikel 19 in werking met ingang van 1 januari 2024.

  • Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de aanvullende bekostiging die voor die datum is verstrekt.

Artikel 21. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H. Dijkgraaf

Bijlage 1. Behorend bij artikel 1 van de Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027

Randstadinstellingen

00GT

Albeda College

01OE

Yuverta

02OV

LIS

02PA

Mediacollege Amsterdam

02PG

HMC

02PK

Nimeto

05EA

STC

09MR

Hoornbeeck College

14YD

Lentiz

17WH

SVO vakopleiding food

20MQ

Da Vinci College

23JA

Grafisch Lyceum R'dam

23KG

Grafisch Lyceum Utrecht

25EF

VONK

25GV

Aeres

25LH

ROC Midden Nederland

25LN

ROC mbo Rijnland

25LP

ROC Zadkine

25LR

ROC van Flevoland

25PV

Scalda

25PX

ROC Nova College

25PZ

ROC van Amsterdam

25RA

Regio College

27GZ

ROC Mondriaan

30RM

ROC TOP

30RN

MBO Utrecht

30RR

MBO Amersfoort

Bijlage 2. Behorend bij de artikelen 1 en 6, derde en vierde lid, van de Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027

Toelichting: Instellingen dienen een integrale kwaliteitsagenda te maken over alle doelstellingen uit de werkagenda mbo. Per doelstelling uit de werkagenda mbo formuleert de instelling een ambitie in de vorm van concrete beoogde eindresultaten voor eind 2027. De ambities moeten worden onderbouwd met een analyse. Hiervoor dienen in ieder geval de analyseonderdelen en indicatoren uit deze bijlage worden gebruikt1, maar de instelling mag er ook zelf analyseonderdelen en indicatoren aan toevoegen.

Uit de analyse kan blijken dat ambitievorming op een doelstelling nu niet passend of wenselijk is. In dat geval hoeft de instelling geen ambitie te formuleren op deze doelstelling. Bij de doelstellingen over LOB (2.1), beroepspraktijkvorming (2.2), carrièreperspectief (3.3) en practoraten (3.4), zijn instellingen echter wel verplicht om een ambitie te formuleren, omdat voor deze onderwerpen maatregelen in de tabel zijn opgenomen die instellingen verplicht in hun kwaliteitsagenda dienen op te nemen. Voor de overige maatregelen uit de tabel geldt een ‘pas toe of leg uit’-regime. Dat betekent dat de instelling in de kwaliteitsagenda uitlegt hoe zij deze maatregel gaat implementeren of aan de hand van de analyse toelicht dat de maatregel niet passend of wenselijk is en/of welke eventuele alternatieven worden ingezet. De kwaliteitsagenda als geheel dient voldoende onderbouwd, ambitieus en realistisch te zijn.

Let op: De doelstellingen en maatregelen in onderstaande tabel (kolom 1 en kolom 5) zijn afkomstig uit de werkagenda mbo en het stagepact en hier ten behoeve van de leesbaarheid in verkorte vorm opgenomen. Voor meer context of uitleg verwijzen we dan ook naar de werkagenda mbo en het stagepact.

Bij de jaarlijkse verantwoording over goedgekeurde kwaliteitsagenda’s gaan instellingen onder andere in op voortgang van de ambities en maatregelen uit de kwaliteitsagenda. Deze voortgang moet worden gerelateerd aan de beoogde eindresultaten voor eind 2027 en de indicatoren uit de kwaliteitsagenda. Van instellingen wordt verwacht dat zij in de verantwoording reflecteren op de ontwikkeling die de indicatoren laten zien. De eisen aan de verantwoording zijn opgenomen in artikel 15 van de regeling en worden nader toegelicht in de toelichting.

Doelstellingen uit werkagenda mbo waarover een ambitie moet worden geformuleerd

Verplichte onderdelen voor in de analyse. De analyse dient om de gekozen ambitie te onderbouwen en een beeld te schetsen van de uitgangssituatie van de instelling/werkgebied

Verplichte indicatoren voor in de analyse (niet limitatief, er mogen ook eigen indicatoren worden toegevoegd)1

Bron

Maatregelen voor mbo-instellingen, afkomstig uit de werkagenda mbo/stagepact. In deze regeling zijn de maatregelen onderverdeeld in twee soorten:

• pas toe of leg uit maatregelen

• verplichte maatregelen

Prioriteit 1. Bevorderen van kansengelijkheid

Doelstelling:

1.1 Gelijkwaardige behandeling van alle studenten in Nederland

Analyseonderdelen:

• Bestaan van/deelname aan eigen studenteninitiatieven, zoals studieverenigingen en introductieweken

• De positie van studenten in het studentenleven

• De mate waarin en de manier waarop de gelijkwaardige positie van studenten in het studentenleven wordt gestimuleerd

• Gemaakte afspraken in de regio over de gelijkwaardige behandeling van studenten i.r.t. het studentenleven

• Het beschikbare internationaliseringsaanbod voor studenten (type aanbod22 en voor welke opleidingsdomeinen en doelgroepen is het aanbod beschikbaar)

N.v.t.

N.v.t.

Pas toe of leg uit:

• Gelijkwaardig positioneren van het mbo en de mbo-studenten

• Creëren van een infrastructuur om studenteninitiatieven, zoals studieverenigingen, te ondersteunen en begeleiden

• Een fysieke studentenkaart introduceren

• Afspraken maken met gemeenten en andere relevante partijen om mogelijk te maken dat studenten kunnen participeren in het studentenleven, met aandacht voor introductieweken en studentensport

Doelstelling:

1.2 Verbeteren studentenwelzijn, versterken integrale veiligheid op instellingen en in leerbedrijven, vergroten toegankelijkheid mbo voor studenten met hulpbehoefte en het mbo inclusiever maken

Analyseonderdelen:

• Welzijn en integrale veiligheid van studenten

• De rol die de medezeggenschap (waaronder de studentenraad) heeft bij beleid voor welzijn en integrale veiligheid

• Manier waarop het gesprek met studenten over welzijn en sociale veiligheid en het doorbreken van het taboe op deze thema’s wordt gevoerd

• Samenwerking met gemeenten, lokale politie en zorgpartijen over hulp en ondersteuning aan studenten en docenten

Percentage studenten dat zich veilig voelt op de instelling (instellingsniveau)

JOB-monitor

Aandeel respondenten dat ‘ja’ of ‘ja, zeker’ antwoordt op de vraag ‘Voel je je veilig op school?’

Pas toe of leg uit:

• In gesprek gaan met studenten over mentaal welzijn en (integrale) veiligheid om taboe te doorbreken

• Uitbreiding sociaal veiligheidsplan

• Aandacht, kennis en kunde in de ondersteuningsstructuur voor dreigende depressieve- of suïcidale gedachten en vroegtijdig schoolverlaten

• Aansluiten bij de bestaande integrale aanpak Gezonde School en de programma’s Welbevinden op school en Helder op school

• Inzet op de vier thema’s uit de verbeteragenda passend onderwijs3

Percentage studenten dat zich veilig voelt bij het leerbedrijf (instellingsniveau)

Nieuwe indicator, deze wordt op initiatief van OCW na het de fase van jet opstellen van de kwaliteitsagenda’s opgenomen in een bestaand of nieuw meetinstrument. Instellingen hoeven deze indicator pas mee te nemen in de bestuursverslagen en XBRL zodra deze indicator beschikbaar is

Aandeel studenten met een slechte/zeer slechte mentale gezondheid (instellingsniveau)

Studentenpeiling NP Onderwijs4

Aandeel studenten met een slechte of een zeer slechte mentale gezondheid

Doelstelling:

1.3 Versterken van de begeleiding in het onderwijs en bij de stap van school naar werk of vervolgopleiding (met name voor studenten niveau 2). Ombuigen en afremmen stijging vsv’ers en toewerken naar minder dan 18.000 nieuwe vsv’ers in 2026

Analyseonderdelen:

• Tevredenheid studenten niveau 2 met onderwijs en begeleiding

• Aantal voortijdig schoolverlaters op niveau 2 en hoe dat zich verhoudt tot de landelijke streefcijfers (minder dan 18.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2026)

• Aansluiting van het onderwijs op niveau 2 op de arbeidsmarkt

De aantallen nieuwe voortijdig schoolverlaters per jaar (instellingsniveau en uitgesplitst naar opleidingsniveau en leerweg)

DUO

Gegevens worden door DUO aangeleverd

Pas toe of leg uit:

• Extra inzet op niveau 25. Deze kan bestaan uit:

• Extra inzet van docenten ten behoeve van kleinere klassen

• Extra begeleiding in het onderwijs/bpv

• Inzet op goede voorbereiding op de overstap naar de arbeidsmarkt6

• Faciliteren en begeleiden van de terugkeer naar school

• Nazorg bieden aan studenten die dat nodig hebben7

• Voortzetten en uitbreiden van de bestaande vsv-aanpak. Maken van nieuwe plannen met streefwaarden en monitoring i.s.m. gemeenten/RMC

Het aandeel uitstromers vanuit entree en niveau 2 dat een jaar na afstuderen werk heeft (instellingsniveau en uitgesplitst naar opleidingsniveau en leerweg)

CBS

Gegevens van het CBS worden door DUO aangeleverd

Het aandeel studenten dat tevreden is over de begeleiding tijdens de opleiding, (instellingsniveau en uitgesplitst naar opleidingsniveau en naar wel/geen ondersteuningsbehoefte)

JOB-monitor

Aandeel respondenten dat de begeleiding tijdens de opleiding goed of heel goed vindt, uitgesplitst naar opleidingsniveau en wel/geen ondersteuningsbehoefte

Doelstelling:

1.4 Versterken van de beroepsgerichte route door naadloze aansluiting bij verwante doorstroom en door stimuleren in- en doorstroom in de beroepskolom. Positioneren van de keuze voor het beroepsonderwijs als positieve keuze

Analyseonderdelen:

• De toereikendheid van de onderwijsinhoud van op elkaar aansluitende opleidingen in vmbo-mbo-hbo voor (regionale) tekortsectoren

• Of/wanneer er een aanvraag is/wordt gedaan voor de regeling doorstroom n.a.v. de regionale analyse, of niet

Succes in eerste jaar mbo (startersresultaat) en in het eerste jaar hbo van studenten die doorstromen vanuit het mbo.

(Op instellingsniveau en uitgesplitst naar beroepsopleidingen die nodig zijn voor de maatschappelijke opgaven in de regio, zoals geselecteerd voor de analyse bij prioriteit 2 (aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt), op het gebied van woningbouw, zorg, onderwijs, klimaat en energie, veiligheid, kinderopvang, en de digitale transitie waar maatschappelijk relevant)

MBO Raad en DUO

Gegevens m.b.t. startersresultaat (afkomstig van MBO Raad) en succes doorstromers hbo (afkomstig van DUO) worden beiden door DUO aangeleverd. Instellingen selecteren daaruit de door hun gekozen opleidingen.

Pas toe of leg uit:

• Maken van een opleidingsanalyse met partners in vo en ho8

• Met partners in het onderwijs zorgen dat leerlingen en studenten in verschillende fases van hun opleiding kunnen kennismaken met beroepsonderwijs9

• Aansluiting tussen onderwijsinstellingen (vo-mbo-ho) versterken door afstemming inhoud en inrichting onderwijsprogramma, met focus op opleidingen die nodig zijn voor maatschappelijke opgaven en waar studenten drempels ervaren10

Doelstelling:

1.5 Verminderen van laaggeletterdheid via scholingsprogramma’s11

Analyseonderdelen:

• Beschrijving van het onderwijsaanbod voor laaggeletterden in de regio en rol van de instelling daarbij

• Ervaringen en best practices voor het bereiken van de doelgroep

• Mate waarin deze doelgroep doorstroomt naar een beroepsopleiding of de arbeidsmarkt

N.v.t.

N.v.t.

Pas toe of leg uit:

Deelname aan of medewerking verlenen aan het Nationaal Groeifondsproject LLO collectief12

Prioriteit 2. Versterking van de aansluiting Onderwijs-arbeidsmarkt

Analyseonderdelen:

• Selecteer welke beroepsopleidingen (BC-code) nodig zijn voor de maatschappelijke opgaven in de regio op het gebied van woningbouw, zorg, onderwijs, klimaat en energie, veiligheid, kinderopvang en de digitale transitie waar maatschappelijk relevant. Bepaal dit op basis van de arbeidsvraag en opleidingsaanbod in de regio en beperk het tot beroepen in de bovengenoemde sectoren

• Instroom in de geselecteerde beroepsopleidingen

• Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt voor de geselecteerde beroepsopleidingen

Aantal gediplomeerde studenten in beroepsopleidingen die nodig zijn voor de maatschappelijke opgaven in de regio, zoals geselecteerd bij de analyseonderdelen (uitgesplitst naar beroepsopleiding)

DUO

Gegevens m.b.t. diplomering worden door DUO aangeleverd. Instellingen selecteren daaruit de door hun gekozen beroepsopleidingen

 

Percentage gediplomeerden dat een jaar na afstuderen werkzaam is in een baan in een gelijke of verwante richting als de beroepsopleiding, van beroepsopleidingen die nodig zijn voor de maatschappelijke opgaven in de regio, zoals geselecteerd bij de analyseonderdelen (uitgesplitst naar beroepsopleiding)

CBS (schoolverlatersonderzoek)

Gegevens omtrent doorstroom naar een baan in gelijke of verwante richting worden door DUO aangeleverd. Instellingen selecteren daaruit de door hun gekozen beroepsopleidingen

Doelstelling:

2.1 Studenten maken weloverwogen keuze voor een kansrijk beroep passend bij hun interesses, talenten en capaciteiten. Opleidingen bieden duurzame perspectieven op de arbeidsmarkt en baanzekerheid. Bij- en omscholingsmogelijkheden via het mbo zijn transparant

Analyseonderdelen:

• Doelmatigheid van het aanbod van opleidingen in het licht van de behoeftes van de regio

• De kwaliteit van LOB, met specifieke aandacht voor kansrijke opleidingen

• Samenwerking met werkgevers over voorlichting, met name voor kansrijke beroepen

• Inzet op het experiment oriëntatieprogramma’s aansluitend op instroom/uitvallers

Het aandeel (huidige) studenten dat positief is over de hulp van school bij de keuze over verder leren of werken (instellingsniveau en uitgesplitst naar opleidingsniveau)

JOB-monitor

Aandeel respondenten dat goed of heel goed antwoordt op de vraag ‘Na de opleiding moet je kiezen: verder leren of gaan werken. Hoe helpt je school je bij deze keuze?’

Verplicht:

• Investeren in extra capaciteit en kwaliteit op LOB, met name voor de opleidingen verbonden met de maatschappelijke opgaven. Extra inzet kan bestaan uit:13

• extra fte voor LOB

• meer en effectieve oriënterende beroeps- of bedrijfsbezoeken

• meer/beter begeleiden van studenten bij het kiezen van een stageplek en -richting

• LOB bijscholingscursus of -training voor docenten loopbaanbegeleiders

Pas toe of leg uit:

• Afspraken met werkgevers over gezamenlijke inzet op voorlichting, zoals oriënterende bedrijfsbezoeken, met name in sectoren met maatschappelijke opgaven

• Regionale afstemming tussen vo, mbo en hbo op LOB, waarbij de loopbaan van de leerling/student centraal staat

• Deelname aan het experiment van een domeinoverstijgend oriëntatieprogramma dat door OCW mogelijk zal worden gemaakt.

• Afspraken maken over de nadere invulling van de Aanpak Kansrijk opleiden op regionaal niveau

Instroom studenten in beroepsopleidingen die nodig zijn voor de maatschappelijke opgaven in de regio, zoals geselecteerd bij de analyseonderdelen, op het gebied van woningbouw, zorg, onderwijs, klimaat en energie, veiligheid, kinderopvang en de digitale transitie waar maatschappelijk relevant, totalen en uitgesplitst tussen nieuwe inschrijvingen en switches vanuit andere opleidingen (uitgesplitst naar beroepsopleiding)

DUO

Instroomgegevens worden door DUO aangeleverd. Instellingen selecteren daaruit de door hun gekozen beroepsopleidingen

Doelstelling:

2.2 Studenten krijgen een kwalitatief goede stageplek of leerbaan die aansluit bij de opleiding en ontwikkelingsbehoefte. Stagediscriminatie wordt uitgebannen en studenten krijgen een passende vergoeding

Analyseonderdelen:

• Visie en beleid binnen de instelling over het voorkomen en tegengaan van stagediscriminatie

• Handelingsperspectief van onderwijsprofessionals (stagecoördinatoren, bpv-begeleiders, docenten) bij het voorkomen en tegengaan van stagediscriminatie

• Mogelijkheden tot melden van stagediscriminatie

• Opvolging van meldingen stagediscriminatie en ondersteuningssystematiek voor studenten die stagediscriminatie melden

• Tevredenheid van studenten over stagebegeleiding door de instelling

Het percentage studenten dat tevreden is over de begeleiding vanuit de instelling en vanuit leerbedrijf tijdens de stage of leerbaan (uitgesplitst naar leerweg)

JOB-monitor

Aandeel respondenten dat goed of heel goed antwoord op de volgende vragen:

Wat vind je van hoe school je heeft begeleid tijdens je stage/bpv? (alleen bol)

Wat vind je van hoe het leerbedrijf je heeft begeleid tijdens je stage/bpv? (alleen bol)

Wat vind je van de manier waarop het leerbedrijf je begeleidt? (alleen bbl)

Pas toe of leg uit:

• Goede link tussen LOB/arbeidsmarktvoorbereiding en stages

• Sociale normstelling rondom stagediscriminatie (visie uitdragen en voorbeeldfunctie innemen bij begeleiding van studenten)

• Instellen toegankelijk, laagdrempelig meldpunt stagediscriminatie met ondersteuning voor student

• Regionale werkwijze ontwikkelen voor opvolgen van meldingen en aanpakken van stagediscriminatie

• Meldingen van stagediscriminatie doorgeven aan SBB

• Stagematching bij eerste stage van BOL-studenten in jaar 1

• 3 contactmomenten met student, stagebegeleider en praktijkbegeleider samen, op locatie leerbedrijf

Verplicht:

• Professionaliseren stagebeleid en professionalisering stagebegeleiders o.a. om stagediscriminatie te voorkomen en tegen te gaan

• studenten op de hoogte brengen van de wijze waarop ze (binnen en buiten de instelling) stagediscriminatie kunnen melden

Het aantal meldingen op de instelling over stagediscriminatie (instellingsniveau)

Gegevens te verzamelen door de instelling

Doelstelling:

2.3 Sterk aanbod om- en bijscholing in de regio, op maat, modulair en via de bbl, met specifieke aandacht voor de maatschappelijke opgaven en voor mogelijkheden voor scholing voor mensen die niet (duurzaam) aan het werk zijn. Ten behoeve daarvan wordt samengewerkt in de LLO-katalysator en gebruik gemaakt van de Subsidieregeling praktijkleren14

Analyseonderdelen:

• Aansluiting onderwijsaanbod LLO op vraag van regionaal bedrijfsleven en regionale vraagstukken

• Inzet van modulair en diplomagericht onderwijs (bbl, certificaten, praktijkverklaringen)

• Regionale samenwerking ten behoeve van aansluiting opleidingsaanbod (inclusief modulair en diplomagericht aanbod)

• Deelname aan RMT en begeleiding naar scholing

Beschrijving van het aanbod aan maatwerkopleidingen (kwalitatieve indicator):

• Binnen welke opleidingsdomeinen en leerwegen er maatwerkopleidingen beschikbaar zijn

• Voor welke doelgroepen maatwerkopleidingen beschikbaar zijn

• Op welke vlakken wordt maatwerk geboden, zoals onderwijsduur (verkorting voor mensen die al relevante leer- en werkervaring hebben), en organisatie van de opleiding (meerdere startmomenten, leren op bedrijfslocaties etc.)

Gegevens te verzamelen door de instelling. (Over deze indicator dient de instelling ten tijde van de planvorming te beschikken, en deze valt dus niet onder de uitzondering als genoemd in voetnoot 1)

Pas toe of leg uit:

• Vergroten van het aanbod en de bekendheid van bbl-opleidingen, met name degenen die zich richten op de maatschappelijke opgaven

• Bbl-opleidingen afstemmen op wat zij-instromers al kennen en kunnen

• Bbl-aanbod expliciet bekend maken in de regio

• Vergroten aanbod certificaatgericht onderwijs leidend tot certificaten of praktijkverklaringen

• Sluiten van regionale arrangementen met bedrijfsleven gericht op de maatschappelijke opgaven in de regio om opleidingsbehoefte en -aanbod goed op elkaar aan te sluiten

• Leveren van bijdrage aan arbeidsmarktinfrastructuur, waaronder deelname aan de RMT, om begeleiding naar mbo-scholing mogelijk te maken

Prioriteit 3. Onderwijs voor de toekomst: kwaliteit, onderzoek en innovatie.

Doelstelling:

3.1 De beheersing van Nederlands en rekenen onder studenten wordt beter. De kwaliteit van docenten die Nederlands en rekenen geven wordt versterkt

Analyseonderdelen:

• Kwaliteit van het geboden onderwijs in Nederlands/rekenen

• Behoefte aan extra ondersteuning bij bepaalde studenten voor verbeteren van de beheersing van Nederlands en rekenen

• Tevredenheid studenten over de lessen Nederlands en rekenen

• Profiel van docenten Nederlands en rekenen. Wat is het aanstellings- en scholingsbeleid

• Visie van instelling en/of onderwijsteams op het onderwijs in rekenen en Nederlands

Aandeel studenten dat positief is over de lessen Nederlands/rekenen (instellingsniveau)

JOB-monitor

Aandeel studenten dat de lessen Nederlands goed of heel goed vindt.

Aandeel studenten dat de lessen rekenen goed of heel goed vindt

Pas toe of leg uit:

• Investeren in wegwerken corona-achterstanden van studenten die instromen vanuit het vo

• Nederlands en rekenen worden aantrekkelijk en passend bij de leef- en beroepscontext van de student, aangeboden met meer mogelijkheden tot differentiatie per onderwijsniveau

• Maatregelen om specifieke groepen studenten extra te ondersteunen bij Nederlands en rekenen

• Maatregelen om professionalisering van onderwijspersoneel m.b.t. Nederlands en rekenen te bevorderen15 (staat in de werkagenda mbo onder 3.3)

Aandeel gediplomeerde studenten dat het getoetste examenniveau16 heeft gehaald (cijfer 5,5 of hoger) voor Nederlands (CE en IE) en rekenen (eindcijfer) (uitgesplitst naar opleidingsniveau en examenniveau)

DUO

Gegevens worden door DUO aangeleverd

Doelstelling:

3.2 De kwaliteit van het burgerschapsonderwijs wordt beter

Analyseonderdelen:

• Burgerschapsontwikkeling van studenten

• Profiel van docenten die worden ingezet voor de lessen burgerschap. Wat is het aanstellings- en scholingsbeleid

• Visie van instelling en/of onderwijsteams op burgerschapsonderwijs

• De manier waarop de studievoortgang van studenten op het gebied van burgerschap wordt gemonitord

Aandeel studenten dat positief is over de lessen burgerschap (instellingsniveau)17

Nieuwe indicator, deze wordt op initiatief van OCW na de planvorming opgenomen in een bestaand of nieuw meetinstrument. Instellingen hoeven deze indicator pas mee te nemen in de jaarverslagen zodra deze indicator beschikbaar is

Pas toe of leg uit:

• Docenten aanstellen op basis van het bekwaamheidsprofiel.18

Bijscholing waar nodig

• Opleidingsachtergrond van docenten burgerschap volgen en bespreken met de ondernemingsraad

• Maatregelen om professionalisering van docenten te bevorderen in relatie tot het bekwaamheidsprofiel burgerschap19 (staat in de werkagenda onder 3.3)

Doelstelling:

3.3 Werken in het mbo is en blijft aantrekkelijk. Er is aandacht voor de werkdruk en het carrièreperspectief van onderwijspersoneel.20 De uitval van startend onderwijspersoneel wordt minder. Alle medewerkers in het mbo, waaronder specifiek docenten en andere onderwijsgevenden hebben voldoende mogelijkheden zich te ontwikkelen en professionaliseren

Analyseonderdelen:

• Instroom van nieuw onderwijspersoneel voldoende/onvoldoende

• Bestaan van personeelstekorten

• Uitval onder startend onderwijspersoneel

• Begeleiding aan startend onderwijspersoneel

• Loopbaanperspectief voor zittend onderwijspersoneel

• Inschaling van onderwijspersoneel en beleid voor doorgroeimogelijkheden voor de klas

• Ervaren werkdruk onderwijspersoneel

• Professionaliseringsbeleid van de instelling

• Mate waarin gebruik gemaakt wordt van professionaliseringsmogelijkheden

• (Ervaren) barrières om gebruik te maken van professionaliseringsmogelijkheden

Tevredenheid van onderwijspersoneel over ontwikkelingsmogelijkheden (instellingsniveau)

Medewerkersonderzoek mbo

Score op de vraag ‘Ik ben tevreden over mijn ontwikkelingsmogelijkheden’ voor de groep onderwijspersoneel (OP)

Verplicht:

• Ambitieuze en realistische plannen met kwantitatieve doelstellingen maken in samenspraak met de ondernemingsraad op de volgende thema’s:

○ Inschaling onderwijspersoneel

○ Professionalisering onderwijspersoneel

○ Werkdruk onderwijspersoneel

○ Begeleiding van startend onderwijspersoneel

• Onderdeel van het loopbaanbeleid vormen de kwaliteitscriteria voor doorstroom van docenten van LB naar LC en LD en de eventuele limiteringen aan de aantallen die kunnen doorstromen en welke consequenties dit heeft voor het ontwikkelperspectief van docenten in verhouding tot het totale aantal onderwijsgevenden/personeelsbestand in de instelling

• Intensiveren van de inzet op zij-instromers in het aannamebeleid

 

Ervaren werkdruk van onderwijspersoneel (instellingsniveau)

Medewerkersonderzoek mbo

Aandeel respondenten dat werkdruk te hoog of veel te hoog vindt voor de groep OP

Inschaling onderwijspersoneel (instellingsniveau)

DUO

Gegevens worden door DUO aangeleverd

Mate waarin onderwijspersoneel met een dienstverband van 0–2 jaar in de komende jaren graag bij de instelling blijft werken (instellingsniveau)

Medewerkersonderzoek mbo

Score op de vraag ‘Ik blijf graag de komende 1 tot 2 jaar bij de instelling werken’ voor de groep OP met een dienstverband korter dan 2 jaar

Doelstelling:

3.4 Het mbo wordt op het gebied van onderzoek en innovatie een volwaardige en

gelijkwaardige partner in de onderzoeks- en kennisnetwerken

Analyseonderdelen:

• Positie van onderzoek en innovatie op de instelling

• Mogelijkheden om de positie van onderzoek en innovatie te verstevigen (denk hierbij aan het RIF, deelname aan onderzoeken, betrokkenheid bij Centres of Vocational Excellence of aan de mate waarin digitalisering benut wordt in het onderwijs)

• Bestaande practoraten en kansen voor nieuwe practoraten

• Beschrijving van de excellentiemogelijkheden voor studenten

• Aantal excellentieprogramma’s en aantal deelnemers aan deze programma’s

Aantal practoraten, lopend en in oprichting (instellingsniveau)

Stichting Ieder mbo een practoraat (www.practoraten.nl)

Gegevens worden door DUO aangeleverd

Verplicht:

• Intensivering van bestaande practoraten dan wel oprichting van nieuwe practoraten22

Pas toe of leg uit:

• Uitbreiding en meer zichtbaar maken van excellentiemogelijkheden

• Vergroten van rol onderzoek en innovatie binnen de instelling

1 Er zijn verschillende niveaus waarop de indicator uitgevraagd kan worden: instellingsniveau, opleidingsniveau (niveau 1 t/m 4), leerweg en beroepsopleiding (BC-code).

2 https://www.nuffic.nl/roadmap/internationaliseringskaart-mbo#/student

3 Informatie over de verbeteragenda is hier te vinden: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/10/05/reactie-op-de-evaluatie-van-passend-onderwijs-en-advies-steeds-inclusiever-van-de-onderwijsraad

4 Na afloop van de Studentenpeiling NP Onderwijs neemt OCW het initiatief om deze indicator via een andere monitor beschikbaar te houden. Instellingen hoeven deze indicator uit een andere monitor pas mee te nemen in de jaarverslagen zodra deze indicator beschikbaar is.

5 In 2024 zijn hier middelen voor toegevoegd aan de aanvullende bekostiging die instellingen ontvangen op grond van deze regeling. Vanaf 2025 zitten deze middelen naar verwachting structureel in de lumpsum.

6 Voor het uitvoeren van deze maatregel zijn extra middelen toegevoegd aan de lumpsum. Het betreft een bedrag van € 14,5 miljoen voor extra begeleiding van school naar werk.

7 Voor het uitvoeren van deze maatregel kunnen instellingen subsidie aanvragen op basis van de Subsidieregeling nazorg mbo 2022/2024. Bekostiging mag niet worden ingezet voor activiteiten na diplomering die niet in de WEB geregeld zijn. Dit geldt ook voor aanvullende bekostiging op grond van deze regeling. Vandaar dat de aanvullende bekostiging die instellingen op grond van deze regeling ontvangen, hier niet voor mag worden gebruikt. Er is een wetsvoorstel in de maak waarmee nazorg wordt verankerd als wettelijke taak voor instellingen. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen en de wetswijziging in werking is getreden, zal niet langer subsidie voor nazorg worden verstrekt maar worden de middelen hiervoor toegevoegd aan de lumpsum.

8 Voor dit doel is de lumpsum in 2022 opgehoogd met € 6,5 miljoen.

9 Hiervoor ontvangen instellingen extra middelen op basis van de Subsidieregeling versterking aansluiting beroepsonderwijskolom. Deze regeling is op dit moment nog niet gepubliceerd. De verwachting is dat dat voor de zomer van 2023 zal gebeuren.

10 Idem.

11 Instellingen mogen hun bekostiging en dus ook de aanvullende bekostiging die zij ontvangen op grond van deze regeling, niet aanwenden voor niet-bekostigde ofwel private activiteiten op het gebied van LLO. Voor het realiseren van deze doelstelling zijn middelen versterkt aan de gemeenten.

12 Het NGF project LLO-collectief is in 2022 gestart met twee pilotregio’s. Bij succes wordt het aantal opgeschaald naar twintig pilots binnen de looptijd van de werkagenda. Instellingen kunnen hieraan deelnemen.

13 Voor deze vier maatregelen zijn gedurende de looptijd van de kwaliteitsafspraken middelen beschikbaar via de Tijdelijke regeling aanvullende bekostiging LOB MBO 2023 die naar verwachting voor de zomer van 2023 verschijnt.

14 Instellingen mogen hun bekostiging en dus ook de aanvullende bekostiging die zij ontvangen op grond van deze regeling, niet aanwenden voor niet-bekostigde ofwel private activiteiten op het gebied van LLO. Voor het realiseren van deze doelstelling zijn middelen versterkt aan de gemeenten.

15 Er is € 30 miljoen toegevoegd aan de lumpsum voor professionalisering van docenten die hiervoor mag worden ingezet.

16 Met examenniveau worden de referentieniveaus voor Nederlands en rekenen en de vanaf 2022/2023 geldende mbo-rekenniveaus bedoeld. Studenten kunnen ook kiezen om examen af te leggen op een hoger examenniveau dan minimaal vereist voor hun opleiding.

17 Instellingen zijn niet verplicht om deze indicator op te nemen indien burgerschapsonderwijs niet als apart vak wordt gegeven, maar is ingebed in andere vakken.

18 Toelichting uit de werkagenda mbo: instellingen stellen docenten aan op basis van het bekwaamheidsprofiel (en scholen hen waar nodig bij). Instellingen betrekken zo goed mogelijk de docenten zelf bij het opstellen van het hieruit voortvloeiende personeelsbeleid. N.B.: door het besluit van de minister in 2023 kan dit veranderen.

19 Er is € 30 miljoen toegevoegd aan de lumpsum voor professionalisering van docenten die hiervoor mag worden ingezet.

20 Voor inzet op deze doelstelling zijn middelen toegevoegd aan het budget voor deze regeling. In totaal is jaarlijks ca. € 142 miljoen specifiek voor deze doelstelling beschikbaar gemaakt.

21 Voor sommige instellingen geldt dat de inschalingsgegevens ook vo-docenten kunnen bevatten. Het is o.b.v. de gegevens van DUO niet mogelijk om vo-docenten uit te filteren.

22 Binnen de aanvullende bekostiging op grond van deze regeling is € 25 miljoen per jaar uitgetrokken voor deze maatregel.

Bijlage 3. Behorend bij artikel 8, eerste lid, van de Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027

Beoordelingskader

Aspect

Beoordelingscriteria

Toelichting

1. Interne en externe analyse

De kwaliteitsagenda bevat een tweeledige analyse per doelstelling, gebaseerd op de analyseonderdelen en indicatoren uit bijlage 2. Op basis van de volledige analyse worden ambities en de maatregelen geformuleerd.

De analyse bestaat ten eerste uit een intern deel gericht op de uitgangssituatie van en ontwikkelingen binnen de instelling die van belang zijn voor de kwaliteitsagenda. De uitgangssituatie wordt beschreven aan de hand van de sterke en zwakke punten van de organisatie. Verder is het mogelijk om bij de beschrijving van de ontwikkelingen een link te leggen met het strategisch meerjarenplan van de instelling.

De analyse bestaat ten tweede uit een extern deel gericht op de uitgangssituatie en de ontwikkelingen binnen het werkgebied van de instelling die van belang zijn voor de kwaliteitsagenda. De uitgangssituatie wordt beschreven aan de hand van de kansen en uitdagingen binnen het werkgebied.

De score voor het aspect Interne en externe analyse is voldoende als de kwaliteitsagenda:

a. een goed onderbouwde afbakening bevat van het regionale en/of sectorale werkgebied waar de instelling zich op richt, ook in relatie tot andere instellingen (zoals andere roc’s en beroepscolleges);

b. een goed beeld geeft van de sterke en zwakke punten van de instelling en ontwikkelingen binnen de instelling die van belang zijn voor de kwaliteitsagenda;

c. een goed beeld geeft van de kansen en uitdagingen in het werkgebied en de ontwikkelingen binnen het werkgebied, waaronder de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, die van belang zijn voor de kwaliteitsagenda;

d. in ieder geval inzicht geeft in de analyseonderdelen uit bijlage 2 en gebruik maakt van c.q. aansluit bij beschikbare kwalitatieve en kwantitatieve informatie, waaronder in ieder geval de indicatoren uit bijlage 2.

Om goede ambities te kunnen stellen en maatregelen te treffen, is een helder beeld van de uitgangssituatie en ontwikkelingen binnen (het werkgebied van) de instelling van belang. De ontwikkelingen binnen het werkgebied betreffen in ieder geval de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, maar kunnen verder onder meer de demografische, regionale, landelijke, politieke en aan het onderwijs gerelateerde ontwikkelingen betreffen.

Op basis van de analyse kan een gemotiveerde keuze worden gemaakt voor de ambities (opgesteld in de vorm van beoogde eindresultaten voor eind 2027) en maatregelen ten aanzien van de doelstellingen uit de werkagenda mbo.

Het is aan de instelling om te bepalen wat haar werkgebied is. Het werkgebied is geen van tevoren vaststaande geografische of bestuurlijk-administratieve eenheid, maar het gebied dat de instelling zelf als de meest effectieve schaal ziet voor een optimale vervulling van haar wettelijke taken en de uitvoering van de kwaliteitsagenda. Voor de roc’s is dat werkgebied in beginsel een geografische regio. Voor de beroepscolleges kan het werkgebied in bepaalde gevallen ook het hele land omvatten of een of meer branches betreffen. Bovendien hoeft het werkgebied niet voor de hele instelling en voor alle doelstellingen uit de werkagenda hetzelfde te zijn. Er kunnen bijvoorbeeld verschillen zijn tussen locaties, opleidingen, opleidingsniveaus, opleidingsdomeinen, et cetera. De instelling heeft de ruimte om hier in haar kwaliteitsagenda zelf invulling aan te geven. De commissie beoordeelt of de instelling hierin logische keuzes heeft gemaakt die passen bij haar opgave.

2. Ambities en beoogde resultaten

De instelling heeft een ambitie per doelstelling geformuleerd op het niveau van het werkgebied en maakt daarbij duidelijk welke concrete beoogde resultaten voor eind 2027 zijn beoogd. De gestelde ambities zijn zowel ambitieus als realistisch.

De score voor het aspect Ambities en beoogde resultaten is voldoende als:

a. op iedere doelstelling uit bijlage 2 waar verplichte maatregelen aan gekoppeld zijn een passende ambitie is geformuleerd die logisch aansluit bij de analyse;

b. op iedere doelstelling uit bijlage 2 waarvoor alleen ‘pas toe of leg uit’- maatregelen gelden, ofwel een ambitie is geformuleerd die logisch aansluit bij de analyse, ofwel op basis van de analyse afdoende is gemotiveerd waarom ervoor is gekozen geen ambitie te stellen;

c. het ambitieniveau van de kwaliteitsagenda als geheel groot genoeg is in het licht van de omvang van het budget dat de instelling voor de werkagenda mbo ontvangt;

d. de ambities (overwegend) geformuleerd zijn in termen van concrete beoogde resultaten voor eind 2027, die meetbaar of merkbaar en toetsbaar geformuleerd zijn;

e. aannemelijk is dat de beoogde eindresultaten te behalen zijn met de voorgestelde maatregelen, middelen en aanpak binnen de beschikbare tijd.

De instelling formuleert in haar kwaliteitsagenda een ambitie per doelstelling. Niet elke ambitie hoeft even ambitieus te zijn. Voor doelstellingen waar een of meer verplichte maatregelen aan zijn verbonden, geldt dat de instelling een ambitieniveau moet hanteren dat past bij de verplichte maatregel(en). Voor de rest staat het de instelling vrij om keuzes te maken in het ambitieniveau van de verschillende doelstellingen. De instelling kan er ook voor kiezen om op een bepaalde doelstelling geen inzet te plegen en dus geen ambitie te stellen. Dit onderbouwt zij aan de hand van de analyse, bijvoorbeeld door uit te leggen waarom zij andere doelstellingen prioriteert of waarom het al goed genoeg gaat in het werkgebied ten aanzien van deze doelstelling.

Wel moet de kwaliteitsagenda als geheel voldoende ambitieus zijn om de investeringen die instellingen ontvangen om uitvoering te geven aan de werkagenda mbo, te rechtvaardigen. Om die reden levert de instelling ook een inzichtelijke indicatieve begroting aan en stelt zij haar ambities op in de vorm van concrete beoogde resultaten voor eind 2027 (SMART geformuleerd) die zich logisch verhouden tot de analyse, bijvoorbeeld doordat het beoogde resultaat een gewenste uitkomst van een indicator bevat.

3. Maatregelen en budget

De instelling geeft een overzicht van maatregelen om de ambities te realiseren en presenteert een daarbij behorende indicatieve meerjarenbegroting.

De score voor het aspect Maatregelen en budget is voldoende als:

a. de ambities zijn vertaald in maatregelen, zijnde in elk geval de maatregelen die de instelling zelf gaat treffen. Daarbij is rekening gehouden met het onderscheid tussen:

– de verplichte maatregelen uit bijlage 2; en

– de pas-toe-of-leg-uit-maatregelen uit bijlage 2. Voor de laatste categorie geldt dat de instelling aan de hand van de analyse en de indicatoren uit bijlage 2 kan motiveren waarom de maatregel niet zal worden uitgevoerd;

b. de kwaliteitsagenda een realistische indicatieve meerjarenbegroting bevat waarop kosten van de maatregelen op de thema’s extra ondersteuning voor studenten in niveau 2, carrièreperspectief voor onderwijspersoneel en practoraten, genoemd in resp. de doelstellingen 1.3, 3.3 en 3.4 uit bijlage 2, afzonderlijk vermeld zijn in de begroting en eventuele verschillen met de hiermee samenhangende posten binnen de aanvullende bekostiging zijn toegelicht;

c. het aannemelijk is dat de maatregelen haalbaar en uitvoerbaar zijn, gelet op de interne analyse en de structuren en processen van de instelling;

d. het is aannemelijk dat de maatregelen leiden tot een duidelijke verbetering op het gebied van de doelstellingen uit de werkagenda mbo binnen het werkgebied van de instelling.

Bij dit aspect gaat het om het operationaliseren van de ambities in termen van maatregelen en budget, zodat (op hoofdlijnen) inzichtelijk wordt hoe de instelling de ambities gaat realiseren. Voor de beoordeling van de kwaliteitsagenda wordt enkel gekeken naar de maatregelen die de instellingen zelf nemen; eventuele maatregelen van partners kunnen als contextinformatie worden opgenomen in de kwaliteitsagenda maar vallen buiten de beoordeling.

Begin 2023 zijn de instellingen over de te verstrekken bedragen op grond van deze regeling geïnformeerd, zodat hier bij het opstellen van de indicatieve begroting rekening mee kan worden gehouden. Voor sommige onderdelen uit de werkagenda mbo zijn naast de kwaliteitsmiddelen andere financieringsstromen beschikbaar.1 Deze kunnen worden benoemd in de indicatieve begroting met als doel inzichtelijk te maken of de kwaliteitsagenda realistisch en ambitieus genoeg is in het licht van het daarvoor beschikbare budget. Dat betekent vervolgens dat het totaalbedrag van de indicatieve begroting niet per se gelijk hoeft te zijn aan, en waarschijnlijk groter zal zijn dan, de aanvullende bekostiging die de instelling op grond van deze regeling ontvangt.

Verder is de aanvullende bekostiging op grond van deze regeling ook samengesteld uit verschillende posten.

Aan het oorspronkelijke budget zijn extra middelen toegevoegd voor de thema’s extra ondersteuning voor studenten in niveau 2, carrièreperspectief voor onderwijspersoneel en practoraten, genoemd in resp. de doelstellingen 1.3, 3.3 en 3.4 uit bijlage 2. De instelling wordt gevraagd om de indicatieve kosten van de inzet op deze drie thema’s afzonderlijk in de begroting te vermelden en eventuele verschillen met de hiermee samenhangende posten binnen de aanvullende bekostiging toe te lichten. Dat de kwaliteitsmiddelen mede uit deze posten zijn samengesteld, leidt overigens niet tot bestedingsvoorwaarden: instellingen mogen de kwaliteitsmiddelen naar eigen inzicht besteden aan de uitvoering van de kwaliteitsagenda of andere bekostigde activiteiten.

4. Intern draagvlak en externe samenwerking

De kwaliteitsagenda wordt gedragen door interne samenwerkingspartners. Externe samenwerkingspartners zijn door de instelling actief betrokken bij de kwaliteitsagenda.

De score voor het aspect Intern draagvlak en externe samenwerking is voldoende als:

a. er sprake is van gerichtheid op draagvlak en samenwerking met de interne samenwerkingspartners, namelijk de studenten en het onderwijspersoneel. De studentenraad en de ondernemingsraad hebben met de kwaliteitsagenda ingestemd;

b. er sprake is van een aanpak om de ouders van de studenten te betrekken bij de voor hen relevante ambities en maatregelen;

c. logisch onderbouwd is wie de relevante externe samenwerkingspartners zijn per doelstelling;

d. bij de kwaliteitsagenda in elk geval externe samenwerkingspartners betrokken zijn uit het onderwijs, de overheid en het bedrijfsleven, waarvan de betrokken partners binnen de overheid zowel het economisch als het sociaal domein dienen te vertegenwoordigen;

e. de externe samenwerkingspartners door de instelling actief zijn betrokken bij de ambitievorming;

f. er wordt beschreven hoe de instelling met de samenwerkingspartners bij de uitvoering van de kwaliteitsagenda gaan samenwerken, waaronder tenminste een jaarlijkse evaluatie van de voortgang van de realisatie van de ambities en van de ontwikkelingen in de samenwerking.

In de kwaliteitsagenda wordt beschreven hoe de interne en externe samenwerkingspartners zijn betrokken bij de totstandkoming van de kwaliteitsagenda.

Een goede verbinding met het werkgebied is van cruciaal belang voor elke instelling. Samen met de interne en externe samenwerkingspartners in het werkgebied wordt gewerkt aan de toekomst van de studenten. Omdat instellingen (deels) actief kunnen zijn in dezelfde regio, kan samenwerking met andere mbo-instellingen op sommige doelstellingen vanzelfsprekend zijn.

Bij het opstellen en uitvoeren van de kwaliteitsagenda dient te worden samengewerkt met externe samenwerkingspartners binnen de overheid, onderwijs en bedrijfsleven. Voor partners binnen het onderwijs kan worden gedacht aan vmbo-scholen, andere mbo-instellingen en hbo-instellingen. Voor partners binnen de overheid aan maatschappelijke organisaties en lokale en regionale overheden. Er dienen in elk geval samenwerkingspartners binnen de overheid te worden gevonden die:

1) het economisch domein vertegenwoordigen, zoals Economic Boards of vergelijkbare provinciale overleggen; en

2) het sociaal domein vertegenwoordigen, zoals de RMC-contractgemeente(n) van de RMC-regio(’s) of de centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio(’s) waar de instelling deel vanuit maakt.

Instellingen kiezen verder zelf wie de voor hen relevante externe samenwerkingspartners zijn per doelstelling en moeten dit in de kwaliteitsagenda logisch kunnen onderbouwen.

De mate van samenwerking is bij de start van de regeling per instelling, regio en samenwerkingspartner, verschillend. Belangrijk is dat in de kwaliteitsagenda kan worden aangetoond, ofwel dat er stappen zijn of worden gezet om een beweging op gang te krijgen waarin nieuwe samenwerking wordt opgezet, ofwel dat bestaande samenwerking wordt verdiept of geïntensiveerd. Bij iedere instelling dient tijdens de fase van planvorming een ontwikkeling op dit vlak op gang te zijn gebracht.

De jaarlijkse evaluatie kan de instelling zelf vormgeven en mag per jaar en samenwerkingspartner verschillen. Randvoorwaarde is dat ieder jaar de samenwerkingspartners worden betrokken bij de voor hen relevante onderdelen.

De beroepscolleges zullen mogelijk (deels) een ander werkgebied en andere samenwerkingspartners hebben dan roc’s. Daarbij kan sectorale afstemming een grotere weging hebben dan bij roc’s het geval is.

5. Duurzaamheid

De kwaliteitsagenda leidt tot duurzame verbetering.

De score voor het aspect Duurzaamheid is voldoende als:

aannemelijk is dat de maatregelen leiden tot duurzame resultaten en tot blijvende meetbare, merkbare en bespreekbare effecten voor studenten, medewerkers en het werkgebied.

In de kwaliteitsagenda wordt aangegeven hoe gezorgd wordt voor duurzame verbetering, zowel binnen de instelling als in samenwerking met de samenwerkingspartners. Dit kan bijvoorbeeld door een betere verankering van maatregelen binnen de instelling door opname in de reguliere PDCA-cyclus of door betere verankering van de samenwerking met regionale partners.

1 Deze staan opgesomd in de toelichting bij de regeling.

  1. Indien een indicator nog niet beschikbaar is tijdens het opstellen van de kwaliteitsagenda, dan hoeft deze niet in de kwaliteitsagenda te worden opgenomen en door de adviescommissie te worden betrokken, maar wordt deze wel opgenomen in het bestuursverslag en XBRL vanaf het moment dat hij wel beschikbaar is. Dit is bij 3 indicatoren het geval: de indicator over het aandeel studenten dat zich veilig voelt bij het leerbedrijf (doelstelling 1.2), het aantal meldingen over stagediscriminatie op de instelling (doelstelling 2.2) en het oordeel over de lessen burgerschap (doelstelling 3.2).Indien een instelling niet is aangesloten bij een monitoringsbron uit de vierde kolom van de tabel in deze bijlage, bijvoorbeeld bij de JOB monitor, is het aan de instelling om een vergelijkbare indicator op te nemen. Indien de instelling niet over een vergelijkbare indicator beschikt, dient de instelling aan te geven op welke manier de indicator in de komende jaren ontwikkeld en gemonitord zal worden, zodat de instelling alsnog aan de hand van de betreffende indicator kan verantwoorden in het bestuursverslag en XBRL vanaf 2024. ^ [1]
Naar boven