1. Achtergrond
De private sector is de motor voor groei van inkomen en productieve werkgelegenheid.
In ontwikkelingslanden is de private sector niet altijd even sterk ontwikkeld. Dit
kan onder andere komen door gebrek aan kennis, kunde en technologie. Internationaal
is kennis, kunde en technologie beschikbaar die de capaciteit van private sectoren
in ontwikkelingslanden kan verbeteren. Een beter functionerende private sector bevordert
op de lange termijn de zelfredzaamheid in ontwikkelingslanden.
Om capaciteitsopbouw in (sub)sectoren te bewerkstelligen is vaak een (sector)brede
aanpak nodig. Door het bundelen van kennis van verschillende ondernemingen en eventueel
brancheorganisaties, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties, kan een
impuls worden gegeven aan de capaciteitsopbouw van de lokale private sector.
Ontwikkelingslanden kunnen tegelijkertijd ook op de langere termijn interessante markten
zijn voor ondernemingen met (lange termijn) kansen voor handel en investeringen. In
de meeste ontwikkelingslanden voeren de Nederlandse ambassades programma’s uit die
lokale private sectorontwikkeling ondersteunen. Ter versterking van het effect van
deze programma’s kunnen clusters van ondernemingen (hierna te noemen impactclusters)
aanpalend een rol spelen door een samenhangend geheel van activiteiten uit te voeren,
waardoor structureel kennis, kunde en technologie wordt overgedragen aan de lokale
private sector.
Om ervoor te zorgen dat de internationale kennis wordt ingezet in de ontwikkeling
van lokale private sectoren in ontwikkelingslanden, heeft de minister besloten het
Subsidieprogramma Impactclusters 2023–2028 (hierna subsidieprogramma) op te zetten.
Met het subsidieprogramma wordt een bijdrage geleverd aan de uitvoering van de SDG-agenda.
De middelen zijn bedoeld voor zowel ‘reguliere impactclusterprojecten’ als voor ‘impactclusterprojecten
passend binnen een combitraject’. Via de zogeheten combilanden trajectaanpak wordt getracht via het bedrijfsleven ontwikkelingsimpact te realiseren in ontwikkelingslanden.
De insteek van de combilanden trajectaanpak is het gecombineerd inzetten op handel,
investeringen en ontwikkelingssamenwerking met als doel grote grensoverschrijdende
uitdagingen zoals klimaatverandering aan te pakken. Deze trajecten moeten bijdragen
aan groene economische transities en digitaliseringstransities. Voor 14 landen heeft de Nederlandse overheid een of meerdere combitrajecten aangewezen, waarbinnen
verschillende projecten kunnen worden ontwikkeld en uitgevoerd, zoals projecten van
impactclusters. Voor impactclusterprojecten passend binnen deze combitrajecten geldt
daarom een apart subsidieplafond. In het advies naar aanleiding van de ‘quick scan’
(zie paragraaf 4.4) zal worden meegegeven of een project wordt gezien als passend
binnen een combitraject of binnen een regulier traject. Dit heeft verder geen invloed
op de criteria waaraan de subsidieaanvraag moet voldoen.
4. Subsidieprogramma Impactclusters
4.1. Doel
Het subsidieprogramma heeft als doel bij te dragen aan duurzame private sector ontwikkeling
in ontwikkelingslanden door gebruik te maken van internationale kennis, kunde en technologie.
Het gaat hierbij om het stimuleren van de brede ontwikkeling van een onderontwikkelde
lokale private (sub)sector, waarbij het doel van de activiteiten van de impactclusters
moet zijn het bijdragen aan het verbeteren van kennis, kunde of technologie, van lokale
ondernemingen waardoor businesscases van lokale ondernemingen worden verbeterd, het
starten van nieuwe lokale ondernemingen wordt gestimuleerd en op lange termijn directe
en/of indirecte duurzame banen worden gecreëerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van
de lange-termijn strategische ambities van de ondernemingen in de impactclusters.
Ondernemingen in de impactclusters zien lange termijn kansen op deze momenteel (nog)
onderontwikkelde (deel)sectoren, en zijn daarom bereid zich meerjarig in te zetten
om door inzet van hun technologie, kennis en/of kunde de lokale sector verder te ontwikkelen.
4.2. Doelgroep
Met het subsidieprogramma wil de minister impactclusters ondersteunen om private sector
ontwikkeling te stimuleren in ontwikkelingslanden. Tot de begunstigden van dit subsidieprogramma
behoren lokale middelgrote en kleine ondernemingen, inclusief boeren, en waar mogelijk
andere relevante lokale organisaties, zoals kennisinstellingen binnen een (sub)sector
in ontwikkelingslanden.
4.3. Wie kunnen in aanmerking komen voor een subsidie
Subsidies in het kader van het subsidieprogramma zijn bedoeld voor impactclusters,
namens welke een penvoerder een subsidie voor een project aanvraagt.
Aan (de partners van) het impactcluster worden de volgende eisen gesteld:
-
– Het impactcluster moet bestaan uit in elk geval vijf partners, waarvan tenminste vier
ondernemingen en minimaal één lokale organisatie. Brancheorganisaties, kennisinstellingen
en maatschappelijke organisaties kunnen ook onderdeel uitmaken van een impactcluster,
maar dit is niet verplicht.
-
– Elke partner in het impactcluster moet beschikken over rechtspersoonlijkheid.
-
– Alle partners moeten noodzakelijk zijn voor het behalen van de doelstelling van de
activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
-
– Het impactcluster moet gevormd zijn voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.
De rol van penvoerder wordt vervuld door een onderneming, brancheorganisatie, kennisinstelling
of maatschappelijke organisatie met:
-
– een statutaire zetel in Nederland, of
-
– een statutaire zetel in het buitenland en een vestiging of vaste inrichting in Nederland.
De partners van het impactcluster moeten een integriteitsbeleid hebben vastgesteld.
De partners moeten tevens procedures hebben ingevoerd om aan dat beleid invulling
te kunnen geven binnen de eigen organisatie. Dit integriteitsbeleid en deze procedures
zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen seksuele
misdragingen, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop
de aanvraag betrekking heeft, door de partners en de door hen ingeschakelde partijen,
zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen
zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures
zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan RVO is gewaarborgd.
4.4. Adviestraject
Als een penvoerder overweegt namens een impactcluster een aanvraag voor subsidie in
te dienen, dan geldt een verplicht adviestraject aan de hand van een daartoe ingediende
‘quick scan’. Het adviestraject eindigt met een advies van een RVO adviseur aan de penvoerder.
De uitkomst van het adviestraject is niet bindend. Het is aan de penvoerder om wel
of niet een subsidieaanvraag in te dienen. Als de penvoerder vervolgens besluit om
een aanvraag in te dienen is en blijft het altijd de verantwoordelijkheid van de penvoerder
om aan te tonen dat aan de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen wordt
voldaan.
Aangezien met de verwerking van een ingediende quick scan zes weken is gemoeid en
met het gekregen advies na de quick scan het projectplan aangepast moet kunnen worden,
kunnen quick scans niet later worden ingediend dan acht weken voor sluiting van de
aanvraagtermijn van een openstelling.
4.5. Subsidiabele activiteiten
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van het subsidieprogramma
moet het gaan om een planmatige meerjarige integrale aanpak van activiteiten (ook
wel te noemen project) gericht op het bereiken van het doel in paragraaf 4.1, waarbij
de activiteiten betrekking hebben op één ontwikkelingsland, tenzij overtuigend gemotiveerd
wordt dat het effectiever en/of doelmatiger is om in twee ontwikkelingslanden activiteiten
uit te voeren.
Een samenhangende combinatie van hieronder genoemde onderling versterkende meerjarige
activiteiten kan in aanmerking komen voor subsidie, voor zover deze bijdragen aan
een oplossing van een tekortkoming in een lokale private sector, waarbij er in ieder
geval sprake moet zijn van activiteiten genoemd onder a en b:
-
a. Activiteiten gericht op duurzame kennisoverdracht aan, en capaciteitsopbouw bij, actoren
in de lokale private sector, zoals trainingen en opleidingen. Het kan hierbij gaan
om ‘train-de-trainer’ activiteiten, het anderszins inbedden van nieuwe kennis of het
ontwikkelen van curricula.
-
b. Het gezamenlijk demonstreren van een nieuwe bewezen technologie, kapitaalgoed of dienst
van de verschillende partners, waarbij de demonstratie primair wordt gebruikt voor
het realiseren van kennisoverdracht, trainingen en het aantonen van een lokale businesscase
voor het gebruik van de technologie, kapitaalgoed of dienst van de verschillende partners.
Daarnaast kan de demonstratie worden gebruikt om bestaande oplossingen te onderzoeken
en testen voor de lokale private sector.
-
c. Verdiepende studies ter ondersteuning van de activiteiten onder a en b binnen het
impactcluster. De studies moeten als primair doel hebben beter inzicht te verkrijgen
in de knelpunten binnen een sector of bestaande technologie, waarna beter gerichte
interventies kunnen worden ingezet. Tevens kan deze studie worden gebruikt ter bepaling
van de baseline en monitoring en evaluatie van de interventies. Algemene marktstudies
komen niet in aanmerking voor subsidie onder dit subsidieprogramma.
-
d. Coördinatie van (de inspanningen van) het impactcluster ten behoeve van de doelstellingen
van het project. Hieronder valt ook het coördineren van activiteiten van het impactcluster
in relatie tot overheidspartijen, eventuele stuurgroep of adviescomité en (lokale)
organisaties. Hieronder valt ook het opstellen en uitvoeren van een passend communicatieplan
voor het impactcluster, waarin wordt vastgesteld welke mijlpalen en/of resultaten
van het impactcluster gedeeld zullen worden en met welke organisaties.
De activiteiten van het impactcluster moeten bijdragen aan en noodzakelijk zijn voor
het bereiken van de doelstellingen op het gebied van private sector ontwikkeling van
de ambassade die voor het betreffende land verantwoordelijk is en dus aansluiten bij
de lokale beleidsprioriteiten.
In ieder geval wordt geen subsidie verleend voor de volgende activiteiten:
-
– Activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks een subsidie of bijdrage ten laste van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt ontvangen;
-
– Productonderzoek en ontwikkeling van ‘proof of concept’;
-
– Verkoopactiviteiten, algemene promotionele activiteiten, activiteiten gerelateerd
aan algemeen promotiemateriaal en activiteiten gericht op algemeen marktonderzoek;
-
– Eenmalige trainingsactiviteiten die los staan van de meerjarige activiteiten;
-
– Leningen (op revolverende financiering) aan derde partijen;
-
– Activiteiten die als export- of investeringsactiviteiten zijn aan te merken, hierbij
moet gedacht worden aan het vooraf of tijdens het project verkopen van technologie,
en investeringen die binnen een commercieel aanvaardbare termijn kunnen worden terugverdiend
of commercieel kunnen worden gefinancierd.
Voorts wordt geen subsidie verleend voor steenkolenprojecten en voor de exploratie
en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland en activiteiten
zoals genoemd op de FMO-uitsluitingslijst, met dien verstande dat onder ‘wapens en munitie’ wordt verstaan hetgeen in de Wet wapens en munitie daaronder wordt verstaan.
4.6. Looptijd van de activiteiten
De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd hebben een minimale looptijd van
twee jaar en een maximale looptijd van vier jaar. De activiteiten moeten starten binnen
zes maanden na subsidieverlening.
4.7. Omvang van de subsidie
De omvang van de aangevraagde subsidie is niet lager dan € 150.000.
De maximale subsidie bedraagt per aanvraag:
-
a. € 680.000 voor projecten in fragiele staten; voor ondernemingen en brancheorganisaties
geldt dat ze maximaal 60% van de door hen te maken subsidiabele kosten met subsidiemiddelen
mogen dekken, voor maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen is dit maximaal
90%.
-
b. € 620.000 voor projecten in ontwikkelingslanden, niet fragiele staten zijnde; voor
ondernemingen en brancheorganisaties geldt dat ze maximaal 50% van de door hen te
maken subsidiabele kosten met subsidiemiddelen mogen dekken, voor maatschappelijke
organisaties en kennisinstellingen is dit maximaal 90%.
-
c. Voor de onderdelen a en b geldt dat indien de penvoerder een onderneming of brancheorganisatie
is hij maximaal 70% van de door hem te maken subsidiabele kosten met subsidiemiddelen
mag dekken.
Het deel van de totale subsidiabele kosten waarvoor geen subsidie wordt verstrekt
moet door de partners van het impactcluster zelf worden gefinancierd, dit wordt ook
wel de eigen bijdrage genoemd. Dit mag niet worden gefinancierd met middelen die verkregen
zijn door middel van een directe of indirecte subsidie of bijdrage ten laste van de
begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor de eigen bijdrage van de
ondernemingen geldt dat dit niet mag worden gefinancierd met middelen die verkregen
zijn door middel van een subsidie of bijdrage van andere overheden.
4.8. Staatssteun
De subsidies die worden verstrekt in het kader van het subsidieprogramma vormen geen
staatssteun. De subsidies zorgen immers niet voor een verstoring van het Europese
handelsverkeer, omdat de activiteiten hoofdzakelijk buiten de Europese Unie (op derde
landen markten) worden uitgevoerd en volledig aan lokale (startende) ondernemingen
op die derde landen markten ten goede komen. Er wordt daarmee niet voldaan aan alle
factoren die maken dat steun kwalificeert als staatssteun.
6. Aanvraag
6.1. Vereisten
Voordat een penvoerder een aanvraag voor subsidie voor een project in het kader van
het subsidieprogramma doet, dient hij een advies van RVO te hebben verkregen zoals
beschreven in paragraaf 4.4 (advies naar aanleiding van ‘quick scan’).
De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door RVO beschikbaar
gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar
worden gesteld door RVO.
De aanvraag bevat in ieder geval:
-
– Referentienummer van het ontvangen RVO-advies;
-
– Partnerformulieren;
-
– Projectplan, in lijn met wat hiervoor is opgenomen in paragraaf 4 (met uitzondering
van paragraaf 4.4);
-
– Begroting van de totale subsidiabele kosten per partner, inclusief een liquiditeitsprognose;
-
– Ondertekende samenwerkingsovereenkomst die de medewerking van de partners aan de uitvoering
van de activiteiten en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt, evenals de
naleving van de aan een subsidieverlening te verbinden verplichtingen.
Tevens moeten de partners verklaren op de hoogte te zijn en te zullen handelen naar
de OESO richtlijnen. Ook dienen de partners op de hoogte te zijn van de FMO-uitsluitingslijst en geen
activiteiten uit te voeren die op deze lijst benoemd staan. In aanvulling hierop gelden ook de IFC Performance Standards. De partners dienen
te verklaren van deze richtlijnen op de hoogte te zijn en deze te onderschrijven.
De partners dienen feiten of omstandigheden die wijzen op het schenden van deze richtlijnen
onverwijld te melden bij RVO. Partners moeten open staan voor verbetering als dat
wordt geïdentificeerd.
6.2. Herstelperiode
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister (met gebruikmaking
van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens
gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen. Daarnaast geldt in het
algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende onderbouwen van
(onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag
op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan aanvragen gestelde
vereisten en criteria.
Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen
is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat
daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten
niet worden ingevuld, loopt de penvoerder het risico op afwijzing van de aanvraag.
7. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke
subsidieverstrekking in het kader van dit subsidieprogramma. De aanvragen worden beoordeeld
met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in dit subsidieprogramma
zijn neergelegd.
De aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Vanaf
het moment dat aannemelijk is dat de middelen op basis van de beoordeling van eerder
binnengekomen aanvragen zullen worden uitgeput, wordt de behandeling van later binnengekomen
aanvragen aangehouden.
Indien blijkt dat eerdere aanvragen worden afgewezen, zullen de latere aanvragen in
behandeling worden genomen, op volgorde van binnenkomst.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de
hiervoor, in het bijzonder in paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Slechts
de aanvragen die daaraan voldoen worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de
hand van de hierna volgende criteria. Aan alle criteria moet eveneens in voldoende
mate worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Bij de beoordeling
van aanvragen op grond van de criteria wordt gewerkt met een systeem van puntentoekenning.
De volgende criteria zijn van toepassing:
Beleidsbijdrage en impact
-
a. Het project draagt in sterke mate bij aan en is noodzakelijk voor het bereiken van
de doelstellingen van de lokale beleidsprioriteiten op het gebied van private sector
ontwikkeling van de ambassade in het betreffende land.
-
b. Het is aannemelijk dat een project positieve resultaten oplevert voor de lokale begunstigde
en aansluit op de behoeften van de lokale begunstigde, het verbeteren van kennis,
kunde of technologie, creatie van directe en indirecte duurzame banen op lange termijn
en verbetering van businesscases van lokale ondernemingen en/of stimulering bij het
starten van nieuwe lokale ondernemingen.
-
c. Het project levert een bijdrage aan een (op onderdelen) sterk onderontwikkelde (sub)sector
op de doelmarkt waar de activiteiten zich op richten.
-
d. De activiteiten zijn additioneel ten opzichte van bestaande activiteiten die gericht
zijn op het ontwikkelen van de betreffende lokale private sector.
Partnerschap
-
a. De partners vullen elkaar goed aan bij het realiseren van de projectdoelstellingen.
De partners versterken elkaar, hebben een substantiële inzet en dragen hier ook aan
bij.
-
b. De partners beschikken over relevante expertise en organisatorische en financiële
capaciteit om de projectdoelstellingen te realiseren.
-
c. Er is sprake van een lange termijn strategie en duidelijke lange termijn marktkansen
voor partners.
-
d. De partners hebben aannemelijk gemaakt over voldoende middelen te beschikken om de
eigen bijdrage van het project te financieren en er zijn goede afspraken gemaakt hoe
de partners financiële tegenvallers opvangen.
-
e. Het project heeft voldoende lokaal draagvlak en lokale borging.
Plan van aanpak
-
a. Het binnen het project vormgegeven plan van aanpak is gebaseerd op een gedegen en
accurate context-, stakeholder- en probleemanalyse.
-
b. De verandertheorie van het project sluit direct aan op het lokale vraagstuk met daarbij
een logisch verband tussen doelstellingen, resultaten en activiteiten en de waarschijnlijkheid
dat het plan van aanpak leidt tot het realiseren van de doelstellingen.
-
c. De capaciteitsopbouw is duurzaam verankerd in de opzet van het project.
-
d. Er is een gedegen plan voor monitoring, evaluatie en leren van het project.
-
e. Er is een heldere projectplanning van activiteiten en duidelijke, reële en meetbare
resultaten met verifieerbare mijlpalen.
-
f. Er is sprake van een adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate risicoanalyse
en adequate mitigerende maatregelen.
-
g. Er zijn heldere afspraken over de rolverdeling en besluitvorming binnen het project
en tussen de diverse partners vastgesteld.
-
h. Er is een helder plan van aanpak voor de coördinatie en communicatie rondom het project.
-
i. Er is een duidelijke lange termijn strategie voor het voortzetten van de resultaten
na afloop van het project.
Financieel
-
a. De projectbegroting is redelijk en realistisch.
-
b. De partners kunnen de eigen bijdrage financieren.
-
c. De kosten wegen op tegen de impact van de activiteiten, zowel kwalitatief als kwantitatief.
Daarbij staat value-for-money centraal.
IMVO
-
a. Het project is in overeenstemming met de IMVO richtlijnen en heeft geen negatieve
effecten op milieu, arbeidsomstandigheden, land- en mensenrechten en dierenwelzijn.
-
b. De belangrijkste IMVO risico’s zijn in kaart gebracht en er zijn maatregelen geformuleerd
om de belangrijkste IMVO risico’s te mitigeren. Indien enkele project specifieke IMVO
onderwerpen bij aanvraag nog onzeker zijn dan dienen deze minimaal onderdeel te zijn
van een studie die deel moet uitmaken van het project.
Ter ondersteuning van de beoordeling kan RVO verificatieactiviteiten uitvoeren ter
controle van de in de aanvraag gemaakte aannames en stellingnames. Tevens kan informatie
die nodig is voor een goede beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag verzameld
worden. Hiervoor kan RVO contact zoeken met relevante stakeholders.
RVO kan tijdens de inhoudelijke beoordeling ook advies inwinnen bij externe experts.
De ambassades worden altijd gevraagd om input voor de beoordeling van de aanvragen
op het criterium Beleidsbijdrage, in het bijzonder de factoren betreffende de aansluiting
van de aanvragen op hun beleid en de inbedding in de lokale context.
10. Verplichtingen
Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in
de beschikking.
In de beschikking zal in ieder geval een meldingsplicht worden opgenomen. De subsidieontvanger
heeft de plicht om aan RVO te melden wanneer hij niet (geheel) aan de verplichtingen
van de subsidie kan voldoen en/of de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet
(geheel) kan uitvoeren. Ook zal een verplichting worden opgenomen dat de subsidieontvanger
en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid. De subsidieontvanger dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder-
of dwangarbeid bij deze organisaties eveneens onverwijld te melden bij RVO.
11. Administratieve lasten
Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de subsidieaanvrager te maken
krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening
gehouden met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling
van de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt
dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare
subsidiebudget 2,8% bedraagt.