Meerjarige regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting

Geraadpleegd op 17-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 03-05-2024.
Geldend van 23-11-2023 t/m 17-01-2024

Regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 19 juni 2023, nr. 2023-0000024188, houdende regels met betrekking tot de verstrekking van specifieke uitkeringen aan gemeenten in het belang van de verbetering van de leefbaarheid in kwetsbare gebieden (Meerjarige regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting)

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2. Doelstelling

Deze regeling heeft tot doel om, als onderdeel van een integrale aanpak, de leefbaarheid te verbeteren en de veiligheid te bevorderen in kwetsbare gebieden, primair door woningen te herstructureren, in het bijzonder de particuliere woningvoorraad en secundair door inrichting van de omringende openbare ruimte en realisatie van maatschappelijke voorzieningen in de nabijheid van betreffende woningen.

Artikel 3. Herstructureringsactiviteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt

  • 1 De minister kan op aanvraag van een college een specifieke uitkering verstrekken aan de gemeente voor de uitvoering van een project dat in ieder geval bestaat uit de volgende primaire herstructureringsactiviteiten:

    • a. woningverbetering: het verbeteren van de kwaliteit van woningen door fysieke ingrepen aan de woning;

    • b. transformatie: het toevoegen van woningen aan de bestaande woningvoorraad door het herbestemmen van een gebruiksfunctie van een gebouw of een onderdeel daarvan naar een woonfunctie in combinatie met het uitvoeren van fysieke ingrepen;

    • c. vervangende nieuwbouw: het uit de woningvoorraad halen van slechte woningen en vervangen door betere woningen in hetzelfde projectgebied; of

    • d. inponding: het aankopen of verwerven van een woning ten behoeve van de herstructurering van deze woning, waaronder uitsluitend:

  • 2 Een project kan aanvullend op primaire herstructureringsactiviteiten bestaan uit secundaire herstructureringsactiviteiten:

    • a. activiteiten gericht op de inrichting van de openbare ruimte indien deze noodzakelijk zijn voor het verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid;

    • b. activiteiten gericht op het realiseren of herstructureren van collectieve maatschappelijke voorzieningen om de leefbaarheid van het projectgebied te bevorderen en de veiligheid te vergroten; of

    • c. de voor de uitvoering van het project door de gemeente te maken noodzakelijke projectkosten.

  • 3 De gevraagde rijksbijdrage voor secundaire activiteiten als bedoeld onder artikel 3, tweede lid, mag niet meer dan 30 procent van het totaal van de gevraagde rijksbijdrage bedragen.

Artikel 4. Toelatingscriteria

  • 2 Een aanvraag wordt alleen in behandeling genomen als uit de bij de aanvraag ingediende gegevens en bescheiden blijkt dat voor het project:

    • a. het geheel van de door een gemeente ingediende aanvragen binnen een tranche maximaal € 28 miljoen bedraagt;

    • b. de uitkering enkel wordt aangevraagd voor de financiering van herstructureringsactiviteiten als bedoeld in artikel 3;

    • c. er sprake is van een financieel tekort;

    • d. de uitvoering van de activiteiten binnen twee jaar na toekenning van de uitkering gestart zal worden;

    • e. door de gemeente alleen of tezamen met andere gemeenten, provincies, waterschappen en toegelaten instellingen een financiële bijdrage wordt geleverd van ten minste 30 procent van het totale financiële tekort van de aanvraag.

    • f. de gemeente ten minste 100 woningen herstructureert in het geval de aanvraag of het totaal van de aanvragen ziet op herstructurering van woningen in de Stedelijk Focusgebieden, genoemd in bijlage 2, of ten minste 50 woningen in het geval de aanvraag of het totaal van de aanvragen ziet op herstructurering van woningen in de grensregio’s, genoemd in bijlage 2, en de overige gebieden in Nederland.

Artikel 5. Verplichtingen

  • 1 De gemeente rondt de herstructureringsactiviteiten af binnen tien jaar na toekenning van de specifieke uitkering.

  • 2 In het geval dat de gemeente middelen vanuit de specifieke uitkering verstrekt aan toegelaten instellingen, is dit enkel ten behoeve van de aankoop en verwerving van woningen die door de betreffende toegelaten instelling worden ingepond als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d. In het geval dat de gemeente middelen vanuit de specifieke uitkering verstrekt aan een vereniging of wijkontwikkelingsmaatschappij waar toegelaten instellingen op enigerlei wijze deel vanuit maken, dient geborgd te zijn dat deze middelen enkel ten goede komen aan de herstructurering van de particuliere woningen.

  • 3 De minister kan op verzoek van het college de in het eerste lid genoemde termijn telkens met ten hoogste één jaar verlengen, indien sprake is van onvoorziene omstandigheden op grond waarvan het aannemelijk is dat het project niet binnen die termijn kan worden afgerond.

Artikel 6. Uitkeringsplafond

  • 1 Het plafond voor het totaal van de specifieke uitkeringen bedraagt het bedrag, genoemd in bijlage 1.

  • 2 Een specifieke uitkering kan worden aangevraagd binnen het aanvraagtijdvak, genoemd in bijlage 1.

  • 3 Specifieke uitkeringen worden niet verstrekt voor belasting toegevoegde waarde verschuldigd over kosten voor de uitvoering van projecten, voor zover het bedrag van de btw in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het Btw-compensatiefonds of voor zover de kosten in aanmerking komen voor aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Artikel 7. De aanvraag

  • 1 Een aanvraag bevat ten minste:

    • a. een omschrijving van het project, het projectgebied en de herstructureringsactiviteiten waarin wordt ingegaan op de wijze waarop deze voldoen aan de toelatingscriteria als bedoeld in artikel 4 en de verplichtingen uit artikel 5;

    • b. een omschrijving van de mate waarin de herstructureringsactiviteiten voldoen aan het doel van deze regeling zoals beschreven in artikel 2;

    • c. de kosten en baten van het project;

    • d. een plan van aanpak voor de uitvoering van het project, inclusief fasering van de uitvoering van de activiteiten;

    • e. een toelichting waarin wordt aangetoond dat het project deel uitmaakt van een integrale aanpak gericht op het verbeteren van de leefbaarheid en de veiligheid in het projectgebied;

    • f. de verwachte begin- en einddatum van het project.

  • 2 De minister beslist binnen 13 weken na het sluiten van het aanvraagtijdvak, als bedoeld in bijlage 1, over de toekenning van een specifieke uitkering. De minister beslist niet eerder op een aanvraag, dan nadat advies is ingewonnen van de commissie, bedoeld in artikel 11, eerste lid.

  • 3 Een aanvraag wordt ingediend via een formulier dat beschikbaar is gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 8. Wijze van betaling en uitkeringsbeschikking

  • 1 De minister betaalt in het geval van een toekennende uitkeringsbeschikking de uitkering in één keer uit.

  • 2 De uitkeringsbeschikking vermeldt in elk geval:

    • a. welke activiteiten worden uitgevoerd en hoeveel woningen daarmee worden geherstructureerd;

    • b. het bedrag van de uitkering;

    • c. de wijze van verantwoording over de besteding van de uitkering;

    • d. de periode waarbinnen de activiteiten moeten zijn uitgevoerd; en

    • e. de wijze waarop kan worden aangetoond dat de activiteiten zijn uitgevoerd.

  • 3 Aan een uitkering kunnen in de uitkeringsbeschikking nadere verplichtingen worden verbonden.

Artikel 9. De beoordeling van de aanvragen

  • 1 De minister stelt een rangschikking op van de aanvragen op basis van een beoordeling van de mate waarin de projecten voldoen aan het doel zoals beschreven in artikel 2. De rangschikking wordt bepaald op grond van de behaalde eindscores van de aanvragen bij een gezamenlijke weging van de volgende criteria:

    • a. doeltreffendheid;

    • b. organisatorische gedegenheid;

    • c. financiële onderbouwing; en

    • d. prioriteit.

  • 2 De scores, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald in overeenstemming met de in bijlage 2 vastgestelde beoordelingscriteria en wegingsfactor.

  • 3 Als meerdere aanvragen gelijk scoren bij de weging en de toekenning van uitkeringen zou leiden tot overschrijding van het in bijlage 1 vastgestelde tranchebedrag, worden de aanvragen onderling gerangschikt op grond van de behaalde score bedoeld in het eerste lid van dit artikel onder a. Indien daarna nog steeds meerdere aanvragen gelijk scoren worden de aanvragen onderling gerangschikt op grond van de behaalde score bedoeld in het eerste lid van dit artikel het onder b en vervolgens onder c en ten slotte onder d.

  • 4 De minister kan een rangschikking opstellen die afwijkt van de rangschikking, bedoeld in het eerste en derde lid, als dat in het belang is van het bereiken van het doel van deze regeling zoals beschreven in artikel 2.

Artikel 10. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister wijst een aanvraag af indien de aanvraag een onvoldoende score behaalt bij weging als bedoeld in artikel 9, eerste lid.

  • 2 De minister wijst een aanvraag geheel of gedeeltelijk af, voor zover het bedrag van de aangevraagde uitkering bij de toekenning ervan bij de rangschikking, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, of, indien de minister gebruik maakt van de in artikel 9, vierde lid, geregelde mogelijkheid, de rangschikking bedoeld in dat lid, leidt tot een overschrijding van het uitkeringsplafond, als bedoeld in artikel 6, eerste lid.

Artikel 11. Instelling en taak commissie

  • 1 Er is een onafhankelijke Toetsingscommissie herstructurering volkshuisvesting.

  • 3 De commissie brengt advies uit binnen 8 weken na het sluiten van het in bijlage 1 bedoelde aanvraagtijdvak.

  • 4 De commissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 5 De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 12. Leden van de commissie

  • 1 De commissie, genoemd in artikel 11, eerste lid, bestaat uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste vier andere leden.

  • 2 De minister benoemt de leden voor de duur van vier jaar of tot uiterlijk zoveel eerder dat het uitkeringsplafond, genoemd in bijlage 1, is uitgeput en bepaalt de vergoeding van de leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

  • 4 De voorzitter en de leden worden op eigen aanvraag ontslagen. Zij kunnen voorts worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

Artikel 13. Ondersteuning van de commissie

  • 2 In het secretariaat wordt voorzien door de minister.

  • 3 Het secretariaat is voor de inhoudelijke uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie.

Artikel 14. Toetsing door de commissie

  • 1 De commissie, bedoeld in artikel 11, eerste lid, stelt haar eigen werkwijze vast. Dit omvat in ieder geval een protocol omtrent de wijze waarop de commissie voorgelegde aanvragen toetst en weegt. Het protocol wordt opgesteld in overleg met de minister.

  • 2 De commissie kan de indiener van de aanvraag om toelichting verzoeken omtrent de in artikel 7, eerste lid, bedoelde gegevens.

Artikel 15. Informatievoorziening na uitkering

  • 1 Het college informeert op verzoek van de minister over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is toegekend.

  • 2 Het college verleent op verzoek van de minister medewerking en verstrekt informatie ten behoeve van de voortgang en evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze regeling.

Artikel 16. Verantwoording en terugvordering

  • 2 Als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

  • 3 De minister stelt de specifieke uitkering uiterlijk vast op 31 december van het jaar waarin het college, op de in het eerste lid bedoelde wijze, de eindverantwoording aan de minister heeft verstrekt.

Artikel 17. Intrekking

De Regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting vervalt, met dien verstande dat deze van toepassing blijft ten aanzien van op basis van die regeling verstrekte specifieke uitkeringen.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 19. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Meerjarige regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting.

Lasten en bevelen dat deze regeling met de daarbij behorende toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

H.M. de Jonge

Bijlage 1. behorende bij artikel 6, eerste en tweede lid van de Meerjarige regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting (uitkeringsplafond en aanvraagtijdvak)

Tranchebedragen en tijdvak loket

Het volgende bedrag is vanuit het Volkshuisvestingsfonds beschikbaar in 2023: € 280 miljoen.

De aanvragen voor 2023 kunnen worden ingediend met ingang van 01 juli 2023. Het loket voor indiening sluit op 16 oktober 2023 om 12.00 uur.

Bijlage 2. behorende bij artikel 4, tweede lid, onderdeel f en artikel 9, tweede lid, van de Meerjarige regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting (beoordelingscriteria en weging)

Beoordelingscriteria en weging

De rangschikking wordt bepaald aan de hand van de eindscore van 1 tot 10,375 die wordt toebedeeld aan het project/de projecten die in de aanvraag worden beschreven. Alleen aanvragen die een eindscore behalen van 5,5 of hoger komen in aanmerking voor een uitkering.

De eindscore wordt bepaald aan de hand van vier deelscores op grond van het gewogen gemiddelde van de criteria in artikel 9, eerste lid, onderdelen a, b, c en d:

  • a. Doeltreffendheid;

  • b. Organisatorische gedegenheid;

  • c. Financiële onderbouwing; en

  • d. Prioriteit.

Het advies van de toetsingscommissie op grond van artikel 11, tweede lid, ziet toe op de tussenscores a, b, en c. De tussenscore d wordt bepaald op grond van de op voorhand door de minister vastgestelde bonuspunten voor prioritaire gebieden. De eindscore wordt bepaald op grond van het gewogen gemiddelde van de scores op alle criteria uit artikel 9, eerste lid.

A. Doeltreffendheid

De doeltreffendheid gaat over de mate waarin een project bijdraagt aan het doel van het Volkshuisvestingfonds: het verbeteren van de leefbaarheid en het verhogen van de (sociale) veiligheid.

In de weging wordt binnen dit criterium naar de volgende elementen gekeken:

  • De mate waarin de activiteiten als onderdeel van een integraal programma bijdragen aan de leefbaarheid en de veiligheid.

  • De mate waarin onderbouwd is dat de beoogde herstructureringsactiviteiten het meest doeltreffend zijn. Voor het aantonen van het onderdeel integraliteit binnen het criterium doeltreffendheid, volstaat voor een aanvraag die betrekking heeft op een Stedelijk Focusgebied het indienen van een gebiedsplan.

  • De mate waarin de herstructureringsactiviteiten aansluiten op de gemeentelijke/regionale woonvisie.

  • Bij de integraliteit van de aanvraag wordt de relatie gelegd met de woondeals.

B. Organisatorische gedegenheid

Binnen het criterium organisatorische gedegenheid wordt beoordeeld op de mate van zekerheid van een tijdige realisatie van het project in de aanvraag en in welke mate relevante stakeholders zijn of zullen worden meegenomen in het proces. De organisatorische gedegenheid wordt beoordeeld aan de hand van:

  • De mate waarin de voorgestelde planning zekerheid biedt dat het project binnen de kaders van de regeling wordt afgerond, met daarbij oog voor potentiële risico’s en bijbehorend risicomanagement.

  • De wijze waarop de organisatie is/zal worden ingericht en samenwerking met alle betrokken partijen is/zal worden vormgegeven.

  • De mate waarin het participatieproces en betrokkenheid zijn opgenomen als onderdeel van het project, hierbij wordt gekeken naar zaken als:

    • Is het participatieplan samen met betrokkenen opgesteld of met hen afgestemd?

    • Is het participatieproces open en transparant voor bewoners?

    • In geval van vervangende nieuwbouw: hoe wordt omgegaan met de huidige bewoners? Is dit geborgd in een sociaal statuut?

  • De mate waarin in de gemaakte of beoogde afspraken eventuele partners bijdragen aan het project.

C. Financiële onderbouwing

In het criterium financiële onderbouwing wordt gekeken naar een efficiënte besteding van het Volkshuisvestingsfonds. Daartoe wordt naar de volgende elementen gekeken;

  • Overeenkomst met kengetallen.

  • Toelichting bij afwijken van kengetallen.

  • De fasering: aantal woningen dat per jaar en per activiteit wordt opgeleverd.

  • Inzicht in andere ontvangen rijksbijdragen voor de aanpak van woningen of de openbare ruimte in het projectgebied.

D. Prioriteit

Het Volkshuisvestingsfonds kent twee type prioritaire gebieden: de 20 Stedelijke Focusgebieden en de 13 grensregio’s. Aanvragen uit deze prioritaire gebieden krijgen extra punten in de beoordeling waarbij:

  • aanvragen uit de 20 Stedelijke Focus-gebieden 12,5 punten ontvangen,

  • aanvragen uit de 13 grensregio’s 10 punten ontvangen.

Leeuwarden-Oost, Groningen-Noord, Arnhem-Oost, Heerlen-Noord, Breda-Noord, Eindhoven Woensel-Zuid, Tilburg-Noordwest, Schiedam Nieuwland-Oost, Rotterdam-Zuid, Den Haag-Zuidwest, Amsterdam-Zuidoost, Amsterdam Nieuw-West, Zaandam-Oost, Lelystad-Oost, Utrecht-Overvecht, Nieuwegein Centrale-As, Vlaardingen-West, en Delft-West, Dordrecht-West en Roosendaal-Ring zijn de Stedelijke Focusgebieden.

Eemsdelta, Oost-Groningen, Het Hogeland, Parkstad Limburg, Midden-Limburg, Maastricht-Mergelland, Westelijke Mijnstreek, Zeeuws-Vlaanderen, Achterhoek, Noord-Friesland, Zuid- en Oost-Drenthe, Twente, Noord-Limburg zijn de grensregio’s.

In gevallen waarin een project betrekking heeft op zowel prioritaire als niet prioritaire gebieden, worden de bonuspunten proportioneel toegepast naar aandeel van het aantal prioritaire woningen op het totaal van het aantal te herstructureren woningen in het gehele projectgebied. In gevallen waarin projecten zijn gelegen in zowel een Stedelijk Focus-gebied als een grensregio, gelden de bonuspunten van het Stedelijk Focus-gebied.

Het criterium ‘Prioriteit’ onderscheidt zich van de andere drie criteria, omdat de score op dit criterium vaststaat en niet beoordeeld wordt door de toetsingscommissie. De score wordt wel meegenomen bij het bepalen van de eindscore door de toetsingscommissie.

Schematische weergave beoordelingskader

Elk criterium krijgt een deelscore op een schaal van 1 tot 10. Een project scoort onvoldoende als de eindscore lager is dan een 5,5.

Eindscore: deelscore Doeltreffendheid (45%) + deelscore Organisatorische gedegenheid (25%) + deelscore Financiële onderbouwing (15%) + deelscore Prioriteit (15%)

Criterium

Maximaal aantal punten

Wegingsfactor

 

1. Doeltreffendheid

10

45%

 

2. Organisatorische gedegenheid

10

25%

 

3. Financiële onderbouwing

10

15%

 

4. Prioriteit

12,5 SF-gebieden

10 Grensregio’s

0 Overig

15%

 

Eindscore

   

0 tot 10,375

Naar boven