1. Achtergrond
Al sinds 2015 neemt de voedselonzekerheid wereldwijd weer toe. Grote grensoverschrijdende
uitdagingen van de 21e eeuw, zoals klimaatverandering, pandemieën, conflicten en persistente
armoede liggen hieraan ten grondslag. Met name in Afrika blijft de mate van zelfvoorziening
en regionale handel in de landbouw, landbouwproducten en landbouw-gerelateerde inputketens
nog sterk achter. Dit creëert afhankelijkheden van internationale handel die kwetsbaar
blijken. De oorlog in Oekraïne maakt dat eens te meer pijnlijk duidelijk, zowel voor
landbouwproducten als voor landbouw-inputs zoals kunstmest of alternatieven daarvoor. De huidige mondiale voedselcrisis wordt
dus niet alleen aangejaagd door klimaatverandering en lokale conflicten, maar zeker
ook door de oorlog in Oekraïne. Daarnaast wordt ook de landbouwproductie voor de komende
seizoenen bedreigd door een gebrek aan inputs of de hoge prijzen daarvan, die ze de facto ontoegankelijk maken voor kwetsbare boerenbedrijven
en huishoudens.
De langjarige inzet van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is er op gericht een bijdrage te leveren aan
voedselzekerheid (SDG2). In het licht van de huidige crisis moet die verder worden geïntensiveerd. Specifiek
de weerbaarheid van de voedselsystemen ten opzichte van geopolitieke conflicten en
klimaatverandering vraagt extra aandacht. De verwachting is dat, gebaseerd op lokale,
al of niet door Nederlandse of internationale partijen al gesteunde, initiatieven,
het mogelijk moet zijn om impact te versnellen of te vergroten met een extra inzet
of toepassing van beschikbare (bestaande) kennis of innovaties.
Met het Subsidieprogramma Versnelling Weerbaarheid Voedselsystemen Afrika (hierna:
subsidieprogramma), aangekondigd in een brief aan de Tweede Kamer van 23 december
2022, wordt beoogd een impuls te geven aan de weerbaarheid van lokale voedselsystemen
in Afrika door het verhogen van de productiviteit, stabiliteit (inclusief t.a.v. klimaatverandering
en marktprijzen), zelfredzaamheid en lokale waarde-toevoeging. Het draagt daarmee
bij aan voedselzekerheid en de beleidsmatig al eerder gestelde doelen voor 2030 om
32 miljoen kwetsbare mensen uit ondervoeding te helpen, de inkomens en productiviteit
van 8 miljoen kleinschalige voedselproducenten te verdubbelen en 8 miljoen hectare
land in duurzaam beheer te laten komen. De doelgroep van het subsidieprogramma wordt
gevormd door voedsel-onzekere mensen en voedselproducenten, met prioriteit voor kwetsbare
kleinschalige boerenbedrijven/huishoudens.
2. Uitvoerder
De Minister heeft de uitvoering van het subsidieprogramma opgedragen aan RVO, agentschap
van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. RVO zal het subsidieprogramma
uitvoeren namens de Minister op grond van een aan RVO verleend mandaat.
3. Begrippen
In het subsidieprogramma wordt verstaan onder:
-
−
Doelland: één van de landen waarvoor het subsidieprogramma openstaat, zie annex 1 bij deze
beleidsregels. Dit zijn landen waarop activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd
moeten zijn gericht ten einde in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het
kader van het subsidieprogramma;
-
−
Economische activiteit: iedere activiteit waarbij goederen of diensten op een markt worden aangeboden;
-
−
Gender sensitief: Inzetten op het stimuleren van gendergelijkheid door bewust te zijn van of rekening
te houden met verschillende rollen, rechten en machtsrelaties (gerelateerd aan gender)
die door middel van een gender analyse aan het licht komen;
-
−
Gender transformatief: inzetten op het doorbreken van bestaande onderliggende sociale patronen, beleid en
sociale regels die genderongelijkheid in stand houden, met als doel om structureel
gender- en economische gelijkheid te versterken;
-
−
Kennisinstelling: een onderwijs- of onderzoeksorganisatie die bijdraagt aan kennisuitwisseling. Om
als kennisinstelling te kwalificeren moeten de kerntaken van de kennisinstelling onafhankelijk
onderzoek en/of kennisoverdracht zijn, ongeacht of de kennisinstelling ook economische
activiteiten uitvoert of behoort tot de overheid;
-
−
Lokale maatschappelijke organisatie: een in een doelland gevestigde, niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie
statutair of feitelijk verbonden organisatie, met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend
over rechtspersoonlijkheid anders dan naar Nederlands recht. De organisatie is niet
door een overheidsinstantie opgericht, dan wel na oprichting door een overheidsinstantie
geheel verzelfstandigd. De organisatie is ook als zodanig geregistreerd in het doelland
waar de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd;
-
−
Lokale onderneming: een onderneming beschikkend over private rechtspersoonlijkheid anders dan naar Nederlands
recht. De onderneming heeft een registratie in het doelland waar de gesubsidieerde
activiteiten worden uitgevoerd.
-
−
Maatschappelijke organisatie: een niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk
verbonden organisatie, met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid,
en is ook als zodanig geregistreerd. De organisatie is niet door een overheidsinstantie
opgericht, dan wel na oprichting door een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd;
-
−
minister: de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;
-
−
OESO-richtlijnen: algemene beginselen voor internationaal ondernemen die een belangrijk uitgangspunt
zijn voor het IMVO-beleid van de Nederlandse regering. De rode draad is het in acht
nemen van de ‘regels’ van het land waar een onderneming actief is en verantwoord ketenbeheer.
De OESO-richtlijnen bieden handvatten voor ondernemingen om om te gaan met zaken zoals
ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten, kinderarbeid, landrechten, milieu en corruptie.
In de OESO-richtlijnen worden deze en andere begrippen nader gedefinieerd en uitgewerkt;
-
−
Onderneming: een rechtspersoon, niet zijnde een maatschappelijke organisatie of kennisinstelling,
die economische activiteiten uitvoert;
-
−
Penvoerder: de partner in een samenwerkingsverband die namens het samenwerkingsverband de subsidie
aanvraagt. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd, is de penvoerder de subsidieontvanger
en als zodanig volledig aanspreekbaar en verantwoordelijk jegens de Minister voor
de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en de naleving van de aan de subsidieverlening
verbonden verplichtingen;
-
−
Samenwerkingsverband: een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkend contractueel samenwerkingsverband
bestaande uit partners met eigen rechtspersoonlijkheid gericht op de realisering van
gezamenlijk onderschreven doelstellingen door uitvoering van activiteiten op een zodanige
wijze dat elk van de partners een deel van de daartoe benodigde inspanningen levert
en een deel van de daarmee gepaard gaande risico’s draagt.
4. Subsidieprogramma Versnelling Weerbaarheid Voedselsystemen Afrika
4.1. Doel
Het subsidieprogramma heeft als doel om een impuls te geven aan de weerbaarheid van
lokale voedselsystemen door het verhogen van de productiviteit, stabiliteit (inclusief
klimaatweerbaarheid), zelfredzaamheid en lokale waarde-toevoeging voor (sub)nationale
en regionale markten in Afrika en Jemen.
Het gaat hier om activiteiten die bestaande hierop gerichte processen en projecten
versnellen of opschalen. Waarbij bestaande kennis en innovaties worden ingezet om
de lokale voedselsystemen te verbeteren en weerbaar te maken. De activiteiten dragen
daarmee bij aan voedsel- en voedingszekerheid voor kwetsbare groepen producenten en
consumenten in Afrika en Jemen. Het subsidieprogramma is niet gericht op export-waardeketens
buiten de regionale markten in Afrika en Jemen.
De activiteiten moeten klimaat-adaptief zijn en gender sensitief of gender transformatief.
Belangrijke aandachtsgebieden zijn weerbare voedselproductie (zoals versterken agro-ecologie
en biodiversiteit), landbouw-inputs (voorziening of lokale productie) en watergebruik,
bodemvruchtbaarheid (inclusief kunstmest en alternatieven), lokale waarde-toevoeging
in landbouw of voedselketens of het tegengaan van verliezen na de oogst, of beleid
of institutionele versterking die gericht zijn op het vergroten van de zelfredzaamheid
van de beoogde doelgroep zoals beschreven onder 4.2 of het verminderen van kwetsbaarheden
in agro-food markten.
Het subsidieprogramma is gericht op subsidiëring van activiteiten in de doellanden
zoals opgenomen in annex 1 bij deze beleidsregels (de landen opgenomen in deze annex
sluiten aan bij de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking).
4.2. Doelgroep
De begunstigden van het subsidieprogramma zijn voedsel-onzekere mensen en voedselproducenten,
en dan met name de kwetsbare kleinschalige boerenbedrijven/huishoudens. Daarbij geldt
een bijzondere aandacht voor de vrouwen en jongeren binnen deze doelgroep.
4.3. Wie kunnen in aanmerking komen voor een subsidie
Subsidies in het kader van het subsidieprogramma zijn bedoeld voor samenwerkingsverbanden,
namens welke een penvoerder een subsidie aanvraagt voor activiteiten als zijnde een
project, waarbij een penvoerder per groep of per fiscale eenheid maximaal tweemaal in aanmerking kan komen voor subsidie.
Aan een samenwerkingsverband kunnen maatschappelijke organisaties, ondernemingen en
kennisinstellingen deelnemen.
Aan (de partners van) het samenwerkingsverband worden de volgende eisen gesteld:
-
− De penvoerder heeft aantoonbare ervaring in de afgelopen vijf jaar met het managen
van vergelijkbare projecten in Afrika.
-
− Een samenwerkingsverband bestaat uit minimaal een Nederlandse organisatie, een lokale
organisatie en een maatschappelijke organisatie.
-
− Een samenwerkingsverband bestaat uit maximaal vier organisaties.
-
− Elke partner in het samenwerkingsverband moet beschikken over rechtspersoonlijkheid.
-
− Alle partners moeten noodzakelijk zijn voor het behalen van de doelstelling van de
activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
-
− Het samenwerkingsverband moet gevormd zijn voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.
De partners van het samenwerkingsverband moeten een integriteitsbeleid hebben vastgesteld.
De partners moeten tevens procedures hebben ingevoerd om aan dat beleid invulling
te kunnen geven binnen de eigen organisatie. Dit integriteitsbeleid en deze procedures
zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen seksuele
misdragingen, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop
de aanvraag betrekking heeft, door de partners en de door hen ingeschakelde partijen,
zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen
zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures
zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan RVO is gewaarborgd.
4.4. Adviestraject
Als een penvoerder overweegt namens een samenwerkingsverband een aanvraag voor subsidie
in te dienen, dan geldt een verplicht adviestraject aan de hand van een daartoe ingediende
‘quick scan’ op basis van het daartoe door RVO beschikbaar gestelde format. Het adviestraject eindigt met een advies van een RVO-adviseur. De uitkomst van het
adviestraject is niet bindend. Het staat vrij om na het advies wel of niet een subsidieaanvraag
in te dienen. Als de aanvrager vervolgens besluit om een aanvraag in te dienen is
en blijft het altijd de verantwoordelijkheid van de aanvrager om aan te tonen dat
aan de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan.
Aangezien de quick scans de basis vormen voor het uitwerken en indienen van een subsidieaanvraag,
kunnen deze uiterlijk tot en met 4 september 2023 worden ingediend bij RVO. Dit zodat
RVO voldoende tijd heeft voor de beoordeling van de quick scan en de aanvrager voldoende
tijd heeft voor het verwerken van het quick scan advies in een eventuele subsidieaanvraag.
4.5. Subsidiabele activiteiten
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van het subsidieprogramma
moet het gaan om activiteiten die:
-
− zijn gericht op het doel van het subsidieprogramma zoals beschreven in paragraaf 4.1;
-
− een logische uitwerking zijn van een analyse van de lokale context op het gebied van
weerbare voedselsystemen en het verminderen van kwetsbaarheden en kwetsbare afhankelijkheden;
-
− aansluiten bij een bestaand project of interventie en extra of nieuwe resultaten (zie
Annex 2) kunnen opleveren binnen de termijn van drie jaar;
-
− gericht zijn op het inbrengen van bestaande kennis, kunde en innovaties toegepast
op de lokale context waarmee de weerbaarheid van het voedselsysteem wordt vergroot;
-
− aansluiten op het beleid van Nederland in het doelland zoals vastgelegd in de The
Multi-Annual Country Strategy (MACS); en
-
− aansluiten op het nationale beleid van het doelland, waarbij een adequate risico analyse
vereist is t.a.v. programma context en uitvoerbaarheid.
Indien er sprake is van het geografisch opschalen van bestaande activiteiten zal worden
getoetst of het voorgestelde uitbreidingsgebied voldoende additioneel is.
Het project moet resultaten opleveren in één of meerdere van de doellanden opgenomen
in annex 1 bij deze beleidsregels, en bijdragen aan het resultatenkader voedselzekerheid
als weergegeven in annex 2 bij deze beleidsregels.
In ieder geval wordt geen subsidie verleend voor de volgende activiteiten:
-
− activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks een subsidie of bijdrage ten laste van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt ontvangen;
-
− productonderzoek en ontwikkeling van ‘proof of concept’;
-
− eenmalige trainingsactiviteiten die los staan van de meerjarige activiteiten;
-
− activiteiten die als export- of investeringsactiviteiten zijn aan te merken; hierbij
moet gedacht worden aan het vooraf of tijdens het project verkopen van technologie,
en investeringen die binnen een commercieel aanvaardbare termijn kunnen worden terugverdiend
of commercieel kunnen worden gefinancierd.
4.6. Looptijd van de activiteiten
De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd moeten in maximaal 3 jaar worden
uitgevoerd, waarbij geldt dat de uitvoering uiterlijk drie maanden na subsidieverlening
van start moet gaan.
4.7. Omvang van de subsidie
De omvang van de aangevraagde subsidie is niet lager dan € 1.000.000.
De subsidie bedraagt per aanvraag maximaal € 2.000.000, en per onderneming in het
samenwerkingsverband maximaal € 500.000, waarbij geldt dat:
-
a. maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen maximaal 100% van de door hen
te maken subsidiabele kosten met subsidiemiddelen mogen dekken;
-
b. ondernemingen maximaal 50% van de door hen te maken subsidiabele kosten met subsidiemiddelen
mogen dekken.
Het deel van de totale subsidiabele kosten waarvoor geen subsidie wordt verstrekt
moet door de partners van het samenwerkingsverband zelf worden gefinancierd, dit wordt
ook wel de eigen bijdrage genoemd. Dit mag niet worden gefinancierd met middelen die
verkregen zijn door middel van een directe of indirecte subsidie of bijdrage ten laste
van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
5. Subsidiabele kosten
5.1. Uitgangspunten
Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen
bij het bepalen van de hoogte van de te verlenen subsidie gelden de volgende uitgangspunten:
-
− kosten moeten redelijk, logisch en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de activiteiten
waarvoor de subsidie wordt gevraagd, die naar hun aard passend zijn bij de betreffende
partner die de kosten maakt;
-
− kosten moeten direct gerelateerd zijn aan de uitvoering van de activiteiten;
-
− kosten moeten worden gemaakt na de indiening van de aanvraag en binnen de termijn
van de subsidiebeschikking;
-
− de interne kosten worden zonder winstopslag in aanmerking genomen;
-
− kosten worden aan lokale maatstaven en op redelijkheid getoetst;
-
− uit de activiteiten verkregen opbrengsten worden in mindering gebracht op de subsidiabele
kosten, bijvoorbeeld inkomsten uit training en advies;
-
− voor kosten van projectmanagement en coördinatie geldt een maximum van 10% van de
totale subsidiabele kosten.
5.2. Subsidiabele kosten
Subsidiabele kosten zijn de volgende door de partners van het samenwerkingsverband
zelf te maken kosten voor:
-
− projectmanagement, zoals het organiseren van bijeenkomsten, opstellen van (business)
plannen, rapporteren, projectadministratie, audit kosten;
-
− monitoring en (externe) evaluatie van het project;
-
− demonstratiematerialen zoals bijvoorbeeld zaden, (kunst)mest en pesticiden;
-
− instandhouding van (delen van) het door het project opgeleverde product of de door
het project opgeleverde dienst gedurende de projectperiode waarop de subsidie betrekking
heeft;
-
− activiteiten die individuele organisaties overstijgen en direct bijdragen aan de doelstellingen
van het projectvoorstel zoals bijvoorbeeld een multi-stakeholder dialoog, marktontwikkeling,
versterken institutionele capaciteit;
-
− kwaliteits- of IMVO-certificatie (bijvoorbeeld ISO- en/of milieucertificering), vergunningen,
marketing, advieskosten;
-
− overige technische assistentie, zoals kennisoverdracht aan en training van medewerkers
van de partners en derde partijen;
-
− investeringen in kapitaalgoederen die worden ingezet in het productieproces, zoals
machines, nieuw te bouwen gebouwen en installaties en bedrijfsinventaris, en (computer)software.
Waarbij de volgende kostensoorten van toepassing zijn:
-
a. Personeelskosten, waarbij geldt dat, ten behoeve van de doelmatige besteding van deze
subsidie, de in de begroting aangegeven uurtarieven nooit meer dan het maximale bedrag
voor schaal 18 uit de Handleiding Overheidstarieven voor het betreffende jaar mag bedragen. Het uurtarief wordt berekend op basis de
volgende berekeningsmethode: de directe loonkosten per uur vermenigvuldigd met het
aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten
behoeve van de activiteiten hebben gemaakt, vermeerderd met een 50% opslag voor indirecte
kosten. De directe loonkosten zijn de bruto loonkosten, vermeerderd met de werkgeverslasten,
de kosten van de secundaire arbeidsvoorwaarden, emolumenten en uitkering na ontslag.
-
b. Afschrijvingskosten van activa gedurende de looptijd van de activiteiten. De grondslag
voor het bepalen van de afschrijvingskosten is de aanschafprijs, rekening houdend
met de eventuele restwaarde en vermeerderd met eventuele aanpassingskosten.
-
c. Kosten derden: op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten, bijvoorbeeld
door uitbesteding van een deel van de subsidiabele activiteit en kosten van voor de
subsidiabele activiteit geleverde goederen en diensten.
-
d. Reiskosten: internationale reiskosten en interlokale reiskosten buiten Nederland op
basis van economy class.
-
e. Verblijfkosten: de maximale vergoeding voor verblijfkosten is het aantal overnachtingen
maal de logies- en overige kosten conform de Daily Subsistence Allowance Rates van
de Verenigde Naties, geldend op de startdatum van de activiteiten.
5.3. Niet-subsidiabele kosten
Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:
-
− kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere
kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;
-
− omzetbelasting (btw) voor zover dit geen kostenpost is;
-
− kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen groter dan 5% van de
totale subsidiabele kosten;
-
− financieringskosten en rentevergoedingen;
-
− risicofinanciering aan derde partijen (lening, garantie, krediet);
-
− kosten voor aankoop, huur of leasen van bestaande gebouwen dan wel van land;
-
− kosten voor onderzoek en ontwikkeling (R&D), uitgezonderd demonstratie-activiteiten;
-
− operationele kosten: kosten voor operationele diensten en kosten gemoeid met goederen
die slechts één productiecyclus mee gaan of in één jaar worden afgeschreven;
-
− kosten van tenaamstelling en instandhouding van rechten van intellectueel eigendom.
6. Aanvraag
6.1. Vereisten
Voordat een penvoerder een aanvraag doet voor subsidie voor een project in het kader
van het subsidieprogramma, dient hij een advies van RVO te hebben verkregen zoals
beschreven in paragraaf 4.4 (advies naar aanleiding van ‘quick scan’).
De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door RVO beschikbaar
gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar
worden gesteld door RVO.
De aanvraag wordt opgesteld in de Engelse taal en bevat in ieder geval:
-
− Referentienummer van het ontvangen RVO-advies;
-
− Partnerformulieren;
-
− Projectplan, in lijn met wat hiervoor is opgenomen in paragraaf 4 (met uitzondering
van paragraaf 4.4)
-
− Begroting, inclusief de totale subsidiabele kosten per partner;
-
− Voor deelnemende ondernemingen, de meest recente door de accountant geauditeerde versie
van de jaarrekening;
-
− Ondertekende samenwerkingsovereenkomst die de medewerking van de partners aan de uitvoering
van de activiteiten en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt, evenals de
naleving van de aan een subsidieverlening te verbinden verplichtingen.
Tevens moeten de partners verklaren op de hoogte te zijn en te zullen handelen naar
de OESO richtlijnen. Ook dienen de partners op de hoogte te zijn van de FMO-uitsluitingslijst en geen
activiteiten uit te voeren die op deze lijst benoemd staan. De partners dienen te verklaren van deze richtlijnen op de hoogte te zijn en deze
te onderschrijven. De partners dienen feiten of omstandigheden die wijzen op het schenden
van deze richtlijnen onverwijld te melden bij RVO. Partners moeten open staan voor
verbetering als dat wordt geïdentificeerd.
6.2. Herstelperiode
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister (met gebruikmaking
van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens
gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen; na de deadline voor het
indienen van aanvragen is een aanvulling niet meer mogelijk. Hoe korter voor het verstrijken
van de deadline voor het indienen van aanvragen een aanvraag wordt ingediend, hoe
groter het risico dat RVO geen toepassing zal geven aan de bevoegdheid om een aanvulling
te vragen; dit in verband met de tijd die is gemoeid met het controleren van alle
aanvragen op volledigheid en de tijd die nodig is om een aanvulling te vragen en in
te dienen. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld,
maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend. Dit kan leiden tot
een lagere rangschikking of zelfs afwijzing van de subsidieaanvraag.
Daarnaast geldt in het algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende
onderbouwen van (onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een
subsidieaanvraag op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan
aanvragen gestelde vereisten en criteria.
Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen
is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat
daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten
niet worden ingevuld loopt de aanvrager het risico op afwijzing van de aanvraag.
7. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke
subsidieverstrekking in het kader van het subsidieprogramma. De aanvragen worden beoordeeld
met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in het subsidieprogramma
zijn neergelegd.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de
hiervoor, in het bijzonder in paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Slechts
de aanvragen die daaraan voldoen worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de
hand van de hierna volgende criteria, waaraan eveneens (in voldoende mate; minimaal
70 punten van de maximaal 100 te behalen punten) moet worden voldaan om in aanmerking
te kunnen komen voor subsidie.
De brede OS-relatie landen zoals opgenomen in de annex 1 bij deze beleidsregels krijgen
5 bonuspunten.
Criterium
|
Maximum
|
Minimum
|
Beleidsbijdrage
|
40
|
28
|
Staat van dienst
|
40
|
28
|
Duurzaamheid
|
20
|
14
|
Totaal aantal punten
|
100
|
70
|
Per doelland komt de aanvrager die het beste aan de criteria voldoet als eerste in
aanmerking voor subsidie, daarna de aanvrager die als tweede in de beoordeling is
geëindigd.
De volgende criteria zijn van toepassing, waarbij per set van criteria het minimaal
benodigde en maximale aantal te behalen punten is aangegeven:
Beleidsbijdrage (minimaal 28, maximaal 40 punten)
-
a. De omvang en waarschijnlijkheid van de door het project te behalen bijdrage aan de
gestelde beleidsgebieden en resultatenkader zoals benoemd in paragraaf 4.1. Zie annex
2 bij deze beleidsregels voor het resultatenkader voedselzekerheid en bijbehorende
indicatoren.
-
b. De mate waarin het project het aantoonbaar belang voor en de impact op en behoefte
van de doelgroep borgt (zie paragraaf 4.2).
-
c. De mate waarin een analyse van het lokale voedselsysteem is gemaakt en de projectactiviteiten
die hieruit voortvloeien logisch aansluiten op de uitkomst van deze analyse.
Staat van dienst (minimaal 28, maximaal 40 punten)
Duurzaamheid (minimaal 14, maximaal 20 punten)
-
a. De mate waarin Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO); geïntegreerd
is binnen het project. Uitgangspunt hierbij zijn de OESO- richtlijnen.
-
b. De mate waarin het project bijdraagt aan Klimaatweerbaarheid en bijdraagt aan duurzaam
landgebruik.
-
c. De mate waarin na de projectperiode de projectresultaten bestendigd blijven zonder
additionele externe donor financiering
Ter ondersteuning van de beoordeling kan RVO verificatieactiviteiten uitvoeren ter
controle van de in de aanvraag gemaakte aannames en stellingnames. Hiervoor kan RVO
contact zoeken met de projectpartners en relevante stakeholders.
RVO kan tijdens de inhoudelijke beoordeling ook advies inwinnen bij externe experts.
De Ambassades van het Koninkrijk der Nederlanden worden altijd gevraagd om input voor
de beoordeling van de aanvragen op het criterium Beleidsbijdrage, in het bijzonder
de factoren betreffende de aansluiting van de aanvragen op hun beleid en de inbedding
in de lokale context.
8. Afwijzingsgronden
Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde
in dit subsidieprogramma of indien het beschikbare budget ontoereikend is.
9. Toezicht
RVO zal een steekproefsgewijze controle uitvoeren op het correcte gebruik van de subsidie
waarbij op grond van de afgegeven beschikkingen wordt gecontroleerd op rechtmatigheid
en doelmatigheid.
10. Verplichtingen
Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in
de beschikking.
In de beschikking zal in ieder geval een meldingsplicht worden opgenomen. De subsidieontvanger
heeft de plicht om aan RVO te melden wanneer hij niet (geheel) aan de verplichtingen
van de subsidie kan voldoen en/of de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet
(geheel en/of tijdig) kan uitvoeren. Ook zal een verplichting worden opgenomen dat
de subsidieontvanger en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van
kinderarbeid en/of dwangarbeid. De subsidieontvanger dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder-
of dwangarbeid bij deze organisaties eveneens onverwijld te melden bij RVO.
11. Administratieve lasten
Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de aanvrager te maken krijgt
is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening gehouden
met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling van
de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt dat
het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare
subsidiebudget 3,1% bedraagt.
Annex 1 – Doellanden
Brede OS-relatie landen
|
Combinatie landen
|
Benin
|
Egypte
|
Burkina Faso
|
Ghana
|
Burundi
|
Ivoorkust
|
Ethiopië
|
Kenia
|
Jemen
|
Marokko
|
Mali
|
Nigeria
|
Mozambique
|
Senegal
|
Niger
|
Zuid Afrika
|
Oeganda
|
|
Soedan
|
|
Zuid-Soedan
|
|
Annex 2 – Resultatenkader en bijbehorende indicatoren voedselzekerheid
Outcomes (= NL fair share in SDG-2 targets 2030)
|
32 million people1 lifted out of undernourishment
|
8 million small scale food producers2 doubled productivity and income
|
8 million hectares of farmland 3 converted to sustainable use
|
Outcome indicators (cumulative, proxies for contribution to target)
|
A.1.1. Number of people with a more diverse and adequate diet
A.1.2. Number of people whose nutritional situation became more resilient to shocks
|
B.1.1. Number of small-scale food producers who progressively realize a living income
B.1.2. Number of small-scale food producers who progressively decrease the yield gap
B.1.3. Number of female small-scale food producers who progressively become more empowered
B.1.4. Number of small-scale food producers whose livelihood became more resilient
to shocks
|
C.1.1. Number of hectares of farmland under at least 2 conservation practices
C.1.2. Number of hectares of farmland that agro-ecologically became more resilient
to shocks
|
Outputs
|
Undernourished people benefitting from activities to improve nutrition
|
Small-scale food producers benefitting from activities to improve performance
|
Farmland3 benefitting from activities to strengthen ecological sustainability
|
Output indicators (non-cumulative)
|
A.2.1 Number of people directly reached with activities aimed at structural/systemic
improvement of their nutritional situation
A.2.2 Number of people directly reached with activities aimed at temporary/partial
improvement of their nutritional situation
A.2.3 Number of people indirectly reached
|
B.2.1 Number of small-scale food producers directly reached with activities aimed
at structural/systemic improvement of their agricultural performance
B.2.2. Number of small-scale food producers directly reached with activities aimed
at temporary/partial improvement of their agricultural performance
B.2.3 Number of small-scale food producers indirectly reached
|
C.2.1 Number of hectares of farmland directly reached with activities aimed at structural/systemic
improvement of agro-ecological sustainability
C.2.2 Number of hectares of farmland directly reached with activities aimed at temporary/partial
improvement of agro-ecological sustainability
C.2.3 Number of hectares of farmland indirectly reached
|
Enablers for FNS
|
Knowledge & Innovation Systems
|
Policy environment
|
Land Rights
|
Indicators
|
D.1. Number of small-scale food producers applying new technologies/practices that
aim to transform food systems towards desirable outcomes4
D.2. Number of FNS-relevant knowledge and extension institutions reached with interventions
that aim to strengthen their capacity
D.3. Share of supported international partnerships5 with participation of Dutch knowledge institutions
|
E.1. Number of reforms / improvements in major6 (inter)national FNS policies / laws / regulations
|
F.1. Number of people7 who enjoy (more) secure tenure rights to land
F.2. Number of (inter)national institutions that contributed to improved (sub)national
land governance aspects
|
1 Mainly children under two and their mothers.
2 Small-scale food crop/livestock/fish producers, disaggregated for male/female and
age (% < 35). For FAO definition see http://www.fao.org/3/a-i6858e.pdfhttp://www.fao.org/3/CA2591EN/ca2591en.pdf
3 Including pastures and fishing grounds
4 Disaggregated for male/female and age (% <35)
5 aimed at transformation of food systems.
6 Benefitting at least tens of thousands of undernourished people and/or small scale
food producers
7 Disaggregated for male/female and age (% < 35)