Subsidieprogramma Orange Corners Innovation Fund 2024–2030

[Regeling vervalt per 01-01-2031.]
Geraadpleegd op 17-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 25-11-2023 t/m heden

Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 7 september 2023, nr. MinBuza.2023-18814-20, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Subsidieprogramma Orange Corners Innovation Fund 2024–2030)

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

Gelet op de artikelen 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Gelet op de artikel 5.1 en 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;

Besluit:

Artikel 1

Voor subsidieverlening op grond van artikel 5.1 en artikel 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op het verbeteren van de toegang tot financiering voor jonge ondernemers die innovatieve en duurzame oplossingen bieden voor uitdagingen in Afrika, het Midden-Oosten en Azië (Subsidieprogramma Orange Corners Innovation Fund 2024–2030) gelden voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2030 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 2

  • 1 Aanvragen voor subsidie in het kader van het Subsidieprogramma Orange Corners Innovation Fund 2024–2030 worden ingediend in meerdere openstellingen.

  • 2 Aanvragen voor subsidie in de eerste openstelling van het Subsidieprogramma Orange Corners Innovation Fund 2024–2030 zijn gericht op de doellocaties Marokko, Ivoorkust, Nigeria, Mozambique, Angola en Democratische Republiek Congo en worden ingediend van 2 oktober 2023 tot en met 20 november 2023, 12:00 uur ’s middags Nederlandse tijd.

  • 3 Aanvragen voor subsidie in de tweede openstelling van het Subsidieprogramma Orange Corners Innovation Fund 2024–2030 zijn gericht op de doellocaties Senegal, Jordanië, Zuid-Afrika, Ghana, Egypte, Algerije en Palestijnse gebieden en worden ingediend van 12 februari 2024 tot en met 1 april 2024, 12:00 uur ’s middags Nederlandse tijd.

  • 4 Aanvragen voor subsidie in de derde openstelling van het Subsidieprogramma Orange Corners Innovation Fund 2024–2030 zijn gericht op de doellocaties Bangladesh, Centraal Irak, de Koerdische Regio in Irak, Mali, Burundi, Zuid-Soedan, Soedan en Tunesië en worden ingediend van 6 mei 2024 tot en met 17 juni 2024, 12:00 uur ’s middags Nederlandse tijd.

  • 5 Aanvragen voor subsidies in het kader van het Subsidieprogramma Orange Corners Innovation Fund 2024–2030 worden ingediend aan de hand van een door de Minister beschikbaar gesteld formulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden1.

Artikel 3

  • 1 Voor subsidieverlening in het kader van het Subsidieprogramma Orange Corners Innovation Fund 2024–2030 geldt voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2030 een subsidieplafond van € 46.200.000, waarvan voor activiteiten in elk van de doellocaties Algerije, Angola, Bangladesh, Burundi, Ivoorkust, Democratische Republiek Congo, Egypte, Ghana, Centraal Irak, Koerdische Regio in Irak, Jordanië, Mali, Marokko, Mozambique, Nigeria, de Palestijnse Gebieden, Senegal, Soedan, Tunesië, Zuid-Afrika en Zuid-Soedan maximaal € 2.200.000 beschikbaar is.

  • 2 Indien er middelen resteren na de eerste openstelling dan worden deze middelen naar rato beschikbaar gesteld voor activiteiten in de doellocaties van de tweede openstelling.

Artikel 4

De verdeling van de subsidieplafonds bedoeld in artikel 3, eerste lid, vindt plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven, de aanvragen die het beste voldoen aan die maatstaven het eerst voor subsidieverlening in aanmerking komen.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2031, met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die tijd zijn verleend.

Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

namens deze,

de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking,

P. Grotenhuis

Bijlage

1. Achtergrond

Nederland wil graag bijdragen aan het versnellen van duurzame (economische) ontwikkeling en werkgelegenheid door het stimuleren van ondernemerschap over de gehele wereld, met een bijzondere focus op jongeren in ontwikkelingslanden. Jeugdwerkgelegenheid en jong ondernemerschap zijn bijzondere prioriteiten in het ontwikkelingsbeleid van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (hierna de Minister)2 en de zogeheten ‘Youth at Heart’3 strategie. Jonge ondernemers hebben de kracht en vindingrijkheid om concrete oplossingen voor lokale maatschappelijke uitdagingen te ontwikkelen. Dit kan werkgelegenheid en innovatie stimuleren. Dit wordt ook erkend in resolutie 73/225 ('Entrepreneurship for sustainable development')4, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 20 december 2018, die de centrale rol van ondernemerschap binnen duurzame ontwikkeling benadrukt en erkent dat ondernemerschap duurzame economische groei bevordert via onder meer de creatie van eerlijke en waardige banen, duurzame landbouw en het stimuleren van innovatie.

Startups in Afrika, het Midden-Oosten en Azië hebben ondersteuning nodig op zowel kennis- als financieringsgebied, om innovaties te ontwikkelen en op te schalen. Met name in de pre-commerciële fase van een innovatietraject (Ideation, Research and Development, en Proof of Concept), waarin het idee getest en een prototype ontwikkeld wordt, is beperkt financiering aanwezig. Vaak is het voor ondernemers in ontwikkelingslanden onmogelijk om het voor deze fase benodigde kapitaal aan te trekken. Dit komt mede door het onaantrekkelijke risicoprofiel en de hoge rente op leningen bij lokale banken. In deze fase moeten ondernemingen worden ondersteund om de zogenoemde pioneer gap te overbruggen om vervolgens te kunnen groeien.

Gezien de ruime ervaring van Nederland op het gebied van ondernemerschap, is Nederland goed gepositioneerd om deze uitdagingen te helpen aanpakken en jonge ondernemers te ondersteunen in het opzetten en laten groeien van hun eigen onderneming.

Daarom heeft de Minister, als aanvulling op het bestaande Orange Corners incubatie-/acceleratiecomponent (OCIAC)5 dat jonge ondernemers toegang geeft tot trainingen, netwerken en faciliteiten om hun onderneming te starten of op te schalen, het subsidieprogramma Orange Corners Innovation Fund (hierna: subsidieprogramma) gelanceerd. Orange Corners Innovation Fund is als pilot gestart in 2019 en is sinds 2021 een subsidieprogramma. Gebleken is dat het verstrekken van vroege financiering tegen soepele voorwaarden leidt tot groei van ondernemingen en een toename van banen. Deze positieve impact maakt dat de Minister dit initiatief wil voortzetten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de geleerde lessen gedurende de afgelopen jaren: Er zal meer aandacht gegeven worden aan het verbeteren van de investment readiness van deelnemende ondernemingen en het verkrijgen van (commerciële) vervolgfinanciering.

Het subsidieprogramma richt zich op de ondersteuning van startups die zich in de eerste fase van een innovatietraject bevinden. De ondersteuning zal plaatsvinden in de landen waar een OCIAC actief is en in Tunesië. Per doellocatie zal op basis van specifieke wensen en behoeften maatwerk voor de deelnemende startups worden geleverd.

De voor het subsidieprogramma beschikbaar gestelde middelen zijn bestemd om een subsidie te verlenen aan aanvragers die met deze subsidie een fonds opzetten (fondsmanagers) om startups financieel te ondersteunen bij hun capaciteits- en kennisopbouw.

2. Uitvoerder

De Minister heeft de uitvoering van het subsidieprogramma opgedragen aan de RVO, agentschap van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. RVO zal het subsidieprogramma uitvoeren namens de Minister op grond van een aan RVO verleend mandaat.

3. Begrippen

In het subsidieprogramma wordt verstaan onder:

  • Doellocatie: landen, dan wel regio’s in een land, waar activiteiten plaatsvinden die in het kader van het subsidieprogramma worden georganiseerd;

  • Ideation: de fase waarin een startende ondernemer komt tot een verdere verfijning van het eerste ruwe businessidee;

  • Investment readiness: het vermogen van een onderneming om de specifieke behoeften en verwachtingen van investeerders te begrijpen en eraan te voldoen;

  • Lokale maatschappelijke organisatie: een in een doellocatie gevestigde, niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie, met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid anders dan naar Nederlands recht. De organisatie is niet door een overheidsinstantie opgericht, dan wel na oprichting door een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd. De organisatie is ook als zodanig geregistreerd in de doellocatie waar de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd;

  • Lokale onderneming: een in een doellocatie gevestigde organisatie, niet zijnde een maatschappelijke organisatie, beschikkend over private rechtspersoonlijkheid anders dan naar Nederlands recht, die economische activiteiten uitvoert. Een economische activiteit is het aanbieden van goederen of diensten op een economische markt. De organisatie heeft een registratie in de doellocatie waar de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd;

  • Minister: de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

  • Pioneer Gap: een kloof van de vroegste fase van een onderneming tussen het bouwen van een eerste prototype en tot het bereiken van impact op schaal, waarin het voor veel investeerders niet interessant is om te investeren in het bedrijf;

  • Proof of Concept: een realisatie van een bepaalde methode of idee om de haalbaarheid ervan aan te tonen, of een demonstratie met als doel te verifiëren dat een concept of theorie potentieel heeft;

  • Startups: niet-beursgenoteerde ondernemingen die nog geen 5 jaar bestaan en innovatieve ondernemingsactiviteiten ontplooien; daaronder wordt verstaan vernieuwende producten of diensten ontwikkelen of leveren in de doellocatie welke gericht zijn op het leveren van een bijdrage aan het behalen van de Sustainable Development Goals (SDG’s);

  • Theory of change: een model dat weergeeft hoe een interventie tot de beoogde verandering leidt.

4. Subsidieprogramma Orange Corners Innovation Fund 2024–2030

4.1. Doel

Het subsidieprogramma heeft op de korte termijn als doel om:

  • 1. Jonge ondernemers in Afrika, het Midden-Oosten en Azië te stimuleren om innovatieve oplossingen voor lokale maatschappelijke uitdagingen te vertalen naar succesvolle ondernemingen.

  • 2. Jonge ondernemers in Afrika, het Midden-Oosten en Azië in staat te stellen om hun onderneming op te schalen en banen te creëren.

  • 3. Jonge ondernemers in Afrika, het Midden-Oosten en Azië in staat te stellen om (commerciële) vervolgfinanciering aan te trekken.

Op de lange termijn heeft het subsidieprogramma als doel om jonge ondernemers in Afrika, het Midden-Oosten en Azië in staat te stellen om op te schalen, banen te creëren, het lokale ondernemerschapsecosysteem te versterken en bij te dragen aan het oplossen van lokale maatschappelijke vraagstukken.

4.2. Doelgroep

Het subsidieprogramma is gericht op financiering van activiteiten in Ivoorkust, Ghana, Marokko, Nigeria, Senegal, Centraal Irak, de Koerdische Regio in Irak, Soedan en Mozambique. En in de nieuwe doellocaties Algerije, Angola, Bangladesh, Burundi, Democratische Republiek Congo, Egypte, Jordanië, Mali, de Palestijnse Gebieden, Tunesië, Zuid-Afrika en Zuid-Soedan.

Op de website van OCIAC6 is meer informatie te vinden over de specifieke regio’s in de doellocaties.

De uiteindelijke doelgroep in deze doellocaties zijn startups met een innovatief ondernemingsplan7 die, bij voorkeur, deel hebben genomen aan een onderdeel van het OCIAC. Alle via het subsidieprogramma ondersteunde activiteiten dienen bij te dragen aan het verbeteren van het lokale ondernemerschapsklimaat.

4.3. Wie kunnen in aanmerking komen voor een subsidie

Voor subsidie in het kader van het subsidieprogramma kunnen in aanmerking komen een lokale onderneming of een lokale maatschappelijke organisatie. De volgende eisen worden gesteld aan de aanvrager.

De aanvrager:

  • is in het bezit van een wettelijke accreditatie voor het verstrekken van leningen, afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit in de doellocatie;

  • heeft ervaring met het managen van een investeringsfonds;

  • beschikt over alle bijbehorende (administratieve en regelgevende) infrastructuur en heeft ervaring met impactmanagement en -meting;

  • is in staat tot adequaat financieel beheer en kan door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot de activiteiten als die waarvoor subsidie wordt gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen;

  • is in staat een risicoanalyse, waarin context-, uitvoerings- en IMVO8-risico’s in kaart zijn gebracht te volgen en waar nodig maatregelen te nemen om de belangrijkste risico’s te mitigeren;

  • toont aan dat er een integriteitsbeleid is vastgesteld en dat er procedures zijn ingevoerd om aan dat beleid invulling te kunnen geven binnen de eigen organisatie. Dit integriteitsbeleid en deze procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden, bij de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft en de door hem ingeschakelde partijen, zoveel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan RVO is gewaarborgd.

Ten aanzien van de aanvrager die in het kader van het subsidieprogramma subsidie verleend krijgt voor activiteiten in Marokko geldt dat de Marokkaanse autoriteiten (specifiek het Ministerie van Buitenlandse Zaken) hierover geïnformeerd zullen worden. Deze informatie betreft de naam van de organisatie, de doelstellingen van het subsidieprogramma en de looptijd van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

4.4. Adviestraject

Voordat een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend dient een verplicht adviestraject te worden doorlopen aan de hand van een daartoe ingediende quick scan9. Het adviestraject eindigt met een advies van een RVO-adviseur. De uitkomst van het adviestraject is niet bindend. Het staat de aanvrager vrij om na het advies wel of niet een subsidieaanvraag in te dienen. Als de aanvrager vervolgens besluit om een aanvraag in te dienen, is en blijft het de verantwoordelijkheid van de aanvrager om aan te tonen dat aan de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen is voldaan.

Aangezien met de verwerking van een verzoek om een quick scan drie weken is gemoeid, kunnen quick scans niet later worden ingediend dan drie weken voor sluiting van de aanvraagtermijn van een openstelling.

4.5. Subsidiabele activiteiten

Voor een subsidie in het kader van het subsidieprogramma komen de volgende activiteiten in aanmerking.

Verstrekking van financiering via track I en track II

Track I-activiteiten betreffen ondersteuning van deelnemers aan het OCIAC (incubatees) of, in het geval van het ontbreken van een OCIAC in de betreffende doellocatie, een ander relevant incubatie-/acceleratie programma. Ondersteuning kan zich richten op het starten en opbouwen van een onderneming. Het gaat bijvoorbeeld om het verstrekken van financiering voor bedrijfsregistratie, het ontwikkelen van een prototype of nieuwe producten en diensten, het inschakelen van derden en andere middelen benodigd om tot innovatieve en duurzame ondernemingen te komen. Gedurende Track I kan tevens ondersteuning geboden worden ter voorbereiding op de selectie voor Track II. Track I kent een looptijd die gelijk is aan het incubatie-/acceleratieprogramma in de doellocatie (gemiddeld 6 maanden). Track I financiering bestaat uit een gift van maximaal € 5.000,– voor elke individuele ondernemer.

Track II-activiteiten betreffen verdere ondersteuning van de meest veelbelovende ondernemingen die bij voorkeur de activiteiten uit Track I hebben doorlopen. Deze ondernemingen worden geselecteerd tijdens een of meerdere selectiedagen. Deze ondernemingen krijgen toegang tot een groter kapitaal. Het kapitaal kan opgebouwd worden uit een deel lening (al dan niet rentedragend) en/of een gift. De opbouw van het kapitaal is afhankelijk van de lokale context maar mag niet hoger zijn dan € 50.000,– per individuele ondernemer. Het kapitaal zal aan de ondernemer uitgekeerd worden in verschillende tranches op basis van vooraf afgestemde Key Performance Indicators (KPI’s). De subsidieaanvrager ontwikkelt hiervoor een uitvoeringsplan en selectieproces.

Technische assistentie ter bevordering investment readiness

In de praktijk blijkt dat ondanks deelname aan incubatie- of acceleratieprogramma’s de geselecteerde ondernemers nog altijd niet in staat zijn om te voldoen aan alle eisen voor een commerciële lening. Door middel van additionele training, coaching en mentoring kan de investment readiness worden vergroot. Deze technische assistentie zal gebaseerd worden op een needs assessment en afgestemd moeten worden met het OCIAC.

Netwerkondersteuning en vervolgfinanciering

Een aantal jonge ondernemers zal vervolgfinanciering nodig hebben om de onderneming verder te laten groeien. Er kunnen daarom activiteiten worden georganiseerd om ondernemers in contact te brengen met (internationale) investeerders. Dit kunnen bijvoorbeeld angel investeerders zijn, Venture Capital funds, commerciële banken of andere relevante partijen. Daarbij zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht met andere programma’s en fondsen die worden gefinancierd door de Nederlandse overheid. Daarnaast ligt er een kans om de toegang tot markten te verbeteren door jonge ondernemers uit verschillende doellocaties actief met elkaar in contact te brengen.

In ieder geval niet subsidiabel zijn activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks een subsidie of bijdrage ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt ontvangen.

4.6. Looptijd van de activiteiten

De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd moeten een looptijd hebben van minimaal 6 jaar en uiterlijk op 31 december 2030 afgerond zijn. De activiteiten moeten starten binnen 4 maanden na subsidieverlening en dienen zoveel mogelijk parallel te lopen aan de uitvoer van het OCIAC in de doellocatie.

4.7. Omvang van de subsidie

De subsidie bedraagt per aanvraag maximaal 95% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 2.200.000. De omvang van de aangevraagde subsidie is niet lager dan € 1.800.000.

Het voorgaande betekent dat de eigen bijdrage minimaal 5% van de subsidiabele kosten moet zijn. Dit kan na afloop van de looptijd van de activiteiten verrekend worden met (een deel) van de terugbetaalde leningen in Track II (zie paragraaf 5.1).

5. Subsidiabele kosten

5.1. Uitgangspunten

Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de te verlenen subsidie gelden de volgende uitgangspunten:

  • kosten moeten redelijk en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • kosten moeten direct gerelateerd zijn aan de uitvoering van de activiteiten;

  • kosten moeten worden gemaakt na de indiening van de aanvraag;

  • de interne kosten worden zonder winstopslag in aanmerking genomen;

  • kosten worden aan lokale maatstaven en op redelijkheid getoetst;

  • uit de activiteiten verkregen opbrengsten worden in mindering gebracht op de subsidie, bijvoorbeeld inkomsten uit training en advies;

  • opbrengsten uit terugbetaalde leningen kunnen verrekend worden met de eigen bijdrage indien de middelen wederom besteed gaan worden aan activiteiten die bijdragen aan het doel van het subsidieprogramma, en de subsidieontvanger hiervoor vooraf een verzoek heeft ingediend.

5.2. Subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten zijn de volgende door de aanvrager zelf te maken kosten:

  • a. De directe loonkosten per uur vermenigvuldigd met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van de activiteiten hebben gemaakt, vermeerderd met een 50% opslag voor indirecte kosten. De directe loonkosten zijn de bruto loonkosten, vermeerderd met de werkgeverslasten, de kosten van de secundaire arbeidsvoorwaarden, emolumenten en uitkering na ontslag.

  • b. Afschrijvingskosten van activa gedurende de looptijd van de activiteiten. De grondslag voor het bepalen van de afschrijvingskosten is de aanschafprijs, rekening houdend met de eventuele restwaarde en vermeerderd met eventuele aanpassingskosten.

  • c. Kosten derden: op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten, bijvoorbeeld door uitbesteding van een deel van de subsidiabele activiteit en kosten van voor de subsidiabele activiteit geleverde goederen en diensten.

  • d. Financieringskosten: het verstrekken van leningen en giften en de transactiekosten die ermee samenhangen.

  • e. Verblijfkosten: de maximale vergoeding voor verblijfkosten is het aantal overnachtingen maal de logies- en overige kosten conform de Daily Subsistence Allowance Rates van de Verenigde Naties, geldend op de startdatum van de activiteiten10.

Waarbij voor het soort activiteiten zoals opgenomen in paragraaf 4.5 in het bijzonder geldt:

Kosten voor het verstrekken van financiering

  • Fondsmanagement: hieronder vallen kosten van activiteiten zoals het organiseren van bijeenkomsten, opstellen van jaarplannen, monitoren en rapporteren, en administratie.

  • De fondsmanagementkosten mogen niet meer zijn dan 15% van de totale subsidiabele kosten.

  • Monitoring en (externe) evaluatie tijdens de looptijd van de activiteiten.

Kosten voor technische assistentie en netwerkversterking

  • Technische assistentie en netwerkversterking: hieronder vallen kosten van activiteiten zoals het organiseren van bijeenkomsten en evenementen, het trainen van ondernemers, het geven van mentorschap aan ondernemers.

  • De kosten voor technische assistentie mogen niet minder zijn dan 10% en niet meer dan 20% van de totale subsidiabele kosten.

  • Instandhouding van (delen van) opgeleverde producten of diensten gedurende de looptijd van de activiteiten.

5.3. Niet-subsidiabele kosten

Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:

  • kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;

  • omzetbelasting (btw) voor zover dit geen kostenpost is;

  • kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen groter dan 5% van de totale subsidiabele kosten;

  • kosten van tenaamstelling en instandhouding van rechten van intellectueel eigendom.

6. Aanvraag

6.1. Vereisten

Voordat de aanvrager in het kader van het subsidieprogramma een aanvraag doet, dient deze een advies van RVO te hebben verkregen zoals beschreven in paragraaf 4.4 (advies naar aanleiding van ‘quick scan’).

De aanvraag wordt ingediend in de Engelse taal met gebruikmaking van een daartoe op de website van RVO beschikbaar gesteld formulier en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar worden gesteld door RVO11.

De aanvraag bevat in ieder geval:

  • Referentienummer van het ontvangen RVO-advies;

  • Activiteitenplan, in lijn met wat hiervoor is opgenomen in paragraaf 4 (met uitzondering van 4.4). Dit plan bedraagt niet meer dan 25 pagina’s (lettertype verdana 9, regelafstand 1) Onderdeel van het plan is een risicoanalyse, waarin context-, uitvoerings- en IMVO12-risico’s in kaart zijn gebracht en maatregelen zijn opgenomen om de belangrijkste risico’s te mitigeren;

  • Bewijs van wettelijke accreditatie voor het verstrekken van leningen in de doellocatie;

  • Begroting op basis van een door RVO op de website beschikbaar gesteld model, met daarbij een liquiditeitsprognose;

  • Een planning van de activiteiten;

  • CV’s van het personeel van de aanvrager dat betrokken wordt bij de implementatie van de activiteiten;

  • De meest recente door een externe, onafhankelijke accountant gecontroleerde jaarrekening over jaren T-1 en T-2. Indien er over één of beide jaren nog geen gecontroleerde jaarrekeningen beschikbaar zijn, dan volstaat voor deze jaren een niet-gecontroleerde jaarrekening.

  • Theory of Change, inclusief een monitoring- en effectmetingplan conform de richtlijnen op de RVO website.

Tevens moet de aanvrager verklaren op de hoogte te zijn en te zullen handelen naar de OESO richtlijnen13. Ook dient de aanvrager op de hoogte te zijn van de FMO-uitsluitingslijst en geen activiteiten uit te voeren die op deze lijst benoemd staan14. In aanvulling hierop gelden ook de IFC Performance Standards. De aanvrager dient te verklaren van deze richtlijnen op de hoogte te zijn en deze te onderschrijven. De aanvrager dient feiten of omstandigheden die wijzen op het schenden van deze richtlijnen onverwijld te melden bij RVO. De aanvrager moet open staan voor verbetering als dat wordt geïdentificeerd.

6.2. Herstelperiode

In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister (met gebruikmaking van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen; na de deadline voor het indienen van aanvragen is een aanvulling niet meer mogelijk. Daarnaast geldt in het algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende onderbouwen van (onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan aanvragen gestelde vereisten en criteria.

Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten niet worden ingevuld loopt de aanvrager het risico op afwijzing van de aanvraag.

7. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen

De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking in het kader van het subsidieprogramma. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in het subsidieprogramma zijn neergelegd.

Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de hiervoor, in het bijzonder in paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Slechts de aanvragen die daaraan voldoen worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de hand van de hierna volgende criteria, waaraan eveneens (in voldoende mate; minimaal 60 punten van de maximaal 100 totaal te behalen punten en ten minste 40% van het totaal aantal punten per set van criteria) moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Per doellocatie komt de aanvrager die het beste aan de criteria voldoet als eerste in aanmerking voor subsidie, daarna de aanvrager die als tweede in de beoordeling is geëindigd.

De volgende criteria zijn van toepassing, waarbij per set van criteria het maximale aantal te behalen punten is aangegeven:

Beleidsbijdrage en impact (20 punten)

  • a. De mate waarin de activiteiten bijdragen aan het ontwikkelen en stimuleren van innovaties in de lokale context.

  • b. De mate waarin de activiteiten aansluiten bij de lokale beleidsprioriteiten op het gebied van private sector ontwikkeling van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in/behorende bij de betreffende doellocatie.

  • c. De mate waarin de activiteiten bijdragen aan het verbeteren van de kennis van de lokale doelgroep en het verbeteren van de toegang tot financiering voor de lokale doelgroep.

  • d. De mate waarin de activiteiten additioneel zijn ten opzichte van andere bestaande activiteiten gericht op het bieden van toegang tot financiering voor de lokale doelgroep.

Interventiestrategie/plan van aanpak (35 punten)

  • a. De mate waarin de binnen de activiteiten vormgegeven interventie is gebaseerd op een gedegen en accurate context-, stakeholder- en probleemanalyse.

  • b. De mate waarin er een gedegen plan is voor monitoring, effectmeting en leren van de activiteiten.

  • c. De mate waarin er een gedegen plan is voor de afstemming met het OCIAC en/of andere incubatie / acceleratie programma.

  • d. De mate waarin er een gedegen plan is voor de selectie van ondernemers uit het OCIAC en/of andere incubatie / acceleratie programma.

  • e. De mate waarin er een gedegen plan is voor het verstrekken van Track I en Track II kapitaal, het organiseren van Technical Assistance en het ondersteunen van de innovaties in het verkrijgen van (commerciële) vervolg financiering.

  • f. De mate waarin er sprake is van een helder plan van aanpak rondom de coördinatie en communicatie (intern en extern) over de activiteiten.

  • g. De mate waarin er gezocht wordt naar aansluiting op activiteiten vanuit de lokale financiële sector en de mate waarin er een gedegen plan is om tot kennisuitwisseling met dergelijke actoren te komen.

  • h. De mate waarin er sprake is van een duidelijke en duurzame lange termijn (business) visie (exit strategie).

Investeringsmanagement (20 punten)

De mate waarin de aanvrager beschikt over de volgende ervaring of competenties:

  • met het managen van een (investerings)fonds;

  • met het doen van investeringen in startende ondernemingen;

  • met impactmanagement en -meting;

  • het hebben van een relevant netwerk;

  • het begrip hebben van de lokale context;

  • het hebben van aantoonbare affiniteit met investeren in innovatieve ondernemingen;

  • het hebben van een solide reputatie als fondsmanager;

Financieel (15 punten)

  • a. De mate van redelijkheid van de kosten in de begroting;

  • b. De mate waarin de impact van de activiteiten in kwalitatief en kwantitatief opzicht opwegen tegen de kosten die hiervoor worden gemaakt.

IMVO en uitvoeringsrisico’s (10 punten)

In aanvulling op de randvoorwaarde dat de aanvrager moet voldoen aan de OESO-richtlijnen:

  • a. De mate waarin de aanvrager aantoont dat de activiteiten bijdragen aan IMVO en een positieve bijdrage leveren aan milieu, arbeidsomstandigheden en land- en mensenrechten;

  • b. De mate waarin de belangrijkste IMVO risico’s in kaart zijn gebracht en er maatregelen zijn geformuleerd om de belangrijkste IMVO risico’s te mitigeren.

  • c. De mate waarin sprake is van adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate risicoanalyse en adequate mitigerende maatregelen.

Ter ondersteuning van de beoordeling kan RVO verificatieactiviteiten uitvoeren ter controle van de in de aanvraag gemaakte aannames en stellingnames. Een referentieonderzoek kan hier deel van uitmaken. Tevens kan door verificatie informatie die nodig is voor een goede beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag verzameld worden.

RVO kan tijdens de inhoudelijke beoordeling ook advies inwinnen bij externe experts. De Ambassades van het Koninkrijk der Nederlanden worden altijd gevraagd deel te nemen aan de beoordeling van de aanvragen, in het bijzonder de factoren betreffende de aansluiting van de aanvragen op hun beleid en de inbedding in de lokale context.

8. Afwijzingsgronden

Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde in het subsidieprogramma of indien het beschikbare subsidiebudget ontoereikend is.

9. Toezicht

RVO zal een steekproefsgewijze controle uitvoeren op het correcte gebruik van de subsidie waarbij op grond van de afgegeven beschikkingen wordt gecontroleerd op rechtmatigheid en doelmatigheid.

10. Verplichtingen

Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in de beschikking.

In de beschikking zal in ieder geval een meldingsplicht worden opgenomen. De subsidieontvanger heeft de plicht om aan RVO te melden wanneer hij niet (geheel) aan de verplichtingen van de subsidie kan voldoen en/of de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet (geheel) kan uitvoeren. Ook zal een verplichting worden opgenomen dat de subsidieontvanger en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid15. De subsidieontvanger dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder- of dwangarbeid bij deze organisaties eveneens onverwijld te melden bij RVO.

In de beschikking zal ook een inceptie periode van drie maanden worden opgenomen. Deze periode dient om de samenwerking met de subsidieontvanger van het OCIAC af te stemmen en waar nodig elementen aan te passen om duplicatie te voorkomen en synergie te waarborgen. Aan het eind van deze drie maanden levert de subsidieontvanger een, met de OCIAC subsidieontvanger, afgestemd plan van aanpak op voor de uitvoering van de activiteiten.

In de rapportageverplichting zal onder meer worden opgenomen dat de subsidieontvanger halverwege en na afloop van de periode van subsidiabele activiteiten een controle door een onafhankelijke externe accountant dient te laten uitvoeren.

De subsidieontvanger zal ook worden gevraagd om een jaar na afloop van de activiteiten een rapportage op te leveren over de voortgang van de ondersteunde ondernemers. Deze rapportage zal door de RVO worden gebruikt om de duurzaamheid van het subsidieprogramma te onderzoeken.

Omdat er grote waarde wordt gehecht aan adaptief programmeren hebben de subsidieontvangers de mogelijkheid om gedurende de looptijd van de activiteiten het plan van aanpak aan te passen indien er nieuwe inzichten of situaties voordoen. De subsidieontvanger zal deze inzichten beschrijven in het jaarlijkse rapport en een wijzigingsverzoek indienen wanneer zij elementen willen aanpassen.

Verder kan in de beschikking worden opgenomen dat het de verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger is om zich er van te verzekeren dat de organisaties of personen met wie men wil samenwerken geen organisaties en/of personen zijn die op de internationale EU- en VN- sanctielijsten staan16. Deze zijn namelijk uitgesloten van financiering. Deze verplichting zal in voorkomend geval zo worden vormgegeven dat de subsidieontvanger haar moet laten doorwerken in afspraken met derden.

11. Administratieve lasten

Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de aanvrager te maken krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening gehouden met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling van de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare subsidiebudget 2,4% bedraagt.

  1. www.rvo.nl/ocif ^ [1]
  2. www.rijksoverheid.nl/documenten/beleidsnotas/2022/06/24/beleidsnotitie-buitenlandse-handel-en-ontwikkelingssamenwerking ^ [2]
  3. www.youthatheart.nl ^ [3]
  4. https://digitallibrary.un.org/record/1660776 ^ [4]
  5. https://orangecorners.com ^ [5]
  6. https://orangecorners.com ^ [6]
  7. OECD definitie van innovatie binnen ondernemingen beschreven in de Oslo Manual 2018 zie https://www.oecd.org/science/oslo-manual-2018-9789264304604-en.htm ^ [7]
  8. IMVO: Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. ^ [8]
  9. Zie www.rvo.nl/ocif ^ [9]
  10. https://icsc.un.org/Home/DailySubsistence ^ [10]
  11. https://english.rvo.nl/subsidies-programmes/orange-corners-training-programmes ^ [11]
  12. IMVO: Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. ^ [12]
  13. www.oesorichtlijnen.nl ^ [13]
  14. www.fmo.nl/exclusion-list ^ [14]
  15. elke vorm van arbeid die de Internationale Arbeidsorganisatie beoogt te verhinderen met het Verdrag betreffende den gedwongen of verplichten arbeid, 1930 (C29), het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (C 105), het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973. ^ [15]
  16. www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/internationale-sancties/beleid-voor-internationale-sancties ^ [16]
Naar boven