Meerjarige stimuleringsregeling flex- en transformatiewoningen 2023

Geraadpleegd op 28-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 13-05-2024.
Geldend van 01-10-2023 t/m 31-03-2024

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 september 2023, nr. 2023-0000542827, houdende regels voor het verstrekken van een eenmalige specifieke uitkering aan gemeenten of provincies ter stimulering van het realiseren van flex- en transformatiewoningen (Meerjarige stimuleringsregeling flex- en transformatiewoningen 2023)

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2. Doel specifieke uitkering

  • 1 De minister verstrekt een specifieke uitkering van € 7.800 inclusief BTW per te realiseren woonruimte aan een college voor het versneld realiseren van projecten waarbij met flexwoningen of transformatieobjecten in sociale woonruimten voor onder andere ontheemden en statushouders wordt voorzien en waarbij:

    • a. sprake is van een projectgebied;

    • b. die woonruimten aan de bestaande voorraad woonruimten worden toegevoegd en die gedurende ten minste tien jaar na voltooiing op een of, in het geval van flexwoningen, op volgende locaties beschikbaar zijn;

    • c. de woonruimten worden verhuurd op basis van een schriftelijk huurcontract tussen huurder en verhuurder, dan wel om niet in gebruik gegeven worden;

    • d. er sprake is van een financieel tekort op het project en de bijdrage aantoonbaar bijdraagt en noodzakelijk is voor het realiseren van sociale woonruimten voor ontheemden en statushouders.

  • 2 De uitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per college in totaal ten hoogste een bedrag van € 5.000.000 inclusief BTW.

  • 3 De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor BTW die is verschuldigd over kosten voor de uitvoering van projecten, bedoeld in het eerste lid, voor zover het bedrag van de BTW in aanmer-king komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of voor zover de kosten in aanmerking komen voor aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Artikel 3. Uitkeringsplafond

De minister stelt het plafond voor het totaal van de aanvragen voor specifieke uitkeringen vast en doet hiervan mededeling in de Staatscourant.

Artikel 4. De aanvraag

  • 1 Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend gedurende een door de minister vastgesteld aanvraagtijdvak.

  • 2 Een aanvraag bevat:

    • a. een beschrijving van het project en de locatie waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd en van de wijze waarop het project voldoet aan de voorwaarden, gesteld in artikel2, eerste lid;

    • b. een beschrijving van de wijze waarop het project wordt uitgevoerd en welke partijen daarbij betrokken zijn, waarbij door middel van te volgen processtappen inzichtelijk wordt gemaakt hoe het project zal worden uitgevoerd;

    • c. een overzicht van de aantallen te realiseren woonruimten per beoogde doelgroep en indien de beoogde doelgroep niet binnen het project wordt toegewezen, de extra locaties waar de beoogde doelgroep woonruimten krijgt toegewezen;

    • d. een projectbegroting met een toelichting waaruit de benodigde bijdrage per project en het BTW-deel van het aangevraagde bedrag blijkt en waaruit blijkt of er reeds eerder op grond van andere regelingen gelden zijn verstrekt voor dit project;

    • e. de verwachte datum waarop de start van de bouw begint en de opleverdatum van het gehele project;

    • f. een overeenkomst waarin het college, de beoogd investeerder en indien van toepassing de grond- of gebouweigenaar, overeenkomen zich in te spannen om de in de aanvraag opgenomen woonruimten te realiseren; en

    • g. indien van toepassing: de bescheiden, genoemd in artikel 5, tweede lid.

  • 3 Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat door de minister ter beschikking wordt gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 4 De minister kan, in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in het tweede lid, aanvullende bescheiden opvragen die hij nodig acht voor het beoordelen van de aanvraag of het monitoren van de effecten van deze regeling.

Artikel 5. De rangschikking van de aanvragen

  • 1 De minister stelt een rangschikking op van de binnengekomen volledige aanvragen en behandelt de aanvragen volgens die rangschikking.

  • 2 De rangschikking vindt plaats aan de hand van de volgende criteria, in volgorde van toekenning:

    • a. een aanvraag waarbij:

      • 1°. een college een overeenkomst met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft gesloten om extra opvang van asielzoekers of statushouders te realiseren waarbij conform de overeenkomst extra flexwoningen of transformatiewoningen worden gerealiseerd; of

      • 2°. de beoogd investeerder een koopovereenkomst heeft gesloten met het Rijksvastgoedbedrijf voor flex- of transformatiewoningen voor sociale woonruimten;

    • b. een aanvraag waarbij voor het project een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;

    • c. een aanvraag waarbij voor het project een nog niet onherroepelijke omgevingsvergunning is aangevraagd of verleend of waarbij voor het project een gedoogbeschikking is verleend;

    • d. een aanvraag die voldoet aan de in deze regeling gestelde voorwaarden.

  • 3 Indien het plafond, bedoeld in artikel 3, is bereikt en meerdere aanvragen op basis van de criteria, bedoeld in het tweede lid, in aanmerking komen voor de subsidie, stelt de minister de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 6. Afwijzingsgronden

De minister wijst een aanvraag om een specifieke uitkering af indien:

  • a. de aanvraag geen betrekking heeft op een project als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • b. de aanvraag ziet op activiteiten waarvoor op grond van andere regelingen reeds een specifieke uitkering is verstrekt, met uitzondering van de Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne;

  • c. het bedrag van de aangevraagde uitkering dusdanig hoog is dat de toekenning ervan leidt tot een overschrijding van het plafond, bedoeld in artikel 3;

  • d. toewijzing van de aanvraag wegens onvoorziene omstandigheden niet ten goede zou komen aan projecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid; of

  • e. voor het project op het moment van de aanvraag reeds begonnen is met de start met de aanleg van de fundering van de flexwoningen van het project of de aanvang van de bouwwerkzaamheden van de transformatiewoningen.

Artikel 7. Verplichtingen

  • 1 Het college meldt aan de minister het moment waarop wordt gestart met de aanleg van de fundering of de aanvang van de bouwwerkzaamheden, bedoeld in artikel 6, onderdeel e.

  • 2 Het college zorgt ervoor dat binnen twaalf maanden na het verlenen van de beschikking het project wordt opgeleverd.

  • 3 De termijn, genoemd in het tweede lid, kan door de minister met ten hoogste zes maanden worden verlengd na een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van het college.

  • 4 Het college besteedt de volledige specifieke uitkering uiterlijk binnen twaalf maanden na het verlenen van de beschikking.

  • 5 De gemeente wijst ten minste eenzelfde aantal extra sociale woonruimten binnen de totale sociale woningvoorraad toe aan Oekraïense ontheemden en statushouders als dat er in 30% van het project kan worden gehuisvest.

  • 6 Het college levert op verzoek van de minister aanvullende bescheiden voor het monitoren van de effecten van deze regeling.

Artikel 8. De verlening

  • 1 De minister neemt binnen acht weken na de sluitingsdatum van de aanvraagperiode een besluit over de verlening van de specifieke uitkering. Indien de beschikking niet binnen deze termijn kan worden gegeven, deelt de minister dit aan de aanvrager mede en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn van uiterlijk acht weken waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien.

  • 2 De verleningsbeschikking vermeldt:

    • a. welke projecten worden uitgevoerd en hoeveel woonruimten daarmee worden gerealiseerd;

    • b. het bedrag van de uitkering;

    • c. wanneer de uitkering wordt uitbetaald;

    • d. de wijze van verantwoording over de besteding van de uitkering, en

    • e. de wijze waarop kan worden aangetoond dat de projecten zijn uitgevoerd.

Artikel 9. Bevoorschotting en uitbetaling

  • 1 De minister verleent bij het besluit tot verlening van de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 8, eerste lid, een voorschot van 100% en betaalt dat voorschot in één keer uit.

  • 2 Het moment waarop de uitkering wordt uitbetaald, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel c, is het moment waarop wordt gestart met de aanleg van de fundering van de flexwoningen of de aanvang van de bouwwerkzaamheden van de transformatiewoningen.

Artikel 10. Verantwoording, vaststelling en terugvordering

  • 2 Indien uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de uitkering, bedoeld in artikel 2, niet volgens de in deze regeling gestelde voorwaarden of niet volledig of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan het college.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

H.M. de Jonge

Naar boven