Deel I, Schriftelijk verslag
1. Achtergrond
1.1. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
Product- en bedrijfschappen, ook wel schappen genoemd, waren publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden
van representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties die activiteiten ontplooiden
ten behoeve van een branche of sector van het bedrijfsleven. Een schap verrichtte
taken die individuele ondernemers of verenigingen van ondernemers en werknemers ieder
voor zich niet konden verrichten, maar die met het oog op het algemeen belang of het
belang van de branche of sector noodzakelijk werden geacht. Deze taken werden gefinancierd
door, op basis van verordeningen, heffingen op te leggen aan alle ondernemingen in
de betreffende sector. Schappen voerden ook taken in medebewind uit, die voortvloeiden
uit overheidswet- en regelgeving en die ten goede kwamen aan de hele samenleving.
Deze taken werden door de betreffende minister opgedragen aan een schap en gefinancierd
door het departement en/of de Europese Unie (EU). Het merendeel van de medebewindstaken
diende ter uitvoering van Europese regelgeving op het gebied van de landbouw, waaronder
marktordeningsmaatregelen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van
de EU. Maar het betrof ook taken op het gebied van plant- en diergezondheid, dierenwelzijn
en voedselveiligheid en gezondheid. Schappen waren er in uiteenlopende branches en
sectoren zoals onder meer de tuinbouw, de akkerbouw, de detailhandel en de horeca.
Representatieve organisaties van ondernemers en werknemers in een bedrijfstak bepaalden
zelf of zij een schap wilden laten instellen. Daarom hadden sommige sectoren van het
bedrijfsleven wel een schap en andere niet.
Het stelsel van schappen werd ook wel de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (hierna:
PBO) genoemd. Voor de schappen vormde de Wet op de bedrijfsorganisatie (1950) (hierna:
Wbo) de juridische basis. Vanaf de oprichting van het eerste schap in 1954, het inmiddels
opgeheven Landbouwschap, zijn tot de jaren ’60 van de vorige eeuw uiteindelijk 56
schappen ontstaan. Dit aantal is in de loop der jaren teruggelopen naar 37. Met een
hergroeperingsoperatie in 1997 is het aantal schappen vervolgens via opheffing en
samenvoeging verder teruggebracht tot het uiteindelijke aantal van 17; 11 productschappen
en 6 bedrijfschappen.
Een schap (in de Wbo: bedrijfslichaam) werd, volgens de laatstelijk daarvoor geldende
bepalingen in de Wbo, ingesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op voordracht
van de betrokken Minister(s). In eerdere versies van de Wbo heeft instelling ook plaatsgevonden
bij wet respectievelijk bij verordening van de Sociaal-Economische Raad (SER). De
betrokken Minister(s) wonnen over het voornemen een schap in te stellen, eerst advies
in van de SER. De SER hoorde, voordat hij advies uitbracht, de representatieve ondernemers-
en werknemersorganisaties uit de betreffende marktsector. De leden van het bestuur
van een schap werden benoemd door de representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties.
De SER had wettelijk de taak om toezicht op de schappen uit te oefenen. De Bestuurskamer
van de SER had onder meer taken op het terrein van de samenstelling en representativiteit
van de besturen van de schappen. De Toezichtkamer van de SER hield onder meer toezicht
op de verordeningen en besluiten, de financiën (heffingsverordeningen, begrotingen
en jaarrekeningen) en de bevoegdheden (inclusief de principes van goed bestuur) van
de schappen.
1.2. Politieke ontwikkelingen
Al jarenlang waren er in het Parlement langlopende discussies over het bestaansrecht
van de schappen. Destijds zijn door het Kabinet, mede gelet op de door de Tweede Kamer
aangenomen motie Aptroot c.s. van 16 februari 2011, meerdere alternatieven tot omvorming
respectievelijk voortzetting van de schappen onderzocht. Op 20 december 2011 werd
door een meerderheid van de Tweede Kamer de motie Aptroot aangenomen waarin het Kabinet
werd opgeroepen om de schappen af te schaffen. In het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’
van oktober 2012 werd vastgelegd dat de schappen zouden worden opgeheven. Hieraan
is gevolg gegeven met het ontwerp van de Wet opheffing bedrijfslichamen (Wob), het daarop volgende parlementaire traject en de inwerkingtreding van de Wob
op 1 januari 2015.
Als gevolg van het opheffen van de schappen is hoofdstuk 2 van de Wbo komen te vervallen.
De publieke taken van de schappen, onder meer op het gebied van plant-, dier- en volksgezondheid,
zijn met een deel van de betrokken medewerkers van de desbetreffende schappen overgegaan
naar het (toenmalige) Ministerie van Economische Zaken (EZ) en naar het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS); in samenhang met deze overgang van taken
is de daarop van toepassing zijnde regelgeving gewijzigd. De overige taken van de
schappen die niet als publiek werden beschouwd, zijn beëindigd, dan wel in de vorm
van private initiatieven voortgezet.
Met de inwerkingtreding van de Wob op 1 januari 2015 zijn de zeventien schappen opgeheven. Conform de Wob, artikel XXXIX, derde lid, werd de Minister van EZ (thans: Economische Zaken en Klimaat; hierna
de Minister) bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het oog op de vereffening
van het vermogen van een schap, waaronder het vervreemden van onroerende en roerende
zaken en het voldoen en innen van vorderingen. Onder verantwoordelijkheid van de plaatsvervangend
secretaris-generaal is de uitvoering van deze taak belegd bij de Vereffeningsorganisatie
PBO (VOPBO). In artikel XL is bepaald dat de kosten van de vereffening van het vermogen van een schap ten laste
komen van het vermogen van het desbetreffende schap.
In juli 2017 heeft de Minister schriftelijk gerapporteerd aan beide Kamers over de
stand van de vereffening over de periode 2015–2016 (vergaderjaar 2016–2017, 33 910,
nr. 27).
Op 1 januari 2019 is de Wob aangepast en werd de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV)
verantwoordelijk voor de laatste fase van de vereffening van de vermogens van de schappen.
Zodra de vereffening van het vermogen van een schap is afgerond, brengt de VOPBO daarover
verslag uit aan de Minister van LNV in de vorm van een Ontwerp Rekening en verantwoording.
Nadat de in de Wob vastgelegde hoor- en wederhoor procedure is doorlopen, stelt de Minister van LNV
de Rekening en verantwoording van een schap vast en stuurt deze naar de Eerste en
Tweede Kamer. Op grond van artikel XLVII, vierde lid, van de Wob draagt de Minister van LNV er zorg voor dat een batig saldo een bestemming krijgt
die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij het desbetreffende
schap. In geval van een nadelig saldo geeft de Minister van LNV op basis van artikel XLI, vierde lid, van de Wob aan hoe hier mee om te zullen gaan.
2. Het Bedrijfschap Afbouw
Op grond van de Wbo werd op 1 januari 2007 het Bedrijfschap Afbouw (BA) ingesteld
als opvolger van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud dat in 2003 was ingesteld
en 9 maanden later weer werd opgeheven. Het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud
was een samenvoeging van het Bedrijfschap voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf
en het Bedrijfschap voor het Stukadoors- Afbouw- en Terrazzo- Vloerenbedrijf die in
1955 waren ingesteld.
Net als de andere schappen kreeg BA tot taak om een het algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening
te bevorderen bij de ondernemingen waarvoor het was ingesteld, maar ook het behartigen
van het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken
personen. Meer specifiek lagen de activiteiten op het gebied van bedrijfsvoering en
goed ondernemerschap, promotie en imagoverbetering maar ook arbeidsomstandigheden
en goed werknemerschap, vakmanschap en scholing, tegengaan van oneerlijke mededinging,
onderzoek en innovatie.
BA voerde geen taken in medebewind uit.
In de loop van 2011 werd duidelijk dat het bedrijfschap wellicht op korte termijn
zou worden opgeheven. De ondernemers- en werknemersorganisaties uit de afbouwsector
besloten toen dat de meeste taken van het bedrijfschap privaatrechtelijk moesten worden
voortgezet. Daartoe is in 2012 de Stichting Technisch Bureau Afbouw (hierna: het TBA)
opgericht. Het TBA is op 1 januari 2013 van start gegaan en heeft op die datum de
werknemers van het bedrijfschap overgenomen. De Wob schreef voor dat zolang een schap formeel bestond er een voorzitter en een secretaris
moesten zijn. Daarom bleef de secretaris voor 4 uur per week in dienst van het BA.
In de periode 2013–2014 heeft het TBA de werkzaamheden van het bedrijfschap overgenomen.
3. Verplichtingen jegens oud-werknemers
De medewerkers van de voormalige PBO hadden een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk
recht. Met de inwerkingtreding van de Wob op 1 januari 2015 zijn conform artikel XXXVII, vierde lid, de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten van de voormalige medewerkers
van de PBO ongewijzigd overgegaan op de Staat (lees: de Minister van EZK) als rechtsverhouding
naar burgerlijk recht, dus niet naar ambtelijk recht. Op deze arbeidsovereenkomsten
zijn de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de PBO van toepassing en de in
het kader van de opheffing van de PBO afgesloten Sociale Plannen.
In afwijking van bovenstaande zijn de oud-medewerkers van BA op 1 januari 2013 in
dienst getreden van het TBA en vanaf die datum zijn hun rechten en verplichten van
de oud-medewerkers overgegaan naar het TBA. In het kader van de overgang van onderneming
bleef BA naast het TBA tot een jaar na overgang hoofdelijk aansprakelijk voor verplichtingen
jegens oud-medewerkers die zijn ontstaan vóór de datum van overgang. Op deze wijze
zijn ook de pensioenen en pensioenaanspraken van de oud-medewerkers overgedragen aan
het TBA. Op 1 januari 2015 waren er voor BA geen verplichtingen meer jegens oud-medewerkers.
4. Vorderingen van het schap
Op 1 januari 2015 heeft de VOPBO de rechten en plichten van BA overgenomen tot zowel
het opleggen als het innen van (achterstallige) heffingen.
Bij brief van 16 december 2014 had BA aan het TBA opdracht gegeven om, indien de vereffenaar
daartoe opdracht zou geven, (na)heffingen op te leggen aan de bij BA op 31 december
2014 ingeschreven bedrijven.
Op 1 januari 2015 hoefden er voor BA geen heffingen meer te worden opgelegd of te
worden geïnd.
5. Vorderingen op het schap
Ter uitvoering van artikel XLV, eerste lid, van de Wob is de datum van de aanvang van de vereffening per 1 oktober 2015 bekend gemaakt in
de Staatscourant nr. 31964 van 29 september 2015. Hierbij zijn degenen die een (nog
niet bekende) vordering op een schap hadden, opgeroepen deze vordering binnen negen
maanden (derhalve voor 1 juli 2016) schriftelijk in te dienen bij de VOPBO onder vermelding
van de grondslag van de vordering.
Voor BA heeft bovengenoemde bekendmaking geen reacties opgeleverd.
6. Projectsubsidies
Subsidies werden toegekend onder het regiem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarbij de besturen van de voormalige schappen voorwaarden stelden aan de begunstigden.
In de regel werd de toekenning van het volledige subsidiebedrag over een aantal jaren
verdeeld waarbij jaarlijks op basis van een aantal voorwaarden een voorschot van 80%
opgevraagd kon worden. Dit gold ook voor de toegekende subsidies die nog enkele jaren
na de opheffing van het schap doorliepen.
De VOPBO voerde uit wat in de beschikkingen tot subsidieverlening was vastgelegd en
had geen bevoegdheid tot het toekennen van wijzigingen daarin. Periodiek (en bij de
uiteindelijke vaststelling van een subsidie) werd nagegaan of de begunstigden aan
de voorwaarden voldeden. Dit gebeurde op basis van jaarlijks over te leggen verantwoordingsinformatie,
zoals inhoudelijke tussentijdse- en eindrapportages, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen
en, indien van toepassing, controleverklaringen. Ook diende tijdig gerapporteerd te
worden als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn
op de naleving van de gestelde subsidievoorwaarden, zodat noodzakelijke maatregelen
ter voorkoming of beperking van de gevolgen (vertraging, bijstellen van doelstellingen)
tijdig getroffen konden worden. Bleek bij de vaststelling van een project dat niet
alle gelden volledig besteed waren aan de gestelde doelen dan werden deze gelden in
de vorm van vrijval weer toegevoegd aan het vermogen van het voormalig schap.
Op 1 januari 2015 had BA geen projectsubsidies uitstaan die afgehandeld moesten worden.
7. Overgedragen financiële middelen
Voor de opheffing van de schappen had een aantal besturen bij privaatrechtelijke overeenkomst
financiële middelen overgedragen aan private partijen. In deze overeenkomsten waren
verplichtingen gesteld aan de ontvangende partij.
Periodiek werd door de VOPBO nagegaan of de ontvangende partijen aan deze verplichtingen
voldeden. Centraal daarbij stond de vraag of de overgedragen middelen waren besteed
aan de overeengekomen doelstellingen: de uitvoering en financiering van activiteiten
ten behoeve van de sector. Dit gebeurde op basis van verantwoordingsinformatie, zoals
begrotingen, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen en, zo nodig, controleverklaringen.
Indien ontvangende partijen niet aan de bij overeenkomst gestelde verplichtingen voldeden,
konden sancties worden opgelegd als deze in de overdrachtsovereenkomsten waren vastgelegd.
Een mogelijke sanctie was het terugvorderen van (een deel van) de eerder overgedragen
middelen. Als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn
op de naleving van de verplichtingen (zoals dreigende discontinuïteit, onderbesteding
of liquiditeitsproblemen) dan diende de ontvangende partij zo snel mogelijk hierover
informatie te verstrekken aan de VOPBO.
Op 1 januari 2015 had BA geen Overgedragen financiële middelen die afgehandeld moesten
worden.
8. Juridische claims
Met het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Vereffeningsorganisatie PBO van 27 februari 2015 heeft de Minister mandaat, volmacht en machtiging verleend aan
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor het behandelen van bezwaar-
en beroepschriften van de voormalige PBO. Dit betreft het nemen van beslissingen op
bezwaarschriften, het instellen van (hoger) beroep en het behandelen van eventueel
hieruit voortkomende verzoeken om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoeken). Voor de behandeling van civiele zaken is mandaat en machtiging verleend
aan de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ) van EZ(K)/LNV, met daar waar opportuun
inschakeling van de Landsadvocaat.
Op 1 januari 2015 had BA geen juridische claims lopen die afgehandeld moesten worden.
In de periode 2015–2017 zijn geen nieuwe juridische claims gemeld.
9. Materiële vaste activa
Niet van toepassing.
10. Financiële vaste activa
Niet van toepassing.
11. Overige zaken in het kader van de vereffening
In de periode 2015–2017 kwam twee dossiers aan de orde die waren aan te merken als
een mogelijk niet-reguliere vordering op BA. Deze dossiers worden hieronder toegelicht.
11.1. Vereffening vermogen Stichting Verftoepassing
In 2014 is de Stichting Verftoepassing (SVT) ontbonden en in 2015 vereffend. Conform
het verdeelplan moest het resterend vermogen (€ 29.071) gelijkelijk verdeeld worden
tussen de Vereniging van Verf- en Drukinktfabrikanten (VVVF) en BA (ieder 14.536).
Voorafgaand aan de opheffing op 1 januari 2015 had BA in oktober 2014 een overeenkomst
gesloten met het TBA waarin het TBA de vordering op SVT had overgekocht voor een bedrag
van 8.500. In overleg met de VOPBO is het resterend bedrag (€ 6.036) in juli 2015
toegevoegd aan het vermogen van BA. Voor een toelichting wordt verwezen naar In Deel
II, paragraaf A.8 van dit verslag.
11.2. Naheffingsaanslag crisisheffing hoog loon 2013
In augustus 2018 werd voor BA een naheffingsaanslag (€ 9.625) van de Belastingdienst
ontvangen met betrekking tot de crisisheffing hoog loon 2013. Uit overleg met de belastingdienst
en het TBA bleek de naheffingsaanslag juist te zijn waarna deze door de VOPBO is betaald.
Het resterend vermogen van BA (€ 6.036) was hiervoor niet toereikend. Het verschil
is door de VOPBO in rekening gebracht bij en in september 2018 betaald door het TBA.
Het resterend vermogen van BA kwam hiermee uit op 0. Voor een toelichting wordt verwezen
naar Deel II, paragrafen A.8 en B.8 van dit verslag.
12. Archiefbescheiden
Alle archiefbescheiden die vanaf januari 2015 zijn overgedragen aan de VOPBO, zijn
behandeld en geselecteerd overeenkomstig de Archiefwet 1995 en door de VOPBO overgedragen aan het Nationaal Archief. De archiefbescheiden die
niet in aanmerking kwamen voor overbrenging naar het Nationaal Archief maar wel nog
een aantal jaren (wettelijk) bewaard moeten blijven, zijn opgeslagen bij de firma
Oasis in Leidschendam.
In afwijking van bovenstaande heeft de VOPBO geen archiefwerkzaamheden verricht voor
BA. Bij brief van 16 december 2014 had BA ‘al zijn dossiers, financiële boekhoudingen,
alsmede al het andere van BA dat aan het papier was toevertrouwd, inclusief al hetgeen
onder de Archiefwet viel, met uitzondering van hetgeen op basis van de wet diende te worden overgedragen
aan het Nationaal Archief” overgedragen aan het TBA. Datzelfde had BA gedaan met alle
digitale dossiers en alle software.
De archiefbescheiden die na 1 januari 2015 door de VOPBO zijn opgebouwd en nog een
aantal jaren bewaard moeten blijven, worden XXXX opgeslagen bij de firma Oasis. Deze
documenten zijn – onder de naam BA – ook opgeslagen in een digitaal archief dat na
de vereffening wordt overgedragen aan het Ministerie van LNV.
13. Bezwaren ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging door de Minister
In overeenstemming met artikel XLVI, vierde lid, van de Wob is op 19 april 2019 in de Staatscourant nr. 23196 bekend gemaakt dat de Ontwerp Rekening
en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het Schap X vanaf 1 mei
2019 gedurende 8 weken op het Ministerie van LNV ter inzage is gelegd en digitaal
is op te vragen. In deze periode kan iedere schuldeiser bezwaren tegen dit ontwerp
inbrengen bij de Minister van LNV.
Voor BA zijn geen bezwaren of opmerkingen ingediend.
14. Verwerking van de ingediende bezwaren in de Rekening en verantwoording
Niet van toepassing.
15. Bestemming van het resterende vermogen
Na de vereffening van het vermogen van BA is overgebleven:
een saldo van 0.