A. Inleiding
Het subsidie-instrument Women, Peace and Security heeft een budget van EUR 40 miljoen en een looptijd van 5 jaar, startend op 1 januari
2021. Er zullen maximaal acht aanvragen geselecteerd worden.
Met de aanname van VN Veiligheidsraadresolutie 1325 (UNSCR1325) werden vrouwenrechten
en gendergelijkheid voor het eerst ingebed in de internationale vrede- en veiligheidsagenda.
UNSCR1325 erkent de belangrijke rollen die vrouwen hebben in het bereiken van vrede
en veiligheid; als vredesmakers, leiders binnen lokale gemeenschappen, kostwinners.
De op UNSCR1325 volgende resoluties erkennen de negatieve impact van seksueel geweld op de vrede en veiligheid binnen
een land. In deze resoluties wordt seksueel geweld benoemd als oorlogstactiek en als
oorlogsmisdaad die in elke omstandigheid vervolgd dient te worden. Ook wordt opgeroepen
tot de bescherming van vrouwen en meisjes tegen seksueel en gender-gebaseerd geweld
(SGBV).
UNSCR1325 roept VN-lidstaten op om een Nationaal Actieplan 1325 uit te werken (NAP1325).
Nederland heeft sinds 2009 een NAP1325. In het derde en huidige NAP1325 hebben Nederlandse
ministeries, kennisinstituten en maatschappelijke organisaties de implementatie van
UNSCR1325 verder geconcretiseerd. Dit subsidie-instrument draagt bij aan de verdere
implementatie van het NAP1325. Met het subsidie-instrument Women, Peace and Security (WPS) beoogt de Minister de capaciteit van maatschappelijke organisaties te versterken
op het gebied van pleiten en beïnvloeden ten behoeve van de verdere implementatie
van het NAP1325. Daartoe is een Beleidsdocument Women, Peace and Security ontwikkeld die gebaseerd is op 1) UNSCR1325 en de acht zusterresoluties, 2) de Theory of Change van het Nederlandse NAP1325 (2016–2020), en 3) de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s),
in het bijzonder SDG 5 en SDG 16. De overkoepelende doelstelling van het subsidie-instrument Women, Peace and Security luidt: ‘het leveren van een bijdrage aan een ‘enabling environment’ voor participatie en empowerment
van vrouwen en meisjes in (post-) conflictgebieden, zodat zij op betekenisvolle wijze
kunnen deelnemen aan conflictpreventie en -beslechting, vredesopbouw, besluitvorming
over (humanitaire) hulp en wederopbouw en bescherming.’
Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidieverstrekking in het kader van het subsidie-instrument
Women, Peace and Security dient een aanvraag zich te richten op SDG 5 en op minimaal één van de (sub)doelstellingen
van het Beleidsdocument Women, Peace and Security (annex 7), te weten:
-
1. Verbeteren van bescherming van vrouwen en meisjes in conflict- en postconflictsituaties,
-
2. Het bestrijden van schadelijke gendernormen, die obstakels voor duurzame vrede zijn
en
-
3. Het bijdragen aan gelijke deelname van vrouwen aan conflictpreventie en -oplossing,
vredesopbouw, hulpverlening en wederopbouw
Deze drie subdoelstellingen en de afbakening daarvan, worden verder uitgewerkt in
het BeleidsdocumentWomen, Peace and Security.
Wie kunnen in aanmerking komen als strategisch partner?
Alleen allianties van maatschappelijke organisaties komen in aanmerking om strategisch partner te worden
van de Minister in het kader van Women, Peace and Security. Een alliantie bestaat uit de alliantiepartners waaronder één penvoerder en één of
meerdere andere alliantiepartners.
Alliantiepartners kunnen zijn:
-
• Maatschappelijke organisaties met een hoofdkantoor in lage-, lage-midden-, en hoge-middeninkomenslanden,
al dan niet als penvoerder van een alliantie of als andere alliantiepartner, met bewezen
kwaliteit en aantoonbaar Track Record op het gebied van Women, Peace and Security;
-
• Nederlandse maatschappelijke organisaties die op moment van indiening van de aanvraag
ondertekenaar van het derde Nederlandse Nationale Actieplan 1325 (NAP1325) zijn, al
dan niet als penvoerder van een alliantie of als andere alliantiepartner, met bewezen
kwaliteit en aantoonbaar Track Record op het gebied van Women, Peace and Security;
-
• Internationale non-gouvernementele organisatie (INGO’s) gevestigd in een hoge-inkomensland
anders dan Nederland, als alliantiepartner, niet zijnde penvoerder, met bewezen kwaliteit
en aantoonbaar Track Record op het gebied van Women, Peace and Security.
Elke alliantiepartner moet beschikken over rechtspersoonlijkheid.
Van elke alliantie dienen ten minste één alliantiepartner uit lage-, lage-midden-,
of hoge-middeninkomenslanden en één Nederlandse maatschappelijke organisatie deel
uit te maken. Voor Nederlandse maatschappelijke organisaties geldt dat deze organisatie
ondertekenaar moet zijn van het derde Nederlandse NAP1325 op moment van het indienen
van de aanvraag.
Aanvragen van een alliantie worden door de penvoerder namens de alliantie ingediend.
Zowel een Nederlandse maatschappelijke organisatie die op moment van indiening ondertekenaar
van het derde Nederlandse NAP1325 is als een alliantiepartner uit een lage-, lage-midden-,
of hoge-middeninkomensland kan de rol van penvoerder vervullen. In geval de aanvraag
van de alliantie in aanmerking komt voor subsidie, is de penvoerder de subsidieontvanger
en als zodanig geheel verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor
de subsidie wordt verleend en voor de naleving van de aan de subsidieverlening en
de partnerschapsovereenkomst verbonden verplichtingen.
Een maatschappelijke organisatie komt maximaal tweemaal in aanmerking voor een strategisch
partnerschap onder Women, Peace and Security, waarvan slechts éénmaal in de rol van penvoerder. Indien meerdere aanvragen worden
ingediend met dezelfde organisatie als penvoerder, wordt enkel de eerst ontvangen
aanvraag in behandeling genomen. De later ontvangen aanvraag/aanvragen wordt/worden
terzijde gelegd en afgewezen. Indien een organisatie in geen enkele aanvraag als penvoerder
optreedt, kan zij tweemaal alliantiepartner zijn. In totaal kan een organisatie dus
in twee allianties namens welke aanvragen worden ingediend, deelnemen. Indien een
organisatie in meer dan twee allianties namens welke aanvragen worden ingediend, deelneemt,
wordt enkel de eerste twee ontvangen aanvragen in behandeling genomen en wordt/worden
de later ingediende aanvraag/aanvragen terzijde gelegd en afgewezen.
Deelname van een maatschappelijke organisatie aan een alliantie, hetzij als penvoerder,
hetzij als andere alliantiepartner, in een strategisch partnerschap onder Women, Peace and Security beperkt niet de mogelijkheid tot deelname van deze maatschappelijke organisaties in
allianties, hetzij als penvoerder, hetzij als andere alliantiepartner, onder de overige
subsidie-instrumenten onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld een aanvraag wordt ingediend, mits voldaan wordt aan de daarvoor geldende vereisten
onder deze subsidie-instrumenten.
Women, Peace and Security richt zich primair op programma’s die inzetten op pleiten en beïnvloeden en (wederzijdse)
capaciteitsversterking (zoals uitgewerkt in H.2) op dit thema. Een gedeeltelijke inzet
op service delivery is niet per se uitgesloten van subsidie, mits deze ten dienste staat van de primaire
inzet op pleiten en beïnvloeden en (wederzijdse) capaciteitsversterking rondom het
thema Women, Peace and Security. De penvoerder dient in dat geval in de Theory of Change een extra toelichting te geven waarin wordt uitgelegd hoe de voorgestelde gedeeltelijke
inzet op service delivery zich verhoudt tot de primaire inzet op pleiten en beïnvloeden en (wederzijds capaciteitsversterking)
rondom het thema Women, Peace and Security.
In de derde fase (zoals beschreven onder B. Beoordelings- en selectieprocedure en criteria) zal de mate van inzet op service delivery in gezamenlijkheid tussen de alliantie en de Minister worden afgestemd.
Aanvragen voor deelname in een strategisch partnerschap onder Women, Peace and Security worden, uiterlijk 12 maart 2020 12.00 CET, online gedaan aan de hand van het daartoe door de Minister vastgestelde en beschikbaar
gestelde online aanvraagstramien en voorzien van de daarin vermelde bescheiden. Aanvragen die later dan 12 maart 2020 12.00 CET worden ontvangen, worden afgewezen en niet in behandeling genomen.
Geografische focus
Women, Peace and Security hanteert een lijst van landen waar aanvragen zich op moeten richten om in aanmerking
te kunnen komen voor een strategisch partnerschap c.q. subsidie, de ‘Women, Peace and Security-landen’. De programma’s dienen plaats te vinden in één of meerdere Women, Peace and Security-landen (en in geval van regionale voorstellen maximaal twee aangrenzende buurlanden)
om in aanmerking te kunnen komen voor een partnerschap en subsidie in het kader van
Women, Peace and Security.
De Women, Peace and Security-landenlijst is als volgt:
-
1. Afghanistan
-
2. Burundi
-
3. Colombia
-
4. Democratische Republiek Congo
-
5. Irak
-
6. Jemen
-
7. Libië
-
8. Mali
-
9. Myanmar
-
10. Palestijnse Gebieden
-
11. Soedan
-
12. Somalië
-
13. Syrië. Gezien de huidige situatie in Syrië, staan BZ-subsidieinstrumenten op dit moment
niet open voor projecten met fysieke activiteiten binnen Syrië. Activiteiten gericht
op Syrië dienen plaats te vinden buiten Syrië.
-
14. Zuid-Soedan
Om in aanmerking te kunnen komen voor een strategisch partnerschap c.q. subsidie in
het kader van Women, Peace and Security dient een alliantie een landenspecifieke, een regionale of een multi-landenaanvraag
in:
-
• Een landenspecifieke aanvraag richt zich op één van de bovengenoemde landen;
-
• Een regionale aanvraag richt zich op maximaal drie landen, waarvan minimaal één Women, Peace and Security-land en maximaal twee aangrenzende buurlanden, waar onder eenzelfde programmatische
aanpak activiteiten uitgevoerd worden als in of ten behoeve van dit Women, Peace and Security-land. Hierbij dient de inhoudelijke link tussen de gekozen landen te worden onderbouwd;
-
• Een multi-landenvoorstel richt zich op maximaal drie Women, Peace and Security-landen, waar onder eenzelfde programmatische aanpak activiteiten uitgevoerd worden
in of ten behoeve van deze drie Women, Peace and Security-landen. Hierbij dient de inhoudelijke link tussen de gekozen landen te worden onderbouwd.
B. Beoordelings- en selectieprocedure en criteria
De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen in het kader van Women, Peace and Security 2021–2025. Aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig
de in dit subsidiebeleidskader opgenomen criteria.
De beoordeling van aanvragen voor een strategisch partnerschap en daarmee een subsidie
vindt plaats in drie fasen, resulterend in een besluit over de selectie van allianties
die in aanmerking komen voor het aangaan van een strategisch partnerschap en over
de toekenning van subsidie.
-
1. De eerste fase bestaat uit een toets op de drempelcriteria.
-
2. De tweede fase bestaat uit de beoordeling van de kwaliteit van de Theory of Change van de alliantie, de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
in het/de land(en) waar de aanvraag zich op richten de kwaliteit van het Track Record van de alliantie en alliantiepartners.
-
3. De derde fase bestaat uit de beoordeling van het volledige programmavoorstel en budget.
De aanvragen worden in fase 1 beoordeeld op de in de in de drempeltoets vermelde drempelcriteria.
De drempelcriteria zijn criteria waaraan een aanvraag in elk geval moet voldoen om
in aanmerking voor subsidie te kunnen komen.
Indien aan alle drempelcriteria wordt voldaan, wordt de aanvraag verder beoordeeld
op basis van de onder Criteria kwalitatieve toets fase 2 in dit hoofdstuk genoemde
kwaliteitscriteria. Indien aan één of meer van de drempelcriteria niet wordt voldaan,
wordt de aanvraag terzijde gelegd en afgewezen.
Voor de beoordeling van aanvragen in fase 1 en 2 worden de volgende vier documenten
gevraagd in de aanvraag:
-
1.
Theory of Change die voor de alliantie de basis vormt voor het realiseren van het beoogde doel van
de alliantie in het beoogde strategische partnerschap. De Theory of Change bevat een landenkeuze op basis van de landen genoemd onder geografisch focus en een
onderbouwing hiervan.
-
2. Beschrijving van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
in het/de land(en) waar de aanvraag zich op richt inclusief de wijze waarop zeggenschap
van deze lokale organisaties is geïntegreerd en gegarandeerd.
-
3.
Track Record waarin de alliantie de ervaring op het voorgestelde thema en in de voorgestelde landen
beschrijft.
-
4. Een getekende samenwerkingsovereenkomst tussen de penvoerder en alle andere alliantiepartners.
Aanvragen van allianties van maatschappelijke organisaties die in aanmerking willen
komen als partner voor een strategisch partnerschap met de Minister moeten (in voldoende
mate) voldoen (minimaal 650 punten) aan de volgende criteria:
-
1. Drempelcriteria;
-
2. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van de Theory of Change van de alliantie; voor de Theory of Change kunnen maximaal 550 punten behaald worden, de Theory of Change van een aanvraag wordt
als voldoende beoordeeld vanaf 355 punten;
-
3. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van de visie van de alliantie op de samenwerking
met lokale organisaties in het/de land(en) waar de aanvraag zich op richt; voor de
beschrijving van de visie van de alliantie op samenwerking met lokale organisaties
in in het/de land(en) waar de aanvraag zich op richt kunnen maximaal 175 punten behaald
worden. De visie op de samenwerking met lokale organisaties van een aanvraag wordt
als voldoende beoordeeld vanaf 120 punten;
-
4. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van het track record van de alliantie; voor
het Track Record kunnen maximaal 275 punten behaald worden, het Track Record van een aanvraag wordt als voldoende beoordeeld vanaf 175 punten.
Om in aanmerking te kunnen komen als strategisch partner zal de kwaliteit van elk
van deze onderdelen, dus zowel de Theory of Change, de visie van de alliantie ten aanzien van de samenwerking met lokale organisaties
in het/de land(en) waar de aanvraag zich op richt en het Track Record, minimaal als voldoende moeten zijn beoordeeld. Indien één of meer van de onderdelen
van onvoldoende kwaliteit blijkt te zijn, wordt het voorstel terzijde gelegd en afgewezen.
Ook indien een aanvraag in de kwalitatieve beoordeling in totaal minder dan 650 punten behaald, zal het voorstel terzijde gelegd worden en afgewezen.
Er zullen maximaal acht aanvragen geselecteerd worden voor fase 3. Indien er minder
dan acht aanvragen voldoen aan de kwaliteitscriteria, worden er dus minder dan acht
aanvragen geselecteerd. Bij meer dan acht aanvragen die voldoende aan de kwaliteitscriteria
beantwoorden, zullen de acht hoogst scorende aanvragen worden geselecteerd, waarbij
gelet op het bepaalde in artikel 8, derde lid, onder c, van het Subsidiebesluit ministerie van Buitenlandse
Zaken rekening wordt gehouden met een evenwichtige spreiding van het aantal geselecteerde
aanvragen over de landen opgenomen op de WPS-landenlijst.
De aanvragen van niet-geselecteerde allianties worden afgewezen.
Een externe adviescommissie ziet toe op de kwaliteit, consistentie en objectiviteit
van de beoordelingsprocessen van vier van de onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk
Middenveld vallende subsidie-instrumenten.
Fase 1: Drempeltoets
De drempelcriteria zijn criteria waaraan een aanvraag in elk geval moet voldoen om
in aanmerking voor subsidie te kunnen komen. De toets op de drempelcriteria vindt
plaats door medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Indien niet aan
alle drempelcriteria wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen en niet verder beoordeeld.
Let op: Statuten en/of jaarverslagen dienen in de Nederlandse, Engelse, Franse en/of
Spaanse taal ingeleverd te worden. Indien statuten en/of jaarverslagen niet in bovengenoemde
talen opgesteld zijn, dient de penvoerder zorg te dragen voor een gecertificeerde
vertaling.
D.1.a:
De aanvraag wordt ingediend namens een alliantie door één penvoerder zijnde een maatschappelijke
organisatie gevestigd in Nederland die op moment van indiening ondertekenaar van het
derde Nationale Actieplan 1325 is of een in een lage-, lage-midden-, of hoge-middeninkomensland
(zie de landenlijst in annex 3 bij deze beleidsregels) gevestigde maatschappelijke
organisatie.
Onder een maatschappelijke organisatie wordt verstaan: een niet op winst gerichte,
niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie met een
maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht,
die niet door een overheidsinstantie is opgericht, dan wel die na oprichting door
een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd is.
Onder een in Nederland gevestigde organisatie wordt verstaan: een organisatie opgericht
in Nederland, volgens Nederlands recht en statutair minimaal drie jaar in Nederland
gevestigd, waarbij de peildatum 1 januari 2019 is.
Onder een ondertekenaar van het derde Nationale Actieplan 1325 wordt verstaan: een
Nederlandse maatschappelijke organisatie die op het moment van indiening van de aanvraag
ondertekenaar is van het derde National Actieplan 1325.
Onder een in een lage-, lage-midden- of hoge-middeninkomensland gevestigde organisatie
wordt verstaan: een organisatie die statutair is gevestigd in een van de landen opgenomen
in annex 3 en daar is opgericht volgens het aldaar geldende recht.
Toelichting: dit blijkt uit de statuten van de penvoerder en een namens de penvoerder
en alle andere alliantiepartners getekende samenwerkingsovereenkomst die is gesloten
met het oog op het aangaan van een strategisch partnerschap met de Minister in het
kader van Women, Peace and Security en de met behulp van deze subsidie uit te voeren activiteiten
Ondertekenaars van het derde Nationale Actieplan 1325 dienen op het moment van indiening
van de aanvraag als NAP-partner vermeld te staan op www.nap1235.nl
D.1.b:
De alliantie namens welke de penvoerder de aanvraag indient bestaat uit maatschappelijke
organisaties waarvan tenminste één
maatschappelijke organisatie gevestigd in een lage-, lage midden-, of hoge middeninkomensland
opgenomen op de landenlijst van annex 3 bij deze beleidsregels en één in Nederland
gevestigde maatschappelijke organisatie die op moment van indiening van de aanvraag
ondertekenaar van het derde Nationale Actieplan 1325 is; maatschappelijke organisaties
korter dan drie jaar in Nederland gevestigd dienen eveneens op moment van indiening
van de aanvraag ondertekenaar van het derde Nationale Actieplan 1325 te zijn.
Toelichting:
Dit wordt aangetoond door overlegging van de statuten van de penvoerder en alle andere
alliantiepartners.
Tot de alliantiepartners behoort dus tenminste één in Nederland gevestigde maatschappelijke
organisatie die ondertekenaar van het derde National Actieplan 1325 is, hetzij als
penvoerder, hetzij als alliantiepartner niet zijnde de penvoerder
Maatschappelijke organisaties die korter dan drie jaar in Nederland zijn gevestigd
en die ondertekenaar van het derde NAP1325 zijn kunnen in een alliantie deelnemen
als alliantiepartner, niet zijnde de penvoerder.
Internationale Non-Gouvernementele Organisaties (INGO’s) gevestigd in een hoge-inkomensland,
anders dan Nederland, kunnen in een alliantie deelnemen als alliantiepartner, niet
zijnde de penvoerder.
Ondertekenaars van het derde Nationale Actieplan 1325 dienen op het moment van indiening
van de aanvraag als NAP-partner vermeld te staan op www.nap1235.nl
D.1.c:
Elke maatschappelijke organisatie participeert ten hoogste in twee allianties, namens
welke aanvragen voor een strategisch partnerschap in het kader van Women, Peace and
Security worden ingediend, waarvan ten hoogste eenmaal als penvoerder.
Toelichting: Elke maatschappelijke organisatie kan ten hoogste één maal als penvoerder
en één maal als alliantiepartner, niet zijnde penvoerder, van een alliantie deel uit
maken namens welke een aanvraag voor een strategisch partnerschap Women, Peace and Security wordt ingediend óf twee maal als alliantiepartner, niet zijnde penvoerder. Als een
organisatie als alliantiepartner participeert in meer dan twee allianties of meer
dan één keer als penvoerder, zal/zullen alleen de eerst/eerste twee ingediende aanvraag/aanvragen
in behandeling worden genomen, de daarna ontvangen aanvraag/aanvragen wordt/worden
afgewezen.
D.2:
De aanvraag omvat een namens de penvoerder en alle andere alliantiepartners getekende
samenwerkingsovereenkomst die is gesloten met het oog op het aangaan van een strategisch
partnerschap met de Minister in het kader van Women, Peace and Security en de met
behulp van deze subsidie uit te voeren activiteiten en waarin in ieder geval afspraken zijn
neergelegd over:
-
•
de wijze waarop elk van de alliantiepartners bijdraagt aan de werkzaamheden van de
alliantie (rollen, taken en verantwoordelijkheden);
-
•
de wijze waarop de besluitvorming in de alliantie plaatsvindt;
-
•
de wijze waarop de kosten en de risico’s worden gedeeld over de alliantiepartners;
-
•
de wijze waarop de alliantiepartners naleving door de penvoerder van de aan een subsidie
verbonden verplichtingen jegens de Minister waarborgen, inclusief de zorg voor gezamenlijke
geaggregeerde rapportages (inclusief IATI-rapportages).
Toelichting:
Dit wordt aangetoond door overlegging van een namens de penvoerder en alle andere
alliantiepartners getekende samenwerkingsovereenkomst die aan bovenstaande vereisten
voldoet.
D.3:
Zowel de penvoerder als zijn alliantiepartners zetten zich in voor vrouwenrechten,
gendergelijkheid en/of inclusieve ontwikkeling in lage-, lage-midden- en/of hoge-middeninkomenslanden
(zie annex 3) in samenwerking met in die landen gevestigde maatschappelijke organisaties.
Toelichting:
Dit wordt aangetoond aan de hand van de doelstellingen van de penvoerder en alliantiepartners,
zoals vermeld in de statuten en/of jaarverslagen en/of jaarrapportages. Geef daarbij
de passage/bladzijde aan waarnaar wordt verwezen.
D.4:
De penvoerder heeft binnen het onder D.3. genoemde werkterrein en in het/de land(en)
waar de aanvraag zich op richt waarvoor een aanvraag wordt ingediend tenminste de
afgelopen drie jaar gewerkt aan capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties
rondom de thematiek van Women, Peace and Security in ten minste één van de landen
waarop de aanvraag zich richt, waarbij de peildatum 1 januari 2019 is.
Toelichting: Dit wordt aangetoond door overlegging van de statuten en/of jaarverslagen
en/of jaarrapportages van de penvoerder. Geef de passage/bladzijde aan waarnaar wordt
verwezen.
D.5:
De penvoerder toont aan dat in de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 31 december
2018 jaarlijks ten minste 25% van de totale jaarlijkse inkomsten van de alliantie
afkomstig was uit bronnen anders dan directe subsidies en/of bijdragen van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken.
Toelichting:
Gedurende de periode 2016–2018 was jaarlijks ten minste 25% van de totale jaarlijkse
inkomsten van de alliantie afkomstig uit bronnen anders dan directe subsidies en/of
bijdragen van het ministerie van Buitenlandse Zaken (inclusief ambassades/posten).
Dit criterium geldt voor de gehele alliantie. Dat wil zeggen dat indien de penvoerder
of één van de andere alliantiepartners jaarlijks minder dan 25% van de totale jaarlijkse
inkomsten uit andere dan directe subsidies en/of bijdragen van het ministerie van
Buitenlandse Zaken verwierf, dit kan worden gecompenseerd door (een) andere partner(s)
in de alliantie. Dit wordt aangetoond door overlegging van de laatste drie jaarrekeningen
(2016–2018) van de alliantiepartners of verwijzing naar de relevante pagina’s uit
de jaarverslagen over deze jaren indien de jaarrekeningen in deze verslagen zijn opgenomen.
Jaarlijkse totale inkomsten in 2016: EUR......, waarvan niet afkomstig van BZ: EUR.........
Jaarlijkse totale inkomsten in 2017: EUR......, waarvan niet afkomstig van BZ: EUR.........
Jaarlijkse totale inkomsten in 2018: EUR......, waarvan niet afkomstig van BZ: EUR.........
D.6:
A. De maximale bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van
een in Nederland gevestigde penvoerder of alliantiepartner (niet zijnde de penvoerder)
bedraagt, uiterlijk met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, per
kalenderjaar ten hoogste EUR 189.000 (bruto) bij een dienstverband van een 36-urige
werkweek.
Genoemd bedrag bestaat uit:
-
1.
de beloning (de som van de periodiek betaalde beloningen en winstdelingen en bonusbetalingen);
-
2.
de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen;
-
3.
beloningen betaalbaar op termijn, zoals vakantiegeld, 13e maand, werkgeversdeel pensioenbijdrage
etc.
B. Deze eis is ook van toepassing voor alliantiepartners (niet zijnde de penvoerder)
die zijn gevestigd in een EU-lidstaat, waarbij voor alliantiepartners (niet zijnde
de penvoerder) uit EU-lidstaten die niet zijn aangesloten bij de Euro geldt dat omrekening
van de lokale valuta naar de Euro geschiedt op grond van de corporate rates (annex
4) die door het ministerie worden gehanteerd met ingang van 1 januari 2020. Voor de
toepassing van deze beleidsregels wordt het Verenigd Koninkrijk beschouwd als EU-lidstaat.
C. Gelet op de koopkrachtgegevens gepubliceerd door EUROSTAT (comparative price levels
2018) geldt voor alliantiepartners (niet zijnde de penvoerder) gevestigd in één van de
volgende landen een aangepaste norm, op grond van het algemene inkomensniveau in de
betreffende landen:
– Noorwegen
|
NOK 2.490.214;
|
– Zwitserland
|
CHF 278.675;
|
– Japan
|
YEN 20.617.531;
|
– VS/Canada
|
USD 205.350.
|
D. De maximale bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van
een penvoerder of alliantiepartner (niet zijnde de penvoerder) gevestigd in overige
landen staat met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd in redelijke
verhouding tot het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang en
complexiteit van de organisatie.
Toelichting:
Ad A/B/C/D
De penvoerder specificeert de hoogte van de bezoldiging (inclusief toeslagen) van
elk van de leden van het management (incl. CEO) en bestuur van de eigen organisatie
en alle overige alliantiepartners per de datum van de ingang van het subsidietijdvak:
Functie
|
Beloning (de som van de periodiek betaalde beloningen en winstdelingen en bonusbetalingen)
|
Belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen
|
Beloningen betaalbaar op termijn, zoals vakantiegeld, 13e maand, werkgeversdeel pensioenbijdrage
e.a.
|
Omvang aanstelling (in uren per week)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Voor alliantiepartners (niet zijnde de penvoerder) uit EU-lidstaten die niet zijn
aangesloten bij de euro en voor penvoerders en alliantiepartners uit landen buiten
de EU, anders dan de landen onder C., geldt dat omrekening van de lokale valuta naar
de euro geschiedt op grond van de corporate rates (annex 4) die door het Ministerie worden gehanteerd met ingang van 1 januari 2020.
Ad A/B/C
De penvoerder specificeert de hoogte van de bezoldiging (beloning, belastbare vaste
en variabele onkostenvergoedingen en beloningen betaalbaar op termijn) van de individuele
leden van het management en bestuur van de eigen organisatie en overige alliantiepartners
voor zover in de EU, Noorwegen, Zwitserland, Japan en/of VS/Canada gevestigd.
Geef daarbij ook de omvang van de aanstelling aan waaraan de bezoldiging is verbonden
(zie ook hieronder onder NB).
Voor Nederlandse organisaties die vallen onder de reikwijdte van de Wet normering topinkomens (WNT) hoeft geen specificatie te worden gegeven, maar volstaat een verwijzing naar
de jaarlijks op uiterlijk 1 juli openbaar gemaakte WNT-gegevens, tenzij deze informatie
per 1 januari 2019 in verband met een wijziging in de bezoldiging niet meer geldig
is. (De WNT-gegevens dienen op internet openbaar gemaakt te worden voor een periode
van tenminste zeven jaar. Deze moeten algemeen toegankelijk en eenvoudig te vinden
zijn.)
Ad D
De penvoerder specificeert de hoogte van de bezoldiging (beloning, belastbare vaste
en variabele onkostenvergoedingen en beloningen betaalbaar op termijn) van de individuele
leden van het management (incl. CEO) en bestuur van de eigen organisatie en overige
alliantiepartners voor zover buiten de EU en Noorwegen, Zwitserland, Japan en/of VS/Canada
gevestigd. Hij licht de verhouding tussen deze hoogte en het niveau van de functie,
de geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie(s) toe.
NB:
Toelichting op criterium:
Het bezoldigingsmaximum is afgeleid van de bezoldiging van de Directeur-Generaal Internationale
Samenwerking (DGIS) van het ministerie van Buitenlandse Zaken. DGIS valt onder de
CAO voor Rijksambtenaren waarin een 36-urige werkweek als voltijds dienstverband wordt
aangemerkt.
Indien het dienstverband van een management-lid of bestuurder bij de betrokken organisatie
minder dan 36 uur per week betreft, wordt het bezoldigingsmaximum van EUR 189.000 pro-rato
verlaagd en gerelateerd aan de deeltijdfactor van het dienstverband (omvang aanstelling /
36 * EUR 189.000). Bij een dienstverband van meer dan 36 uur blijft het bezoldigingsmaximum EUR 189.000.
Wanneer de organisatie de deeltijdfactor verstrekt in de subsidieaanvraag, is dit
het uitgangspunt voor de berekening van het verlaagde bezoldigingsmaximum. Wanneer
de deeltijdfactor niet wordt verstrekt, wordt uitgegaan van een omvang van een voltijds
dienstverband van 36 uur.
D.7.a:
De penvoerder is in staat tot een adequaat financieel beheer en kan door ervaringsdeskundigheid
met betrekking tot activiteiten als waarvoor subsidie wordt gevraagd, een doelgerichte
en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.
Toelichting:
Dit blijkt uit:
-
○ Geldige PARTOS ISO-9001; of
-
○ In geval de organisatie een positief beoordeelde Organisational Risk and Integrity Assessment (ORIA) heeft: Ingevulde Vragenlijst Actualisering ORIA (annex 2c) met verwijzing
naar het activiteitennummer van de verkregen subsidie of naar de aanvraag afgekeurd
op andere gronden dan de organisatorische capaciteit; of
-
○ In geval de organisatie een geldige (vanaf 1 april 2017) positief beoordeelde COCA
heeft: een ingevulde Vragenlijst Actualisering ORIA (annex 2c) met verwijzing naar
het activiteitennummer van de verkregen subsidie of naar de aanvraag afgekeurd op
andere gronden dan de organisatorische capaciteit; of
-
○ Volledige ingevulde ORIA (annex 2a)
D.7.b:
De penvoerder toont aan dat hij en alle andere alliantiepartners een integriteitsbeleid
hebben, en procedures om dit beleid te implementeren. Dit integriteitsbeleid en deze
procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen
seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden, bij de uitvoering van de activiteiten
waarop de aanvraag betrekking heeft door de penvoerder, de alliantiepartners en de
door hen ingeschakelde partijen, zoveel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval
te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en
de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige
melding van incidenten aan de Minister is gewaarborgd.
Toelichting:
Dit blijkt uit:
-
○ De penvoerder en alliantiepartners die een positief beoordeelde ORIA hebben: verwijzing
naar het activiteitennummer van de verkregen subsidie of naar de aanvraag afgekeurd
op andere gronden dan de organisatorische capaciteit; OF
-
○ De penvoerder en alliantiepartners zonder ORIA: een volledig ingevuld ORIA integrity update formulier (annex 2b) aan te leveren in de Engelse taal.
D.8:
De aanvraag is gericht op SDG 5 en op minimaal één van de (sub)doelstellingen van
het Beleidsdocument Women, Peace and Security (annex 7), te weten:
-
1.
Verbeteren van bescherming van vrouwen en meisjes in conflict- en postconflictsituaties;
-
2.
Het bestrijden van schadelijke gendernormen, die obstakels voor duurzame vrede zijn;
-
3.
Het creëren van gelijke deelname van vrouwen aan conflictpreventie en -oplossing,
vredesopbouw, hulpverlening en wederopbouw.
Toelichting:
Dit blijkt uit de Theory of Change.
D.9.a:
De aanvraag is landenspecifiek of regionaal of multi-landen.
D.9.b:
Een landenspecifieke aanvraag richt zich op maximaal één Women, Peace and Security-land,
een regionale aanvraag richt zich op minimaal één Women, Peace and Security-land en
maximaal twee aangrenzende buurlanden en een multi-landenaanvraag richt zich op maximaal
drie Women, Peace and Security-landen.
Toelichting:
Dit blijkt uit de Theory of Change.
Fase 2: beoordeling van kwaliteit van ‘Theory of Change’, visie van de alliantie op
de samenwerking met lokale organisaties in het/de land(en) waar de aanvraag zich op
richt en Track Record
Strategische Partners die door de drempelcriteria heen zijn worden geselecteerd aan
de hand van de inhoudelijke criteria, zoals opgesteld in deze paragraaf, voor de beoordeling
van de kwaliteit van de Theory of Change, de visie van de alliantie ten aanzien van de samenwerking met lokale organisaties
in het/de land(en) waar de aanvraag zich op richt en het Track Record.
Deze beoordeling wordt uitgevoerd door een beoordelingscommissie bestaande uit medewerkers
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en (een) externe expert(s).
Criteria Kwalitatieve Toets fase 2
De kwalitatieve toets in fase 2 bestaat uit drie onderdelen:
-
1. Criteria voor toetsing van de Theory of Change;
-
2. Criteria voor toetsing van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale
organisaties in het/de land(en) waar de aanvraag zich op richt;
-
3. Criteria voor toetsing van het Track Record.
1. Theory of Change
1.1. Theory of Change
Om de kwaliteit van de Theory of Change te kunnen beoordelen dient de penvoerder met de alliantiepartner(s) een Theory of Change uit te werken die bestaat uit een grafische weergave en een narratief en maximaal
4000 woorden in lettertype Verdana 9, regelafstand 1. De Theory of Change dient opgesteld en ingediend te worden in de Engels of Nederlandse taal.
De Theory of Change integreert de genoemde kernelementen en uitgangspunten uit hoofdstuk 2 en het beleidsdocumentWomen, Peace and Security (annex 7).
De Theory of Change bevat:
-
• Een heldere probleemanalyse die uitmondt in een strategische doelstelling voor het
programma, gericht op minimaal één van de drie subdoelstellingen van Women, Peace and Security, genoemd in criterium D.8, en de verschillende tussenliggende stappen om dit doel
te bereiken vanuit een mensenrechtenbenadering.
-
• Een analyse van de achterliggende aannames die de tussenliggende stappen om de strategische
doelstelling voor het programma te bereiken met elkaar verbinden;
-
• Een beperkt aantal proces-, impact- en outcome-indicatoren (kwantitatief) en/of -omschrijvingen
(kwalitatief);
-
• Een vanuit de probleemanalyse beredeneerde land(en)keuze, in lijn met de uitgangspunten
zoals omschreven onder het kopje geografische focus;
-
• Een gendersensitieve context-, actor- en conflictanalyse, rekening houdend met
-
○ De beschikbare ruimte (civic space) voor het voorgestelde programma en de (innovatieve) wijze waarop deze ruimte wordt
bewaakt en/of vergroot
-
○ Intersectionaliteit (zie hoofdstuk 2) en de consequenties van het voorgestelde programma
voor verschillende (uitgesloten) groepen in de samenleving
-
○ Sociale, economische, politieke (en indien relevant: milieu) (risico) factoren die
gendergelijkheid kunnen belemmeren en/of bevorderen
-
○ In geval het/de land(en) waar de aanvraag zich op richt een Nationaal Actieplan 1325
heeft: een korte toelichting hoe de Theory of Change zich verhoudt tot dit NAP1325
-
• Een analyse van de organisaties en groepen die voor het programma van belang zijn;
-
• Indien gedeeltelijk wordt ingezet op service delivery: een toelichting hoe de voorgestelde gedeeltelijke inzet op service delivery zich verhoudt tot de primaire inzet op pleiten en beïnvloeden en (wederzijdse) capaciteitsversterking
(Zie: Hoofdstuk 2) rondom het thema van Women, Peace and Security;
-
• De hoogte van de subsidie die de penvoerder voor de alliantie vraagt om voorgestelde
interventies uit te voeren alsmede een onderbouwing.
1.2. Criteria
De kwaliteit van de Theory of Change wordt beoordeeld aan de hand van de volgende
criteria:
-
1. De mate waarin er een heldere probleemanalyse is op het gebied van één of meerdere
WPS subdoelstellingen, genoemd in criterium D.8, die uitmondt in één strategische
doelstelling;
-
2. De mate waarin een logisch en onderbouwd verband bestaat tussen de beoogde interventies,
de aannames en resultaten en hoe deze bijdragen aan de strategische doelstelling;
-
3. De mate waarin de Theory of Change bijdraagt aan en aansluit bij minimaal één van de drie specifieke subdoelstellingen
van Women, Peace and Security;
-
4. De mate waarin het behalen van de beoogde resultaten realistisch is in de periode
van vijf jaar en de mate waarin duurzaamheid van deze resultaten wordt nagestreefd;
-
5. De mate waarin er een heldere gendersensitieve context-, actor- en conflictanalyse
is, die voldoende rekening houdt met:
-
○ De beschikbare ruimte (civic space) voor het voorgestelde programma en de (innovatieve) wijze waarop deze ruimte wordt
bewaakt en/of vergroot
-
○ Intersectionaliteit (zie hoofdstuk 2) en de consequenties van het voorgestelde programma
voor verschillende (uitgesloten) groepen in de samenleving
-
○ Sociale, economische, politieke (en indien relevant: milieu) (risico)factoren die
gendergelijkheid kunnen belemmeren en/of bevorderen
-
○ In geval het/de land(en) waar de aanvraag zich op richt een Nationaal Actieplan 1325
heeft: de doelstellingen en uitgangspunten die in het betreffende NAP1325 staan
-
6. De mate waarin de landenkeuze logisch voortvloeit vanuit de probleemanalyse;
-
7. De mate waarin de alliantie kennis heeft van de belangrijkste organisaties en groepen
die voor het programma van belang zijn en dit laat zien aan de hand van een actoranalyse;
-
8. De mate waarin er een heldere argumentatie is waarom er juist met deze organisaties
en groepen wordt samengewerkt om het strategisch doel te bereiken, reflecterend op:
-
○ Legitimiteit;
-
○ Meerwaarde;
-
○ Complementariteit.
-
9. Indien gedeeltelijke inzet op service delivery: De mate waarin de gedeeltelijke inzet op service delivery zich verhoudt tot de primaire inzet pleiten en beïnvloeden en (wederzijdse) capaciteitsversterking
(zie Hoofdstuk 2) rondom het thema van Women, Peace and Security.
2. Visie alliantie op samenwerking met lokale organisaties
2.1. Visie
Om de kwaliteit van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
in het/de land(en) waarop de aanvraag zich richt te kunnen beoordelen dient de penvoerder
met de andere alliantiepartner(s) de visie hierop uit te werken in de vorm van een
narratief van maximaal 1200 woorden in lettertype Verdana 9, met regelafstand 1, en
dit in te dienen. De visie dient opgesteld en ingediend te worden in de Engelse of
Nederlandse taal.
Deze visie bevat:
-
• Een analyse van de belangrijkste machtsrelaties op verschillende niveaus tussen alliantiepartners
en lokale partners en groepen, daarbij rekening houdend met gender en inclusie;
-
• Een beschrijving van de wijze waarop deze machtsrelaties worden geadresseerd zodat
lokale partners en groepen in het/de land(en) waar de aanvraag zich op richt zeggenschap
krijgen in het programmaontwerp en in de uitvoering;
-
• Een omschrijving van de wijze waarop gezamenlijk leren en innovatie onderdeel uitmaakt
van de samenwerking.
2.2. Criteria
De kwaliteit van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
en groepen in het/de land(en) waar de aanvraag zich op richt wordt beoordeeld aan
de hand van de volgende criteria:
-
1. De mate waarin er een heldere analyse is van de belangrijkste machtsrelaties op voor
het programma relevante niveaus tussen alliantiepartners en lokale partners en groepen;
-
2. De mate waarin gelijkwaardigheid en inbreng van de verschillende lokale partners en
doelgroepen is gewaarborgd in besluitvormingsprocessen over:
-
○ rollen en verantwoordelijkheden;
-
○ onderlinge rechten en plichten;
-
○ selectie van partners;
-
○ verdeling van budget;
-
○ vormgeving van het programma (Theory of Change, Monitoring en Evaluatie);
-
○ implementatie van het programma.
-
3. De mate waarin leren en innovatieve manieren van werken binnen de alliantie en met
de lokale partners een structureel onderdeel uitmaakt van de samenwerking;
3. Track record
3.1. Track Record
Ten einde de kwaliteit van het Track Record te kunnen beoordelen, dient de penvoerder met de andere alliantiepartner(s) een Track Record uit te werken in de vorm van een narratief van maximaal 3500 woorden in lettertype
Verdana 9, regelafstand 1, en dit in te dienen. Het Track Record dient opgesteld en ingediend te worden in de Engelse of Nederlandse taal.
Het Track Record beschrijft kort twee casussen, met waar mogelijk verifieerbare bronnen toegevoegd,
uit de laatste drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019 van verschillende individuele
alliantiepartners, van de alliantie en/of van delen van de alliantie. Elke casus bevat:
-
○ De resultaten die zijn geboekt op het terrein van pleiten en beïnvloeden en (wederzijdse) capaciteitsversterking rondom de thematiek van Women Peace and Security in de drie jaar voorafgaande aan 1 januari 2019;
-
○ Minimaal één van de Women, Peace and Security-landen waarin de penvoerder en/of overige alliantiepartners actief waren die relevant
zijn voor de aanvraag;
-
○ De kennis van de penvoerder en de overige alliantiepartners van de thematiek waarop
de Theory of Change van de alliantie betrekking heeft;
-
○ De wijze waarop is samengewerkt met de relevante actoren;
-
○ De wijze waarop de penvoerder en/of de alliantiepartners een gebruikte Theory of Change of een ander planningsinstrument regelmatig hebben getoetst en hoe dit al dan niet
heeft geleid tot aanpassingen in het programma;
-
○ De wijze waarop een gendersensitieve conflictanalyse is uitgevoerd en wat daar de
belangrijkste onderdelen van waren;
-
○ De aandacht in de uitwerking van programma’s en gedurende de implementatie daarvan
voor de specifieke behoeften van voor de programma’s relevante (uitgesloten) groepen
en bij die behoeften behorende specifieke interventies;
-
○ Het waarborgen van duurzaamheid van de resultaten van de programma’s;
-
○ Het leren van lessen op het terrein van de Women, Peace and Security thematiek en het gebruiken daarvan;
-
○ Het leren van lessen op het terrein van pleiten en beïnvloeden en (wederzijdse) capaciteitsversterking
en het gebruiken daarvan.
3.2. Criteria
De kwaliteit van het Track Record wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
-
1. De mate waarin de alliantie en/of de alliantiepartners laat/laten zien dat zij beschikt/beschikken
over aantoonbare expertise op het terrein van pleiten en beïnvloeden en (wederzijdse)
capaciteitsversterking rondom de thematiek van Women Peace and Security en de mate waarin het in staat is de beoogde resultaten te behalen;
-
2. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners kennis heeft/hebben van relevante
actoren (overheid, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en bewegingen) in
het/de land(en) waar de aanvraag zich op richt en de mate waarin zij daar effectief
mee hebben/heeft samengewerkt;
-
3. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners aandacht had(den) voor leren en
waarin zij was/waren gericht op het uitwisselen van kennis en ervaringen met betrokkenen;
-
4. De mate waarin de alliantie en/of de alliantiepartners laat/laten zien hoe zij de
uitkomsten van de gendersensitieve conflictanalyse op een effectieve wijze geïntegreerd
hebben in de implementatie en de beoogde resultaten en terugkomt in de inzet van de
financiële middelen;
-
5. De mate waarin barrières voor het optimaal kunnen participeren in de samenleving van
uitgesloten groepen, vrouwen en meisjes en jongeren in het algemeen in kaart zijn
gebracht, zijn geadresseerd en/of zijn weggenomen;
-
6. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners transparantie over het handelen
heeft/hebben gewaarborgd en de mate waarin verantwoording over het handelen aan lokale
partners, overheden, achterban, financiers en eventueel andere relevante actoren werd
afgelegd;
-
7. De mate waarin de duurzaamheid van de resultaten werd gewaarborgd.
-
8. Indien gedeeltelijke inzet op service delivery: de mate waarin de alliantie of (één
of meerdere van) de alliantiepartners ervaring en expertise heeft/hebben op het gebied
van service delivery
Fase 3: Proces na selectie en uitwerking programmavoorstel
Uitwerking Strategisch Partnerschap en aansluiting bij MLS-en en resultaatkaders
Een overzicht van de allianties die zijn geselecteerd als potentiële strategische
partner zal met de thema’s en de bijbehorende landenkeuze direct na fase 2 gedeeld
worden met de themadirecties en regiodirecties van het ministerie van Buitenlandse
Zaken en de betreffende ambassades. Tegelijkertijd kunnen allianties de Meerjarige
Landenstrategieën opvragen voor die landen waarvoor zo’n strategie is opgesteld. Deze
zullen via de regiodirecties beschikbaar gesteld worden. Via deze informatiedeling
moeten verwachtingen ten aanzien van betrokkenheid bij deze strategische partnerschappen
in een zo vroeg mogelijk stadium in kaart worden gebracht. Deze informatie is van
belang bij het verder invulling geven aan de uitwerking van de programmavoorstellen.
Allianties die zijn geselecteerd als potentiële strategische partner worden uitgenodigd
om in samenspraak met de Directie Sociale Ontwikkeling, regiodirectie en ambassades
nadere invulling te geven aan het strategische partnerschap, een gezamenlijk strategisch
doel te formuleren en afspraken te maken over rollen, verantwoordelijkheden, verwachtingen
en ambities. In gezamenlijk overleg zullen afspraken gemaakt worden over de aansluiting
van de verschillende Theories of Change en resultaatkaders en de inzet in de voorgestelde landen. Het aanbrengen van wijzigingen
in deze voorgestelde landenlijst is in gezamenlijk overleg mogelijk.
De mate van intensiteit van samenwerking tussen de strategische partners en het ministerie
is afhankelijk van de meerwaarde van de strategische partners binnen het thema, de
actuele (beleids)agenda en wordt mede bepaald door pragmatische overwegingen, zoals
beschikbare capaciteit van de strategische partners en het ministerie.
Zo zal de betrokkenheid van ambassades en intensiteit van samenwerking per strategisch
partnerschap en per land worden gedefinieerd en zal deze onder andere afhankelijk
zijn van de aansluiting van de aanvraag bij de betreffende Meerjarige Landenstrategie
en/of de aanwezige capaciteit op de ambassade(s).
Daar waar de aanvraag beleidsmatig aansluit bij de Meerjarige Landenstrategie kan
de betrokkenheid van de ambassade tijdens de implementatie een meer strategisch karakter
krijgen. Daar waar geen of mindere mate aansluiting is bij de prioriteiten van de
desbetreffende ambassade, zal de samenwerking met de ambassade minimaal zijn, maar
de ambassade wel geïnformeerd worden over de werkzaamheden van de alliantie.
Tijdens de start van de derde fase zal de mate van inzet op service delivery in gezamenlijkheid
tussen de alliantie en de Minister worden afgestemd. De activiteiten op het gebied
van service delivery dienen altijd ter ondersteuning van het pleiten en beïnvloeden
te zijn en bij te dragen aan de lange termijn doelstelling, en kunnen niet slechts
een op zichzelf staande activiteit zijn.
Financiële middelen
Binnen een maand nadat de potentiële partners zijn geselecteerd (zie hierna onder
C, Tijdpad) zal het definitieve totale subsidieplafond bekend worden gemaakt en de
wijze van verdeling van de middelen over de verschillende allianties. Daaruit vloeit
voort welk budget elke alliantie krijgt toegewezen, uiteraard onder voorbehoud van
een positieve uitkomst van de beoordeling van het door de alliantie uit te werken
volledige programmavoorstel en begroting.
Bij de verdeling van de middelen zullen de kwaliteit van de aanvraag en de omzet die
een alliantie heeft gehad over de afgelopen drie jaar een rol spelen. Dit kan betekenen
dat de hoogst scorende aanvraag niet het hoogste budget toegewezen krijgt.
Het minimumbudget per alliantie is EUR 0,8 miljoen per jaar en het maximumbudget is
EUR 1,2 miljoen per jaar. De looptijd van de subsidies en daarmee de programma’s is
vijf jaar. De partners stellen op basis van het toegewezen budget een definitief programmavoorstel
en begroting op. Na selectie wordt met de potentiële strategisch partners een budgetformat
en criteria voor de beoordeling van de kwaliteit van de volledige programmavoorstellen
gedeeld.
Programmavoorstel
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van het programmavoorstel en voor de implementatie
ligt in alle gevallen bij de geselecteerde alliantie. Het programmavoorstel wordt
uiterlijk ingediend op 16 oktober 2020 12.00 CEST. In het programmavoorstel dient een globaal eerste jaarplan te worden opgenomen,
inclusief budget en liquiditeitsprognose; een meerjarenplan en een meerjarenbegroting.
Mogelijk, indien van toepassing, kan de ingevulde vragenlijst achter de Partos ISO
9001 certificering worden opgevraagd.
Selectie als potentieel strategisch partner biedt geen garantie op subsidie. Subsidie
wordt alleen toegekend indien het programmavoorstel van voldoende kwaliteit blijkt
te zijn (in voldoende mate voldoen aan de criteria voor de beoordeling van de kwaliteit
van deze voorstellen). De kwaliteit van het programmavoorstel zal worden getoetst
aan de hand van nog vast te stellen criteria, in elk geval op het gebied van de uitwerking
van de in de aanvraag gepresenteerde Theory of Change, een adequate risico-analyse en mitigerende maatregelen, een resultatenkader inclusief
International Aid Transparancy Initiative (IATI) en het logische verband tussen resultaten en budget.
Indien een uitgewerkt programmavoorstel niet van voldoende kwaliteit blijkt te zijn,
wordt deze afgewezen. Dit heeft overigens geen gevolgen voor de in fase 2 reeds eerder
afgewezen aanvragen.